rpm bij verhoor: geoorloofde druk of niet? …...tijdens het verhoor en zullen de verdachten helpen...
Post on 06-Jul-2020
5 Views
Preview:
TRANSCRIPT
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
RPM bij verhoor: geoorloofde druk of niet? Divergentie of convergentie in percepties
van politie, advocaten en magistraten.
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen
door 00803349 Helderweirt Valerie
Academiejaar 2011-2012
Promotor : Commissarissen :
Prof. dr. Paul Ponsaers lic. Lotte Smets
lic. Laurens Van Puyenbroeck
Trefwoorden
Met het oog op archiveren kunnen volgende trefwoorden gedestilleerd worden uit deze mas-
terproef:
- Het verhoor
- De verhoortechniek RPM
- De Salduz-wet
- Empirische resultaten kwalitatieve interviews afgenomen bij:
o Politie
o Advocaten
o Substituten Procureur-des-Konings
o Rechters
o Onderzoeksrechters
Verklaring inzake toegankelijkheid van de
masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
Helderweirt Valerie 00803349
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van
de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een
elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar
verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de master-
proef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titel-
blad.
Datum: 01/05/2012
Handtekening: Helderweirt Valerie
i
Woord vooraf.
Deze masterproef kwam tot in stand in het kader tot het behalen van het diploma master in de
criminologische wetenschappen. Langs deze weg wens ik graag een dankwoord te richten tot
alle personen die tot het welslagen van deze masterproef hebben bijgedragen.
Eerst en vooral wens ik mijn promotor Prof. dr. Paul Ponsaers te bedanken die mij met raad
en daad heeft bijgestaan tijdens deze periode. Laurens Van Puyenbroeck wil ik bedanken voor
alle moeite die hij heeft gedaan om mij te helpen en de vele tips die hij heeft gegeven. Ook
Lotte Smets wil ik bedanken voor de kans die ze mij heeft gegeven om eens een kijkje te ne-
men bij de Salduz – coaching. Marc Bockstaele wil ik eveneens bedanken omdat hij mij ei-
genlijk dit interessant domein heeft doen ontdekken en mij daarbij altijd gesteund heeft. Alle
personen die hebben deelgenomen aan mijn interviews wil ik bedanken voor hun medewer-
king en interessante visies. Bernard Roose bedank ik voor de stilistische en taalkundige cor-
recties. Als laatsten wens ik mijn familie en mijn vriend te bedanken voor alle kansen en
steun.
ii
Inhoudstafel
Woord vooraf. ............................................................................................................................. i
Inhoudstafel ................................................................................................................................ ii
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
1. Theoretisch kader. ............................................................................................................... 4
1.1. Probleemstelling. ......................................................................................................... 4
1.2. Theorie en concepten. .................................................................................................. 8
1.3. Onderzoeksvragen. .................................................................................................... 13
1.4. Besluit. ....................................................................................................................... 14
2. Het verhoor. ...................................................................................................................... 15
2.1. Begripsomschrijving. ................................................................................................. 15
2.2. Het doel van een verhoor. .......................................................................................... 18
2.3. Bekentenissen. ........................................................................................................... 19
2.3.1. Begripsbepaling bekentenissen. ......................................................................... 19
2.3.2. Waarom leggen verdachten bekentenissen af? ................................................... 21
2.4. Valse bekentenissen. .................................................................................................. 22
2.5. Verstandelijke beperking en verhoren. ...................................................................... 24
2.6. Psychisch kwetsbare verdachten tijdens het verhoor. ............................................... 25
2.7. Ontkennen tijdens een verhoor. ................................................................................. 27
3. Methodologisch kader. ...................................................................................................... 28
3.1. Theoretische en praktische relevantie. ....................................................................... 28
3.2. Probleemstelling en doelstelling. ............................................................................... 29
3.3. Onderzoeksvraag en deelvragen. ............................................................................... 31
3.4. Kernbegrippen. .......................................................................................................... 32
3.5. Onderzoeksstrategieën. .............................................................................................. 34
3.6. Onderzoeksmateriaal. ................................................................................................ 34
3.7. Empirisch onderzoek. ................................................................................................ 35
3.8. Planning en timing. .................................................................................................... 43
4. RPM. ................................................................................................................................. 45
4.1. RPM en bekentenissen. .............................................................................................. 45
4.1.1. RPM en valse bekentenissen .............................................................................. 48
4.2. Algemene uitdieping term RPM ................................................................................ 49
iii
4.2.1. Rationaliseren. .................................................................................................... 51
4.2.2. Projecteren. ......................................................................................................... 54
4.2.3. Minimaliseren. .................................................................................................... 57
4.3. RPM tijdens het verhoor. ........................................................................................... 59
4.3.1. De passende RPM bepalen ................................................................................. 61
4.3.1.1. De persoonlijkheid van de verdachte .......................................................... 62
4.3.1.2. Inschatten van de greep op de verdachte .................................................... 62
4.4. Psychologische basis van RPM ................................................................................. 64
5. Salduz. ............................................................................................................................... 65
5.1. Aanleiding Salduz. ..................................................................................................... 69
5.2. Rechten van verdediging ........................................................................................... 70
5.3. Ongeoorloofde druk. .................................................................................................. 72
6. Empirische resultaten: zienswijzen politie, advocaten, parketmagistraten,
onderzoeksrechters en rechters. ................................................................................................ 76
6.1. Is RPM gekend? ......................................................................................................... 77
6.2. Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM? ............................................... 78
6.2.1. Wat is ongeoorloofde druk? ............................................................................... 78
6.2.1.1. Advocaten ................................................................................................... 78
6.2.1.2. Parketmagistraten ........................................................................................ 79
6.2.1.3. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 79
6.2.1.4. Rechters ....................................................................................................... 79
6.2.1.5. Vergelijking beroepsgroepen ...................................................................... 80
6.2.2. RPM ongeoorloofde druk? ................................................................................. 81
6.2.2.1. Advocaten ................................................................................................... 81
6.2.2.2. Parketmagistraten ........................................................................................ 81
6.2.2.3. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 82
6.2.2.4. Rechters ....................................................................................................... 83
6.2.2.5. Vergelijking beroepsgroepen ...................................................................... 83
6.3. Is er een verschil m.b.t. de grens? .............................................................................. 84
6.3.1. Grens i.v.m. RPM ............................................................................................... 84
6.3.1.1. Politie .......................................................................................................... 84
6.3.1.2. Advocaten ................................................................................................... 84
6.3.1.3. Parketmagistraten ........................................................................................ 85
6.3.1.4. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 85
iv
6.3.1.5. Rechters ....................................................................................................... 85
6.3.1.6. Vergelijking beroepsgroepen ...................................................................... 85
6.3.2. Gevaar van RPM ................................................................................................ 86
6.3.2.1. Politie .......................................................................................................... 86
6.3.2.2. Advocaten ................................................................................................... 86
6.3.2.3. Parketmagistraten ........................................................................................ 87
6.3.2.4. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 87
6.3.2.5. Vergelijking beroepsgroepen ...................................................................... 88
6.3.3. Casussen ............................................................................................................. 88
6.3.3.1. Politie .......................................................................................................... 89
6.3.3.2. Advocaten ................................................................................................... 90
6.3.3.3. Parketmagistraten ........................................................................................ 91
6.3.3.4. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 93
6.3.3.5. Rechters ....................................................................................................... 93
6.3.3.6. Vergelijking beroepsgroepen ...................................................................... 94
6.4. Wordt RPM toegepast? .............................................................................................. 96
6.4.1. Verhoren onderzoeksrechter versus verhoren politie. ........................................ 96
6.4.2. RPM toegepast? .................................................................................................. 97
6.4.2.1. Politie .......................................................................................................... 97
6.4.2.2. Parketmagistraten ........................................................................................ 97
6.4.2.3. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 98
6.4.2.4. Vergelijking beroepsgroepen ...................................................................... 98
6.4.3. RPM en verschillende personen? ....................................................................... 98
6.4.3.1. Politie .......................................................................................................... 98
6.4.3.2. Advocaten ................................................................................................... 99
6.4.3.3. Parketmagistraten ........................................................................................ 99
6.4.3.4. Onderzoeksrechters ..................................................................................... 99
6.4.3.5. Rechters ....................................................................................................... 99
6.4.3.6. Vergelijking beroepsgroepen .................................................................... 100
6.5. RPM en opleiding. ................................................................................................... 101
6.5.1. Opleiding verhoortechnieken gevolgd?............................................................ 101
6.5.1.1. Politie ........................................................................................................ 101
6.5.1.2. Advocaten ................................................................................................. 101
v
6.5.1.3. Parketmagistraten ...................................................................................... 101
6.5.1.4. Onderzoeksrechters ................................................................................... 102
6.5.1.5. Rechters ..................................................................................................... 102
6.5.1.6. Vergelijking beroepsgroepen .................................................................... 102
6.5.2. Opleiding nuttig? .............................................................................................. 103
6.5.2.1. Politie ........................................................................................................ 103
6.5.2.2. Advocaten ................................................................................................. 103
6.5.2.3. Parketmagistraten ...................................................................................... 104
6.5.2.4. Onderzoeksrechters ................................................................................... 104
6.5.2.5. Rechters ..................................................................................................... 105
6.5.2.6. Vergelijking beroepsgroepen .................................................................... 105
6.6. Is controle op het verhoor belangrijk? ..................................................................... 106
6.6.1. Is de Salduz – wet iets goed? ........................................................................... 106
6.6.1.1. Advocaten ................................................................................................. 106
6.6.1.2. Parketmagistraten ...................................................................................... 107
6.6.1.3. Onderzoeksrechters ................................................................................... 108
6.6.1.4. Rechters ..................................................................................................... 110
6.6.1.5. Vergelijking beroepsgroepen .................................................................... 110
6.6.2. Videoverhoor? .................................................................................................. 112
6.6.2.1. Advocaten ................................................................................................. 112
6.6.2.2. Parketmagistraten ...................................................................................... 112
6.6.2.3. Onderzoeksrechters ................................................................................... 113
6.6.2.4. Rechters ..................................................................................................... 114
6.6.2.5. Vergelijking beroepsgroepen .................................................................... 115
6.6.3. Advocaat als voldoende garantie? .................................................................... 115
6.6.3.1. Advocaten ................................................................................................. 115
6.6.3.2. Parketmagistraten ...................................................................................... 116
6.6.3.3. Onderzoeksrechters ................................................................................... 116
6.6.3.4. Rechters ..................................................................................................... 117
6.6.3.5. Vergelijking beroepsgroepen .................................................................... 117
6.6.4. Geacteerd maar geen opname. En nu? ............................................................. 118
6.6.5. Ongeoorloofde druk spontaan, ambtshalve opwerpen? ................................... 119
6.6.6. Geen advocaat, bekentenis verwerpen?............................................................ 119
vi
6.6.7. Bekentenis zonder bijstand als steunbewijs? ................................................... 120
Besluit ..................................................................................................................................... 124
Bibliografie .................................................................................................................................. i
Bijlagen ................................................................................................................................... viii
Bijlage 1: ................................................................................................................................ ix
Bijlage 2: ............................................................................................................................. xxv
Bijlage 3: .......................................................................................................................... xxviii
1
Inleiding
De aanzet tot het maken van deze masterproef is de stage bij de Federale Gerechtelijke Politie
Gent vorig jaar. Verhoren maken een groot deel uit van het alledaagse politiewerk en het leek
ontzettend interessant om daar eens dieper op in te gaan. Zo kwam het idee om één bepaalde
verhoortechniek te bestuderen, namelijk RPM. RPM staat voor rationaliseren, projecteren en
minimaliseren. Er werd een literatuurstudie op poten gezet omtrent RPM en verder werden er
kwalitatieve interviews afgenomen bij politiemensen. Op het einde van deze periode zag mijn
bachelorproef “RPM als tool voor bekentenissen?” het levenslicht. In het kader van deze mas-
terproef wenste ik dit terrein te confronteren met inzichten van niet-politionele praktijkmen-
sen en informatie. Ik beoogde kwalitatieve interviews bij vier verschillende beroepsgroepen,
advocaten, parketmagistraten, onderzoeksrechters en rechters. Aangezien RPM slechts kort
besproken werd in de bachelorproef drong een uitbreiding zich op. Hierbij kwam de gedachte
op om ook eens te kijken naar de brandend actuele Salduz-problematiek1 als controle op het
verhoor. Eveneens werd dieper gezocht naar verdiepende literatuur over RPM. De theoreti-
sche onderbouw uit de bachelorproef werd in die zin grondig herbekeken en herwerkt en het
eindresultaat hiervan vond zo een plaats in dit werkstuk. Al deze onderdelen werden samen-
gevoegd en daaruit ontstond deze masterproef.
De masterproef met als titel ‘RPM bij verhoor: geoorloofde druk of niet? Divergentie of con-
vergentie in percepties van politie, advocaten en magistraten’ is een combinatie van een litera-
tuurstudie en een kwalitatief onderzoek. Een literatuurstudie omtrent RPM is niet zo evident.
Er is de dag van vandaag maar weinig te vinden omtrent RPM. Daardoor werd het een heuse
zoektocht door een kluwen van verschillende bijdragen. Er werd niet alleen gebruik gemaakt
van boeken maar ook van verschillende tijdschriften en kranten. Een verder doorgedreven
literatuurstudie was enerzijds noodzakelijk om nog meer theoretische achtergrond te kunnen
weergeven en anderzijds om op een goed onderbouwde wijze naar de praktijk te stappen om
kwalitatieve interviews af te nemen. Deze kwalitatieve interviews geven geen vaststaande
antwoorden op bepaalde vragen, het gaat over zienswijzen, percepties uit de praktijk.
1 De Salduz-problematiek betreft de nieuwe Salduz-wet die op 1 januari 2012 in werking trad in België. Het is de
wet van 13 augustus 2011 (B.S. 5 september 2011). Het Salduz-arrest is een arrest van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens. Door Salduz is het vanaf nu, onder andere, zo dat een verdachte die van zijn vrijheid is
beroofd de gelegenheid krijgt om voorafgaand aan het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met
zijn of haar advocaat. Tijdens dit eerste verhoor is de advocaat aanwezig maar hij mag niet actief tussenkomen.
Wel kan de advocaat, tijdens het verhoor, een bijkomend overleg van vijftien minuten vragen.
2
Aangezien de beroepsgroep ‘politie’ reeds werd bevraagd in de bachelorproef vorig jaar, zal u
geen percepties van politie vinden omtrent de controle op verhoren en omtrent ongeoorloofde
druk. De theoretische onderbouw van dit werkstuk is zowel gestoeld op criminologische in-
zichten, namelijk de labellingtheorie, als op psychologische inzichten, namelijk de cognitieve
dissonantietheorie.
Wanneer er over RPM gesproken wordt, gaat het over drie afweermechanismen. Rationalise-
ren, projecteren en minimaliseren. Deze RPM’s zullen gebruikt worden door de ondervrager
tijdens het verhoor en zullen de verdachten helpen om hun waardigheid te kunnen houden.
RPM’s hebben een aanzienlijk aandeel in bekentenissen aangezien het eigenlijk gaat om een
drempelverlaging, met het oog op het bekomen van een bekentenis. Dit is eigenlijk de kern
van deze masterproef en het probleem van deze verhoortechniek. Het probleem en gevaar ligt
niet zozeer bij personen, verdachten die een misdrijf hebben begaan en volledig mee zijn met
het verhoor. Het probleem en het gevaar ligt vooral bij mensen die minder intelligent zijn, die
RPM zullen aanvaarden en die daardoor zullen overgaan tot bekentenissen. Door de gepresen-
teerde RPM’s kunnen deze personen zich vinden in hetgeen de verhoorder zegt en zonder dat
ze het goed beseffen lopen ze mee in het verhaal en zijn ze in staat te praten over zaken die ze
niet hebben gedaan. Een bijkomend probleem dat is opgevallen tijdens de kwalitatieve inter-
views bij politiemensen is dat de praktijk helemaal niet goed weet wat RPM is. Het lijkt toch
heel erg belangrijk dat verhoorders bewust omspringen met een verhoortechniek als RPM, net
omdat RPM een groot aandeel in bekentenissen blijkt te hebben.
Uit deze probleemstelling werden verschillende onderzoeksvragen gedestilleerd. Deze gaan
als volgt: ‘Is RPM gekend bij advocaten, politie en magistraten?’, ‘Wat is ongeoorloofde druk
bij toepassing van RPM voor politie, advocaten en magistraten?’, ‘Is er een verschil tussen de
verschillende beroepsgroepen, advocaten, politie en magistraten, m.b.t. de grens die ze trek-
ken i.v.m. RPM?’, ‘Vinden de verschillende beroepsgroepen een opleiding rond RPM belang-
rijk?’, ‘Wordt RPM toegepast door de politie en/of de magistratuur?’, ‘Vinden advocaten,
parketmagistraten, rechters en onderzoeksrechters controle op het verhoor belangrijk?’.
Op deze onderzoeksvragen werd telkens een antwoord gezocht door de meningen in de prak-
tijk te bevragen. Deze visies uit de praktijk bevinden zich in deel zes van deze masterproef.
Het eerste deel in deze masterproef betreft het theoretisch kader. Hierin zal aangegeven wor-
den wat de theoretische onderbouw is van RPM, zowel vanuit criminologisch als psycholo-
3
gisch oogpunt. Het tweede deel beslaat het verhoor, wat toch een fundamenteel gegeven is als
het gaat om verhoortechnieken. Hierin wordt aangegeven wat het verhoor nu eigenlijk is en
wat het doel is van een verhoor. In het derde deel wordt het methodologisch kader besproken.
In dit deel wordt uitgelegd hoe de kwalitatieve interviews verlopen zijn en hoe deze opgezet
zijn. Deel vier omvat een volledige omschrijving van de verhoortechniek RPM, wat de kern is
van deze masterproef. Hoe zit het met RPM en bekentenissen? Waarvoor staan rationaliseren,
projecteren en minimaliseren? RPM tijdens het verhoor? Wat is de psychologische basis ach-
ter RPM? Deel vijf handelt over de controle die vandaag brandend actueel is, Salduz. In dit
deel bevindt zich een bondige weergave over wat de Salduz-wet eigenlijk inhoudt. In het zes-
de en laatste deel bevinden zich de empirische resultaten van de kwalitatieve interviews. Het
gaat om percepties en meningen uit het praktijkveld, met name van politiemensen, advocaten,
parketmagistraten, onderzoeksrechters en rechters.
4
1. Theoretisch kader.
1.1. Probleemstelling.
Volgens Shearer (2005) is een verhoor een conversatie tussen twee personen met een doel.
We kunnen spreken van een vorm van dyadische communicatie die het delen van informatie
en het vragen en antwoorden op vragen inhoudt. Dit soort van justitieel interview gaat samen
met ingewikkelde, interpersoonlijke verbale en non-verbale communicatieve vaardigheden.
Wat het doel betreft van een verhoor kunnen we spreken over waarheidsvinding (Huybrechts,
2000). De verhoorder zal aan de hand van het stellen van vragen de waarheid uit de te verho-
ren persoon proberen te krijgen. Verhoortechnieken zijn instrumenten die een verhoorder zul-
len helpen bij het komen tot waarheidsvinding. De verhoorder beschikt over een volledig ar-
senaal aan technieken die hij kan gebruiken om het verhoor te sturen en om personen in een
bepaalde richting te krijgen.
Onderzoekers vragen vaak, ‘Bestaan er magische woorden om bekentenissen te verkrijgen?’.
Het antwoord op deze vraag is een overduidelijk ja. Deze magische woorden zijn onder ande-
re afkomstig van drie afweermechanismen: rationalisatie, projectie en minimalisatie. Onder-
zoekers noemen deze drie afweermechanismen de RPM’s van de ondervraging en zullen dit
gebruiken om verdachten hun waardigheid te helpen behouden of om hen te helpen hun ge-
zicht te redden. Deze RPM’s hebben een aanzienlijk aandeel in bekentenissen (Napier &
Adams, 1998).
Dit is de kern van deze masterproef, RPM, drie afweermechanismen die de drempel tot be-
kennen kunnen verlagen en de weerstand van een verdachte kunnen verminderen. Hier ligt
een groot deel van het gevaar, het feit dat RPM een groot aandeel heeft in bekentenissen. Het
gevaar lijkt niet zozeer te liggen bij mensen die het misdrijf begaan hebben en dat beseffen en
volledig mee zijn met de zaken. Het gevaar is er vooral bij mensen die minder intelligent of
kwetsbaar zijn en die de RPM zullen aanvaarden en zullen overgaan tot bekennen. Door de
RPM’s die gepresenteerd worden, kunnen ze zich vinden in hetgeen de verhoorder zegt en
zonder dat ze het weten lopen ze mee in het verhaal en praten ze over zaken die ze niet gedaan
hebben of vertellen ze dingen die ze zonder het gebruik van zo een verhoortechniek nooit
zouden vertellen.
5
Een bijkomend probleem is ook dat er over RPM bijna niets te vinden is in de literatuur en
ook in de praktijk lijkt het onder deze naam niet zo gekend. Dit is een probleem omdat het
toch belangrijk lijkt dat verhoorders er goed mee kunnen omspringen en moeten weten waar
ze mee bezig zijn. Aangezien de draagwijdte die zo een techniek kan hebben als het om be-
kentenissen gaat, moet er toch verstandig mee worden omgesprongen.
RPM is een verhoortechniek en staat voor rationaliseren, projecteren en minimaliseren. Bij
rationaliseren zal men een rationele, redelijke verklaring geven voor gedrag dat in feite afkeu-
renswaardig is. Rationalisaties geven een aanvaardbare verklaring voor de gedragingen van
verdachten, ze plaatsen hun gedrag in een positief daglicht. Rationaliseren zal op de psycho-
logische natuur en verlangens van de verdachten spelen om hun gedrag te rechtvaardigen en
uit te leggen. De verhoorder kan van dit psychologische proces gebruik maken en empathie
uiten door aan te geven dat men het referentiekader van de verdachte begrijpt, dit op een
vriendelijke en oprechte manier. Door begrip te tonen zal men de kans krijgen om door te
dringen in de gedachten van de verdachte. Rationaliseren laat de verhoorder ook toe om te
beletten dat de verdachten angst of pijn voelen die ze normaal gezien hebben bij het bekennen
van feiten (Zulawski & Wicklander, 1993). Bij rationalisaties zijn er tevens verschillen naar
soort delinquent. Seksuele delinquenten hebben ten tijde van het misdrijf vaker cognitieve
vertekeningen, ze zullen hun gedrag achteraf rationaliseren en ze durven zelfs de schuld in de
schoenen van het slachtoffer schuiven.
Wat ook belangrijk is bij rationaliseren is dat de verhoorder de toekomstperspectieven, of die
van het verleden, van de verdachte of dader belicht om zo de aandacht weg te trekken van zijn
actuele situatie, namelijk het verhoor zelf, dat spanningen teweeg kan brengen. (Zulawski &
Wicklander, 1993). Zo kan een verhoorder aangeven dat de verdachte reeds in het verleden
fouten heeft begaan en dat hij die toen ook erg vond, maar later niet meer, dat hij er wel lessen
uit getrokken heeft en dat hij dit nu ook kan doen. Ook kan men als verhoorder meedelen dat
het voordelen kan hebben om de betrokkenheid toe te geven. Voordelen kunnen zijn dat de
verdachte zich beter zal voelen en dat het emotionele gewicht afneemt.
Rationalisaties laten de verhoorder ook toe om de focus te leggen op de voornemens van de
verdachte om een oplossing te vinden voor de gepleegde feiten, dit meer dan te focussen op
de gevolgen die er kunnen zijn door het feit waarbij hij betrokken is. Deze stap is zeer belang-
rijk, de verdachte moet hierbij geloven dat het in zijn belang is om de feiten te bekennen en zo
6
oplossingen te zoeken. Als de verdachte kan focussen op de toekomst en het feit achter zich
kan leggen is er meer kans op bekennen (Zulawski & Wicklander, 1993). Ook terugkijken
naar de positieve elementen uit het verleden kan een vorm van rationalisatie zijn. Bijvoor-
beeld de focus leggen op het feit dat de verdachte reeds successen had voor de feiten en bena-
drukken dat een vergissing, die iedereen wel eens kan maken, niet al de positieve elementen
uit het verleden of uit iemands leven vernietigt (Bockstaele, 2009).
‘Projecteren is het toeschrijven aan anderen van eigen onbewuste impulsen, wensen, gevoe-
lens, herinneringen of fantasieën. M.a.w. schuldtoewijzing aan een andere persoon of de situ-
atie wegens de eigen tekortkomingen.’ ( Bockstaele, 2009, p. 175). Als een persoon zichzelf
kan overtuigen dat de meeste mensen bijvoorbeeld oneerlijk zijn, dan wordt het voor zichzelf
gemakkelijker om oneerlijk te zijn zonder wroeging (Zulawski & Wicklander, 1993). Projec-
teren is drieledig, men kan de schuld zowel aan het slachtoffer, de mededader of aan iemand
aan wie een zekere mate van morele verantwoordelijkheid kan toegekend worden voor het
plegen van het misdrijf, toewijzen (Inbau, Reid, Buckley & Jayne, 2001).
Een verdachte of dader, zeker iemand van het emotionele type, zal een aanzienlijke mentale
opluchting voelen en zal zich beter op zijn gemak voelen wanneer hij van de verhoorder de
‘zekerheid’ krijgt dat iemand anders, die zich onder dezelfde omstandigheden en voorwaarden
bevindt, waarschijnlijk hetzelfde zou doen. Dit comfort, de opluchting, zal een extra stimulans
geven om de waarheid te vertellen.
Bij projecteren zullen er woordjes gebruikt worden in de plaats van ‘ik’. Deze woordjes moe-
ten eigenlijk verdoezelen dat er een ‘ik’ is die verantwoordelijk is voor een bepaald feit of
gebeuren. Het feit dat men andere woorden zoals ‘veel mensen’ of ‘je’ zal gebruiken, kunnen
we kaderen binnen de depersonalisatietechniek (Bockstaele, 2009).
Minimaliseren is een afweermechanisme waarbij de schuldigen niet proberen om hun feiten te
ontkennen maar ze zullen trachten om de ernst van hun daden te verminderen om zo tot een
billijk niveau van schuld te komen. De verhoorder kan aangeven dat hij de verdachte begrijpt,
hij mag wel niet als verhoorder zeggen dat hij hetzelfde zou gedaan hebben. Wat wel kan is,
door begrip te tonen, de verdachte laten denken dat de verhoorder hetzelfde zou doen.
7
Experimenteel onderzoek toont aan dat minimaliseren meer bekentenissen kan doen opleve-
ren maar dat het ook gevaarlijk is omdat het de kans op valse bekentenissen aanzienlijk doet
stijgen. Minimaliseren is eigenlijk het verminderen van de ernst van de schuld in de perceptie
van de verdachte. Minimaliseren moet gezien worden als een tweezijdig proces binnen het
verhoor. Om te beginnen zal men de reden achter de feiten justificeren, nadien zal de ver-
hoorder de feiten contrasteren met andere personen die er erger aan toe zijn of zal hij vergelij-
kingen maken met zwaardere feiten (Zulawski & Wicklander, 1993).
De selectie van een passende RPM tijdens een verhoor hangt in sterke mate af van het type
delict, de persoonlijke kenmerken van de verdachte, de waarschijnlijke motivatie voor het
plegen van het misdrijf en het initiële gedrag van de verdachte (Inbau, Reid & Buckley,
1986). De verhoorder zal tijdens het verhoor de verschillende RPM’s aanreiken en het gedrag
van de verdachte observeren om te bepalen welke RPM het grootste effect heeft in het ver-
minderen van de weerstand van de verdachte (Zulawski & Wicklander, 1993).
De vraag kan hierbij opnieuw gesteld worden of het wel opportuun is om een bepaalde RPM
te gebruiken bij sommige verdachten, gezien de kwetsbaarheid van sommigen. Om dit deel
een beetje op te vangen werd het nodig gevonden om de Salduz-wet te betrekken in deze mas-
terproef. Hierbij wordt de advocaat eigenlijk een beetje in de positie geplaatst van waakhond
bij het eerste verhoor om eventueel te verregaande of ongepaste verhoortechnieken te ont-
maskeren en op te merken. De vraag blijft echter of de aanwezigheid van de advocaat een
voldoende garantie zal bieden voor deze bescherming. Een volledig antwoord zal op deze
vraag niet kunnen gegeven worden, doch de visie van de praktijk zal weergegeven worden. Er
zal gekeken worden of verhoortechnieken, in het bijzonder RPM, wel gekend zijn bij advoca-
ten. Ook zal nagegaan worden of ze zichzelf in staat zien om RPM te ontmaskeren tijdens een
verhoor.
8
1.2. Theorie en concepten.
Als we RPM van de kant bekijken waar het meeste gevaar schuilt, kunnen we stellen dat het
op een listige manier kan gebruikt worden om zaken anders voor te stellen ten aanzien van
verdachten. Het brengt een waas over de zaken waarbij kwetsbare verdachten misschien zul-
len bekennen zonder het zelf te willen of zelfs zonder het misdrijf te hebben begaan. De grote
vraag die zich stelt is: ‘Tot waar mag men gaan?’. In het kader van deze masterproef zal op
deze vraag geen antwoord kunnen gegeven worden, dit is ook de bedoeling niet. Het doel is
om eens te kijken naar verschillende meningen en zienswijzen in het werkveld en deze samen
te brengen en tegenover elkaar te plaatsen.
Vanuit theoretisch criminologisch oogpunt komt de labellingtheorie het meest in aanmerking
als achtergrond voor RPM. De labelling benadering is een richting binnen het symbolisch
interactionisme. Het gaat dus allemaal om de interactie tussen twee personen, namelijk de
verhoorder en de verdachte. Volgens het symbolisch interactionisme is de sociale werkelijk-
heid een sociaal construct waarbij de definitie van de situatie, door een persoon, van belang is.
De labelling benadering bestudeert in de eerste plaats de maatschappelijke reactie die een
overtreding van (strafrechts)normen teweegbrengt (Hebberecht, 2008-2009).
De labellingtheorie stelt dat deviantie niet voortkomt uit de handeling zelf, maar uit hoe ande-
ren op de handeling reageren. Deze reactie kan de persoon in kwestie beïnvloeden, waarop
deze het gedrag zal herhalen, dit staat ook bekend als het Thomas – theorema. Het Thomas –
theorema is een fundamenteel begrip in de sociologie. Het geeft weer dat wanneer mensen
situaties als werkelijk definiëren, die situaties ook werkelijke gevolgen hebben. De definitie
van de situatie heeft dus een invloed op het handelen. Dit principe uit het Thomas – theorema
ligt ondermeer ten grondslag aan de selffulfilling prophecy, de zelfbevestigende voorspelling
(Merton, 1995). De zelfbevestigende voorspelling is een voorspelling die zichzelf direct of
indirect waarmaakt. Men maakt een foute definitie van de situatie en die zal een nieuw gedrag
oproepen dat het originele foute concept als het ware ‘waar maakt’. Door het ten onrechte
aannemen van de geldigheid van de zelfbevestigende voorspelling zal er een opeenvolging
van fouten worden veroorzaakt (Merton, 1968).
De handeling zelf duidde Lemert aan als primaire deviantie, de reactie op deze handeling is
secundaire deviantie. De secundaire deviantie zal bijdragen tot het stigma dat de persoon ver-
9
volgens krijgt en dit stigma kan de selffulfilling prophecy in de hand werken. Het is pas na
een etiketterende interventie dat men van werkelijke devianten kan spreken. Volgens Lemert
zijn maatschappelijke normen resultaten van interacties waarbij onderhandeld is vanuit een
pluralisme van betekenisgeving en evaluatiecriteria. De groep die de macht heeft is er in ge-
slaagd zijn betekenissen en evaluaties door te drukken en voor te stellen als objectieve en na-
tuurlijke waarden, zijn belangen te laten aanvaarden als algemene waarden (Hebberecht,
2008-2009).
Bij het gebruik van RPM tijdens het verhoor is het eigenlijk de bedoeling van de verhoorder
om labels te veranderen. De verhoorder zal aan de hand van een bepaalde RPM het label of
etiket verdachte proberen te veranderen in het label dader. Het gaat hier dus om labelling op
het microniveau, namelijk tussen individuen. Hierbij denkt de verhoorder dus al dat de ver-
dachte de dader is. De verhoorder zit hier in een grotere machtspositie dan de verdachte en het
feit dat de verhoorder denkt dat de verdachte dader is, verhoogt de kans op het gebruiken van
zo een verhoortechniek en een eventuele bekentenis als resultaat. Een verhoorder moet wel
opletten als men de labels probeert te veranderen. De ondervrager zal een bekentenis proberen
te achterhalen om zo een label te kunnen plaatsen. Indien de verdachte dit label aanvaardt en
hij of zij is ook de echte dader, dan is er in principe niet echt iets aan de hand en is de dader
gevat. Het gevaar schuilt echter wel in het feit dat een persoon, een niet - dader, zo een label
ook kan aanvaarden en dingen zal bekennen die hij in geen geval gedaan heeft. Hier moeten
we vooral denken aan kwetsbare verdachten die eventueel minder intelligent zijn en meegaan
met wat de verhoorder zegt.
Wat dé goede manier is om labels te veranderen, daarop zal op het einde van deze masterproef
geen antwoord kunnen gegeven worden. Opnieuw gaat het voornamelijk over percepties en
meningen van de beroepsgroepen die geïnterviewd zijn. De beroepsgroepen omvatten politie,
advocaten, rechters, onderzoeksrechters en parketmagistraten.
In deze masterproef gaat het dus over een beschrijvende theorie. De theorie is nuttig om de
gedachte achter RPM uit te leggen en om de techniek zo beter te verstaan.
Ook de psychologische kant van RPM is van belang. In wat volgt wordt er dieper ingegaan op
een psychologische theorie, namelijk de cognitieve dissonantietheorie van Festinger. Hier
gaat het over de kant van de verdachte en minder over de kant van de verhoorder. Als spring-
plank naar deze theorie wordt er eerst nog iets gezegd over zelfrechtvaardiging.
10
Mensen vragen zich misschien wel eens af hoe criminelen met zichzelf kunnen leven. We
kennen allemaal de immense drang om de verantwoordelijkheid van onze domme, immorele
of kwalijke daden af te schuiven en ook kennen we de drang om onszelf te rechtvaardigen.
We zijn namelijk allemaal mensen en we zijn niet onfeilbaar. Als mensen vinden we het zeer
moeilijk, bijna onmogelijk, om te zeggen: ‘Ik heb een grote fout gemaakt, ik ben verkeerd
geweest’. Het gaat zelfs nog verder: mensen veranderen hun gedrag of opvattingen niet wan-
neer ze met direct bewijs van hun ongelijk geconfronteerd worden, maar ze zullen die juist
extra hard verdedigen. Dit gegeven wordt benoemd als zelfrechtvaardiging, het is niet het-
zelfde als smoesjes verzinnen of liegen. Het verschil tussen zelfrechtvaardiging en liegen ligt
in het feit of een persoon tegen anderen liegt of tegen zichzelf. Bij zelfrechtvaardiging zal
men zichzelf ervan proberen te overtuigen dat men het juiste gedaan heeft, dat hun handels-
wijze de beste was, bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Ik kon niet anders’. Als we dingen voor
onszelf rechtvaardigen, minimaliseren we onze misstappen en blunders, maar daarenboven
maken we er onszelf ook blind voor (Travis & Aronson, 2011). Zoals men in het boek ‘Er zijn
fouten gemaakt (maar niet door mij)’ zo mooi zegt: ‘ Iedereen herkent een huichelaar, behal-
ve de huichelaar zelf’ (Travis & Aronson, 2011, p. 4).
Door zelfrechtvaardiging zullen we onze eigen morele missers uitstekend kunnen scheiden
van die van anderen. Ook kunnen we de contradictie tussen onze daden en onze opvattingen
uitvlakken. We formuleren onze eigen morele normen en zullen ze daaropvolgend rechtvaar-
digen ( Travis & Aronson, 2011). Bijvoorbeeld: bij het invullen van je belastingaangifte ben
je misschien wel eens creatief met het invullen van de aftrekposten. De zelfrechtvaardiging
houdt dan in dat iedereen dat doet en dat je wel dom zou zijn als jij het niet doet. Of tegenover
die aftrekposten staan andere aftrekposten die je bent vergeten in te geven. Tussen de bewuste
leugen die we aan anderen vertellen en hen dus bijgevolg bedriegen en de onbewuste zelf-
rechtvaardiging waarmee we onszelf bedriegen, ligt een boeiend grijs gebied. Daar heeft een
onbetrouwbare en op eigenbelang gerichte geschiedschrijver het voor het zeggen. Het gaat
namelijk over het geheugen. Onze herinneringen worden dikwijls gekneed en bijgewerkt in
een voor onszelf gunstige richting. Ons geheugen zal de scherpe randjes van wat we ons her-
inneren afslijpen, het doet ons minder schuldig lijken dan we aanvankelijk waren en het ver-
vormt wat er in werkelijkheid gebeurd is. Door dit alles kunnen we geleidelijk, stap voor stap,
in onze eigen leugens beginnen te geloven. We zijn er ons wel van bewust dat we iets ver-
11
keerd gedaan hebben, maar stilletjes aan beginnen we erin te geloven dat het niet allemaal
onze schuld was en bovendien was het een ingewikkelde situatie (Travis & Aronson, 2011).
Er zijn kosten en baten verbonden aan zelfrechtvaardiging. Het is ook goed voor onze nacht-
rust. Zonder zelfrechtvaardiging worden we veel langer geplaagd door schaamte. We zouden
eindeloos piekeren van spijt over kansen die we hebben laten liggen of die we hebben ver-
knald. Maar een achteloze zelfrechtvaardiging is ook gevaarlijk omdat het ons steeds dieper
doet wegzinken. Het belemmert ons om onze fouten waar te nemen, laat staan ze recht te zet-
ten. Het maakt dus ook dat schuldigen zich voor hun daden niet verantwoordelijk hoeven te
voelen (Travis & Aronson, 2011).
Wat drijft ons nu precies tot die zelfrechtvaardiging? We kunnen het beschrijven als een soort
energie die ons beweegt onze verkeerde beslissingen en foute daden te rechtvaardigen, het is
een onprettig gevoel. Leon Festinger benoemde dit als ‘cognitieve dissonantie’ (Travis &
Aronson, 2011). In 1957 verscheen het boek ‘A theory of cognitive dissonance’ van Festin-
ger. Zijn cognitieve dissonantietheorie is in het bijzonder cognitief want ze behandelt de on-
derlinge relaties tussen de verschillende cognities die een persoon op een bepaald moment kan
hebben (Vonk, 2001).
Wanneer iemand twee cognities aanhangt die onverenigbaar zijn, zal er cognitieve dissonantie
ontstaan, een psychische spanning. Cognities kunnen we definiëren als ideeën, attitudes, me-
ningen of opvattingen. Een voorbeeld van twee cognities die onverenigbaar zijn is ‘Roken is
dom want je gaat er dood van’ en ‘Ik rook twee pakjes per dag’ (Travis & Aronson, 2011).
Als men cognitieve dissonantie ervaart dan voelt men een onaangename toestand van span-
ning, arousal. Festinger neemt aan dat mensen ernaar streven de ‘arousal’ die wordt veroor-
zaakt door dissonantie te reduceren, dit noemt men dissonantie – reductie (Vonk, 2001). Dis-
sonantievermindering voert een soort thermostaatfunctie uit, ze zorgt ervoor dat ons zelfbeeld
op de juiste, hoge temperatuur blijft. Dissonantievermindering is iets heel subtiel, meestal
hebben we niet door dat we aan zelfrechtvaardiging doen. Laten we verder gaan op het voor-
beeld van de roker. De meest directe manier om de dissonantie te verminderen is stoppen met
roken. Maar stel u nu voor dat het de roker niet lukt om te stoppen met roken, dan is hij ge-
dwongen om de dissonantie op een andere manier te verminderen. Zo zal hij zichzelf ervan
proberen te overtuigen dat roken eigenlijk niet zo ongezond is, dat er nog andere ongezonde
12
dingen in de wereld zijn, dat het het risico waard is omdat roken hem helpt ontspannen, enzo-
voort (Travis & Aronson, 2011).
Om aan te tonen dat ieder van ons cognitieve dissonantie kan voelen, volgt nog een voorbeeld
van de cognitieve dissonantietheorie. Het voorbeeld komt uit het boek ‘Cognitieve Sociale
Psychologie’ van Roos Vonk. Zij geeft het voorbeeld over het onaangename gevoel dat je
kunt hebben als je iets gekocht hebt en datzelfde product zie je even later voor een veel lager
bedrag in de winkel staan. Dat onaangename gevoel, het gevoel van ‘balen’, is eigenlijk de
dissonantie tussen de cognities ‘Ik heb veel geld betaald voor dit product’ en ‘Ik had dit pro-
duct voor veel minder geld kunnen kopen’ (Vonk, 2001).
Cognitieve dissonantie kan gekoppeld worden aan mensen die criminele feiten plegen. Hoe-
veel last zou u hebben van dissonantie indien u zelf een misdrijf zou plegen, terwijl u uzelf
absoluut als een integer persoon beschouwt (Travis & Aronson, 2011)? Hier kan de verhoor-
techniek RPM bij geplaatst worden. Als RPM bekeken wordt vanuit het standpunt van de
verhoorde, dan is het een afweermechanisme, een mechanisme waarmee het ‘ego’ of het ‘ik’
zich verdedigt tegen impulsen, herinneringen, gevoelens, die kans lopen door te breken in ons
bewustzijn. Deze impulsen, herinneringen, gevoelens, worden als gevaarlijk, pijnlijk en on-
toelaatbaar ervaren en dienen bijgevolg afgeweerd te worden. Zo kan men als verhoorde zijn
gevoel van spanning, van cognitieve dissonantie verminderen. Dit afweermechanisme wordt
door iedereen gebruikt in de dagelijks contacten van ons sociaal leven, weliswaar zijn we er
ons meestal niet van bewust (Bockstaele, 2009). Ook het FBI Law Enforcement, in een artikel
van Napier en Adams (2002), geeft aan dat verdachten rationalisatie, projectie en minimalisa-
tie zullen gebruiken om hun gedrag te rechtvaardigen en zo hun geweten te sussen.
In deze masterproef wordt vooral gefocust op het gebruik van RPM binnen de context van het
verhoor. Meer bepaald zal het vooral gaan over het gebruik van RPM door de verhoorder.
Niettemin werd het ook belangrijk geacht om in het voorgaande de psychologie achter RPM
en dus ook de kant van de verhoorde even te belichten. Zo werd RPM toch even geplaatst in
het groter geheel.
13
1.3. Onderzoeksvragen.
De onderzoeksvragen gaan vooral om exploratieve vragen. Enerzijds omdat er gekeken wordt
naar de praktijk en wat zij over RPM denken en anderzijds omdat dit onderzoek totaal nieuw
is. Het gaat vooral over zienswijzen, meningen van de verschillende beroepsgroepen.
Hoe beoordelen de verschillende beroepsgroepen RPM? Zijn er binnen eenzelfde beroeps-
groep verschillende meningen, is er diversiteit? In welke mate verschillen mijn verschillende
beroepsgroepen van mening? Staat een rechter anders tegenover RPM dan bijvoorbeeld een
politieman? Dit zijn algemene vragen die in de loop van het onderzoek bekeken werden.
De specifieke onderzoeksvraag luidt: Is er divergentie of convergentie in de percepties van
politie, advocaten en magistraten aangaande RPM en het feit of het ongeoorloofd is of niet?
De deelvragen luiden als volgt: Is RPM gekend bij advocaten, politie en magistraten? Wat is
ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM voor politie, advocaten en magistraten? Is er een
verschil tussen de verschillende beroepsgroepen, advocaten, politie en magistraten, m.b.t. de
grens die ze trekken i.v.m. RPM? Vinden mijn verschillende beroepsgroepen een opleiding
rond RPM belangrijk? Wordt RPM toegepast door politie en magistratuur? En als laatste, vin-
den advocaten, parketmagistraten, rechters en onderzoeksrechters controle op het verhoor
belangrijk?
De onderzoeksvraag en de verschillende deelvragen zullen beantwoord worden a.d.h.v. kwali-
tatieve interviews met open vragen. In totaal werden dertig interviews afgenomen, waarvan
twintig dit academiejaar. De tien andere werden reeds vorig jaar afgenomen bij politiemensen
in het kader van de bachelorproef over RPM. Aangezien deze masterproef verder bouwt op
deze bachelorproef kunnen deze interviews zonder probleem geïntegreerd worden.
Het zal dus, samenvattend, gaan om een praktijkgericht onderzoek om meningen en zienswij-
zen van vijf beroepsgroepen te bekijken. Dit alles wordt ondersteund door een beschrijvende
theorie, namelijk de labellingtheorie.
14
1.4. Besluit.
In het kader van deze masterproef zal het vooral gaan om RPM. RPM is een verhoortechniek
die de drempel tot bekennen zal proberen te verlagen. Het gebruik van deze techniek, door de
verhoorder, kunnen we linken aan de labellingtheorie waarbij de verhoorder het label ver-
dachte zal proberen te vervangen door het label dader. Een ondervrager moet opletten bij het
gebruik van zo een techniek dat men geen valse bekentenissen bekomt bij minder intelligente
of kwetsbare verdachten. In deze masterproef wordt geen antwoord gegeven over hoe ver er
kan gegaan worden bij het gebruik van RPM of over wat een goede manier is om labels te
plaatsen. Het opzet is het bekijken van meningen en percepties in de praktijk namelijk bij po-
litie, advocaten, parketmagistraten, rechters en onderzoeksrechters. Om deze meningen te
omschrijven werden vragen gesteld, onderzoeksvragen. Aan de hand van een kwalitatief on-
derzoek met open interviews wordt er getracht een antwoord te vinden op de onderzoeksvra-
gen. Samenvattend worden de centrale onderzoeksvragen hieronder nog eens opgelijst.
- Is RPM gekend bij advocaten, politie en magistraten?
- Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM voor politie,
advocaten en magistraten?
- Is er een verschil tussen de verschillende beroepsgroepen, advoca-
ten, politie en magistraten, m.b.t. de grens die ze trekken i.v.m.
RPM?
- Vinden de verschillende beroepsgroepen een opleiding rond RPM
belangrijk?
- Wordt RPM toegepast door de politie en/of de magistratuur?
- Vinden advocaten, parketmagistraten, rechters en onderzoeksrech-
ters controle op het verhoor belangrijk?
Is er divergentie of convergentie in de percepties van
politie, advocaten en magistraten aangaande RPM en
het feit of het ongeoorloofd is of niet?
15
2. Het verhoor.
2.1. Begripsomschrijving.
Om een begripsomschrijving van ‘het verhoor’ te geven, wordt het gunstig gevonden om eerst
eens te kijken naar wat er in het strafrecht en de strafvordering te vinden is. De definitie uit
het strafrecht en de strafvordering gaat als volgt: ‘Een politioneel verhoor is een door middel
van een proces-verbaal geacteerd vraaggesprek, tussen een ambtenaar met politiebevoegd-
heid en een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks kan betrokken zijn bij gebeurtenissen
die de gerechtelijke overheden aanbelangen, teneinde alle relevante informatie te verzamelen
met als doel de waarheidsvinding, en dit alles op de wijze en in de vorm bepaald door de wet’
(Bockstaele, 2008, p. 22).
Het verhoor waarover in deze masterproef gehandeld wordt betreft ‘De ondervraging door
een persoon die bevoegd is om een proces-verbaal op te stellen, van een aangever, klager,
getuige of verdachte, betreffende een misdrijf en zijn dader(s) met het oog op het achterhalen
van de waarheid en ten einde als bewijs in rechte te worden gebruikt’ (Huybrechts, 2000, p.
19).
Shearer (2005) beschrijft het verhoor als een conversatie tussen twee personen. Dit gesprek
heeft een doel. Dit doel is volgens Huybrechts (2000) de waarheidsvinding. Het verhoor is
een vorm van dyadische communicatie waarbij men informatie zal delen, vragen zal stellen en
ook zal antwoorden op bepaalde vragen. Om een interview uit te voeren binnen het strafrecht
moet men toch in het bezit zijn van een aantal vaardigheden en competenties. Het gaat vooral
om ingewikkelde, interpersoonlijke non-verbale en verbale communicatieve vaardigheden. De
verhoorder kan tijdens een verhoor de dingen die de verhoorde zegt subtiel beïnvloeden door
beslissingen te maken als reactie op wat de verhoorde zegt. Desondanks beoogt men in de
meeste justitiële interviews niet om de antwoorden van de verhoorde openlijk te beïnvloeden
of te manipuleren (Shearer, 2005).
16
Wanneer er nog wat verder wordt gekeken in de literatuur kunnen nog tal van definities of
omschrijvingen gevonden worden. Van Den Adel (1997) geeft de volgende definitie: ‘Verho-
ren is het op eerlijke wijze, binnen de bevoegdheden, zaakgericht ondervragen van een
slachtoffer, getuige of verdachte, betreffende de kwalificatie van het misdrijf, de bewijzen en
relevante bijzonderheden ervan, waarbij het initiatief ligt bij degene die ondervraagt’ (Van
Den Adel, 1997, p.11). Van de verdachte wordt verwacht dat hij een juist beeld schept van de
omstandigheden die een rol speelden bij het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht. In een
aantal gevallen zal het verdachtenverhoor de enige mogelijkheid zijn om van het gebeurde een
volledig en duidelijk beeld te krijgen. Daarom wordt het verdachtenverhoor vaak omschreven
als de spil van het strafproces. Een goed verhoor is bovendien afhankelijk van de relatie tus-
sen de verhoorder en de verhoorde, het moet klikken. Van een ondervrager wordt verwacht
dat hij ook geregeld eens interpelleert tijdens het verhoor. Een verhoorder is geen dactylo die
alles slaafs opschrijft wat de verhoorde vertelt (Bockstaele, 1999).
Tijdens het verdachtenverhoor zal de verhoorder ook proberen peilen naar de mate van opzet
of schuld, evenals naar de gemoedstoestand van de verdachte voor, tijdens en na de strafbare
feiten. Als dusdanig is het verdachtenverhoor ook belangrijk voor wat de straftoemeting be-
treft (Bockstaele, 1999).
We kunnen enkele benaderingsmethoden van een verhoor onderscheiden.
- Sommige verdachten zijn ongelofelijk onder de indruk van het feit dat ze in contact
komen met politie, dat ze meteen belangrijke informatie zullen beginnen te verschaf-
fen (Bockstaele, 1999).
- Wanneer men voldoende bewijsmateriaal tegen de verdachte heeft kan men het offen-
sieve verhoor toepassen. Dit kan bijvoorbeeld wanneer men DNA van de verdachte
gevonden heeft op het lichaam van het slachtoffer of wanneer men bebloede kleren
van de verdachte heeft gevonden (Bockstaele, 1999).
- Bij het defensieve verhoor zal de verhoorder een vooraf opgestelde vragenlijst gebrui-
ken. De antwoorden van de verdachte worden onmiddellijk neergeschreven. Dit soort
verhoor zal gebruikt worden wanneer men geen waterdichte bewijzen heeft. De ver-
dachte zal zich in deze situatie meestal vast liegen (Van Den Adel, 1997).
- Wanneer men over geen enkel bewijs beschikt tegen verdachte, dan is een aftastend
verhoor aangewezen. Hier zal men proberen om het tijdsgebruik van de verdachte tij-
dens de feiten te schetsen (Bockstaele, 1999).
17
Het politieverhoor, en de gegevens die eruit voortvloeien, zijn een bewijselement in het straf-
dossier. Het is één van de bewijselementen naast vele andere en moet aan de rechter gegevens
verschaffen. Deze gegevens worden gebruikt om te antwoorden op de vraag of de verdachte al
dan niet schuldig is aan de feiten die hem ten laste worden gelegd. Een proces-verbaal moet
ondertekend worden, anders is het geen proces verbaal. De rechter kan een ongetekend pro-
ces-verbaal wel als een inlichting beschouwen (Hutsebaut, 1999).
18
2.2. Het doel van een verhoor.
Bockstaele (1999) omschrijft, in ‘Het politieverhoor’ van Van Elchingen (1999), het doel van
het verdachtenverhoor als het achterhalen van de materiële waarheid.
Ook Hutsebaut (1999) is duidelijk, hij stelt dat de doelstelling van een verhoor in geen geval
een bekentenis is. Een verhoor heeft twee doelstellingen en beide zijn even belangrijk. Een
eerste doelstelling betreft de waarheidsvinding. Het verhoor kan gezien worden als middel om
van diverse personen een verklaring te krijgen die handelt over de omstandigheden van een
bepaald misdrijf. Het gaat om een verklaring, geen bekentenis, ook een ontkenning is een ver-
klaring. Een tweede betreft de profilering van de uitoefening van de rechten van de verdedi-
ging. Deze doelstelling is rechtstreeks verbonden met het fundamenteel recht van verdediging.
In het tijdschrift ‘Justitiële verkenningen’ staat een bijdrage van P.J. van Koppen (1998) die
handelt over het doel van het verdachtenverhoor. Volgens hem moet er reeds een vermoeden
van schuld zijn ten aanzien van de verdachte eer men overgaat tot een verhoor. Het doel van
het verhoor hangt samen met de sterkte van het vermoeden dat men heeft als verhoorder. Ook
P.J. van Koppen stelt op zijn beurt dat het doel van een verdachtenverhoor erop gericht is de
waarheid te achterhalen en niet een bekentenis te verkrijgen. Wanneer de bewijslast tegen de
te ondervragen persoon reeds groot is, zal het verhoor er vooral op gericht zijn om de ver-
dachte zijn eigen verhaal te laten vertellen. Met spontane bekentenissen tijdens een verhoor
mag men eigenlijk niet zomaar genoegen nemen. De zaken moeten na deze bekentenis verder
uitgediept worden tijdens het verhoor, zodat we ook antwoorden krijgen op de vragen ‘hoe?’
en ‘waarom?’. In zijn bijdrage geeft Van Koppen aan dat ook Blauw, oud-politiechef van Rot-
terdam, vindt dat een verhoor niet moet worden afgestemd op een bekentenis maar op de
waarheidsvinding.
19
2.3. Bekentenissen.
2.3.1. Begripsbepaling bekentenissen.
In het FBI Law Enforcement, meer bepaald in een artikel van Boetig (2005), staat dat een
verhoor een essentieel onderdeel is van het strafrechtelijk onderzoek. Boetig stelt verder dat
een bekentenis een zeer belangrijk gegeven kan zijn om een veroordeling voor de rechter te
verkrijgen. Het is voor hem in veel gevallen een belangrijke oplossing wanneer men niet over
andere bewijselementen beschikt. Verder geeft hij aan dat de verhoorder de verdachte aan-
vaardbare redenen zal aangeven om tot een bekentenis over te gaan. Hier kan toch een kriti-
sche bedenking bij gemaakt worden. Kan het niet zijn dat het om een valse bekentenis gaat?
Dat de persoon die bekent zodanig aanvaardbare redenen voorgeschoteld krijgt dat hij niet
meer zuiver kan nadenken over de verschillende zaken? Er moet hier toch worden opgelet met
mensen, verdachten, die beïnvloedbaar zijn of zeer kwetsbaar.
Een bekentenis bestaat uit één of meerdere verklaringen. De betrokkene zal bij een bekentenis
geheel of gedeeltelijk toegeven dat hij of zij zich aan bepaalde feiten schuldig heeft gemaakt.
Deze feiten maken het object uit van een tegen hem of haar ingestelde of in te stellen straf-
vordering. De feiten maken op zich ook het voorwerp uit van de bekentenis zelf. Een beken-
tenis mag als bewijsmiddel in rechte worden aangewend in strafzaken. De bekentenis wordt
dan gebruikt als middel om de innerlijke overtuiging van de strafrechter aangaande de voorge-
legde feiten te vormen (Pradel, 1976).
Kan men eigenlijk signalen ontvangen als verhoorder dat een bekentenis op til is? In een stuk
geschreven door Bockstaele (1999) in ‘Het politieverhoor’, staat dat er wel degelijk iets be-
staat als bekensignalen en dat deze heel subtiel verstopt kunnen zitten in de antwoorden van
de verdachte. Een verhoorder moet goed opletten voor wat de verdachte precies zegt, ook
moet er gelet worden op de toon waarop iets gezegd wordt. Lange stiltes kunnen er bijvoor-
beeld op wijzen dat de verdachte nood heeft aan een denkpauze om de feiten even op een rij-
tje te zetten en om de kosten en baten af te wegen.
Hutsebaut (1999) stelt dat er verschillende factoren aan de basis kunnen liggen van een be-
kentenis of bij het afleggen van een verklaring. Het gaat daarbij niet alleen om het politiever-
hoor op zich maar ook om psychologische en pathologische factoren bij de verhoorde, vat-
20
baarheid voor suggestie, oververmoeidheid, subtiele manipulaties en in uitzonderlijke geval-
len ook psychische en fysieke intimidatie. Net door de mogelijkheid dat deze zaken optreden
bij een ondervraging en dus bij het afleggen van een bekentenis of verklaring moet de rechter
zijn jurisdictionele controletaak met uiterste zorg uitoefenen.
Ervaren onderzoekers hebben inzicht in de volgende aspecten van bekentenissen (Napier &
Adams, 2002):
- Volledige bekentenissen beginnen met kleine toegevingen
- Een verdachte die schuldig is, zal zelden alles vertellen
- Schuldige verdachten laten de details weg die hen in een kritisch licht plaatsen
- Bekentenissen worden niet gemakkelijk gegeven
- De meeste daders zijn niet trots op hun daden en zullen erkennen dat het fout was
- Daders zullen meestal bekennen om een positie te verkrijgen waarvan ze denken dat
ze voordelig is voor hen
21
2.3.2. Waarom leggen verdachten bekentenissen af?
Gudjonsson (1996) stelt dat verschillende studies aantonen dat verdachten die ondervraagd
worden in een politiebureau, indien ze inderdaad schuldig zijn aan bepaalde voorgelegde fei-
ten, vroeg of laat zullen overgaan tot bekentenissen. Een bekentenis kan evenwel grote gevol-
gen teweegbrengen. Hoe ernstiger het misdrijf, des te groter de gevolgen kunnen zijn voor de
betrokken dader. Wanneer daders tot bekentenissen overgaan wordt hun gevoel van eigen-
waarde en integriteit aangetast. Verder kunnen er ook financiële of andere sancties volgen en
hun vrijheid staat op het spel. Als deze, toch vrij grove, gevolgen in rekening gebracht wor-
den, is het toch opmerkelijk dat een substantieel deel van alle verdachten bekennen tijdens een
verhoor.
Gudjonsson (1992) deed onderzoek naar de verschillende redenen om tot een bekentenis over
te gaan. Daarbij kwam hij tot drie mogelijke redenen. Wat de eerste vaststelling betreft is het
zo dat verdachten sneller zullen bekennen als ze geloven dat er sterke materiële bewijzen te-
gen hen zijn. In tweede instantie kunnen verdachten tot een bekentenis overgaan om van de
interne, psychische druk af te zijn. Bij dit tweede punt kan er nog snel eens teruggekoppeld
worden naar het deel over cognitieve dissonantie. Het feit dat de verdachte weet dat hij de
dader is, kan serieus wegen op de schouders van een persoon. Bijvoorbeeld in het geval dat
men van zichzelf vindt dat men een integer persoon is. Door de tegengestelde cognities van
‘Ik ben eigenlijk een integer persoon’ en ‘Ik heb een misdrijf begaan’ heeft men een gevoel
van spanning, arousal. Om die dissonantie, die spanning naar beneden te krijgen kan men
overgaan tot bekentenissen. Een derde reden die Gudjonsson (1992) opgeeft is de externe
druk, bijvoorbeeld beschermen van andere personen of de druk die van de politie uitgaat.
22
2.4. Valse bekentenissen.
Er is sprake van een valse of onwettige bekentenis wanneer deze opgewekt wordt als ant-
woord op een vraag naar een bekentenis. Ofwel is deze opzettelijk verzonnen of ze is niet
gebaseerd op feitelijke kennis van de feiten die de inhoud ervan vormen (Ofshe, 1989).
Sommige mensen zijn inderdaad in staat om geheel spontaan een valse bekentenis af te leg-
gen. Men hanteert een driedeling van valse bekentenissen. Zo hebben we de vrijwillige beken-
tenissen, de gedwongen bekentenissen waarin de verdachte zelf niet gelooft en de gedwongen
bekentenissen waarin de verdachte zelf gelooft (Van Koppen, 1998). In het voorwoord van
het tijdschrift ‘Justitiële Verkenningen’ (1998) over ‘Het Verhoor’ wordt er verwezen naar
Rassin die spreekt over het gevaar dat bepaalde verhoortechnieken met zich kunnen meebren-
gen. Volgens hem is het grootste gevaar het krijgen van onjuiste verklaringen. Onjuiste ver-
klaringen kunnen een gevolg zijn van onjuiste herinneringen, onjuiste herinneringen die door
de verhoorders kunnen uitgelokt worden, leugens en onjuiste bekentenissen om van de ver-
hoorsituatie verlost te worden (Klein- Meijer, Van Stokkom & Ter Veer, 1998). Vooral het
laatste punt past goed in het kader van deze masterproef. De verhoorsituatie brengt veel span-
ning met zich mee, de verdachte wil van die spanning af, de verhoorder reikt enkele RPM’s
uit naar de verdachte zoals ‘Iedereen zou hetzelfde gedaan hebben in deze situatie’. De ver-
dachte neemt deze RPM aan en bekent om van de spanning af te zijn. Dit moet enkele vraag-
tekens oproepen als het gaat om verdachten die zeer beïnvloedbaar zijn. In een artikel in het
FBI Law Enforcement geven Napier en Adams (2002) aan dat de dag van vandaag iedere pro-
fessionele onderzoeker één valse bekentenis als één te veel ziet.
Tijdens een verhoor moet men opletten met het gebruik van ‘trucs’ om verdachten tot een
bekentenis te brengen. Voorbeelden van ‘trucs’ kunnen zijn om het bewijsmateriaal zwaarder
voor te stellen dan het in werkelijkheid is of men kan tegen de verdachte zeggen dat de mede-
verdachte al heeft bekend. Hierbij komt opnieuw het gevaar kijken dat onschuldige verdach-
ten alsnog een valse bekentenis zouden afleggen (Gudjonsson, 1992).
Ook Ayling maakt een onderscheid wanneer het om valse bekentenissen gaat. Zijn onder-
scheid betreft personen. Eerst hebben we personen die volledig onschuldig zijn aan het mis-
drijf dat ze zouden hebben begaan. Deze zijn volgens Ayling beperkt in aantal. Als tweede
soort hebben we de personen die betrokken waren bij de strafbare feiten maar die hun betrok-
23
kenheid tijdens het verhoor overschatten. Volgens Ayling zijn er beduidend meer personen
die hun betrokkenheid overschatten tijdens een verhoor dan dat er personen zijn die een vol-
ledig valse bekentenis afleggen (Ayling, 1984).
Critici wijzen erop dat er bepaalde individuen bestaan die eigenschappen bezitten waardoor ze
zeer gevoelig zijn voor politieverhoortechnieken. Deze eigenschappen kunnen leiden tot ge-
dwongen bekentenissen, die tevens valse bekentenissen kunnen zijn. Deze indrukwekkende
kenmerken zijn onder andere jong zijn, een laag intelligentiequotiënt (IQ) of borderline IQ,
psychologische ontoerekeningsvatbaarheid, eventueel een recent sterfgeval, taalbarrière, alco-
hol of andere drugs, mentale handicap, analfabetisme, vermoeidheid, sociale isolatie of een
onervarenheid met het systeem waar ze in beland zijn. Deze eigenschappen kunnen een grote
greep hebben op het besluitvormingsproces van de verdachte, de mentale alertheid en de be-
invloedbaarheid (Napier & Adams, 2002).
Het Belgisch strafrechtsysteem betreft een inquisitoir systeem. Er is telkens een magistraat,
Procureur des Konings of onderzoeksrechter, leider van het onderzoek waarbij verschillende
filters ingebouwd zijn. De filters houden onder andere een onpartijdige onderzoeksrechter in
die à charge en à décharge moet onderzoeken, de raadkamer, de kamer van inbeschuldiging-
stelling, het organiseren van wedersamenstellingen,… De laatste decennia werden zelden ver-
oordelingen uitgesproken alleen op basis van valse bekentenissen, mede dankzij de leidende
magistraat en de verschillende filters. Valse bekentenissen kunnen wel degelijk voorkomen in
de praktijk maar men moet deze in het verder verloop van het onderzoek proberen te ontmas-
keren. Meestal, en gelukkig maar, slaagt men in deze opdracht (Bockstaele, 2009). Valse be-
kentenissen mogen dus niet verward worden met het gegeven dat mensen zouden veroordeeld
worden op basis van valse bekentenissen.
In wat verder volgt zal er ook verder ingegaan worden op de Salduz – wet. De Salduz-wet kan
voor een stuk gekoppeld worden aan het voorgaande. Door de bijstand van een advocaat bij
het eerste verhoor is de kans reeds verminderd om te komen tot een valse bekentenis. De ad-
vocaat zal een oogje in het zeil houden en de verdachte voelt zich gesteund tijdens het ver-
hoor. De advocaat kan dus ook gezien worden als één van de filters tegen valse bekentenissen.
24
2.5. Verstandelijke beperking en verhoren.
Het aantal verstandelijk beperkte getuigen of verdachten mag niet onderschat worden. Als we
even kijken naar Eindhoven in 2008 dan zien we dat in de kindvriendelijke studio 281 getui-
gen werden gehoord. Bij 121 getuigen was er sprake van een verstandelijke beperking, het
gaat dus om 43%. Er is een specifieke kennis en een gedegen voorbereiding vereist als het
gaat over het verhoor van verstandelijk beperkte getuigen en verdachten. Zo een verhoor
brengt extra problemen en risico’s met zich mee (van der Sleen & Heestermans, 2010).
Van der Sleen en Heestermans (2010) geven drie criteria aan voor een verstandelijke beper-
king:
- Een IQ dat lager is dan 70 ( het gemiddelde IQ in de bevolking bedraagt 100)
- Er zijn tekorten aanwezig in sociale vaardigheden, aanpassing en zelfredzaamheid
- Begin van de beperking voor het 18e levensjaar
Het begrip ‘verstandelijke beperking’ heeft niet alleen te maken met een tekort aan intelligen-
tie. Beperkingen en stoornissen op verschillende ontwikkelingsniveaus moeten ook meege-
nomen worden om ‘verstandelijke beperking’ te begrijpen. Wat vaak voorkomt is dat er naast
de verstandelijke beperking ook sprake is van een psychische stoornis zoals autisme, hyperac-
tiviteit, enzovoort. We mogen de groep van de ‘verstandelijk beperkten’ niet zien als een ho-
mogene groep, integendeel, het gaat om een zeer heterogene groep van mensen (van der Sleen
& Heestermans, 2010).
Er is een vergroot risico op het verkrijgen van onvolledige, inaccurate en inconsistente verkla-
ringen bij verstandelijk beperkte getuigen en verdachten. Dit wordt onder andere veroorzaakt
doordat deze groep zeer beïnvloedbaar is. Er zijn twee vormen van beïnvloedbaarheid; sug-
gestibiliteit en compliance of meegaandheid. Bij suggestibiliteit geeft de getuige of verdachte
de neiging om informatie die door anderen wordt gegeven voor juist aan te zien en in te lijven
in het eigen geheugen. Wanneer de verdachte of getuige de neiging heeft om op te kijken naar
autoriteiten, hun richtlijnen op te volgen en conflicten te vermijden, dan is er sprake van com-
pliance of meegaandheid. De verdachte zal dit doen met als doel de verhoorder tevreden te
stellen en/of de vervelende situatie tijdens het verhoor te beëindigen (van der Sleen & Hees-
termans, 2010).
25
Mensen met een verstandelijke beperking hebben, zoals reeds vermeld, een gebrekkige socia-
le intelligentie. Daardoor zijn ze niet goed in staat om onderscheid te maken tussen correcte
en misleidende aanwijzingen van een verhoorder. Deze kwetsbare verdachten hebben de nei-
ging om de verhoorder te geloven als deze zegt dat het beter is voor de verdachte om een (be-
kennende) verklaring af te leggen. Het staat dus vast dat mensen met een verstandelijke be-
perking een zeer kwetsbare groep vormen binnen ons strafrechtsysteem. Bij het verhoren van
verdachten met een verstandelijke beperking moeten we ten sterkste suggestieve vragen, stu-
ring door middel van positieve of negatieve feedback en andere vormen van aandringen op
antwoorden, vermijden (van der Sleen & Heestermans, 2010).
2.6. Psychisch kwetsbare verdachten tijdens het verhoor.
In een bijdrage van De Ruiter, Peters en Smeets (2010) vinden we een voorbeeld van een ver-
hoor met een kwetsbare verdachte. Het verhaal gaat over Mohammed. Op een zondagochtend
wordt het lijk van een jonge vrouw gevonden. Daags nadien worden in lokale kranten en op
de lokale nieuwszenders allerlei details over het misdrijf verteld, zoals op welke wijze de
vrouw lag tijdens de ontdekking van het lijk en de manier waarop zij vermoord werd. Deze
informatie werd verspreid met het oog op het binnen krijgen van tips over de zaak. Door tips
die binnen komen bij de politie wordt uiteindelijk Mohammed gearresteerd, een 21- jarige
Marokkaanse jongeman. Tijdens de verhoren wordt duidelijk dat Mohammed over daderken-
nis beschikt maar dat hij terzelfdertijd bizarre en onwaarschijnlijke verhalen vertelt. Moham-
med wordt gediagnosticeerd door een forensisch gedragskundige als zwakbegaafd en ook zou
hij lijden aan schizofrenie van het gedesorganiseerd type. Er is een grote dreiging van zijn
psychiatrische stoornissen ten aanzien van zijn verklaringen, die onbetrouwbaar kunnen zijn.
Het is zeer belangrijk, in deze gevallen, dat een gedragsdeskundige betrokken wordt bij het
politieverhoor. Ook moet de politie zeker rekening houden met de kwetsbaarheid van sommi-
ge verdachten. Het kan de politie niet kwalijk genomen worden als ze niet onmiddellijk een
psychotische problematiek van bepaalde verdachten herkent. Wel is het aangewezen dat de
politie zo snel mogelijk een beroep doet op forensisch gedragsdeskundigen indien ze na het
eerste verhoor merken dat de verdachte zich toch wel wat vreemd gedraagt (De Ruiter, Peters
& Smeets, 2010). In België bestaat er niet zoiets als een ‘forensisch gedragsdeskundige’. Wel
kan de onderzoeksrechter of de Procureur des Konings tijdens het onderzoek beslissen om een
26
deskundige aan te stellen. Die kan dan beslissen of een verdachte, die rare dingen doet of rare
dingen zegt tijdens een verhoor, verstandelijk beperkt is en wel in staat is om verhoord te
worden. Dit kan ook wanneer een verdachte van een zwaar feit, zoals moord, sterk onder de
indruk is.
Als we Salduz en de aanwezigheid van de advocaat bij het eerste verhoor hier even naast
plaatsen, kan toch wel geconcludeerd worden dat die aanwezigheid geen overbodige luxe is
bij deze kwetsbare verdachten. De advocaat kan misschien tijdens het voorafgaand vertrouwe-
lijk overleg zien dat de verdachte zich in zo een kwetsbare positie bevindt. Hij kan dit dan ook
melden aan de politie wanneer het verhoor van start gaat.
27
2.7. Ontkennen tijdens een verhoor.
Volgens Inbau, Reid en Buckley (1986) zal men niet snel bekentenissen verkrijgen. De ver-
dachte zal bijna altijd, of hij nu schuldig is of onschuldig, eerst ontkennen. Ze omschrijven
een ontkenning als een reactie op een bepaalde stelling die niet waar is. Het is eigenlijk een
aangegeven weigering om de geldigheid van een vordering te erkennen of te geloven.
Volgens Zulawski en Wicklander (1993) bestaan er twee soorten van ontkenning die kunnen
voorkomen tijdens een verhoor. Beide soorten ontkenning willen enige betrokkenheid ont-
kennen. Er is ook een verschil, namelijk in de wijze dat ze voorkomen en hoe men er als ver-
hoorder mee moet omgaan. Als eerste beschrijven ze de uitdrukkelijke ontkenning. Dit is elke
reactie van een verdachte die ontkent iets met de feiten te maken te hebben. Bijvoorbeeld ‘Ik
heb het niet gedaan’, ‘Je bent verkeerd’.
De tweede soort ontkenning betreft de verklarende ontkenning. Het is elke reactie van een
verdachte dat hij niet betrokken kan zijn bij een bepaald feit. Daarbovenop geeft hij een ex-
cuus of een reden waarom dit niet kan. Bijvoorbeeld ‘Mijn ouders hebben mij niet op deze
manier opgevoed’.
Doorgaans hebben de meeste verdachten één of meer van de volgende barrières staan in de
weg naar een bekentenis. Het zijn eveneens redenen om te ontkennen (Zulawski & Wicklan-
der, 1993).
- Angst voor een vervolging of arrestatie
- Angst voor het einde
- Angst voor verlegenheid
- Angst voor lichamelijke letsels voor zichzelf of familieleden
- Angst voor schadevergoeding
Een aparte behandeling geven aan ontkennende verdachten tijdens het verhoor mag eigenlijk
niet. In de praktijk zien we echter dat men van elke ontkennende of zwijgende verdachte ver-
moedt dat hij of zij de waarheid probeert te omzeilen. Deze aanname kan incorrect zijn, maar
op het moment dat er een verhoor is van een verdachte, is het er. Mocht het er niet zijn dan
zou de verdachte geen verdachte zijn. Wanneer we deze vaststelling aannemen dan richt de
discussie over de toepassing van speciale verhoormethoden zich dus op ontkennende of niet –
bekennende verdachten (Wartna, Beijers & Essers, 1999).
28
3. Methodologisch kader.
3.1. Theoretische en praktische relevantie.
Het onderzoek dat verricht wordt in het kader van deze masterproef, is onderzoek naar RPM.
RPM is een verhoortechniek en staat voor rationaliseren, projecteren en minimaliseren.
In de bachelorproef vorig jaar werd gekeken naar de zijde van politiemensen en hun perceptie
i.v.m. RPM. Ik kwam op dit onderwerp n.a.v. mijn stage bij de Federale Gerechtelijke Politie
Gent. Verhoren maakt een groot deel uit van het werk van politiemensen en het leek interes-
sant om eens te kijken naar één bepaalde verhoortechniek, namelijk RPM.
Toen bleek dat politiemensen RPM niet echt kennen maar toch menen toe te geven, na het
interview, dat ze van RPM gebruik maken, leek het zeer interessant om het onderzoek uit te
breiden naar aanleiding van deze masterproef. Nu zal gekeken worden naar de percepties van
advocaten en magistraten omtrent RPM. Kennen zij RPM, verschillen de meningen omtrent
deze verhoortechniek, vinden zij dat dit een vorm van ongeoorloofde druk is? Al deze inzich-
ten van de verschillende beroepsgroepen worden gebundeld in de onderzoeksresultaten.
In dit onderzoek wordt onder magistraten onderzoeksrechters, rechters en parketmagistraten
verstaan. Parketmagistraten zijn Substituten Procureur des Konings. De volledige onder-
zoeksgroep, binnen deze masterproef, zal dus bestaan uit advocaten, onderzoeksrechters,
rechters en parketmagistraten. Ook zullen de politiemensen, uit de bachelorproef, opnieuw
betrokken worden bij het deel omtrent empirische resultaten. Aangezien er in de literatuur niet
veel te vinden is over RPM, zal het vooral om een praktijkgericht onderzoek gaan. In het the-
oretisch deel werd geschetst welke theorieën we bij RPM kunnen plaatsen. In wat volgt zal
nog wat theorie geschetst worden achter RPM, Waarvoor staat het?, Wat is rationaliseren?,
Wat is projecteren?, Wat is minimaliseren?, RPM tijdens een verhoor? Toch zal de helft van
deze masterproef gaan over de praktijk, de zienswijzen of percepties uit de praktijk.
Als criminologische, theoretische onderbouw, de theoretische gedachtegang achter RPM,
werd gekozen voor de labellingbenadering. Tijdens een verhoor zal een verhoorder het label
verdachte proberen te veranderen in het label dader. Om dit label te veranderen kan hij ge-
bruik maken van de verhoortechniek RPM. Wat de psychologische theorie achter RPM be-
treft, werd de cognitieve dissonantietheorie besproken.
29
3.2. Probleemstelling en doelstelling.
RPM is iets menselijks, iedereen gebruikt het in het alledaagse leven. Daar schuilt voor een
groot deel het gevaar in, dat mensen het als iets gewoons zijn gaan zien en dat ze er dus de
gevaren niet van inzien. Bijvoorbeeld een kwetsbare, minder intelligente verdachte die bij een
verhoorder zit en die zich laat meeslepen door de rationalisaties, projecties en minimalisaties
van de verhoorder. Is dit niet gevaarlijk om zulke mensen dingen te laten zeggen die ze eigen-
lijk nooit zouden gezegd hebben indien de verhoorder niet zo ‘meelevend’ deed? Waar het
probleem grotendeels zit is het feit dat kwetsbare verdachten, die niet – dader zijn, toch zo een
label zouden aanvaarden en dan dingen zouden bekennen die ze niet gedaan hebben of zaken
beginnen te vertellen die ze initieel niet wensten te vertellen.
Onze Belgische strafrechtprocedure is niet-tegensprekelijk. Wat net zo speciaal is aan Salduz
is dat er een tegensprekelijk moment is ingevoerd. Namelijk dat een advocaat in bepaalde
gevallen aanwezig mag zijn bij het verhoor. Het is dan als advocaat in de eerste plaats belang-
rijk dat hij of zij tijdens een verhoor zulke verhoortechnieken kan onderscheppen en op tijd
aan de alarmbel kan trekken. Als parketmagistraat lijkt het belangrijk om te kijken in bepaalde
dossiers of de politiemensen vaak gebruik maken van zulke technieken en of men als parket-
magistraat vindt dat het door de beugel kan. Vinden rechters dit geoorloofd als er een be-
klaagde of beschuldigde voor hen staat die bekend heeft onder invloed van zo een verhoor-
techniek? En als laatste de onderzoeksrechters, die ook zelf verhoren uitvoeren, maken zij
gebruik van zulke technieken?
Het doel van deze masterproef is de praktijk iets bijbrengen omtrent RPM en om, aangezien
er nog geen onderzoek is verricht omtrent RPM, verschillende praktijkvisies samen te brengen
en ze tegenover elkaar te plaatsen zodat de inzichten omtrent visies van praktijkmensen duide-
lijker worden.
Het opzet van dit onderzoek binnen deze masterproef kan u als volgt bekijken. Wat het onder-
zoek betreft begint alles met het verhoor. Zonder verhoor geen verhoortechnieken. Daar gaat
het in deze masterproef op de tweede plaats over, verhoortechnieken. Eén verhoortechniek in
het bijzonder, RPM. Er zal nagegaan worden in de praktijk of de gekozen beroepsgroepen
RPM kennen. Vinden zij RPM een vorm van geoorloofde of ongeoorloofde druk of moet zo
een verhoortechniek door de beugel kunnen? Zijn de meningen hierover verdeeld? Zo ja, zijn
30
ze dan verdeeld van functie tot functie of is er ook divergentie binnen de functies? Het derde
grote punt dat ik zal bekijken is de controle. Is RPM een vorm van ongeoorloofde druk en is
er dus controle nodig? Er zal worden vertrokken van het Salduz-arrest, deze is de dag van
vandaag vrij actueel. In het kader van deze rechtspraak kan RPM geplaatst worden. Door de
Salduz-rechtspraak is ook België verplicht door het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens om te voorzien in een advocaat bij het eerste verhoor, dit bij bepaalde gevallen. In het
deel van dit werkstuk dat handelt over Salduz zal dit verder uitgelegd worden. In het Belgisch
Staatsblad kreeg dit alles, op 5 september 2011, vorm als ‘Wet tot wijziging van het Wetboek
van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om
aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verle-
nen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan’
(Belgische Staatsblad, 2011). In deze masterproef zal Salduz niet volledig beschreven worden
maar het lijkt wel aangewezen om het toch even kort aan te snijden aangezien Salduz kan
gezien worden als een controlemechanisme, onder andere op verhoortechnieken, dus ook op
RPM.
Het globale inzicht, over dit onderzoek heen, ziet er dus als volgt uit: alles begint bij het ver-
hoor, tijdens het verhoor kan er gebruik gemaakt worden van verschillende verhoortech-
nieken, waaronder RPM. Door de extra controle die vandaag ingebouwd is, namelijk Salduz,
is er, bij sommige gevallen, een advocaat aanwezig bij het eerste verhoor. Door de aanwezig-
heid van de advocaat kan men verhoortechnieken, waarvan de advocaat ze eventueel ongeoor-
loofd vindt, misschien wel beter detecteren en zullen politiemensen misschien wel meer op
hun hoede zijn eer ze zulke verhoortechnieken gebruiken. De advocaat kan dingen laten acte-
ren in het proces-verbaal zodat het gebruik van eventueel slinkse technieken onder de ogen
kan komen van parketmagistraten of zelfs rechters. Deze zaken worden later duidelijk in de
onderzoeksresultaten.
31
3.3. Onderzoeksvraag en deelvragen.
De onderzoeksvragen die geformuleerd zijn in het kader van deze masterproef betreffen ex-
ploratieve vragen. Enerzijds omdat wordt gekeken naar de praktijk en wat zij over RPM den-
ken en anderzijds omdat dit onderzoek nieuw is, RPM is nog niet onderzocht. Eerst zijn er
enkele algemene vragen rond de verschillende meningen en opinies van de verschillende be-
roepsgroepen. Hoe beoordelen de verschillende beroepsgroepen RPM? Zijn er binnen een-
zelfde beroepsgroep verschillende meningen, is er diversiteit? In welke mate verschillen mijn
verschillende beroepsgroepen van mening? Staat een rechter anders tegenover RPM dan bij-
voorbeeld een politieman?
De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Is er divergentie of convergentie in de percepties
van politie, advocaten en magistraten aangaande RPM en het feit of het ongeoorloofd is of
niet? Uit deze centrale onderzoeksvraag heb ik een aantal deelvragen gedistilleerd. Als eerste
deelvraag is er: ‘Is RPM gekend bij advocaten, politie en magistraten?’. De tweede deelvraag
luidt: ‘Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM voor politie, advocaten en magi-
straten?’. De derde deelvraag luidt: ‘Is er een verschil tussen de verschillende beroepsgroe-
pen, advocaten, politie en magistraten, m.b.t. de grens die ze trekken i.v.m. RPM?’. De vierde
deelvraag gaat als volgt: ‘Vinden de verschillende beroepsgroepen een opleiding rond RPM
belangrijk?’. Als vijfde deelvraag is er: ‘Wordt RPM toegepast door de politie en/of de magi-
stratuur?’. En de zesde en laatste deelvraag luidt als volgt: ‘Vinden advocaten, parketmagi-
straten, rechters en onderzoeksrechters controle op het verhoor belangrijk?’. Niet alleen de
verschillende beroepsgroepen zullen met elkaar vergeleken worden, ook zal er binnen een-
zelfde beroepsgroep gekeken worden of er verschillen zijn. Dit zal gebeuren voor elk van de
deelvragen.
De vragen zijn dus vooral verkennend of exploratief, namelijk a.d.h.v. deze vragen de praktijk
gaan verkennen. We proberen een antwoord op deze vragen te geven aan de hand van open
interviews en die zullen worden neergeschreven in de onderzoeksresultaten en conclusies. Het
komt er in het kader van deze masterproef niet op aan om juiste antwoorden te krijgen op deze
verschillende vragen, maar om meningen en zienswijzen van de verschillende beroepsgroepen
samen te krijgen en tegenover elkaar te plaatsen om zo de verschillen te detecteren.
32
3.4. Kernbegrippen.
Het grote fundament van deze masterproef is ongetwijfeld het verhoor. Salduz – rechtspraak
houdt verband met verhoor en ook de verhoortechniek RPM moeten we absoluut kaderen bin-
nen het verhoor. Uit het strafrecht en de strafvordering kan volgende definitie van het verhoor
worden samengesteld. ‘Een politioneel verhoor is een door middel van een proces-verbaal
geacteerd vraaggesprek, tussen een ambtenaar met politiebevoegdheid en een persoon die
rechtstreeks of onrechtstreeks kan betrokken zijn bij gebeurtenissen die de gerechtelijke over-
heden aanbelangen, teneinde alle relevante informatie te verzamelen met als doel de waar-
heidsvinding, en dit alles op de wijze en in de vorm bepaald door de wet’ (Bockstaele, 2008,
p.22).
Het verhoor dat in deze masterproef wordt besproken is meerbepaald: ‘ De ondervraging door
een persoon die bevoegd is om een proces – verbaal op te stellen, van een aangever, klager,
getuige of verdachte, betreffende een misdrijf en zijn dader(s) met het oog op het achterhalen
van de waarheid en ten einde als bewijs in rechte te worden gebruikt’ (Huybrechts, 2000,
p.19).
Ongeoorloofde druk is een term die noch in de wetgeving, noch in de wetenschappelijke lite-
ratuur, noch in de rechtspraak gedefinieerd wordt (Van Puyenbroeck, 2011). Onder ongeoor-
loofde druk wordt specifiek in het kader van deze masterproef psychologische druk verstaan.
Als we RPM hierbij plaatsen zouden we kunnen spreken van het soort psychologische druk
dat een verhoorder kan gebruiken om de drempel tot bekennen te verlagen ten aanzien van de
verdachte. Of dit ongeoorloofde druk is, zal getoetst worden in de praktijk aan de hand van
kwalitatieve interviews. Het gaat hier dus niet om schijnen met een lamp in het gezicht of
dreigen met mishandeling of om andere vormen van fysieke druk, maar om een vorm van
psychologische druk die moeilijker detecteerbaar is.
RPM is het begrip waar alles om draait in deze masterproef. RPM staat voor rationaliseren,
projecteren en minimaliseren. Het is een verhoortechniek die niet enkel in verhoren gebruikt
wordt, ook in het alledaagse leven maakt iedereen gebruik van RPM. In het kader van deze
masterproef zal enkel gekeken worden naar RPM tijdens een politioneel verhoor of een ver-
hoor bij een onderzoeksrechter.
33
Rationaliseren, projecteren en minimaliseren zijn drie afweermechanismen die criminelen
zeer dikwijls gebruiken om hun gedrag te rationaliseren, om de schuld te projecteren op iets
of iemand anders en om hun feiten te minimaliseren. RPM’s kunnen een groot aandeel hebben
in bekentenissen ( Napier & Adams, 1998). Bij rationaliseren zal men een rationele, redelijke
verklaring geven voor gedrag dat eigenlijk niet kan, dat in feite afkeurenswaardig is. Rationa-
lisaties plaatsen het gedrag van verdachten in een positief licht. Ze geven een aanvaardbare
verklaring voor de gedragingen van verdachten. Projecteren is het toeschrijven aan anderen
van eigen onbewuste impulsen, wensen, gevoelens... Met andere woorden schuldtoewijzing
aan een andere persoon of aan de situatie wegens de eigen tekortkomingen. Minimaliseren is
een afweermechanisme waarbij de schuldigen niet proberen om hun feiten te ontkennen maar
ze trachten om de ernst van hun daden te verminderen om zo tot een aanvaardbaar niveau van
schuld te komen (Zulawski & Wicklander, 1993). Iedere RPM kan zowel gebruikt worden
door de verdachte als door de verhoorder. Of het gebruik door de verhoorder geoorloofd is
laten we voorlopig in het midden. In de praktijkvisie zal beschreven worden wat de praktijk
en dus de verschillende beroepsgroepen ervan vinden.
Als een verhoorder RPM wil gebruiken tijdens een verhoor is er de vereiste dat men reeds
bewijzen heeft tegen de verdachte of op zijn minst sterke aanwijzingen van schuld. Door deze
techniek te hanteren maakt de verhoorder aan de verdachte enkele elementen duidelijk die zijn
daad kunnen rechtvaardigen. Hierdoor zal de verdachte gemakkelijker kunnen bekennen zon-
der zijn gezicht te verliezen (Bockstaele, 2009).
Wat de Salduz- rechtspraak betreft wordt in deze masterproef het volgende bedoeld: ‘Wet tot
wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de
voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt
benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door
hem te worden bijgestaan.’(Belgisch Staatsblad, 2011). Deze wet dateert van 13 augustus
2011 en verscheen op 5 september 2011 in het Belgisch Staatsblad. De Salduz-wet heeft als
oorzaak het Straatsburgse arrest Salduz versus Turkije van 27 november 2008 (Bockstaele,
Devroe & Ponsaers, 2011).
34
3.5. Onderzoeksstrategieën.
De onderzoeksstrategie betreft een empirisch onderzoek op kwalitatieve basis. In het kader
van dit onderzoek werd gekozen voor interviews met open vragen. Bij deze interviews wordt
gebruik gemaakt van een vragenprotocol, de vragen werden op voorhand bedacht en opgelijst
zodat ze vlot konden gesteld worden aan de respondenten. Bij de interviews werd aan door-
vragen of probing gedaan wanneer dit nodig gevonden werd. Een belangrijk deel van de in-
terviews zijn de vignetten of hypothetische scenario’s. Deze kunnen gedefinieerd worden als
‘betekenisvolle situaties voorstellen en aan de respondenten vragen wat ze zouden doen of
beslissen in een bepaalde situatie’ (Decorte & Zaitch, 2009, p.207). Hierbij werden situaties,
die veel voorkomend zijn in de alledaagse praktijk, voorgelegd aan de respondenten en hun
mening werd gevraagd over deze situaties. Deze vignetten werden gebruikt zodat de respon-
denten eens vrij konden vertellen over hun ervaringen. Deze vignetten kaderen alles wat dui-
delijker voor mensen die niet vertrouwd zijn met het onderwerp. Theorie is dikwijls te ab-
stract, voorbeelden brengen meestal soelaas. Voordat dieper werd ingegaan op RPM in de
interviews werd, indien de techniek niet gekend is, RPM uitgelegd aan de respondenten.
Hiervoor werd gebruik gemaakt van hulpmiddeltjes. Het zijn drie blaadjes, één blad per RPM,
waarin rationaliseren, projecteren en minimaliseren elk apart uitgelegd worden. Hier zit ook
een stukje theorie in, namelijk een definitie, maar ook hier werd gebruik gemaakt van voor-
beelden om de zaken duidelijk te stellen.
De interviews werden onderweg, tijdens het interviewen getest en hier en daar werden ze een
klein beetje aangepast. Aangezien het om kwalitatieve interviews gaat is dit minimaal aanpas-
sen verantwoord. De vragenlijsten kan u terugvinden in de bijlage van deze masterproef.
3.6. Onderzoeksmateriaal.
In deze masterproef wordt gebruik gemaakt van boeken, tijdschriften en wetteksten. Onder
tijdschriften worden zowel tijdschriften als Panopticon en Nullum Crimen verstaan maar ook
Knack, aangezien Salduz vandaag de dag brandend actueel is. Het doel van het literatuuron-
derzoek is zo veel mogelijk kennis opdoen over het onderwerp en nog eens, uitgebreider dan
in de bachelorproef, zoeken naar literatuur rond het onderwerp. Ook werd er kort gebruik ge-
maakt van krantenkoppen, dit om aan te tonen dat Salduz heel erg actueel is. De kranten hier-
voor gebruikt zijn betreffen Het Laatste Nieuws, De Morgen en De Standaard.
35
3.7. Empirisch onderzoek.
Voor de keuze van de onderzoekspopulatie werd eerst even gekeken naar wat er al geweten
was. Na het maken van de bachelorproef wist ik al vrij snel dat ik verder wou gaan met dit
onderwerp. Door de kennis die reeds opgedaan werd bij politiemensen was het interessant om
ook eens de kant van de advocaat te belichten. De advocaat zal vanaf de Salduzwet toch ook
een prominente plaats innemen tijdens verhoren. Bij nader inzien leek enkel de kant van de
advocaten bekijken in het kader van een masterproef niet voldoende. Daarom werd besloten
om dit onderzoek verder uit te bouwen naar parketmagistraten, rechters en onderzoeksrech-
ters. Zo bestaat de uiteindelijke onderzoekspopulatie, als we enkel naar de masterproef kijken,
uit vier beroepsgroepen. In totaal, onderzoekspopulatie bachelorproef en onderzoekspopulatie
masterproef, beslaat deze masterproef vijf beroepsgroepen.
In samenspraak met mijn promotor kwamen we tot de conclusie dat ik per beroepsgroep ze-
ven interviews zou afnemen. In de bachelorproef werden reeds tien interviews afgenomen bij
politiemensen. Deze handelen voornamelijk over RPM en niet over Salduz, aangezien Salduz
toen nog niet zo goed gekend was bij mijzelf. Dit jaar heeft Salduz mijn pad gekruist, onder
andere door de aandacht die eraan gegeven wordt de dag van vandaag, met als resultaat dat ik
dit onderwerp in deze masterproef wel betrek. Na een aantal moeilijkheden, die hieronder
verder uiteengezet zullen worden, zijn er uiteindelijk twintig interviews afgenomen. Aange-
zien er twintig interviews zijn, zijn er dit jaar ook twintig respondenten, verdeeld over de ver-
schillende beroepsgroepen. Hieronder volgt een schematische weergave van het onderzoeks-
design.
36
Politiemensen Advocaten Onderzoeksrechters Parketmagistraten Rechters
Interview
met 4
casussen
Persoon 1 Persoon 1 Persoon 1 Persoon 1 Persoon 1
Interview
met 4
casussen
Persoon 2 Persoon 2 Persoon 2 Persoon 2 Persoon 2
Interview
met 4
casussen
Persoon 3 Persoon 3 Persoon 3 Persoon 3 Persoon 3
Interview
met 4
casussen
Persoon 4 Persoon 4 Persoon 4 Persoon 4
Interview
met 4
casussen
Persoon 5 Persoon 5 Persoon 5
Interview
met 4
casussen
Persoon 6 Persoon 6 Persoon 6
Interview
met 4
casussen
Persoon 7 Persoon 7
Interview
met 4
casussen
Persoon 8
Interview
met 4
casussen
Persoon 9
Interview
met 4
casussen
Persoon 10
37
De onderzoeksresultaten worden anoniem verwerkt. Toch zullen achtergrondkenmerken ge-
plaatst worden bij de verschillende respondenten. Daarvoor zullen codes gebruikt worden,
deze zien er als volgt uit:
A1 R1 P1 PM1 OR1
A2 R2 P2 PM2 OR2
A3 R3 P3 PM3 OR3
A4 R4 P4 PM4
A5 P5 PM5
A6 P6 PM6
P7 PM7
P8
P9
P10
Zo zal er bij citaten die gebruikt worden uit de interviews gerefereerd worden aan bijvoor-
beeld respondent A1. Op het einde van deze masterproef is een lijst te vinden waarbij bij ie-
dere respondent de achtergrondkenmerken staan. Zo kan de lezer deze gemakkelijk opzoeken.
Onder achtergrondkenmerken wordt onder andere verstaan hoeveel jaar men reeds in een be-
paalde functie werkt, geslacht, leeftijd en ervaring.
A staat hier voor advocaten, R voor rechters, P voor politiemensen, PM voor parketmagistra-
ten en OR voor onderzoeksrechters.
Om deze interviews te kunnen doen moesten de respondenten natuurlijk ook benaderd wor-
den. De selectie van de onderzoekspopulatie is ook op een vooral kwalitatieve manier gebeurt.
Zo kreeg ik in het begin van dit academiejaar de kans om een coaching bij te wonen. Het ging
om een coaching voor advocaten waarbij de advocaten aangeleerd werden hoe ze moeten om-
gaan met Salduz bij verhoren. Bij deze coaching werd er wat theorie gegeven en werd er
vooral gebruik gemaakt van rollenspelen. Dit was een unieke kans om al eens een kijkje te
nemen in de praktijk rond Salduz. De coach, Lotte Smets, was zo vriendelijk om haar rollen-
spelen wat aan te passen en er RPM in te stoppen. Zo maakten ook de advocaten op een edu-
catieve manier kennis met RPM. Tijdens dit gebeuren zag ik dan ook dé kans om contacten te
leggen en eens te polsen naar de bereidheid rond deelname aan een eventueel interview van
38
mijnentwege. De advocaten die hieromtrent aangesproken werden stemden meteen in en zo
werden de eerste afspraken gemaakt. Na afloop van deze coaching werd dan verder in het
veld gepolst welke mensen interessant zouden zijn voor de interviews, zo konden de meest
interessante mensen gekozen worden. Naar deze personen werd dan een e-mail gestuurd met
uitleg over het opzet van dit onderzoek en de vraag of ze interesse hadden zich te laten inter-
viewen rond dit onderwerp. Deze e-mails werden allemaal positief beantwoord en na wat
heen en weer e-mailen en telefoneren waren de afspraken in kannen en kruiken. Na deze in-
terviews werd gevraagd of deze personen andere personen konden aanraden. Naast deze coa-
ching werd ook contact opgenomen met een advocaat om hierover eerst eens te overleggen.
En die heeft mij ook nog namen gegeven. Midden maart waren zes interviews van de voorop-
gestelde zeven interviews afgenomen. Advocaat 7 werd maar niet beschikbaar gevonden en
toen ben ik beginnen rondbellen naar andere advocaten die mij telkens opnieuw doorverwe-
zen. Na overleg met mijn promotor ben ik gestopt aan zes interviews. De belangrijkste reden
hiervoor is dat het ondertussen al eind maart was en dat ik toch graag wou beginnen schrijven
aan deze masterproef en de interviews bijgevolg dus wenste af te ronden. Dit uit schrik om op
het einde in tijdsnood te komen.
De steekproef ziet er uiteindelijk als volgt uit:
Advocaat 1 Advocaat 2 Advocaat 3
Advocaat 7 Advocaat 6 Advocaat 5 Advocaat 4
39
Wat de parketmagistraten betreft werd eerst een e-mail gestuurd naar één bepaalde Substituut
Procureur des Konings. Deze persoon leek op voorhand reeds zeer interessant om te intervie-
wen en na wat overleggen met mensen uit de praktijk leek het inderdaad een goede keuze om
deze persoon eerst te interviewen. Ook deze e-mail werd positief beantwoord en na een tele-
foontje was de afspraak voor het interview gemaakt. Dit interview verliep zeer vlot en na af-
loop heb ik gevraagd of deze persoon mij andere interessante Substituten Procureur des Ko-
nings kon aanduiden om deel te nemen aan dit onderzoek. Deze persoon heeft mij verschil-
lende Substituten Procureur des Konings aangewezen. Deze personen werden, via e-mail en
later telefonisch gecontacteerd, en drie personen toonden zich bereid. Verder heb ik ook aan
deze drie respondenten namen gevraagd. Hier werd dus gebruik gemaakt van de sneeuwbal-
steekproef.
De steekproef ziet er als volgt uit:
Substituut 1
Substituut 2 Substituut 3 Substituut 4
Substituut 6 Substituut 7
Substituut 5
40
Om rechters en onderzoeksrechters te kunnen interviewen diende eerst toestemming te wor-
den gevraagd aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Per post werd een brief
gestuurd naar deze persoon. Toen ik, een week later, toch in het gerechtsgebouw aanwezig
was, ben ik eens langs gegaan bij het secretariaat van de voorzitter. Mijn brief was blijkbaar
niet aangekomen dus deed ik een tweede poging, nu per e-mail naar het secretariaat zelf. Ik
kreeg het antwoord dat mijn e-mail zou worden doorverzonden naar de ondervoorzitter en
tevens onderzoeksrechter en dat ik met hem telefonisch contact moest opnemen. Na meerdere
malen onbeantwoord telefonisch contact ben ik langsgegaan bij de griffie van het onderzoek
in het gerechtsgebouw. Daar trof ik de griffier aan van de onderzoeksrechter. Deze nodigde
mij uit op zijn kantoor en na een kort gesprekje waarin ik het onderzoek uit de doeken deed,
kreeg ik een afspraak. Op de afspraak aangekomen werd onmiddellijk de toestemming gege-
ven om rechters en onderzoeksrechters te interviewen. Op dezelfde afspraak zijn we ook
overgegaan tot het interview, het eerste interview bij de beroepsgroep onderzoeksrechters.
Na afloop vertelde de onderzoeksrechter dat hij eens zou polsen bij de overige vier onder-
zoeksrechters van Gent en dat ik een e-mail moest sturen naar zijn griffier die deze dan zou
doorsturen. Na de examens in januari heb ik nog eens een mailtje gestuurd naar de griffier met
de vraag of hij al iets meer wist over de bereidheid van de andere onderzoeksrechters. Hij
heeft mij de verschillende e-mailadressen doorgestuurd van de onderzoeksrechters. Ik heb hen
een mail gestuurd met uitleg over dit onderzoek en met de vraag of ze wensten deel te nemen.
Ik heb van twee onderzoeksrechters antwoord gekregen. De eerste moest zich excuseren om-
dat hij te veel werk had. Met de tweede had ik meer geluk, ik heb dan onmiddellijk een af-
spraak gemaakt. Interview twee bij de onderzoeksrechters was een feit. Na een tijdje te wach-
ten op antwoord van de overige twee onderzoeksrechters in Gent werd overgegaan op plan b,
aangezien ik geen antwoord kreeg. Het terrein werd uitgebreid naar Antwerpen om een derde
onderzoeksrechter te vinden die wenste deel te nemen. Die werd gevonden dankzij een tip van
een Substituut Procureur des Konings. Intussen zijn we opnieuw midden maart en heb ik in
samenspraak met mijn promotor beslist om het hierbij te houden. Zo kom ik op drie inter-
views met onderzoeksrechters.
41
De steekproef bij de onderzoeksrechters ziet er schematisch als volgt uit:
Onderzoeksrechter 1
Onderzoeksrechter
2
Onderzoeksrechter 3
Onderzoeksrechter 4
Onderzoeksrechter 5
Parketmagistraat Onderzoeksrechter 6
42
Wat de rechters betreft kreeg ik dus ook toestemming van deze onderzoeksrechter. Op het
interview met de laatste substituut kwam dit ter sprake en deze persoon stelde voor om na
afloop van het interview eens samen langs te gaan bij de rechters en eens te polsen of zij be-
reid waren om deel te nemen aan dit onderzoek. We hebben een negental mensen gesproken
en zeven personen toonden zich bereid om deel te nemen. De interviews konden plaatsvinden
in de loop van februari. Na de examens in januari werd ook naar de rechters een e-mail ge-
stuurd met uitleg over het onderzoek en er werd hen nog eens gevraagd of zij wensten deel te
nemen aan het onderzoek. Ik kreeg onmiddellijk antwoord van drie rechters die zich bereid
toonden om deel te nemen. Twee dagen na dit contact hebben er, spijtig genoeg, twee rechters
contact opgenomen met mij. Ze vertelden dat ze zichzelf toch niet zo geschikt vonden om
mee te werken aan dit onderwerp. Ik gaf de moed niet op en liet de afspraak, met de rechter
die nog steeds wenste deel te nemen, doorgaan. Na het interview heb ik aan hem nog een aan-
tal namen gevraagd van andere rechters. Deze rechter nam mij mee op sleeptouw door de
gang en vond onmiddellijk een andere rechter die wenste deel te nemen. Sterker nog, het in-
terview mocht onmiddellijk plaatsnemen. Zo werd interview twee met een rechter werkelijk-
heid. Na deze interviews kreeg ik een antwoord op de eerder verstuurde mails. Twee rechters
toonden zich bereid om mee te werken. Na hen telefonisch te hebben gecontacteerd konden
ook deze interviews plaatsvinden. Zo kom ik uiteindelijk op vier rechters binnen de onder-
zoekspopulatie. De schematische weergave van de steekproef bij de rechters:
Substituut 7
Rechter 1 Rechter 2 Rechter 3 Rechter 4
Rechter 5
Rechter 6
Rechter 7
Rechter 8
43
Al deze verschillende interviews werden afgenomen op de kantoren van de respondenten of in
het gerechtsgebouw.
Bij ieder interview werd gebruik gemaakt van een informed consent. In het informed consent
worden de respondenten ter kennis gesteld dat ik hen zal interviewen, dat het interview zal
worden opgenomen op band en dat relevante passages kunnen worden geciteerd in deze mas-
terproef maar dat dit wel anoniem zal gebeuren. Dit informed consent kan u in de bijlage te-
rug vinden.
Het meetinstrument, namelijk een kwalitatieve vragenlijsten met open vragen, werd groten-
deels overgenomen van de interviews bij de politie. Wel werd elke vragenlijst verder aange-
past naargelang de beroepsgroep. Deze vragenlijsten werden gecontroleerd door mijn promo-
tor en door een advocaat uit het werkveld.
3.8. Planning en timing.
Vanaf tien oktober tot begin november ben ik hoofdzakelijk bezig geweest met de literatuur-
studie. Begin november ben ik dan begonnen met de brieven of e-mails te schrijven om te
kunnen versturen naar mijn doelgroepen. De maand november stond vooral in het teken van
personen contacteren, afspraken maken en informatie verschaffen. Op veertien november
vond ook het eerste interview plaats. Voor de examens in januari had ik reeds twaalf inter-
views afgenomen. Na de examens ben ik deze beginnen uittypen en ben ik ook begonnen aan
de overige acht interviews. Die vonden plaats bij onderzoeksrechters, rechters en nog enkele
advocaten. In de loop van maart heb ik ook deze uitgetypt. Op 1 april, bij de start van de
paasvakantie, ben ik begonnen met het schrijven van deze masterproef. Waar het nodig was
heb ik nog wat literatuur opgezocht. Op het einde van de paasvakantie was er een ruwe versie
af. Die heb ik op het einde van april en begin mei verder op scherp gesteld.
Ik heb ook de planning, ter verduidelijking, even schematisch weergegeven.
44
oktober- november
• Literatuurstudie
• Brieven en e-mails schrijven en versturen
november
• Personen contacteren, afspraken maken, informatie verschaffen
• 14/11 start interviews
december
• 19 december einde deel 1 masterproef
• Afronden van 12 interviews
januari • Examens
februari
• Begin februari: aanvang deel 2 masterproef
• Afnemen laatste 8 interviews
maart
• Eind maart: klaar met interviews
• Uittypen interviews
april
• 1 april: Voltijds aan masterproef schrijven
• Eventuele extra opzoekingen
• Ruwe versie af
• Masterproef verder op scherp stellen
mei
• Begin mei: op scherp stellen masterproef
• Verbeteren, laten verbeteren, alle fouten eruit halen
• 15 mei: Indienen masterproef
45
4. RPM.
Tijdens het verhoor staat waarheidsvinding voorop. Het is voor de verhoorder van belang om
antwoorden te krijgen op zijn vragen, ook indien de verhoorde daar in het begin niet zo veel
zin in heeft. De verhoorder kan hierbij een ‘strategie’ volgen, deze wordt de verhoortechniek
genoemd. Het doel van de verhoortechniek op zich is het verkrijgen van een betrouwbare ver-
klaring van personen of het verkrijgen van correcte antwoorden op de vragen die worden ge-
steld (Lensing, 1988).
RPM is één van deze verhoortechnieken die een verhoorder kan gebruiken tijdens een onder-
vraging.
4.1. RPM en bekentenissen.
Een bekentenis is, zoals hierboven reeds vermeld, niet het doel van een verhoor, toch is het
zeker een belangrijk bewijsstuk. Een bekentenis kan niet alleen belangrijk zijn om de straf-
maat te bepalen, ze kan ook van belang zijn om bijvoorbeeld bemiddeling in strafzaken te
kunnen doen. In vele arresten en vonnissen wordt daarom ook verwezen naar het feit of een
bekentenis al dan niet aanwezig is (Bockstaele, 2009).
In een artikel in het FBI Law Enforcement Bulletin hebben Napier en Adams (1998) het over
‘magische woorden’ om tot bekentenissen te komen. Deze bestaan echt volgens voornoemde
auteurs. Onderzoekers zullen, voor ze met het verhoor aanvangen, overgaan tot diepgaande
interviews om binnen te kunnen dringen in verdachten hun gedachten, gevoelens en achter-
gronden. Iedereen zal meestal een onbewust proces gebruiken om gedrag goed te keuren of
om zelf te kunnen omgaan met persoonlijke problemen. Ervaren onderzoekers zijn zich hier-
van bewust. Men spreekt van afweermechanismen die criminelen zullen gebruiken om de
schuld te projecteren naar iemand of iets anders, om hun gedrag te rationaliseren of om de
feiten te minimaliseren. Als verhoorder is het belangrijk om goed te luisteren naar hetgeen de
verdachte zegt. Zo kan men belangrijke informatie ontdekken waarop men zijn magische
woorden kan stoelen als ondervrager. Deze kunnen dan later gebruikt worden om het tot een
bekentenis te laten komen tijdens een verhoor. Deze magische woorden zijn afkomstig van de
drie afweermechanismen waarover het in deze masterproef gaat, namelijk Rationaliseren,
Projecteren en Minimaliseren. Deze kunnen gebruikt worden door de verhoorder tijdens een
verhoor om de verdachte te helpen zijn gezicht te redden of zijn waardigheid te behouden. Ze
46
kunnen een groot aandeel in bekentenissen hebben doordat ze de drempel van de verdachte
verlagen om tot een bekentenis over te gaan. Ook verlaagt het de weerstand die een verdachte
heeft tijdens een verhoor (Zulawski & Wicklander, 1993). Van Koppen (1998) geeft aan dat
het belangrijkste probleem van het gebruik van een verhoormethode als RPM is dat niet alleen
schuldige verdachten vaker zullen bekennen, maar dat ook onschuldige verdachten dit zullen
doen.
Goossens (2006) schrijft in zijn boek ‘Politiebevoegdheden en mensenrechten’, dat Bosly en
Vandermeersch stellen dat ‘elk gedrag dat in hoofde van de verhoorder een vooroordeel of
een partijdige houding verraadt uit den boze is’(Goossens, 2006, p.448).
De criminologische theorie, labellingtheorie, moet hier even bij betrokken worden. Hierbij zal
de verhoorder het label verdachte proberen te veranderen in het label dader. Om dit te doen
kan hij een verhoortechniek als RPM gebruiken, een drempelverlaging voor de verdachte om
te bekennen. Indien de verhoorder wenst dat het label verdachte wordt veranderd in het label
dader, is hij dan niet in het geval van de stelling van Goossens? Kunnen we hier dan niet
voorzichtig concluderen dat indien men RPM gebruikt, men een partijdige houding heeft? Dit
is eentje om verder over na te denken, een sluitend antwoord kan hier niet op gegeven wor-
den. Wel zal in het deel over de empirische gegevens gekeken worden naar de mate van ge-
oorloofdheid van RPM volgens de praktijk.
Er is echter geen regeling die het gebruik van deze verhoormethoden, ‘trucs’, verbiedt (Van
Koppen, 1998). Ook daarom werd in de praktijk gekeken naar wat men vindt van RPM en of
men dit toelaatbaar vindt. Ook werd eens gepolst naar wat de respondenten denken dat het
verbonden gevaar is bij zo een verhoortechniek.
Nadat de verhoorder de verhoorde, aan het begin van het verhoor, beschuldigt van bepaalde
feiten, zal hij een ‘thema’ opwerpen. Dit thema is een psychologische aanvaardbare reden
waarom de verdachte de strafbare feiten beging. Dit is rationaliseren binnen de RPM metho-
de. Een veelvoorkomende inleiding is ‘Kijk, ik geloof niet dat u een slecht mens bent, maar ik
probeer te begrijpen waarom u dit misdrijf begaan heeft’. Vanaf hier kan de verhoorder wat
suggereren dat iedereen hetzelfde zou hebben gedaan die in de plaats was van de verdachte,
dat het misdrijf niet zo ongehoord was, dat de medeplichtigen meer te verwijten valt, dat het
slachtoffer schuld treft of dat het nu het moment is om zijn leven te beteren. Hier herkennen
we sterk rationaliseren, projecteren en minimaliseren in.
47
Het is vrij gemakkelijk om schuldige verdachten hun ontkenningen te overwinnen van zodra
er zo een thema in het verhoor wordt opgeworpen. Omdat zij dan de criminele feiten voor
zichzelf reeds gerechtvaardigd hebben. In tegenstelling tot schuldige verdachten zullen on-
schuldige verdachten bij het aanreiken van een RPM door de verhoorder dit als een grote
schande zien. Ze zullen ook veel sterker worden in hun ontkenning (Skerker, 2010).
Verstandige verhoorders zullen rationalisaties, projecties en minimalisaties gebruiken om de
barrières tot het bekennen te doen verdwijnen. Eigenlijk gaat het hier om dezelfde technieken
die ook de verdachte zal gebruiken om zijn daden te rechtvaardigen en zijn geweten te sussen.
Deze psychologische technieken, waaronder RPM, hebben eigenlijk twee doelen voor ogen.
Ze laten de onderzoekers toe om de maatschappij te beschermen door schuldige daders te
identificeren. Ook voorzien ze de verdachte van kansen om hun gezicht te redden, wat het
gemakkelijker maakt om te bekennen. Deze technieken zullen in eerste instantie de schuld
van de verdachte bagatelliseren door het gedrag, dat het misdrijf heeft veroorzaakt, weg te
laten in het gesprek, door anderen de schuld te geven, of hun feitelijk gedrag te minimalise-
ren. In sommige omstandigheden moeten onderzoekers wel eens suggereren dat de criminele
daad misschien een ongeluk was, dat het slachtoffer het misschien heeft uitgelokt, dat de cri-
minele daad het resultaat was van een onverwachte gang van zaken (Napier & Adams, 2002).
48
4.1.1. RPM en valse bekentenissen
Het is belangrijk dat iedere verhoorder zich bewust is van het feit dat de kans op valse beken-
tenissen stijgt wanneer de druk tijdens een verhoor opgedreven wordt of wanneer RPM ver-
keerd toegepast wordt. De opstelling van de verhoorder moet veranderen wanneer een ver-
dachte overgaat tot bekentenissen. Vanaf dat moment is het aan de verdachte om te bewijzen
dat hij de dader is. Het is belangrijk dat verhoorders na een bekentenis verder in detail treden,
soms voelen ze zo een grote euforie na een bekentenis dat men dit wel eens durft vergeten.
Het in detail treden gaat vooral over doorvragen naar details van het misdrijf die enkel door
de dader gekend kunnen zijn. Dit gegeven noemt men de daderkennis of de daderwetenschap.
Een bekentenis is sterk, controleerbaar en moeilijk intrekbaar achteraf wanneer men als ver-
dachte details gegeven geeft tijdens het bekennen. Met details zijn onderzoekers in staat om
een valse bekentenis te kunnen detecteren. Wanneer een verdachte enkel zegt ‘Ik ben de da-
der’, dan is deze betuiging van generlei waarde. Men moet er zich als verhoorder goed bewust
van zijn dat valse bekentenissen bestaan en dat ze kunnen afgelegd worden tijdens het verhoor
(Bockstaele, 2009).
49
4.2. Algemene uitdieping term RPM
RPM staat voor rationaliseren, projecteren en minimaliseren. De politie beschikt over een
volledig arsenaal aan verhoortechnieken, RPM is hier één van. Metaforen en verhaalthema’s
zijn verbonden aan deze techniek om argumenten herkenbaar te kunnen overbrengen (Bock-
staele, 2009). Wanneer we de Engelstalige literatuur er even bij nemen, kunnen we vaststellen
dat er vooral gebruik gemaakt wordt van de term ‘rationalizations’ en niet van de term RPM.
Na verschillende Engelstalige bijdragen te hebben gelezen kan geconcludeerd worden dat
men met ‘rationalizations’ RPM bedoelt. Wanneer een verhoorder de verhoortechniek RPM
gebruikt geeft hij eigenlijk de hoop aan de verdachte terug. Dit gebeurt door hem onder ande-
re duidelijk te maken dat zijn leven niet volledig vernietigd zal zijn indien hij bekent. Als een
verdachte iets zegt als: ‘Sluit mij gewoon op, het kan mij niet meer schelen’, dan heeft hij de
hoop opgegeven. Op dit moment moet de verhoorder ingrijpen en de hoop herstellen. Indien
hij dit niet doet is er kans dat de verdachte opnieuw heel gevoelig zal worden voor erkenning
van de schuld (Zulawski & Wicklander, 1993).
RPM is ‘des mensen’, het is een integraal deel van ieder van ons. Ook in het alledaags leven
proberen we ons gedrag te rechtvaardigen of rationele verklaringen te geven waarom we doen
wat we doen (Zulawski & Wicklander, 1993). Ook Marc Bockstaele (2009) omschrijft, in een
bijdrage in Panopticon, RPM als kenmerken van ieder menselijk gedrag, het zijn er drie van
een reeks afweermechanismen. Freud was de eerste die de afweermechanismen beschreef.
Bijna iedere verhoorder zal criminele feiten onbewust beginnen rationaliseren, projecteren of
minimaliseren tegenover een verdachte. Dit is een voortzetting van zijn natuurlijk sociaal ge-
drag.
Een bekende en beruchte methode is die van Inbau en Reid, deze methode is er in de kern op
gericht om de negatieve aspecten van bekennen, tegenover de verdachte, te minimaliseren en
de positieve aspecten van bekennen te benadrukken. Dit staat te lezen in Justitiële verkennin-
gen, in een artikel van Van Koppen (1998).
Lensing (1988) wijst op het feit dat Mimin en Lambert verschillende technieken onderschei-
den hebben. Een deel daarvan zijn de technieken waarbij in het geval er ernstige bezwaren
zijn, rechtstreeks op een bekentenis wordt gemikt. Ook wordt daarbij, in het geval van het
bestaan van een geringe verdenking, de verdachte naar rechtvaardigingen voor zijn gedrag
50
gevraagd. Eigenlijk hebben ze het hier over RPM. De rechtvaardigingen zoeken om de drem-
pel tot bekennen te verlagen.
Onderzoekers presenteren aanvaardbare redenen aan de verdachte om te kunnen bekennen.
Meestal gebeurt dat in volgende categorieën: rationaliseren, projecteren van de schuld en mi-
nimaliseren van de schuld (Boetig, 2005). Het gaat erom hoe men de feiten benadert, op wel-
ke wijze men met de feiten omgaat tijdens het verhoor.
Rationalisaties geven de verdachte de kans om zijn criminele feiten sociaal aanvaardbaar te
maken. Dit baseren ze dan op de omstandigheden van het ‘incident’. Een projectie van de
schuld zorgt ervoor dat een verdachte niet enkel aansprakelijk is voor hetgeen gebeurd is. Hij
zal zijn schuld, of delen van zijn schuld, projecteren op iets of iemand anders. Meestal zal
men projecteren naar slachtoffers, vrienden, de maatschappij, het feit dat men onder invloed
was, enzovoort. Als laatste kan men de gruwelijkheid van de feiten proberen te minimalise-
ren. Dit zorgt ervoor dat de verdachte minder schaamte of schuld toekomt (Boetig, 2005). We
kunnen rationaliseren, projecteren en minimaliseren zowel zien vanuit het oogpunt van de
verdachte of van de verhoorder. Het staat vast dat een verdachte deze technieken zal gebrui-
ken. RPM is een verhoortechniek, dus ook verhoorders kunnen hier gebruik van maken. Of dit
geoorloofd is of niet dat verhoorders zulke dingen toepassen wordt besproken aan de hand
van een praktijkvisie, later in deze masterproef.
Wat het gebruik door de verhoorder betreft, gaat het hier niet om het aanreiken van legale
excuses voor het plegen van een crimineel feit. Het zijn vooral morele en ethische rechtvaar-
digingen (Boetig, 2005).
Een succesvol verhoor is niet gestoeld op het gebruik van dwingende technieken. Getalen-
teerde verhoorders hebben een volledig arsenaal aan productieve, aanvaardbare en psycholo-
gisch effectieve methoden. Een voorbeeld van een dwingende techniek is om tegen een ver-
dachte te zeggen ‘Als je nu niet meewerkt zorg ik er persoonlijk voor dat je je kinderen nooit
meer ziet’. Deze techniek is duidelijk dwingend en veel minder effectief dan psychologische
technieken zoals rationaliseren, projecteren en minimaliseren. In dit artikel wordt ook aange-
geven dat verdachten dit gebruiken. Schuldige verdachten zullen proberen om hun daden te
omschrijven als begrijpelijk. Op deze manier proberen ze zichzelf in een betere positie te krij-
gen, zodat ze de gewenste milde behandeling krijgen (Napier & Adams, 2002).
51
4.2.1. Rationaliseren.
We kunnen voorzichtig aannemen dat wanneer een persoon een crimineel feit gepleegd heeft,
hij in zijn eigen gedachten het echte motief van het misdrijf verdrongen heeft. De eigenlijke
reden waarom een man een kind misbruikt is omdat hij een seksuele afwijking heeft, de echte
reden waarom iemand steelt is omdat iemand in principe oneerlijk is, de waarlijke reden
waarom een bendelid een ander lid van een rivaliserende bende doodschiet is omdat hij nooit
de waarde van het leven heeft geleerd. De redenen die deze personen in hun eigen gedachten
hebben, liggen net iets anders. De man die een kind seksueel misbruikt, denkt dat hij dit doet
als een daad van affectie, de dief denkt dat hij steelt omdat hij echt geld nodig heeft en wan-
hopig is en het bendelid denkt dat hij een ander lid van de rivaliserende bende doodschiet om-
dat dit noodzakelijk is om zelf te overleven. Slechts weinig mensen willen de echte reden zien
waarom ze een crimineel feit hebben gepleegd. Hierdoor is het belangrijk dat een verhoorder
het motief van het misdrijf op een morele wijze beschrijft. Als een verhoorder een verdachte
van een bepaald misdrijf bij hem heeft en die verdachte was tijdens het plegen van de feiten
onder invloed van drank of drugs, dan kan de verhoorder dit aanhalen en aangeven dat men
misschien zo zwaar onder invloed was dat men een black – out had op het moment van de
feiten (Napier & Adams, 1998).
Wanneer iemand rationaliseert, zal deze persoon een rationele, redelijke verklaring geven
voor gedrag dat eigenlijk niet kan, een in feite afkeurenswaardig gedrag. Rationalisaties zul-
len het gedrag van de verdachte in een positief daglicht stellen en zullen een aanvaardbare
verklaring geven voor het gedrag van de verdachte. Rationaliseren speelt dus eigenlijk in op
de psychologische natuur van verdachten en ook op hun verlangens om hun gedrag uit te leg-
gen en te rechtvaardigen. Vele individuen zullen hun gedrag rationaliseren om fouten van alle
soorten en graden te verontschuldigen tegenover zichzelf en anderen. De verhoorder kan van
dit psychologisch proces gebruik maken. Hij kan door middel van empathie en door op een
vriendelijke en oprechte manier om te gaan met de verdachte aangeven dat hij het referentie-
kader van de verdachte begrijpt. Door begrip te tonen heeft men veel meer kans om in de ge-
dachten van de verdachte te kunnen doordringen. Een verhoorder kan bijvoorbeeld de woor-
den van de verdachte herhalen of parafraseren wat de verdachte heeft gezegd. Een voorbeeld
hiervan is: ‘Als ik u goed begrijp dan hebt u jaren onder de kuren van uw man geleden, heeft
hij u mishandeld en vernederd en hebt u dit tot nu toe altijd zwijgend verdragen’ (Zulawski &
Wicklander, 1993, p. 203). Doordat de verhoorder rationaliseert zal de angst en de pijn, die
52
verdachten normaal gezien hebben bij het bekennen van feiten, verminderd worden (Zulawski
& Wicklander, 1993).
Weliswaar is er een verschil naar het soort delinquent. Bij seksuele delinquenten is het bij-
voorbeeld zo dat zij tijdens het plegen van een misdrijf vaker cognitieve vertekeningen heb-
ben. Dit maakt hen verschillend van andere delinquenten. Zij zullen hun gedrag sterker ratio-
naliseren achteraf en de schuld van het misdrijf zelfs in de schoenen van het slachtoffer schui-
ven. (Bockstaele, 2009).
Een verhoorder kan ook het best de aandacht van de verdachte laten richten op toekomstper-
spectieven of op het verleden, dat ook positieve elementen bevat. Zo kan men de aandacht
weghalen van de actuele situatie (Zulawski & Wicklander, 1993). Een verhoorder kan bij-
voorbeeld duidelijk maken aan de verdachte dat het normaal is dat de verdachte deze actuele
situatie ziet als de ergste uit zijn leven. Hierbij kan de verhoorder een terugkoppeling maken
naar het verleden en daarbij een vergelijking maken. Zo kan de verdachte in het verleden ook
reeds fouten hebben gemaakt, deze waren toen ook erg, maar hij heeft er wel zijn lessen uit
getrokken. Deze lessen kan hij nu opnieuw uit zijn fouten trekken. Als positief vooruitzicht
kan de verhoorder aangeven dat het voordelen kan hebben om de betrokkenheid toe te geven.
De verdachte zal zich beter voelen, het emotionele gewicht zal van zijn schouders vallen, het
kan een verlichting zijn, dit zijn slechts enkele van een hele reeks voordelen. De focus leggen
op de toekomst is het meest effectief bij jongeren tussen de twaalf en achttien jaar, de zoge-
naamde ‘first offenders’ (Bockstaele, 2009).
Een verhoorder kan door rationalisaties ook focussen op de intentie van de verdachte om een
oplossing te vinden voor het gestelde feit. Deze focus is belangrijker dan te focussen op de
gevolgen die er kunnen zijn door het feit toe te geven. Deze stap is zeer belangrijk om de ver-
dachte te doen inzien dat het in zijn eigen belang is om de feiten toe te geven. Een verdachte
die constant de focus legt op de negatieve gevolgen van zijn gedrag zal minder snel bekennen
dan een verdachte die zijn focus legt op de toekomst en zo het feit achter zich legt (Zulawski
& Wicklander, 1993).
Zoals hierboven reeds vermeld, werkt het ook om te kijken naar de positieve elementen uit het
verleden. Men kan de aandacht leggen op de sterke familiale banden die de verdachte heeft en
de job-tevredenheid die hij in het dagelijks leven kent. Hiermee maakt de verhoorder de ver-
53
dachte duidelijk dat het feit waarover men wordt verhoord slechts een klein deel van zijn le-
ven uitmaakt. De verhoorder kan ook de successen van de verdachte, voor de feiten, in de
spotlights plaatsen. Zo belicht men de positieve elementen uit het leven en kan worden bena-
drukt dat een vergissing, die iedereen wel eens maakt, niet alle positieve aspecten uit iemands
leven wegveegt (Bockstaele, 2009).
Rationaliseren is het vinden van aanvaardbare verklaringen voor gedrag dat gesteld wordt.
Verdachten beschermen zichzelf door te rationaliseren wanneer zij beelden of gedachten be-
zitten die niet stroken met hun status. Ze realiseren zich dat ze zich niet gehouden hebben aan
hun eigen verwachtingen. Indien je als verhoorder meegaat in die rationalisaties, beweegrede-
nen voor het gestelde gedrag, kan je sneller het vertrouwen van de verdachte winnen. Deze zal
dan sneller geneigd zijn om relevante informatie van het onderzoek vrij te geven. Onderzoek
heeft reeds aangewezen dat mensen met een sterke persoonlijkheid zichzelf zien als de bron
van hun succes en de situatie zien als bron van hun falen. De situatie is dikwijls gecreëerd
door de vrienden, mensen in de omgeving, tevens de sterkste invloeden op het gedrag. Een
individu handhaaft zijn eigenwaarde door zich te conformeren aan de groepsdruk. Dit kan
gevoelens van conflict en schuld teweegbrengen wanneer de groep gedrag stelt dat in strijd is
met het eigen geweten. De persoon kan vinden dat hij of zij de controle heeft verloren op het
eigen leven door de eigen waarden of het geweten ondergeschikt te maken aan de wens om tot
een groep te behoren (Yeschke, 1996).
Verdachten zullen hun daden rationaliseren om zo hun afhankelijkheid en conformiteit bloot
te geven. Als verhoorder zal men op meer medewerking van de verdachte kunnen rekenen als
men meegaat in het naar beneden halen van deze gevoelens en zelfmedelijden. Bedreven ver-
hoorders zullen de verdachte aanmoedigen om positief naar de omstandigheden te kijken, hij
zal de negatieve lading van de gebeurtenis proberen te verminderen door een blik of een ge-
baar en ook zal hij de verdachte stimuleren om informatie die met de feiten te maken hebben,
vrij te geven. Als verhoorder kan je aangeven dat het criminele feit niet zo uitzonderlijk is, dat
iedereen wel eens de controle verliest. Door deze reactie te geven als verhoorder ontken je de
impact van de feiten op de samenleving en op de verdachte niet. Je probeert ervoor te zorgen
dat er een vrije stroom van informatie uit de verdachte komt (Yeschke, 1996).
54
4.2.2. Projecteren.
Laten we beginnen met de term projecteren te illustreren aan de hand van enkele voorbeelden.
Een student die bij ieder examen spiekt zal zich verdedigen door het feit dat de meeste andere
studenten ook spieken. Iemand staat verkeerd geparkeerd en wordt daarover aangesproken.
Hierbij verdedigt hij zich door te zeggen dat de volledige straat verkeerd geparkeerd staat.
Iedereen ontduikt de belastingen, waarom zou ik het dan niet doen (Bockstaele, 2009)?
Als een persoon zichzelf kan overtuigen dat ook andere mensen oneerlijk zijn, is het gemak-
kelijker om zelf oneerlijk te zijn zonder daar wroeging voor te voelen. Bijvoorbeeld bij het
verkeerd parkeren erkent de persoon dat hij verkeerd geparkeerd staat maar hij zal zijn morele
angst proberen te verminderen door de schuld op iets of iemand anders te projecteren. Een
projectie geeft ook aan de verhoorder de kans om het gedrag van de verdachte toe te wijzen
aan iets of iemand anders. Door de schuld over te dragen wordt de ondervrager ondersteund in
het minimaliseren van de ernst van het misdrijf (Zulawski & Wicklander, 1993). Projecteren
kan op drie verschillende manieren, men kan de schuld toewijzen aan een mededader, aan
iemand aan wie een zekere mate van morele verantwoordelijkheid kan toegeschreven worden
of aan het slachtoffer (Inbau, Reid, Buckley & Jayne, 2001).
Een verdachte kan een aanzienlijke mentale opluchting voelen en zich beter op zijn gemak
voelen indien hij van de verhoorder de zekerheid krijgt dat iemand anders die zich onder de-
zelfde omstandigheden en voorwaarden bevindt, waarschijnlijk hetzelfde zou doen. Dit geldt
zeker bij verdachten van het emotionele type. Doordat de verhoorder dit aangeeft zal de ver-
dachte een gevoel krijgen van comfort, dit zal het vertellen van de waarheid bevorderen. Dit
kan bijvoorbeeld bij een dader van vluchtmisdrijf. Doordat de verhoorder aangeeft dat iemand
die zich in dezelfde situatie en onder dezelfde omstandigheden bevindt, waarschijnlijk het-
zelfde zou doen. Hiermee krijgt die dader van het vluchtmisdrijf het gevoel dat de verhoorder
het gepleegd misdrijf niet ziet als iets barbaars. Dit zal het vertellen van de waarheid veel ge-
makkelijker maken (Inbau, Reid, Buckley & Jayne, 2001).
‘Projecteren is het toeschrijven aan anderen van eigen onbewuste impulsen, wensen, gevoe-
lens, herinneringen of fantasieën. M.a.w. schuldtoewijzing op andere personen of op de situa-
tie wegens de eigen tekortkomingen’ (Bockstaele, 2009, p.175). Bij projecteren geeft men een
voorwendsel aan een persoon om zijn substantiële gevoelens te uiten. Wanneer iemand denkt
55
dat hij gehaat of vervolgd wordt zal hij deze overtuiging gebruiken om een aanval op zijn
denkbeeldige vijand te kunnen rechtvaardigen. Door die verdediging tegen vijanden kan hij
zijn eigen vijandige impulsen bevredigen. Hierdoor kan hij de handeling stellen zonder wroe-
ging, net omdat hij denkt dat die handeling gerechtvaardigd is (Bockstaele, 2009).
Als een verhoorder projecteert zal hij of zij andere woorden gebruiken dan ‘ik’. Deze woor-
den dienen te verbergen dat er een ‘ik’ verantwoordelijk is voor een bepaald feit of gedrag.
Beweegredenen om andere woorden te gebruiken zijn voorzichtigheid en schaamte. In de
plaats van ‘ik’ kan men zeggen ‘veel mensen’ of ‘je’. Deze verdoezelingen hebben te maken
met de depersonalisatietechniek (Bockstaele, 2009). Voorbeelden die Marc Bockstaele (2009,
p.175) in zijn ‘Handboek verhoren 2’ geeft zijn: ‘Veel mensen hebben problemen met..’ of
iemand die vluchtmisdrijf pleegt kan zeggen: ‘Je reageert dan niet direct in zo’n geval, en
voor je het weet ben je al een heel stuk verder.’
Lensing (1988) verwijst in zijn rechtsvergelijkende studie ook naar Inbau en Reid (1967). Zij
maken het onderscheid tussen aan de ene kant verdachten van wie de schuld zeker of redelijk
zeker is. Aan de andere kant hebben we de verdachten van wie de schuld twijfelachtig of on-
zeker is. Voor de categorie verdachten van wie de schuld zeker of onzeker is, worden door
Inbau en Reid enkele zaken aanbevolen aan de verhoorder. Zo kan de verhoorder sympathise-
ren met de verdachte door hem te vertellen dat iedereen in zo een situatie waarschijnlijk het-
zelfde zou hebben gedaan. Hier kan projecteren geplaatst worden. Dit is om het schuldgevoel
van de verdachte te verminderen door het bagatelliseren van de morele ernst van het begane
feit. Ook kan de verhoorder dit doen om de verdachte te wijzen op de zinloze weerstand tegen
het vertellen van de waarheid. Deze technieken maken volgens Inbau, Reid en Buckley (1986)
een deel uit van een goed doordacht en op psychologische inzichten gebaseerd schema die de
verhoorder zal opstellen bij het afnemen van een verhoor.
In ‘The Art of Investigative Interviewing’ ( Yeschke,1996) staat dat projecteren dicht aanleunt
bij rationaliseren. Personen zullen proberen om de verantwoordelijkheid voor het niet ade-
quaat handelen, af te schuiven op anderen. Wanneer we niet kunnen voldoen aan de verwach-
tingen zullen we anderen de schuld geven voor ons gedrag. Daders zullen hun schuld projec-
teren op het slachtoffer. Een persoon zal bijvoorbeeld een portefeuille stelen en dan zeggen
dat het slachtoffer de portefeuille maar niet open bloot moest laten liggen op de tafel. Wan-
neer verdachten projecteren, proberen ze hun gedrag sociaal aanvaardbaar te maken, zodat
56
anderen het zouden begrijpen. Zo is het altijd iemand anders zijn fout, iemand anders verdient
ook straf. Het is goed om als verhoorder de verdachte te laten projecteren. De verantwoorde-
lijkheid blijft initieel bij de verdachte maar je komt wel dichter bij het aanhoren van de ge-
beurde feiten.
Een theorie die we kunnen linken aan projecteren is de attributietheorie van Fritz Heider. In
1958 publiceerde hij het invloedrijke boek ‘The psychology of interpersonal relations’. Bij de
attributietheorie gaat het vooral om de vraag hoe mensen bepalen wat de oorzaak is van een
gebeurtenis. Hoe maken mensen attributies? Attribueren betekent dat men oorzaken zal toe-
schrijven aan gebeurtenissen. Er zijn volgens Heider drie mogelijke oorzaken waaraan je het
falen van een persoon kan toeschrijven. Het zelf, dus de persoon die het gedrag heeft uitge-
voerd, een andere persoon of het toeval en het lot (Vonk, 2001). Projecteren zit hier in het
toeschrijven van de oorzaken aan een andere persoon. Als een persoon de oorzaak van het
falen toeschrijft aan zichzelf dan spreken we van interne attributie, schrijft hij de oorzaak toe
aan iets of iemand anders dan spreken we van externe attributie (Bockstaele, 2009).
Dit voorgaande kan duidelijker voorgesteld worden door een voorbeeld uit het boek ‘Hand-
boek verhoren 2’ van Marc Bockstaele. Iemand komt te laat op een afspraak. Indien hij het
aan zichzelf toeschrijft zal hij bijvoorbeeld als oorzaken geven dat hij een gebrek heeft aan
stiptheid. Wanneer hij dit aan externe factoren toeschrijft zal hij het hebben over zware files,
een lift die vastzat… De attributietheorie houdt ook iets in als een fundamentele attributiefout.
Hierbij zal men enerzijds het gedrag van anderen toeschrijven aan die persoon zelf, interne
attributie of persoonlijke attributie. Anderzijds zal men het eigen gedrag grotendeels toe-
schrijven aan omstandigheden of anderen, externe attributie of situationele attributie ( Brehm,
Kassin, Fein, Mervielde & Van Hiel, 2007). Als we even naar verhoorders kijken, zien we dat
ze bij het verkrijgen van gewenst gedrag van de verdachte, dit succes aan zichzelf zullen toe-
schrijven. Wanneer de verdachte niet meewerkt en ze dus geen succes behalen, zullen ze dit
toeschrijven aan de verdachte (Bockstaele, 2009).
57
4.2.3. Minimaliseren.
‘Ik heb hem wel geslagen, maar zeker niet zo hard.’ (Bockstaele, 2009, p.177) is een voor-
beeld van minimaliseren. De schuldigen zullen niet proberen om de feiten te ontkennen, ze
trachten de ernst van hun daden te verminderen. Zo komen ze tot een aanvaardbaar niveau
van schuld. Daders zullen dikwijls hun aandeel in de feiten willen verminderen. De verhoor-
der kan na een minimalisatie aangeven dat hij de verdachte begrijpt. Men mag als verhoorder
wel niet te ver gaan door te zeggen dat men waarschijnlijk hetzelfde zou hebben gedaan maar
met meer zelfcontrole. Een verhoorder mag wel proberen bewerkstelligen dat de dader of ver-
dachte dénkt dat de verhoorder hetzelfde zou hebben gedaan. Dit doordat de verhoorder be-
grip toont. Als de dader dat denkt dan zal de terughoudendheid minder worden. Ook minima-
liseren is ‘des mensen’. Een persoon zal altijd proberen om zijn daden te minimaliseren, van
welke leeftijd ook. (Bockstaele, 2009). Wicklander en Zulawski (1993) vinden dat minimali-
seren het verminderen is van de ernst en de omvang van de betrokkenheid van de verdachte
bij een bepaald crimineel feit. De verhoorder kan de verdachte assisteren bij het minimalise-
ren. Dit kan hij doen door bijvoorbeeld te zeggen ‘Iedereen kan wel eens een inschattingsfout
maken’.
Experimenteel onderzoek toont aan dat minimaliseren meer bekentenissen kan doen opleve-
ren. Het is wel iets gevaarlijks aangezien het de kans op valse bekentenissen doet stijgen. De
verhoorder mag zelf geen minimalisaties aanreiken, wel mag hij de verdachte assisteren. Mi-
nimaliseren kunnen we zien als een tweezijdig proces binnen een verhoor. Eerst zal de reden
achter de feiten gerechtvaardigd worden. Wanneer dit gebeurd is, zal de verhoorder de feiten
contrasteren met andere personen die er erger aan toe zijn. Ook kan hij de vergelijking maken
met feiten die veel ernstiger zijn. Zo kan de verhoorder een vergelijking maken tussen een
gewone inbraak en een inbraak waarbij dodelijke slachtoffers vielen (Zulawski & Wicklander,
1993).
Bij minimaliseren wordt er gebruik gemaakt van woorden die de betekenis van de daaropvol-
gende woorden verkleinen. Het gaat om de woorden ‘maar’, ‘alleen maar’ en ‘pas’. Een be-
stuurder parkeert zijn auto foutief en gaat naar de winkel. Wanneer hij buiten komt ziet hij dat
hij een boete heeft gekregen. Dan zal hij bijvoorbeeld zeggen: ‘Ik was maar tien minuutjes
weg’. Wat men het best kan vermijden bij minimaliseren zijn emotioneel geladen woorden.
58
Zulke woorden zijn bijvoorbeeld moord, verkrachting, brutaliteit. Deze kan men best vervan-
gen door woorden zoals een ongeluk, ongelukkige omstandigheden, fouten of het gebeurde
(Bockstaele, 2009). Deze verbloemende woorden noemt men in de retorica ‘eufemismen’.
Ontslapen is bijvoorbeeld een eufemisme voor doodgaan. Wanneer men een eufemisme ge-
bruikt, gebruikt men dus verzachtend, verbloemend woord – of taalgebruik (Poort, 2008).
In Justitiële Verkenningen kan ook iets herkend worden dat met minimaliseren te maken
heeft. In een artikel van Van Koppen (1998) staat een manier om een verdachte tot een beken-
tenis te bewegen. Ik citeer: ‘Een andere manier om de verdachte tot een bekentenis te bewe-
gen is hem in de waan te brengen dat het allemaal nogal meevalt, bijvoorbeeld door te vertel-
len dat het reeds overleden slachtoffer nog leeft.’ (Van Koppen, 1998, p. 64). Vooral het deel
van de zin ‘dat het allemaal nogal meevalt’ is een vorm van minimalisatie.
Het tegenovergestelde van minimaliseren is maximaliseren. Ook dit is een techniek die ge-
bruikt wordt bij verhoren. De politie kan bijvoorbeeld de zaak veel ernstiger voorstellen dan
ze in werkelijkheid is (Van Koppen, 1998). Ook daders zullen op bepaalde momenten over-
gaan tot maximaliseren. Ze zullen dit vooral doen wanneer het in hun kraam past. Men kan
enerzijds de inbreng van het slachtoffer in het misdrijf vergroten. Anderzijds kan men ook de
feiten zelf maximaliseren. Een veel voorkomende reden die daders aangeven is dat ze er zijn
ingeluisd, dat de politie en het gerecht corrupt zijn. Hij zal voortdurend op zoek gaan naar
uitwegen om aan de gevolgen van het misdrijf te ontsnappen ( Inbau, Reid, Buckley & Jayne,
2001).
59
4.3. RPM tijdens het verhoor.
Wanneer men RPM wenst te gebruiken tijdens het verhoor dan is het noodzakelijk dat er
reeds bewijzen zijn tegen de verdachte, op zijn minst sterke aanwijzingen van schuld. De ver-
hoorder reikt enkele elementen aan de verdachte aan die zijn daad kunnen rechtvaardigen. Zo
kan de verdachte gemakkelijker bekennen zonder zijn of haar gezicht te verliezen. De ver-
dachte ziet de schuld als het ware overgaan naar iets of iemand anders en zal zichzelf eerder
zien als slachtoffer van de situatie (Bockstaele, 2009).
Rationaliseren is meestal een eenzijdige discussie die wordt voorgelegd aan de verdachte door
de verhoorder. Hierbij zal de verhoorder excuses of redenen geven die de ernst van het feit
zullen verminderen en waarbij het voor de verdachte makkelijker wordt om te bekennen aan-
gezien hij op deze manier minder gezichtsverlies lijdt. De verhoorder heeft de kans om een
relatie op te bouwen met de verdachte wanneer men rationaliseert. Deze relatie is gestoeld op
begrip, meer dan op tegenstand. De verdachte zal de verhoorder zien als een begripvol per-
soon, de verhoorder is ook maar een mens en wordt in het dagelijks leven ook met gelijkaar-
dige problemen geconfronteerd (Zulawski & Wicklander, 1993). Zulawski en Wicklander
bedoelen met rationaliseren eigenlijk de algemene term RPM. Zoals hierboven reeds vermeld,
wordt er in het Engels meestal van rationalisaties gesproken in plaats van RPM.
Men moet als verhoorder wel opletten met die excuses of redenen. Men moet als verhoorder
zeer goed letten op het feit dat de verhoorder geen wettelijke excuses mag aandragen. Hij mag
enkel gebruik maken van morele en psychologische rechtvaardigingen, zodat de verantwoor-
delijkheid niet weg gaat van de dader. Zo mag de verhoorder enkel iets zeggen over de be-
schuldiging en niet over de vaststellingen. Het is dus van bijster belang dat de verhoorder al-
tijd verder bouwt op hetgeen de verdachte zelf zegt. Wat dus volstrekt uit den boze is voor
verhoorder is iets zeggen zoals: ‘Is het niet zo dat die vrouw je uitgedaagd heeft? (Bockstaele,
2009).
De verhoorder die de aandacht legt op de oplossing voor het feit en niet op de gevolgen dat
het feit kan hebben op de verdachte, is ook een element binnen RPM. Hierdoor zal de betrok-
kene denken dat het in zijn voordeel is om zijn betrokkenheid te bekennen. ‘Nieuw begin’,
‘hoop’, ‘toekomst’, ‘morgen’, enzovoort, zijn woorden die de verhoorder hierbij kunnen hel-
pen. De verhoorder toont begrip voor de situatie van de verdachte en voor de reden waarom
60
de verdachte een bepaald feit gepleegd heeft. Men mag als verhoorder niet de verantwoorde-
lijkheid, voor het plegen van een feit, afnemen van de dader (Bockstaele, 2009). De verhoor-
der kan gebruik maken van persoonlijke verhalen uit zijn eigen leven, bijvoorbeeld over de
kinderen. Ieder verhaal over het dagelijks leven is goed zolang de verdachte maar niet door-
heeft dat de verhoorder ze zit uit te vinden. Ook kan men tijdens het verhoor gebruik maken
van krantenkoppen of actuele thema’s uit de media ( Zulawski & Wicklander, 1993).
Tijdens een verhoor brengt de verhoorder eigenlijk een boodschap over. Deze bestaat uit drie
elementen: de inhoud, de boodschapper en de toon. Wat heel belangrijk is, is de stem en de
gesprekstoon van de verhoorder. Een verhoorder moet over enige spontaniteit beschikken en
ook over een soort fingerspitzengefühl om het vertrouwen van de dader of verdachte te kun-
nen winnen. Als verhoorder mag men niet liegen of beloftes doen die men nadien toch niet
kan nakomen. Bij beloftes maken is het opletten geblazen voor onschuldige personen die zul-
len bekennen. Wanneer men RPM op een correcte manier gebruikt, kan men tijdens een ver-
hoor een communicatiegedrag ontwikkelen die positief is voor de verklaringsbereidheid. RPM
moet echter gezien worden als een hulpmiddel tijdens een verhoor. Het is niet omdat men
RPM gebruikt dat men plots een allesomvattende verklaring krijgt. De techniek op een goede
manier gebruiken is van groot belang, anders kan hij al zijn effect verliezen (Zulawski &
Wicklander, 1993). Opleiding hieromtrent is geen overbodige luxe, integendeel zelfs, oplei-
ding lijkt belangrijk. Op het aspect van opleiding wordt verder ingegaan bij de empirische
resultaten.
61
4.3.1. De passende RPM bepalen
De selectie van een bepaalde verhoortechniek hangt in belangrijke mate af van de persoonlij-
ke kenmerken van de verdachte, het type delict, het initiële gedrag van de verdachte en de
waarschijnlijke motivatie voor het plegen van het misdrijf (Inbau, Reid & Buckley, 1986).
Zulawski en Wicklander (1993) geven volgende elementen aan waarmee men rekening moet
houden bij het kiezen van de juiste verhoortechniek. De persoonlijkheid van de verdachte, de
achtergrond van de verdachte en de behoeftestructuur van de verdachte kennen. Ook moet
men tijdens een verhoor een inschatting maken van de ontvankelijkheid van de verdachte voor
elke RPM die we willen gebruiken tijdens het verhoor.
Wanneer een verhoorder een verhoor voorbereidt, kan men best reeds informatie inwinnen
over de verdachte. Zo kan een ondervrager veel efficiënter tot de juiste RPM overgaan (Broe-
kers – Knol & Van Klink, 2005). De verhoorder zal stap voor stap de verschillende RPM’s
aanreiken en daarbij het gedrag van de verdachte observeren. Zo zal men bepalen welke RPM
het grootste effect heeft op de verdachte in het verminderen van zijn weerstand (Zulawski en
Wicklander, 1993). Het tonen van empathie is belangrijk tijdens een verhoor maar wat ook
van een aanzienlijke waarde is, is de wereld kennen van de verdachte en zo zijn motieven
proberen in beeld te krijgen aan de hand van het stellen van vragen ( Galinsky, Maddux, Gilin
& White, 2008). Een verhoorder moet bij de keuze van een bepaalde RPM goed proberen
inschatten welke problemen er zich zouden kunnen stellen. Zo is het misschien nodig om rati-
onaliseren bijvoorbeeld te veranderen in projecteren tijdens het verhoor. Nadat de verdachte
een eerste toegeving van fout heeft gegeven, is hij minder bestand tegen een bekentenis (Zu-
lawski & Wicklander, 1993).
Onderzoekers ontwikkelen hun magische woorden tijdens een verhoor. Wanneer ze dit doen
moeten ze ervoor zorgen dat de manier waarop ze die magische woorden overbrengen over-
eenstemt met een empathische benadering. Wanneer magische woorden verkeerd gebruikt
worden, kunnen ze hun effectiviteit volledig verliezen. Het gebruik van magische woorden
alleen zal in veel gevallen niet leiden tot bekentenissen. Verhoorders moeten, tijdens een ver-
hoor, een te grote druk vermijden tegenover de verdachte. Men moet RPM’s op een rustige
wijze aanreiken aan de verdachte. Wanneer dit op een te snelle manier gebeurt, komt de pre-
sentatie van RPM’s vals over. Wanneer verhoorders graag een bekentenis willen krijgen, is
62
het belangrijk dat ze warmte en oprechtheid tonen jegens de verdachte (Napier & Adams,
1998).
4.3.1.1. De persoonlijkheid van de verdachte
Wanneer we naar de persoonlijkheid van de verdachte kijken, kunnen we twee types verdach-
ten onderscheiden (Bockstaele, 2009). Als eerste hebben we het emotionele type. Als het ge-
volg van een misdrijf zal dit type een aanzienlijk gevoel van schuld, psychische angst of
wroeging hebben. Het emotionele type heeft namelijk een sterk gevoel van morele schuld en
heeft vaak te kampen met een verontrust geweten. Het emotionele type zal tijdens het verhoor
eerder waterige ogen krijgen en ook zijn lichaamshouding zal meer open zijn. Armen en be-
nen in een open houding, dat wil zeggen niet gekruist. Het oogcontact tussen verhoorder en
verdachte zal afnemen en er is zelfs kans dat de verdachte blijft staren naar de grond. Het is
aangewezen om bij dit soort verdachten over te gaan tot een empathische manier van verhoren
( Inbau, Reid, Buckley & Jayne, 2001). Het emotionele type pleegt een misdrijf meestal in een
bui van woede, passie of in een roes, zoals dronkenschap.
Het tweede type betreft het niet-emotionele of logische type. Deze kunnen emotioneel reage-
ren maar slechts tot op een bepaald niveau, hebben geen gewetensnood en zijn defensief in
gebaren, houding en woorden. Hier kunnen we heel dikwijls de recidivisten plaatsen. Hier is
een verhoor met discussie op basis van gezond verstand en over de strafbare feiten zelf aan-
gewezen. Men moet veel minder een beroep doen op emoties (Bockstaele, 2009).
4.3.1.2. Inschatten van de greep op de verdachte
Een verhoorder moet het gedrag van de verdachte goed observeren wanneer hij gebruik maakt
van RPM. Zo kan hij zien of de gekozen RPM het gewenste resultaat oplevert. Wanneer een
gekozen RPM vat heeft op een verdachte moet men deze als verhoorder proberen aan te hou-
den. Men kan zelfs proberen om er over uit te weiden. Een andere RPM wordt in dit geval het
best vermeden. Het ‘rapport’ met de verdachte kan hierbij verhoogd worden, het vertrouwen
stijgt. Een verhoorder mag en kan wel dezelfde RPM verschillende malen gebruiken tijdens
hetzelfde verhoor. Wanneer een verdachte een RPM aanvaardt, zal ontvankelijk gedrag ver-
toond worden. De verdachte zal een meer ontspannen houding aannemen, ontspannen ge-
zichtspieren vertonen en oogcontact zoeken. Wanneer de gepresenteerde RPM niet aanvaard
wordt, zal de verdachte niet-ontvankelijk gedrag vertonen. Dit gedrag uit zich in rollende
63
ogen bijvoorbeeld, om het ongeloof over wat de verhoorder zegt te versterken of in een defen-
sieve houding waarbij veel spanning aanwezig is. De verdachte blijft in dit geval ontkennen,
sterker nog, wanneer hij de RPM niet accepteert, kan hij zelfs verder gaan in zijn ontkenning.
(Bockstaele, 2009).
64
4.4. Psychologische basis van RPM
RPM is een verhoorstrategie die de drempel tot bekennen zodanig kan verlagen dat een dader
van een misdrijf tot volledige bekentenissen overgaat. Daders proberen hun daad te verwerken
en te rechtvaardigen op basis van de drie afweermechanismen rationaliseren, projecteren en
minimaliseren. De psychoanalyse beschreef wat een afweermechanisme is. Het is een mecha-
nisme waarmee het ‘ik’ of ‘ego’ zich verdedigt tegen wensen, gevoelens, impulsen, herinne-
ringen of fantasieën die dreigen door te breken in het bewustzijn. Deze wensen, gevoelens,
impulsen, herinneringen of fantasieën worden als gevaarlijk, ontoelaatbaar en pijnlijk aange-
voeld en dienen afgeweerd te worden. Iedereen gebruikt in zijn of haar dagelijks leven af-
weermechanismen, meestal zijn we ons hier niet van bewust. Mensen hebben nu eenmaal de
neiging om bij alles wat ze doen de reden te rechtvaardigen waarom ze iets doen. Eigenlijk
krijgen we dit al aangeleerd in de kindertijd, we krijgen als kind reeds een soort van beloning
wanneer we de waarheid iets of wat verdraaien. Herkent u het dat uw kind, wanneer hij of zij
kattenkwaad uitsteekt, dat probeert te minimaliseren of dat hij of zij de schuld op broer of zus
steekt? Dit gedrag, het rationaliseren, projecteren en minimaliseren, zet zich door naar de
volwassenheid. Wanneer u een potlood meeneemt van het werk is het dan niet zo dat het werk
toch genoeg potloden heeft en dat een potlood niet veel kost? Rationaliseren, projecteren en
minimaliseren zijn niet de enige afweermechanismen. Verdringing, ongedaan maken, isole-
ring, regressie, enzovoort, zijn ook enkele van een reeks afweermechanismen ( Bockstaele,
2009).
Hier kan teruggekoppeld worden naar de cognitieve dissonantietheorie van Festinger. De ver-
hoorder zal RPM’s aanreiken aan de verhoorde om zo de drempel tot bekennen te verlagen.
Ook zullen de aangereikte RPM’s de verdachten helpen om hun waardigheid te behouden of
om hun gezicht te redden en verder ook die onaangename spanning, die arousal, te verminde-
ren (Napier & Adams, 1998). Als we RPM bekijken vanuit het standpunt van de verhoorde,
dan is het een afweermechanisme, een mechanisme waarmee het ‘ego’ of het ‘ik’ zich verde-
digt tegen impulsen, herinneringen, gevoelens, die kans lopen door te breken in ons bewust-
zijn. Deze impulsen, herinneringen, gevoelens, worden als gevaarlijk, pijnlijk en ontoelaat-
baar ervaren en dienen bijgevolg afgeweerd te worden. Zo kan men als verhoorde zijn gevoel
van spanning, van cognitieve dissonantie verminderen door eventueel een bekentenis af te
leggen (Bockstaele, 2009).
65
5. Salduz.
Deze masterproef handelt in hoofdzaak niet over Salduz. Toch wordt het noodzakelijk geacht
om Salduz kort even aan te kaarten. Salduz wordt gezien als een controle die ingevoerd is op
het eventuele gebruik van ongeoorloofde druk tijdens een verhoor. Of de invoer van Salduz
een goede evolutie is of niet zal, later in deze masterproef, proberen bekeken worden aan de
hand van de interviews in de praktijk. Er zijn immers altijd voor – en tegenstanders.
‘Orde van Vlaamse Balies vraagt Grondwettelijk Hof vernietiging Salduz-wet’, ‘Advocaten
zetten Salduz-permanentie stop’, ‘Advocaten willen geld zien voor Salduz’. Dit zijn enkele
van de vele koppen over Salduz in De Standaard (2012). ‘Balies vallen Salduz-wet aan’, ‘Sal-
duz-wetgeving werkt ontmoedigend voor politie’, ‘Advocaten: “Salduz-wet leidt niet tot straf-
feloosheid’, kopt Het Laatste Nieuws (2012). En De Morgen (2012) kopt onder andere ‘Sal-
duz-wet: Helft arrestanten vroeg om bijstand advocaat’, ‘Procedurefout leidt tot eerste vrijla-
ting onder Salduz-wet’. Ook in het tijdschrift Knack is er veel over Salduz te vinden. Zo staan
onder andere deze titels te lezen in dit tijdschrift: ‘Het wordt druk in de verhoorkamer’ , ‘Sal-
duz is niet gratis’. Deze koppen tonen aan dat Salduz sinds ongeveer twee jaar brandend actu-
eel is. Bij politie en justitie is het de laatste tijd heel druk wat Salduz betreft. De samenwer-
king moet er zijn, verhoorlokalen worden ingericht, consultatieruimtes komen er bij, de nieu-
we wet met al zijn regeltjes wordt ingestudeerd, enzovoort. Hieraan kan toegevoegd worden
dat als ik de dag van vandaag in de gangen loop van de federale gerechtelijke politie of van de
rechtbank, ik de speciaal ingerichte lokalen voor Salduz consultatie als paddenstoelen uit de
grond zie schieten. Wat toch wel aantoont dat de verschillende mensen in de praktijk moeite
doen om deze wet in uitvoering te laten komen.
De Salduz – wet verscheen op 5 september 2011 in het Belgisch Staatsblad. De wet zelf da-
teert van 13 augustus 2011. Het gaat om de volgende wet: ‘Wet tot wijziging van het Wetboek
van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om
aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verle-
nen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan.’
(Belgisch Staatsblad, 2011). De Salduz-wet bevat verscheidene regels maar in het kader van
dit werkstuk wordt hier één regel uitgelicht, het tweede lid uit artikel twee. Vooraleer men zal
overgaan tot het verhoren van een persoon over een bepaald feit, wordt op een beknopte wijze
weergegeven waarover het verhoor zal gaan en worden aan de verdachte volgende zaken
66
meegedeeld: ten eerste kan hij niet verplicht worden om zichzelf te beschuldigen, ten tweede
heeft hij de keuze om na de bekendmaking van zijn identiteit een verklaring af te leggen, ant-
woord te geven op de vragen of om te zwijgen en ten derde heeft hij het recht om voor het
eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat. Deze advocaat kan hij
zelf kiezen of kan hem toegewezen worden, dit kan in zoverre de feiten die hem ten laste
kunnen worden gelegd een misdrijf betreffen waarvan de straf aanleiding kan geven tot het
verlenen van een aanhoudingsbevel met uitzondering van de in artikel 138, 6°, 6° bis en 6°
ter, bedoelde wanbedrijven (Belgisch Staatsblad, 2011). Ook Martin Minnaert, Raadsheer bij
het Hof ven Beroep in Gent, maakt gewag van deze regels in zijn artikel in Nullum Crimen
(Minnaert, 2011). Een straf die aanleiding kan geven tot een aanhoudingsbevel is een gevan-
genisstraf vanaf één jaar. De bedoelde wanbedrijven, artikel 138, 6°, 6° bis en 6° ter, in het
Belgisch Staatsblad zijn de verkeersmisdrijven ( Schuermans & Bockstaele, 2011). Het gaat
hier vooral om het derde punt, het vertrouwelijk overleg met de advocaat voor het verhoor.
Nadat de verdachte contact gehad heeft met de advocaat dient het vertrouwelijk overleg plaats
te vinden binnen de twee uur. Indien dit niet het geval is, mag de verdachte nog telefonisch
contact hebben met de permanentiedienst van advocaten. Een vertrouwelijk overleg met de
advocaat mag maximum dertig minuten duren. De bijstand van een advocaat tijdens het ver-
hoor heeft enkel tot doel om toezicht te houden. Dit op verschillende punten, maar in deze
masterproef gaat het vooral over hoe het verhoor verloopt en hoe de ondervraagde persoon
wordt behandeld tijdens het verhoor. Wordt er al dan niet kennelijk ongeoorloofde druk of
dwang uitgeoefend (Belgisch Staatsblad, 2011)? Met de bijstand van een advocaat wordt dus
enerzijds het voorafgaand vertrouwelijk overleg bedoeld en anderzijds de aanwezigheid van
de advocaat tijdens het verhoor.
De advocaat heeft ook een rol te vervullen in het verhoor door de onderzoeksrechter. De on-
derzoeksrechter heeft wel een speciaal statuut, namelijk onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
Dit neemt niet weg dat een advocaat niet overbodig is bij dit verhoor (Traest, 2010).
Wanneer een verdachte bijstand van een advocaat geniet, zal hij zich in een veel betere positie
bevinden. Hij is namelijk veel beter geïnformeerd over de rechten waarover hij beschikt, de
raadsman zal hem bijstaan om deze rechten te laten respecteren (Van Puyenbroeck & Ver-
meulen, 2009).
67
Het doel van het voorafgaand vertrouwelijk overleg tussen de advocaat en de verdachte is het
volgende (Schuermans & Bockstaele, 2011):
- De verdachte wijzen op zijn zwijgrecht
- Te beslissen of men al dan niet een verklaring zal afleggen. Deze beslissing komt er
op grond van kennis van zaken en van objectieve informatie
- De verdachte informatie geven over de algemene procedure en rechten
- Het bespreken van de zaak en organiseren van de verdediging
- Ontlastende bewijzen zoeken
- De overvraging voorbereiden
- De verdachte morele steun geven
In een artikel van Goossens (2006) worden de taken van een raadsman tijdens het strafrechte-
lijk onderzoek opgesomd. Het gaat niet alleen om de voorbereiding van het proces zelf, vol-
gende taken zijn eveneens belangrijk, ik citeer: ‘de controle op de wettelijkheid van de maat-
regelen, genomen in de loop van het onderzoek; de vaststelling en voorstelling van bewijs-
middelen in een vroeg stadium, waarin het nog mogelijk is nieuwe relevante feiten op te spo-
ren en waarin de getuigen alles nog vers in het geheugen hebben; bijstand aan de beschul-
digde inzake het formuleren van klachten met betrekking tot de rechtvaardiging, de lengte en
de voorwaarden van zijn detentie; en in het algemeen bijstaan van de beschuldigde die door
zijn detentie weggeplukt is uit zijn normale omgeving.’ ( Goossens, 2006, p. 281).
Caroline Van Deuren (2011) beschreef eveneens de functie van een advocaat die bijstand
biedt tijdens een verhoor. De advocaat moet volgens haar toezien op volgende zaken:
- Het recht afdwingen om zichzelf niet te beschuldigen, de keuzevrijheid te laten respec-
teren om een verklaring af te leggen, te zwijgen of te antwoorden op de vragen
- De advocaat moet toezicht houden op de wijze waarop men de verdachte verhoort,
vooral toezien op het feit of er ongeoorloofde druk of dwang wordt uitgeoefend
- De kennisgeving van de rechten van verdediging en de regelmatigheid van het verhoor
De invulling van de functie van de advocaat deed veel stof opwaaien. Er moest immers een
verzoening komen tussen de rechten van verdediging en de efficiëntie van het onderzoek.
Politiemensen en parketmagistraten zijn er, in het algemeen, niet happig op om de advocaat
een actieve invulling te laten geven aan zijn bijstand. Zij verkiezen een passieve aanwezigheid
van de advocaat, die niet tussenkomt tijdens het verhoor en waarbij de aanwezigheid van de
68
advocaat enkel een controle vormt op het verhoor en op het gebruik van eventuele technieken.
De Orde van Vlaamse Balies kan zich op zijn beurt niet vinden in deze ‘bloempotfunctie’. De
wetgever is dan maar overgegaan tot een positieve taakomschrijving van wat de advocaat mag
in plaats van een negatieve omschrijving. In de voorbereidende werken kan men wel zien wat
de advocaat niet mag doen. De advocaat mag bijvoorbeeld niet antwoorden in de plaats van
de cliënt, hij mag zich niet verzetten tegen het stellen van een vraag, hij mag de cliënt niets
influisteren, enzovoort. De advocaat mag echter wel opmerkingen geven op het einde van een
verhoor. Een tegemoetkoming aan de beperkte ruimte die aan een advocaat gegeven wordt, is
dat het verhoor, op vraag van de verhoorde of diens advocaat, gedurende vijftien minuten kan
onderbroken worden. Zo kunnen advocaat en verhoorde gedurende vijftien minuten overleg
plegen ( Van Deuren, 2011). Indien men tot een vlot verloop van het verhoor wil komen, is
het belangrijk dat de betrokken actoren zich bewust zijn van elkaars verantwoordelijkheden
en doelmatigheden (Van Puyenbroeck, 2011).
Liners en Supeene (2010) geven in het politietijdschrift Inforevue drie praktische problemen
aan die onmiddellijk samenhangen met de Salduz-wet. Als eerste hebben ze het over de 24
urenregeling in zaken die gepaard gaan met een arrestatie en de voorlopige hechtenis. Ten
tweede kaarten ze het nijpend tekort aan infrastructuur en technische middelen aan. Dit zien
ze in het kader van een ondersteuning van het opsporings- en gerechtelijk onderzoek. Als der-
de punt hebben ze het over de organisatorische implicaties voor de balies wanneer men naar
een systeem van bijstand van advocaat bij eerste verhoor gaat. De huidige organisatie van de
balies is hier volgens hen niet op berekend. Ook Vogelsang en Hurenkamp (2008) geven in
het politieblad Blauw een positief en negatief punt op over de bijstand van een advocaat. Het
positieve zien zij in het feit dat de bijstand van een advocaat tijdwinst kan opleveren. Dit
doordat de verdachte minder snel de keuze zal maken om de politie iets wijs te maken. Als
negatief punt geven zij aan dat de advocaat op het moment van dat eerste verhoor nog nauwe-
lijks op de hoogte is van de inhoud van het dossier. Toch moet de advocaat op dat moment
een standpunt innemen.
69
5.1. Aanleiding Salduz.
Het recht op toegang tot een advocaat bij het politieverhoor werd op de agenda geplaatst in
België door het Salduz – arrest van 27 november 2008. Yusuf Salduz, een minderjarige jon-
gen uit Turkije, werd in 2001 door de Turkse politie gearresteerd op verdenking van deelname
aan een betoging die verboden was. Deze betoging had te maken met de Koerdische Arbei-
derspartij. Ook werd hij beschuldigd van het ophangen van een pro – Koerdisch spandoek,
eveneens verboden. Salduz werd ondervraagd en bekende de feiten zonder bijstand van een
advocaat. Tijdens het proces trok hij zijn verklaring weer in en verklaarde hij dat hij bekend
had onder dwang, uitgeoefend door de politie. Ondanks de intrekking van zijn verklaring
werd Salduz veroordeeld. Hij bleef niet bij de pakken zitten en stapte naar het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens, verder EHRM. In eerste aanleg kreeg Salduz ook daar ongelijk
maar de Grote Kamer van het Hof maakte deze beslissing in 2008 ongedaan ( De Hert & De-
caigny, 2010).
Het C.P.T, The European Committee for the Prevention of Torture, bracht in het verleden
reeds periodieke bezoeken aan België. Naar aanleiding van deze bezoeken heeft het
C.P.T. kritische kanttekeningen bij de Belgische wetgeving geplaatst. In een rapport werd de
aanbeveling gedaan om voor aangehouden personen het recht op toegang tot een advocaat te
voorzien, inclusief het recht op aanwezigheid tijdens verhoren (Traest, 2010).
Het C.P.T. is ervan overtuigd dat de periode onmiddellijk na de vrijheidsbeneming, de periode
is waarin het risico op intimidatie en slechte fysieke behandeling het grootst is. Het comité
vindt de toegang tot een advocaat één van de drie fundamentele waarborgen die men aan per-
sonen, beroofd van hun vrijheid, moet geven tegen een slechte behandeling. Deze rechten
moeten volgens het comité gelden vanaf het moment dat een persoon gedwongen bij de poli-
tie moet blijven ( Goossens, 2006).
Het Hof stelt in artikel 6.3.c EVRM, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat
eenieder waartegen een vervolging is ingesteld, het recht heeft om de bijstand te hebben naar
eigen keuze om zich te verdedigen en indien men een raadsman niet kan bekostigen, kosteloos
door een toegevoegd raadsman kan worden bijgestaan. Ook heeft men het recht zichzelf te
verdedigen. Dit recht is een onderdeel van het recht op een eerlijk proces. Het recht op een
eerlijk proces bevindt zich in artikel 6.1 EVRM (De Hert & Decaigny, 2010). Artikel 6
EVRM, het recht op een eerlijk proces, is ook van toepassing wanneer we ons in het vooron-
70
derzoek bevinden. Dit betreft alles wat aan de berechtingsfase voorafgaat (Decaigny & Van
Gaever, 2009).
5.2. Rechten van verdediging
Het EHRM vindt dat een verdachte zich tijdens de onderzoeksfase in een bijzonder kwetsbare
positie bevindt. Dit wordt nog versterkt door het gegeven dat de strafwetgeving alsmaar com-
plexer wordt. Deze kwetsbaarheid kan volgens het EHRM enkel maar genoeg gecompenseerd
worden door de bijstand van een advocaat ( van Puyenbroeck & Vermeulen, 2009).
Wanneer een belastende verklaring tijdens een politieverhoor wordt afgelegd, zonder aanwe-
zigheid van een advocaat tijdens dit eerste politieverhoor en die wordt gebruikt als basis voor
een veroordeling, dan zijn de rechten van verdediging geschaad (De Hert & Decaigny, 2010).
Ook van Puyenbroeck en Vermeulen (2009) stellen, in Nullum Crimen, dat het EHRM in
principe zegt dat belastende verklaringen die zonder bijstand van een advocaat worden afge-
legd, niet als bewijs gebruikt mogen worden, dit omdat de schending van een eerlijk proces
hierdoor in principe onherroepelijk is. Het zwijgrecht van de verdachte kan gekoppeld worden
aan de rechten van verdediging. Verder kunnen we dit ook koppelen aan het recht op bijstand
van een advocaat. Niemand kan gedwongen worden om zijn schuld te bekennen of om tegen
zichzelf verklaringen af te leggen. Het zwijgrecht wordt in België erkend als een belangrijk
onderdeel van het recht op een eerlijk proces. Ondanks dit gegeven bestaat er geen expliciete
cautieplicht voor de ondervragende instantie (van Puyenbroeck & Vermeulen, 2009). Hier
kunnen we dus concluderen dat het belangrijk is dat een advocaat, tijdens het voorafgaand
vertrouwelijk overleg, de verdachte kan informeren over diens rechten. Hij kan zijn cliënt dus
ook informeren over het zwijgrecht. Bij het recht op zwijgen gaat het er niet om dat men de
verdachte niet in een situatie mag brengen waarbij er vragen worden gesteld, het fundamen-
teel recht op zwijgen betekent: ‘dat de intensiteit waarmee de zwijgende of ontkennende ver-
dachte mag worden bewogen om toch maar te spreken en te verklaren, zijn duidelijke begren-
zing vindt in het pressieverbod.’ ( Hutsebaut, 1999, p. 54).
In het Tijdschrift voor strafrecht vinden we eveneens iets over de zelf – incriminerende ver-
klaring. Daar wordt aangehaald dat het EHRM duidelijk heeft gesteld dat een zelf – incrimi-
nerende verklaring, wanneer ze afgelegd wordt zonder bijstand van een advocaat niet mag
71
worden aangewend ter staving om de verdachte al dan niet te veroordelen ( Decaigny & Van
Gaever, 2009). Volgens de huidige rechtspraak in België is het gebruik van bewijs, verkregen
met een miskenning van het recht op verdediging, ongeoorloofd (van Puyenbroeck & Ver-
meulen, 2009).
72
5.3. Ongeoorloofde druk.
De notie ongeoorloofde druk of dwang staat in artikel 4 van de Salduz-wet. Het is een bijna
onmogelijke taak om een definitie te creëren of om een exhaustieve, allesomvattende lijst op
te stellen die verboden dan wel toegelaten verhoormethoden bevat. De begrippen ongeoor-
loofde druk en dwang zijn zeer subjectieve begrippen. Hieruit volgt vanzelfsprekend dat de
interpretatie van een politieambtenaar of een onderzoeksrechter zou kunnen verschillen van
de interpretatie van een advocaat. Dit is voor de advocaat niet gemakkelijk, hij bevindt zich in
een moeilijke positie. Aan de ene kant is hij getuige van een mogelijk schending van de wette-
lijke voorschriften en aan de andere kant moet hij vragen om akte te nemen van eventuele
ongeoorloofde druk of dwang. De invulling van het begrip ongeoorloofde druk of dwang is in
de eerste plaats de taak van de rechter (Goossens & Hutsebaut, 2011). In een boek van Bock-
staele, Devroe en Ponsaers (2011) met name in een bijdrage van Laurens Van Puyenbroeck
(2011) staat eveneens het gegeven dat er noch in de wetgeving, noch in de rechtspraak, noch
in de wetenschappelijke literatuur consensus is over het begrip ontoelaatbare druk. In deze
bijdrage vindt men dat er evenmin een juridische definitie moet komen om de begrippen pres-
sie of oneerlijke ondervragingsmethode te verklaren. Ook een lijst opstellen, eventueel limita-
tief, van verboden situaties of verhoormethoden lijkt geen goed idee. Een verhoor is zoiets
complex en gevarieerd, een interactie tussen een verdachte en een verhoorder, met als gevolg
dat we geval per geval moeten bekijken. Toch zijn er een aantal criteria nodig om te kunnen
bepalen of iets onder de noemer ongeoorloofd valt of niet (Van Puyenbroeck, 2011).
Straatsburg heeft zich wel gebogen over de vraag welke verhoormethoden onaanvaardbaar
zijn. Hun conclusie was dat een bekentenis altijd in volle vrijheid moet afgelegd zijn (Goos-
sens & Hutsebaut, 2011). De vraag die tijdens de interviews werd gesteld, is onder andere of
men RPM als een vorm van ongeoorloofde druk ziet. Kan men nog een bekentenis of verkla-
ring in alle vrijheid afleggen als de verhoorder gebruik maakt van een verhoormethode als
RPM? Dit zal ik bekijken aan de hand van kwalitatieve interviews. De Belgische rechtspraak
lijkt een conforme visie te hebben met het EHRM. Zij vinden ook dat bekentenissen in volle
vrijheid afgelegd moeten worden. Het zwijgrecht, het pressieverbod en het verbod op ver-
hoortechnieken die deloyaal of bedrieglijk zijn hangt onlosmakelijk samen met de bewijsrege-
ling in strafzaken. Verhoren en de elementen in een verhoor zijn bewijselementen. Ze moeten,
naast andere bewijselementen, de vonnisrechter in staat stellen om een beoordeling te maken
73
van schuld of onschuld van een bepaald persoon. Er is een vrije appreciatie van het bewijs
door de rechter (Goossens & Hutsebaut, 2011).
Het zwijgrecht, zoals hierboven reeds aangehaald, en de verklaringsvrijheid van de verdachte
leggen aan de verhoorders een positieve verplichting op. Ze moeten deze waarden respecteren
en bijgevolg mogen ze nooit methoden gebruiken die een bekentenis op de ene of andere ma-
nier afdwingen. Het probleem is echter om de grens te bepalen tussen toelaatbare beïnvloe-
ding en ongeoorloofde pressie. De Belgische wetgeving heeft geen enkele instructienorm zo-
als de Nederlandse wet. De controle hierop moet jurisdictioneel gebeuren via de vraagstelling
van het onrechtmatig bewijs. Dit moet dus met andere woorden door de rechter gebeuren
(Hutsebaut, 1999). Het pressieverbod betekent dat de politieambtenaar geen methoden mag
gebruiken om een bekentenis af te dwingen. Wat het allemaal nog een beetje moeilijker maakt
is dat in de Belgische rechtsorde niet alles verboden is. Bepaalde beïnvloeding mag en het is
dan ook de vraag waar de grens ligt met ongeoorloofde pressie of druk (Goossens, 2006). De
rechtspraak heeft hierbij geoordeeld dat indien de politieambtenaar de verdachte verschillende
keren aanmaant om de waarheid te zeggen of indien de politie aandringt op een spontane be-
kentenissen, dit geen inbreuken op het pressieverbod zijn (Goossens & Hutsebaut, 2011).
Goossens en Hutsebaut (2011) maken een verwijzing naar De Valkeneer. Deze laatste stelt
dat voor de beoordeling, of er al dan niet sprake is van ongeoorloofde druk, moet gekeken
worden naar drie elementen van het verhoor. Het gaat om de duur, de sereniteit en de context
van het verhoor.
De toevoeging van een advocaat bij een verhoor brengt nieuwe problemen en vraagstukken
met zich mee. De politie ziet de advocaat als een indringer in zijn verhoorlokaal en de advo-
caat bevindt zich op vreemd en onbekend terrein. Een advocaat zal onmiddellijk moeten in-
schatten of een verhoor correct verloopt. De rechter die zich bij het onderzoek ten gronde
moet uitspreken zal met nieuwe elementen rekening moeten houden en zal daar ook de advo-
caat bij moeten betrekken. De advocaat van zijn kant moet voorbereid zijn voor de verhoren
en moet eveneens in staat zijn om op een correcte wijze op te treden tegen ongeoorloofde
druk. In de Belgische rechtspraak zien we de laatste jaren dat bewijs, verkregen bij een onge-
oorloofde ondervraging, niet noodzakelijk onrechtmatig geacht zal worden. De tussenkomst
van de advocaat tijdens het verhoor is dus zeer belangrijk (Van Puyenbroeck, 2011).
74
Politiediensten zijn bij hun optreden aan bepaalde beperkingen onderheven. Dit neemt niet
weg dat ze toch over een zekere vrijheid beschikken in het kader van het verhoor. Een zekere
mate van druk is toegelaten. De politie zal afwegingen maken door te kijken naar de achter-
grond van de verdachte, de bestendigheid van de verdachte tegen pressie, enzovoort. Na af-
weging van deze factoren kan de verhoorder gebruik maken van vaardigheden of handigheden
om de verdachte een beetje te misleiden. Ook kan hij gebruik maken van lichte psycholo-
gische druk. Deze zaken zullen doorgaans als toelaatbaar beschouwd worden. De advocaat
mag niet bij iedere schijnbare vorm van druk protesteren, zo maakt hij het verhoor onmoge-
lijk. Toch beschikt de advocaat over een grote vrijheid, mondeling of schriftelijk, namens zijn
cliënt. Het belang van de cliënt staat bovenaan, zelfs boven zijn eigen belang. De advocaat
moet ook rekening houden met een aantal fundamentele beperkingen, zoals onder andere het
beroepsgeheim en de deontologische code. Het is niet omdat men het belang van de cliënt
verdedigt, dat er ook geen grenzen meer zijn aan het advocaat-zijn. Maar wanneer mag een
advocaat nu juist tussenkomen? Hij mag dit doen om een vraag te laten verduidelijken, de
manier waarop een vraag wordt gesteld of een ongeoorloofde vraag te betwisten en om een
cliënt verder advies te geven (Van Puyenbroeck, 2011).
Verboden geweld wordt gelijkgesteld met methoden die gericht zijn op het psychologisch
breken van de weerstand van de verdachte of op uitputting. Het gaat vooral om technieken die
geen strafbaar feit uitmaken op zichzelf maar die toch de verklaringsvrijheid van de onder-
vraagde persoon in het gedrang zouden kunnen brengen of deze zouden kunnen beperken
(Hutsebaut, 1999). Ook Goossens (2006) spreekt van niet toegelaten indringende verhoor-
technieken. Ook hij geeft aan dat ze veelal geen strafbaar feit op zich uitmaken, maar toch de
verklaringsvrijheid van de verhoorde kunnen beperken of in het gedrang brengen. Het is na-
tuurlijk uiterst moeilijk om te bepalen wanneer een indringende verhoortechniek onder psy-
chisch geweld valt (Hutsebaut, 1999).
Van Koppen (1998) verwijst naar J.A. Blauw, politiechef in Rotterdam, die zegt dat de politie
met enige regelmaat van de klok wordt beschuldigd van het gebruik van dubieuze verhoorme-
thoden. De kritiek gaat dan meestal over volgende punten: een onjuiste weergave van de ver-
klaring van de verdachte in het proces-verbaal, beïnvloeding van getuigen of ontoelaatbare
druk op de verdachte.
75
Het is een moeilijke taak voor de advocaat om in te schatten wanneer de vrije wil van de cli-
ent vermindert of uitgeschakeld wordt door bepaalde verhoortechnieken of omstandigheden.
De duidelijke gevallen van ongeoorloofde druk, zoals fysiek geweld dat ondubbelzinnig on-
toelaatbaar is, zullen het minst voorkomen. De beoordeling door de advocaat zal vooral moei-
lijk zijn wanneer de verhoorder gebruik maakt van ‘sluwe’ verhoormethoden. Hierbij zal de
verhoorder de verdachte op een tactische wijze proberen in een bepaalde richting te duwen
(Van Puyenbroeck, 2011).
Hier kan bij ongeoorloofde druk even kort teruggekoppeld worden naar Salduz. Het is de taak
van de advocaat om tijdens het verhoor een oogje in het zeil te houden. Dit om eventuele on-
geoorloofde druk of ongeoorloofde verhoormethoden te onderscheppen. De vraag is of advo-
caten sluwe verhoormethoden zouden kunnen opmerken tijdens een verhoor. Advocaten zijn
immers niet opgeleid in verhoortechnieken. Deze vraag wordt nagegaan in de kwalitatieve
interviews.
76
6. Empirische resultaten: zienswijzen politie, advocaten, parketmagi-
straten, onderzoeksrechters en rechters.
In dit hoofdstuk, empirische resultaten, worden de resultaten van het kwalitatieve onderzoek
neergeschreven. Dit kwalitatief onderzoek vond plaats bij verschillende beroepsgroepen. Deze
omvatten politie, advocaten, parketmagistraten, onderzoeksrechters en rechters. Bij dit onder-
zoek is gebruik gemaakt van vragenlijsten. Indien het nodig was werd er aan probing of door-
vragen gedaan, dit om enkele zaken duidelijker te maken. Deze resultaten zijn geen sluitende
antwoorden op vragen, het gaat om zienswijzen, meningen en percepties uit de praktijk. Wan-
neer er citaten gegeven worden, staat er telkens een code bij, bijvoorbeeld P1. Dit is telkens
de referentie naar een bepaalde respondent, in dit geval politieambtenaar 1. De achtergrond-
kenmerken van deze respondent kan u telkens terugvinden in een schematische weergave op
het einde van dit hoofdstuk. Bij de beroepsgroep Substituten Procureur des Konings, verder
parketmagistraten, is gevraagd om niet de specifieke functie weer te geven. De respondenten
zijn allemaal werkzaam in het gerechtelijk arrondissement Gent met uitzondering van onder-
zoeksrechter 3. Deze persoon is werkzaam in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen.
Ieder interview werd opgenomen met een dictafoon. Om adequaat te kunnen citeren naar de
respondenten en om een adequate vergelijking te kunnen maken is ieder interview letterlijk
uitgetypt. De interviews vonden plaats in de burelen van de respondenten of in de rechtbank
van Gent. Zowel voor als na het interview werd er een gesprek gevoerd met de respondenten.
Dit om alles uit te klaren en nog wat extra informatie te geven. De zes onderzoeksvragen
worden hierbij gezien als zes thema’s. Per thema wordt telkens weergeven wat de verschil-
lende meningen van de beroepsgroepen zijn. Dit zowel als een vergelijking tussen de verschil-
lende beroepsgroepen als binnen de beroepsgroepen zelf. Per thema zal er een verdere op-
splitsing gegeven worden.
Om de vergelijkingen binnenin de beroepsgroepen te kunnen realiseren werd eerst voor elke
beroepsgroep neergeschreven wat hun denkwijzen zijn omtrent de verschillende thema’s. Na-
dien werd nog eens opnieuw schematisch weergegeven wat de denkwijzen waren van iedere
beroepsgroep en dan werd telkens met kleur gewerkt om de gelijkenissen of verschillen per
thema aan te duiden. Wanneer dit allemaal gebeurd was kon het schrijven beginnen.
77
6.1. Is RPM gekend?
Thema één behelst volgende vraag: ‘Is RPM gekend bij advocaten, politie en magistraten?’
Wat de politie betreft geven vier van de tien respondenten aan dat ze RPM kennen. Het gaat
respectievelijk om respondent P2, P6, P7 en P8. Allen kennen ze RPM uit de cursussen re-
chercheverhoortechnieken en videoverhoor voor volwassenen. Bij de beroepsgroep advocaten
hebben vier van de zes respondenten ooit al gehoord van RPM. Alle vier deze respondenten
hebben van RPM gehoord tijdens de Salduz – coaching voor advocaten, gegeven door Lotte
Smets. Wat de parketmagistraten betreft geven alle zeven de respondenten te kennen dat ze
nog nooit van RPM gehoord hebben. Eén respondent geeft aan dat ze de term zelf niet kent
maar wel de manier waarop het gebruikt wordt (PM1). Geen van de respondenten binnen de
beroepsgroep onderzoeksrechter hebben ooit gehoord van RPM. De kennis, omtrent RPM, bij
de respondenten binnen de beroepsgroep rechters is miniem. Drie van de vier respondenten
hebben nog nooit gehoord van RPM. Eén respondent (R3) herkent de term vaag uit de cursus
verhoortechnieken die ze gevolgd heeft, gegeven door de federale politie.
78
6.2. Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM?
De vraag die bij thema twee hoort is de volgende: ‘Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing
van RPM voor politie, advocaten en magistraten?’
De beroepsgroep ‘politie’ werd bevraagd in de bachelorproef vorig jaar. Deze vraag was toen
nog niet relevant, bijgevolg kan geen antwoord geformuleerd worden op deze vraag wat deze
respondenten betreft.
6.2.1. Wat is ongeoorloofde druk?
6.2.1.1. Advocaten
Wat opvalt is dat toch vier van de zes respondenten aangeven dat er moet gekeken worden
naar de persoon die ondervraagd wordt en naar het soort zaak om te kunnen bepalen of er on-
geoorloofde druk uitgeoefend wordt of niet. Voor sommige personen is een toegelaten manier
van ondervragen ook al een vorm van druk. Het hangt af van de sterkte van de cliënt of ver-
dachte (A1). Een sterke cliënt zal immers tegen meer kunnen dan een zwakke cliënt (A3). Het
hangt onder andere af van de feiten, de verhoorde, de plaats, familiale toestanden, achtergrond
en karakter (A6). Ook vinden de meeste advocaten het moeilijk om iets als ongeoorloofde
druk te bepalen en te beschrijven. Respondent A2 geeft aan dat er een zekere vorm van druk
moet kunnen tijdens een verhoor. Wat onder ongeoorloofde druk verstaan wordt is dreigen.
Als voorbeeld geeft respondent A3: ‘Als je niets zegt dan zullen we naar uw familie gaan’. Dit
is echt iemand onder emotionele druk zetten. Ongeoorloofde druk begint wanneer de verhou-
ding tussen de verhoorde en de verhoorder in onevenwicht komt (A3). Respondent A5 vindt
dat er ongeoorloofde druk is wanneer een verhoorder alles uit de kast haalt om iemand toch
maar te laten bekennen. Als voorbeeld geeft zij valse voorwendselen en valse beloftes. ‘Wan-
neer iemand niet meer de vrije keuze heeft om te beslissen of hij wil spreken of niet’, dit is een
omschrijving van ongeoorloofde druk die respondent A6 ooit zelf heeft geschreven.
79
6.2.1.2. Parketmagistraten
Vier van de zeven respondenten denken onmiddellijk aan fysiek geweld wanneer er gevraagd
wordt wat ongeoorloofde druk voor hen is. Verbale druk of intimidatie is ook ongeoorloofd
maar is moeilijker te meten (PM3). Verder worden ook volgende zaken als ongeoorloofde
druk omschreven: technieken gebruiken waardoor mensen dingen zullen gaan zeggen die ze
in normale omstandigheden niet zouden zeggen (PM1) of dat door die technieken iemand ten
onrechte tot bekentenissen overgaat (PM4). Liegen, bijvoorbeeld zeggen ‘De andere heeft al
bekend’ (PM2) en een zware psychologische druk waardoor iemand ten onrechte tot bekente-
nissen overgaat (PM4). Mensen mogen, volgens respondent PM5, niet dermate onder druk
gezet worden dat ze iets gaan verklaren wat ze eigenlijk niet willen. Het zwijgrecht moet ge-
respecteerd worden. Eén respondent wijst op het feit dat ongeoorloofde druk afhankelijk is
van de persoon van de verdachte. Eigenlijk mag er geen druk zijn maar de ene persoon zal
reeds enige druk ondervinden die een andere nog niet ondervindt (PM6).
6.2.1.3. Onderzoeksrechters
‘Kijk meneer, het is kiezen of delen hé, ofwel steek ik u in het gevang, ofwel zeg je gelijk het
gebeurd is hé’, dit is een vorm van ongeoorloofde druk volgens respondent OR1. Ongeoor-
loofde druk is ook afhankelijk van zaak tot zaak (OR1). Dreigen en chanteren is eveneens een
vorm van ongeoorloofde druk (OR2). Ook deze respondent geeft het voorbeeld zoals hierbo-
ven vermeld. Ongeoorloofde druk is ook niet goed voor het onderzoek. Als je als verhoorder
bijvoorbeeld zegt ‘Beken en je mag naar huis’, en die persoon heeft het niet gedaan dan is er
een probleem (OR 2). Respondent OR3 vraagt zich al een hele tijd af wat ongeoorloofde druk
is. Hij heeft de vraag al meerdere malen gesteld maar heeft nog nooit een antwoord gekregen.
Deze respondent vindt het een heel moeilijke oefening om deze term te definiëren of om deze
term te vatten tijdens een verhoor. Er zal ook een verschil zijn naargelang de advocaat om te
bepalen wat ongeoorloofde druk is.
6.2.1.4. Rechters
Bij de rechters werd er gevraagd naar wat zij zouden doen indien een advocaat ongeoorloofde
druk opwerpt ter zitting. Alle respondenten geven aan dat ze dit zouden onderzoeken. Ze zou-
den kijken naar het dossier zelf, de belaagde aan het woord laten om zijn kant van het verhaal
te doen, naar de advocaat luisteren en eventueel de politie er eens bijhalen. Indien de advocaat
80
ongeoorloofde druk opwerpt ter zitting dan moet daar wel al iets van in het dossier staan, er
moet reeds iets geacteerd staan in het proces-verbaal, anders kan er geen rekening mee ge-
houden worden (R4). Respondent R3 vindt dat ongeoorloofde druk nogal gratuit opgeworpen
wordt ter zitting. De moeilijkheid om te beoordelen of er ongeoorloofde druk was of niet ligt
in het feit dat we in België met een papieren dossier werken (R2).
6.2.1.5. Vergelijking beroepsgroepen
Zowel respondent – advocaten als respondent – parketmagistraten geven aan dat ongeoorloof-
de druk verschillend is van persoon tot persoon. De respondent – advocaten vinden ook dat er
een onderscheid moet gemaakt worden naar het soort zaak die behandeld wordt. Ook de res-
pondent – onderzoeksrechters maken gewag van dit feit, zij voegen er wel nog aan toe dat dit
ook verschillend zal zijn van advocaat tot advocaat. Zowel respondent – advocaten als res-
pondent – onderzoeksrechters geven dreigen op als een vorm van ongeoorloofde druk. Beide
onderzoeksgroepen vinden het moeilijk om iets als ongeoorloofde druk te definiëren. Ook
chanteren kan volgens respondent – onderzoeksrechters niet. Hierbij wordt door de respon-
dent – parketmagistraten toegevoegd dat ook volgende zaken een vorm van ongeoorloofde
druk zijn. Fysiek geweld, verbaal geweld, intimidatie, liegen, technieken gebruiken waardoor
verdachten dingen zullen zeggen die ze anders niet zouden zeggen en technieken gebruiken
die valse bekentenissen kunnen opleveren. Wanneer ongeoorloofde druk opgeworpen wordt
ter zitting dan zouden de respondent – rechters dit onderzoeken. Er moet reeds in het dossier
geacteerd staan dat er gebruik gemaakt werd van ongeoorloofde druk. Deze respondenten
zouden kijken naar het dossier, de beklaagde, de advocaat en eventueel naar de politie. De
moeilijkheid is wel dat we hier in België met een papieren dossier zitten.
81
6.2.2. RPM ongeoorloofde druk?
Deze vraag werd tweemaal gesteld. De eerste keer was na de uiteenzetting over RPM, de
tweede keer was het geven van de casussen.
6.2.2.1. Advocaten
Aan het begin van het interview vinden bijna alle respondenten RPM een vorm van geoor-
loofde druk. Respondent A1 voelt wel dat RPM een vorm van beïnvloeden is maar denkt niet
dat het daarom ook echt ongeoorloofd is. Om tijdens een verhoor te beslissen of een RPM al
dan niet ongeoorloofd is, zal ze kijken naar de reactie van de cliënt (A1). RPM zal in ieder
verhoor wel ergens aan bod komen (A4), het moet ook kunnen in sommige gevallen, dit is
afhankelijk van situatie tot situatie en van mens tot mens (A5). Volgens respondent A2 is
RPM misschien wel handig om het eerste contact te leggen. RPM is geoorloofd maar toch zijn
er grenzen nodig (A6), het begint over te hellen naar het ongeoorloofde wanneer de verhou-
ding verhoorde en verhoorder in onevenwicht komt (A3). Projecteren en minimaliseren wor-
den door respondent A3 als gevaarlijker bevonden dan rationaliseren.
Nadat de casussen gegeven werden, werd RPM meer en meer ongeoorloofd (A1). RPM kan
volgens respondent A2 snel overhellen naar een vorm van ongeoorloofde druk (A2). Toch
blijft RPM over het algemeen geoorloofd. Drie respondenten vermelden opnieuw het belang
van het kijken naar de situatie en de cliënt om uit te maken of RPM op dat moment geoor-
loofd is of niet.
6.2.2.2. Parketmagistraten
Wanneer de vraag gesteld wordt aan het begin van het interview geven twee respondenten aan
dat minimaliseren echt niet kan (PM1 & PM5). Zeker als het gebruikt wordt om bekentenis-
sen te ontlokken vindt respondent PM1 dat het niet mag, zeker niet bij mensen die verstande-
lijk minder verstaan. In de rechtbank zullen de feiten immers niet meer geminimaliseerd wor-
den. Respondent PM2 vindt dat er binnen ieder aspect van RPM vele gradaties zijn. De vraag
die, volgens hem, iedere keer moet gesteld worden is: ‘Kunnen die psychologische spelletjes
ertoe leiden dat de betrokkene zou bekennen voor de feiten die hij niet heeft gedaan?’. Wan-
neer het antwoord op deze vraag nee is, dan kan RPM volgens deze respondent. Ook maakt
hij gewag van het feit dat RPM een deel is van onze cultuur, dat het onbewust in ons zit. Deze
82
respondent vindt RPM dus geoorloofd met dien verstande dat de verdachte zaken zal beken-
nen die hij effectief gepleegd heeft.
Wanneer tot de waarheid wordt gekomen dan kan RPM. Er moet wel naar concrete gevallen
gekeken worden om uit te maken of RPM ongeoorloofd is of niet (PM3). Een verhoorder
moet te allen tijde objectief blijven en RPM moet toegepast worden volgens de regels van de
kunst. De grenzen moeten goed gekend zijn door de verhoorder en er moet een aanpassing
zijn naar de persoon van de verdachte (PM4). Respondent PM6 vindt dat het niet aan de ver-
hoorder is om iets als RPM te gebruiken. Het is te suggestief en duwt een verdachte in een
bepaalde richting en dat kan niet. Er kunnen omstandigheden zijn waarin een misdrijf plaats-
gevonden heeft maar het is aan de rechter om dat te beslissen. Wanneer er tijdens een verhoor
tot een bekentenis gekomen wordt en als die juist is en gestaafd is aan ander bewijs dan kan
RPM (PM7).
Na de concrete casussen, tegen het einde van het interview, blijven de meeste meningen de-
zelfde. Respondent PM1 voegt er nog aan toe dat de geoorloofdheid van RPM eigenlijk gaat
van minimaliseren naar rationaliseren over projecteren. Hierbij moet alles wel eerst aangege-
ven worden door de verdachte zelf en mag projecteren het misdrijf niet goedpraten. De casus-
sen deden respondenten PM2 wel even twijfelen maar deze respondent blijft erbij dat RPM te
handhaven valt tijdens een verhoor.
Ook werd er aan de parketmagistraten gevraagd wat ze zouden doen indien ze bij de voorbe-
reiding van een dossier zien dat de politie heel veel of zelfs te fel gebruik heeft gemaakt van
RPM. Drie respondenten zouden het gebeurde eens bespreken met de politieambtenaar in
kwestie (PM1, PM5 & PM6). Wanneer het een extreem geval is, zou het gemeld worden aan
de Procureur des Konings of aan de Korpschef (PM 1, PM2, PM3 & PM4). Ook kunnen er
bijkomende onderzoekshandelingen bevolen worden (PM2 & PM3).
6.2.2.3. Onderzoeksrechters
Twee van de drie respondenten vinden dat minimaliseren niet kan, dat het zeker ongeoorloofd
is (OR1 & OR3). Respondent OR1 vindt dat rationaliseren en projecteren kan, OR3 vindt
rationaliseren meer kunnen dan projecteren. Respondent OR3 vindt dat RPM niet ongeoor-
loofd is in het kader van een techniek maar hij heeft eerder wat ethische problemen, zeker met
83
minimaliseren. OR2 vindt RPM toelaatbaar mits de nodige voorzichtigheid. Rationaliseren en
projecteren kunnen volgens hem niet, minimaliseren kan wel maar men moet ermee opletten.
Minimaliseren kan in de context dat iemand zware schuldgevoelens heeft en die persoon be-
kent en zit in zak en as. Dan kan wel even vermeld worden dat hij geen moord begaan heeft,
dat hij nu ook niet moet overdrijven. Na de casussen blijven de meningen hetzelfde. Toch
vermeldt respondent OR2 nog even dat er echt wel goed moet geweten zijn tegenover wie een
verhoorder zo een techniek gebruikt en bij welke feiten. Het gebruik van zo een techniek is
echt afhankelijk van zaak tot zaak en van persoon tot persoon.
6.2.2.4. Rechters
Twee van de vier respondenten geven te kennen dat RPM een plaats moet krijgen tijdens het
verhoor (R1 & R3). Toch moet men als magistraat opletten met het gebruik van zulke tech-
nieken aangezien een rechter een publieke functie uitoefent. Men mag geen aanstoot geven
aan het publiek. In een ander soort verhoor kan dat meer plaats krijgen. Zo een techniek kan
meer naarmate het misdrijf kleiner wordt, naarmate het meer te kaderen valt. Vanuit de eigen
functie vindt deze respondent dat men iets neutraler moet zijn (R1). De andere twee respon-
denten hebben liever een feitelijk verhoor waarbij alles gedegen wordt genoteerd door de ver-
hoorder (R2 & R4). Een verhoorder is volgens hen immers niet de beoordelaar. Ook wordt er
aangeduid dat een verhoorder een verdachte niet in het ootje mag nemen. Je kan RPM dus
gebruiken maar je moet steeds correct blijven tegenover uw verdachte. RPM is minder toe-
laatbaar van rationaliseren over projecteren naar minimaliseren, waarbij minimaliseren dus
het minst toelaatbaar is (R4).
6.2.2.5. Vergelijking beroepsgroepen
Door alle beroepsgroepen wordt aangegeven dat minimaliseren het meest ongeoorloofd is, het
gevaarlijkst en dus het minst toelaatbaar. Zowel respondent – advocaten, respondent – par-
ketmagistraten als respondent – onderzoeksrechters vinden dat de ongeoorloofdheid van RPM
afhangt van de persoon van de verdachte. Respondent - advocaten, respondent – onderzoeks-
rechters en respondent – rechters vinden ook dat er moet gekeken worden naar het soort feiten
waarbij RPM wordt gebruikt om zo de geoorloofdheid te bepalen.
84
6.3. Is er een verschil m.b.t. de grens?
Bij thema drie hoort deze vraag: ‘Is er een verschil tussen de verschillende beroepsgroepen,
advocaten, politie en magistraten, m.b.t. de grens die ze trekken i.v.m. RPM?
6.3.1. Grens i.v.m. RPM
6.3.1.1. Politie
Drie respondenten ( P1, P5 en P10) rapporteren dat je als politieambtenaar geen valse beloftes
mag doen ( P1, P5 & P10). Je mag niet iets beloven aan de verdachte wat je nadien toch niet
waar kan maken. Het is ook van belang dat een verklaring objectief blijft en niet gekleurd
wordt door de verhoorder (P3). De grens wordt overschreden van zodra het verhoor van ob-
jectief naar subjectief gaat (P9). Hierbij kan de kritische bedenking gemaakt worden wat men
eigenlijk bedoelt met een subjectief verhoor. Daaromtrent werd niet meer uitleg gegeven door
de respondent. Om de grens te bepalen moet er ook rekening gehouden worden met de per-
soon van de verdachte (P6), ieder verhoor is anders (P7). Bij een kleiner misdrijf kan er mis-
schien wel meer geprojecteerd worden, minimaliseren is afhankelijk van persoon tot persoon
(P3). Bij het gebruik van een verhoortechniek moet je als verhoorder realistisch blijven, je
mag niet overdrijven (P2).
6.3.1.2. Advocaten
De grens wordt overschreden wanneer er woorden in de mond van de cliënt gelegd worden,
zo vindt respondent A1. Wanneer de verhoorder een vriendschapsband probeert te creëren
met de verdachte dan is dat ook een brug te ver (A2). Er is een kans dat een verdachte vlot
zijn of haar mond zal voorbij praten wanneer zo een techniek gebruikt wordt, zeker bij projec-
teren (A3). Respondent A5 vindt dat men als verhoorder niet op de gevoelige snaar van een
verdachte mag spelen. Deze uitspraak is toch wel opmerkzaam aangezien dit alles in de con-
text van een verhoor is. Wat is de gevoelige snaar van een verdachte? Kan een verbalisant dit
inschatten? Ook bij een combinatie van RPM met andere aspecten binnen een verhoor of an-
dere verhoortechnieken, kan de grens overschreden worden (A6).
85
6.3.1.3. Parketmagistraten
RPM is niet goed wanneer het gebruikt wordt om bekentenissen te ontlokken en mensen op
het verkeerde been te zetten (PM1). De verhoorder gaat ook over de grens wanneer hij of zij
iemand zo ver kan brengen met RPM dat de verdachte zal bekennen zonder dat hij of zij het
gedaan heeft (PM2). Er mag geen echte druk gezet worden op de verdachte (PM3) en als ver-
hoorder mag men ook niet beginnen liegen of dreigen met bepaalde zaken (PM5). Respondent
PM6 vindt dat RPM niet mag gebruikt worden tijdens een verhoor.
6.3.1.4. Onderzoeksrechters
Respondent OR1 vindt dat rationaliseren en projecteren nog kunnen, minimaliseren gaat er-
over. Dit in tegenstelling tot OR2 die vindt dat zowel rationaliseren, projecteren en minimali-
seren eigenlijk niet mogen toegepast worden door een verhoorder. Je mag jezelf als verhoor-
der ook niet te veel identificeren met de verhoorde (OR3).
6.3.1.5. Rechters
Er wordt aangegeven dat de grens soms heel erg dun is. De grens kan ook anders zijn naarma-
te de persoonlijkheid van de verdachte minder sterk is (R1). Door herhaling en het samenko-
men van technieken kan je tot een ongeoorloofd verhoor komen. Men mag dus echt niet te
veel herhalen en verschillende technieken samen laten komen. Niet alles kan over één kam
geschoren worden, er kan niet gezegd worden dat minimaliseren niet kan. Het is afhankelijk
van persoon tot persoon (R3). Als verhoorder moet je ook wel durven zeggen dat het nog
steeds om een strafbaar feit gaat (R4). Respondent R2 heeft liever een feitelijk verhoor. Ook
hier kan opnieuw de bemerking gemaakt worden wat men bedoelt met een feitelijk verhoor?
Daar wordt geen concrete uitleg aan toegevoegd.
6.3.1.6. Vergelijking beroepsgroepen
Zowel respondenten – advocaten als respondenten – rechters vinden dat de grens overschre-
den wordt wanneer er herhaling is tijdens een verhoor en wanneer verschillende technieken
samenkomen. Respondenten – politie en respondenten – rechters geven beiden aan dat, om de
grens te bepalen, er moet gekeken worden naar de persoon van de verdachte. Zowel bij de
beroepsgroepen parketmagistraten en onderzoeksrechters is er een respondent die RPM niet
86
wil zien tijdens het verhoor. Er wordt bij respondent – advocaten evenzeer als bij respondent -
onderzoeksrechters aangegeven dat de verhoorder zich niet te veel mag identificeren met de
verdachte en dat er dus geen vriendschap mag gemaakt worden tijdens het verhoor. Ook res-
pondenten – politie zijn het op een punt eens met de respondent – advocaten. Een verhoor
moet een objectieve verklaring zijn, er mag geen kleuring zijn van de verhoorder. Er mogen
dus bijgevolg geen woorden in de mond van de verdachte gelegd worden.
6.3.2. Gevaar van RPM
6.3.2.1. Politie
De helft van de respondenten geven aan dat er een gevaar kan zijn van valse bekentenissen
(P1, P2, P5, P8 & P10). Als verhoorder moet men ook opletten dat men de verdachte geen
forum van gelijk geeft (P1). Respondent P3 duidt op het feit dat RPM eigenlijk bewust zou
moeten gebruikt worden. Anders bestaat het gevaar erin dat men als verhoorder ook echt
meegaat in het verhaal van de verdachte en zelf echt zal gaan minimaliseren. Twee respon-
denten ( P4 & P7) wijzen ook op het feit dat zo een verhoortechniek verkeerd gebruikt kan
worden. Hierbij is het gevaar dat een verdachte deze verhoortechniek zal onderkennen en dat
het verhoor hierdoor nog weinig kans op slagen heeft. Respondent P9 geeft opnieuw aan dat
er een gevaar is van subjectiviteit tijdens het verhoor. Ook kan het zijn dat door het onbewuste
gebruik van RPM een excuus wordt gegeven aan de verdachte die hij of zij dan bij het volle-
dige onderzoek kan gebruiken (P6).
6.3.2.2. Advocaten
Vier respondenten denken dat het gevaar is dat een cliënt, door het gebruik van een techniek
als RPM, dingen zal beginnen zeggen die hij of zij anders nooit zou zeggen (A2, A3, A4 &
A5). De cliënt zou wel eens verregaande verklaringen kunnen beginnen afleggen (A4). Vol-
gens respondent A1 is het ook gevaarlijk dat de cliënt de woorden van de verhoorder zal
overnemen indien er geprojecteerd, gerationaliseerd of geminimaliseerd wordt. Door het ge-
bruik van deze techniek en door het soort van vraagstelling wordt de cliënt eigenlijk in een
soort richting geduwd die hij zelf niet wenst (A6). De vrije wil van de verdachte zal door zo
een techniek omzeild worden omdat de verdachte mee zal gaan in de richting van de verhoor-
ders (A6).
87
6.3.2.3. Parketmagistraten
Wanneer er gepeild wordt naar het gevaar van RPM rapporteert respondent PM1 dat het ge-
vaar ligt in het feit dat er een context wordt opgebouwd tijdens het verhoor en dat deze con-
text de kans op bekentenissen vergroot. Respondent PM2 denkt niet dat iemand zal bekennen
als hij of zij het niet heeft gedaan. Hierbij vermeldt hij het volgende: ‘Trouwens, de meeste
van onze pappenheimers zijn nog gewiekster dan onze verbalisanten eigenlijk’ (PM2). Het
gevaar is ook dat je misschien bij zwakkere mensen, misschien tot bepaalde verklaringen zal
komen die niet met de waarheid stroken (PM3). Onschuldige personen kunnen ook overgaan
tot bekentenissen (PM7). Er moet altijd een afstand bewaard worden tijdens een verhoor, de
persoon die verhoord wordt moet beseffen dat hij in een verhoor zit (PM4). Het gevaar is ook
dat een verhoorder zal beginnen liegen aan de hand van zo een techniek en dat de verdachte
dan misleid wordt en geen gebruik maakt van zijn zwijgrecht (PM 5). Je mag als verhoorder
ook geen verkeerde indruk achterlaten bij de verdachte, een subjectief verhoor met de indruk-
ken van de verhoorder is niet de bedoeling (PM6).
6.3.2.4. Onderzoeksrechters
Respondent OR1 denkt dat het gevaar vooral bij het gebruik van minimaliseren ligt. Deze
persoon denkt dat er door te minimaliseren meer kans is op valse bekentenissen. Bij respon-
dent OR2 gaat het meer om de waarde die meegegeven wordt tijdens een verhoor. Door RPM
te gebruiken zal er een waarde meegegeven worden die niet correct is. Hij geeft ook nog aan
dat RPM makkelijker kan gebruikt worden in zwaardere zaken, bijvoorbeeld moordzaken. Het
gaat om een belangenafweging. Wat kan je allemaal doen om de waarheid te achterhalen?
RPM kan gebruikt worden bij bepaalde misdrijven waar het belangrijker is om de waarheid te
weten dan dat het fout is om RPM te gebruiken. Als voorbeeld geeft deze respondent een ver-
dachte van moord die zijn vrouw levend zou begraven hebben. Als een verhoorder door het
gebruik van RPM deze vrouw nog zou kunnen redden dan kan zo een techniek. Het hangt echt
af van de feiten. Respondent OR3 ziet bij rationaliseren niet onmiddellijk een gevaar. Bij pro-
jecteren en minimaliseren ziet hij het risico dat de verhoorder zichzelf zal gaan identificeren
met de verdachte. Hierdoor zal de verhoorder zijn taak een beetje verliezen of kan het zijn dat
hij het verhoor niet meer in de hand heeft.
88
6.3.2.5. Vergelijking beroepsgroepen
Bij zowel respondenten – politie, respondenten – parketmagistraten en respondenten - onder-
zoeksrechters wordt er aangegeven dat er een gevaar is voor valse bekentenissen wanneer
RPM gebruikt wordt. Er is ook een kans dat het verhoor weinig kans op slagen heeft of dat de
verhoorder het verhoor niet meer in de hand heeft wanneer RPM gebruikt wordt. Dit is zowel
te zien bij respondenten – politie als bij respondenten – onderzoeksrechters. Met die nuance
dat het bij respondenten – politie vooral om een foutief gebruik van RPM gaat en bij respon-
denten – onderzoeksrechters vooral om het gebruik van projecteren en minimaliseren gaat
waarbij de verhoorder zich te veel zou identificeren met de verdachte. Wat het gevaar betreft
geven zowel respondenten – onderzoeksrechters als respondenten – parketmagistraten even-
eens aan dat er een verkeerde indruk of waarde kan meegegeven worden aan de verdachte.
Ook vinden respondent – advocaten en respondent – parketmagistraten dat RPM gevaarlijk is
om de vrije wil, het zwijgrecht, van de verdachte te omzeilen.
6.3.3. Casussen
In dit deel gaat het over de hypothetische scenario’s of casussen die tijdens het interview wer-
den voorgelegd. De vraag die kan gesteld worden bij de respondenten-politie is of zij deze
zaken zouden zeggen tijdens een verhoor. Zouden de respondenten-advocaten zulke zaken
toelaten tijdens een verhoor? Kunnen de casussen volgens de respondenten-
parketmagistraten? Zou een respondent-onderzoeksrechter deze zaken gebruiken tijdens een
verhoor? En vinden de respondenten-rechters deze casussen geoorloofd? Een antwoord op
deze vragen volgt in dit deel. De casussen werden ontwikkeld a.d.h.v. het ‘Handboek Verho-
ren 1’(2008) en ‘Handboek Verhoren 2’ (2009) van de heer Marc Bockstaele.
De eerste casus gaat over een verdachte van seksueel misbruik. De RPM luidt als volgt: ‘Die
vrouw heeft het waarschijnlijk een beetje uitgelokt met haar kort rokje?’
De tweede casus handelt over een vrouw die jarenlang misbruikt wordt door haar man. Op
een dag kan ze het niet meer aan en vergiftigt ze hem. De RPM omvat het volgende: ‘Als ik u
goed begrijp hebt u jaren onder de mishandeling van uw man geleden en heeft hij u vernederd
en hebt u dit tot nu toe altijd stilzwijgend ondergaan.’
89
De derde casus beschrijft een verkeersongeval met vluchtmisdrijf. De RPM luidt als volgt:
‘Na zo een ongeval reageer je niet direct en voor je het weet ben je al een heel stuk verder
gereden.’
De vierde en laatste casus heeft te maken met een verdachte van ernstige slagen en verwon-
dingen. De RPM die hierbij geplaatst wordt is de volgende: ‘Als ik u begrijp dan schijnt het
vanuit uw standpunt een aaneenschakeling van ongelukkige omstandigheden te zijn geweest.
U wilde dat eigenlijk niet. Het liefst zou u alles weer ongedaan maken want wat nu gebeurd
is, past helemaal niet bij uw gewone manier van handelen.’
6.3.3.1. Politie
Maar liefst acht van de tien respondenten zouden nooit de RPM uit casus één gebruiken ( P1,
P2, P3, P4, P5, P7, P9 & P10). Twee van de tien zouden hier dus wel gebruik van maken (P6
& P8). Respondent P6, die het wel zou gebruiken, vermeldt hierbij wel dat het niet zwart-wit
kan gezien worden. Het gebruik van deze RPM hangt af van de situatie en de persoon van de
verdachte.
Wat casus twee betreft vindt slecht één respondent, P1, dat dit niet kan. Zijn argument is dat
je je man niet moet vergiftigen omdat hij jou mishandeld heeft. Negen respondenten vinden
casus twee kunnen en zouden die zin durven gebruiken. Respondent P2 vindt wel dat je dat
enkel kan zeggen als dit argument eerst van de persoon zelf is gekomen en respondent P3
vindt dat het feit dat ze mishandeld geweest is, moet vaststaan. Een derde kanttekening komt
van respondent P9. Deze respondent vindt de casus kunnen t.e.m. ‘vernederd’. Het stukje ‘
altijd stilzwijgend verdragen’ hoeft er niet bij te komen omdat het overkomt als een verwijt
jegens de vrouw.
Bij casus drie zouden zeven respondenten nooit gebruik maken van deze zin (P2, P3, P4, P6,
P8, P9 & P10) in vergelijking tot twee respondenten die dit wel zouden doen (P1 &P5). Eén
respondent weet het niet en vindt dat dit afhangt van de situatie (P7). De redenen die gegeven
worden om zo een RPM niet te gebruiken zijn de volgende. Je kan een verdachte niet de pap
in de mond geven (P4) en eigenlijk is deze zin een beetje uitlokking (P10). ‘Ik zou het niet op
papier zetten, maar als mensen onder elkaar..’ (P10) Dit citaat is toch opmerkelijk. Hierbij
kan een voorzichtige conclusie gezet worden dat RPM inderdaad niet altijd in een proces-
90
verbaal te zien zal zijn. Twee respondenten vinden dat deze casus zeer suggestief is en daar-
om dus niet kan (P8 & P9).
Zes respondenten geven bij casus vier aan dat ze dit wel zouden gebruiken (P2, P3, P4, P5, P7
& P9). Bij drie van die zes respondenten is het wel met dien verstande dat het eerst uit de ver-
dachte zelf komt (P2, P4 & P7). Als verhoorder kan je dat niet zomaar zeggen. Twee respon-
denten van die zes geven aan dat het gebruik afhankelijk is van de persoon van de verdachte
en ook afhankelijk van het verleden van die verdachte (P1 & P5). Eén respondent gaat ak-
koord tot aan de woorden ‘dat past niet bij uw gewone manier van handelen’ (P9). De overige
drie respondenten die niet akkoord gaan met deze casus zien er enerzijds het nut niet van in
(P6) en anderzijds vindt één respondent dit zeer suggestief (P8).
6.3.3.2. Advocaten
Wat vinden de advocaten van de casussen en zouden ze deze toelaten tijdens het verhoor?
Twee respondenten geven aan dat ze zouden kijken naar de reactie van de cliënt op deze
RPM, uit casus één, om uit te maken of ze zullen tussenkomen of niet (A1 & A6). Twee res-
pondenten hebben ook een probleem met het woord uitlokking. Respondent A2 geeft aan dat
uitlokking juridisch gezien iets anders is dan uitlokking als term in het dagelijks leven, deze
casus gaat te ver. Ook advocaat A6 vindt het woord uitlokking verkeerd, toch zou hij deze
opmerking waarschijnlijk laten passeren, afhankelijk van de reactie van zijn cliënt. Het gaat
voor hem ook vooral om de formulering van de casus. Respondent A1 vindt deze casus vooral
een misplaatste opmerking, ze zou dan ook zeggen aan de verhoorders dat deze opmerking
overbodig is. Respondent A3, A4 en A5 zouden laten acteren dat dit de woorden van de cliënt
niet zijn. Deze respondenten vinden deze RPM ongeoorloofd.
Bij casus twee geven twee respondenten aan dat dit kan indien het een samenvatting is van
wat de cliënt eerst zelf gezegd heeft (A1 & A3). Het moet eerst uit de cliënt zelf komen. Toch
is respondent A1 geen voorstander van de zinsnede ‘Als ik u goed begrijp..’ omdat dit een
bepaalde situatie creëert waarin de cliënt kan meegaan. Deze respondent zou aangeven dat het
in de woorden van de cliënt moet neergeschreven worden. Twee respondenten geven aan dat
dit kan indien dat met de werkelijkheid correspondeert en indien deze uitspraak gestoeld is op
objectieve informatie (A5 & A6). Respondent A2 vindt deze casus een beetje dubbel. Hij
heeft vooral problemen met het laatste deel van de zin ‘ tot nu stilzwijgend ondergaan’. Dit is
91
eigenlijk een context geven aan de cliënt en deze dan een deel teniet laten gaan door de toe-
voeging van het voornoemde deel. De context wordt volgens deze respondent eigenlijk een
deel ongeloofwaardiger. Respondent A4 heeft geen enkel probleem met deze RPM omdat het
volgens haar de sfeer goed weergeeft waarin de feiten gepleegd werden.
Eén respondent heeft een probleem met de derde casus (A1). Ze vindt het een soort verbloe-
ming van ‘Je hebt vluchtmisdrijf gepleegd’. Eigenlijk kan een verdachte hier makkelijk een
misdrijf bekennen zonder dat hij het goed en wel beseft en dat gegeven vindt ze toch vrij pro-
blematisch. De overige vijf respondenten vinden deze RPM wel kunnen, mits een aantal kant-
tekeningen. Zo vindt respondenten A2 deze RPM niet verkeerd om een context te geven maar
de verhoorder moet ook duidelijk maken aan de verdachte dat het fout was wat hij gedaan
heeft. Anders kan men als verdachte te gemakkelijk dingen beginnen zeggen die men eigen-
lijk niet wilde zeggen. Respondent A3 vindt het kunnen maar wenst wel dat alles letterlijk
genoteerd wordt en dat de cliënt ook de kans krijgt om een context te geven. Volgens respon-
dent A6 mag dit éénmaal vermeld worden. En als laatste vindt respondent A4 deze RPM ab-
soluut toelaatbaar, ze vindt het zelfs een meerwaarde voor het verhoor.
Respondent A1 is, zoals in de vierde casus het geval is, niet zo voor samenvattingen. Terwijl
respondent A2 dit wel geoorloofd vindt doordat er gebruik wordt gemaakt van de zinsnede
‘vanuit uw standpunt’. Door dit gegeven kan de cliënt verstaan dat er naar zijn of haar mening
wordt gevraagd. Respondent A3 zou opnieuw vragen om de zaken letterlijk te noteren in het
proces-verbaal. Indien de cliënt nog geen verklaring heeft afgelegd, dan is deze RPM ten stel-
ligste ongeoorloofd (A4). Deze casus is een eigen interpretatie van de politie die uitgaat van
het vermoeden van schuld i.p.v. het vermoeden van onschuld en dat kan niet, zo vindt respon-
dent A5. Een samenvatting van de verhoorder is op zich niet ongeoorloofd, de cliënt heeft nog
steeds de kans om te reageren (A6). De meningen zijn dus verdeeld.
6.3.3.3. Parketmagistraten
Vier respondenten vinden casus één absoluut ongeoorloofd (PM1, PM3, PM4 & PM6). Res-
pondent PM2 vindt deze RPM ongepast maar vindt het verhoor daarom niet nietig. Eén res-
pondent, PM5, vindt deze casus nog geoorloofd aangezien er niet gelogen wordt tegen de ver-
dachte. Ook vindt deze respondent het nog geoorloofd omdat, door de invoering van Salduz,
92
de verdachte ingelicht is omtrent het recht op zwijgen. Respondent PM7 vindt eveneens dat
deze RPM mag.
Indien de verdachte eerst zelf aangegeven heeft wat de omstandigheden zijn, dan kan deze
tweede casus volgens vijf respondenten (PM1, PM2, PM3, PM4 & PM7). De verhoorder mag
dit wel niet zelf, zomaar out of the blue zelf opwerpen. Respondent PM4, die deze RPM ge-
oorloofd vindt, zou wel nog een nuance aanbrengen. Deze respondent zou zeggen: ‘Als ik u
goed begrijp dan vertel je mij…’ (PM4). Het laatste stukje, ‘vertel je mij’, zou aan de zin toe-
gevoegd moeten worden. Respondent PM5 vindt deze RPM geoorloofd indien de zaken die
de verhoorder opwerpt al eens ter sprake gekomen zijn. Hierbij liegt de verhoorder niet en
gaat het eigenlijk om een verzachtende omstandigheid. Ook deze zaken, verzachtende om-
standigheden, moeten ondervraagd worden volgens deze respondent. Eén respondent, PM6,
vindt deze casus absoluut ongeoorloofd. Er moet zo weinig mogelijk inbreng van de verhoor-
der zijn.
Wat casus drie betreft zijn de meningen verdeeld. Respondent PM1 vindt deze casus op het
randje, het kan wel dat iemand in shock is. Dit kan gezegd worden maar zeker niet in de eer-
ste fase, vindt respondent PM3. Er is een probleem met de verwoording. Je kan zeggen ‘Zou
het kunnen dat je misschien in shock was?’ (PM4). Respondent PM5 vindt dat deze RPM ei-
genlijk in het voordeel van de verdachte is. Respondent PM7 vindt dat deze RPM absoluut
ongeoorloofd is bij een zwaar ongeval met dodelijk afloop. Of die al dan niet geoorloofd is in
het algemeen moet bekeken worden van misdrijf tot misdrijf. Twee respondenten vinden deze
RPM ongeoorloofd. ‘Dit is pure suggestie’ (PM2). Ook respondent PM6 vindt dit niet geoor-
loofd.
Vier respondenten vinden casus vier geoorloofd (PM1, PM3, PM5 & PM7). Hier moet wel
een ‘maar’ achter. Twee respondenten geven aan dat dit kan maar dat het eerst uit de verdach-
te zelf moet komen (PM1 & PM7). Respondent PM3 vindt dat de verhoorder mag samenvat-
ten wat de verdachte gezegd heeft, maar de verhoorder moet wel opletten dat hij een goede
samenvatting maakt. Een goede samenvatting houdt in dat het de gedachten van de verdachte
moeten zijn. Deze casus is op het eerste gezicht geoorloofd volgens respondent PM5 maar er
moet uiteindelijk wel naar het volledige verhoor gekeken worden. Twee respondenten vinden
deze RPM absoluut ongeoorloofd, absoluut suggestief (PM2 & PM6). Respondent PM4 vindt
deze casus ongeoorloofd omdat het om een interpretatie van de verhoorder gaat. Als verhoor-
93
der moet men opletten dat men door de eigen interpretaties geen woorden in de mond van de
verdachte gaat leggen.
6.3.3.4. Onderzoeksrechters
Twee van de drie respondenten vinden casus één ongeoorloofd en zullen dit bijgevolg nooit
zeggen tijdens een verhoor (OR1 & OR3). Respondent OR2 vindt dat het al dan niet gebrui-
ken van deze RPM afhangt van de persoon van de verdachte die voor u zit.
Alle respondenten vinden dat casus twee moet kunnen. Het is wel in dien verstande dat de
verdachte eerst zelf de omliggende omstandigheden aangeeft.
Voor respondent OR2 kan casus drie. De andere respondenten vinden dit niet kunnen. Res-
pondent OR1 geeft aan dat hij nooit op concrete feiten een aanzet zal geven. En respondent
OR3 vindt dat je bij deze RPM eigenlijk iets invult voor de verdachte, wat je eigenlijk niet
mag doen in een verhoor.
Respondent OR1 vindt casus vier ongeoorloofd, hij gelooft er zelfs niet in. De overige twee
respondenten vinden dat deze RPM wel kan. Respondent OR3 maakt er wel de kanttekening
bij dat dit eerst uit de verdachte zelf moet komen.
6.3.3.5. Rechters
De helft van de respondenten vinden de eerste casus geoorloofd (R1 & R3), de andere helft
niet. Toch maakt iedere respondent hier een kanttekening bij. Zo vindt respondent R1 deze
RPM echt aanstootgevend en bijgevolg niet kunnen. Respondent R3 vindt het niet kunnen
aangezien er woorden in de mond van de verdachte worden gelegd, deze opmerking moet niet
van een verhoorder komen. In tegenstelling tot respondent R3, vindt respondent R2 deze ca-
sus wel geoorloofd. Deze laatste vindt dat er géén woorden in de mond van de verdachte wor-
den gelegd. Respondent R4, die deze casus ook geoorloofd vindt, vindt wel dat het zeer af-
hankelijk is van het volledige dossier. Het volledige dossier moet dan ook bekeken worden.
Indien een persoon bekent door deze RPM, zal moeten gekeken worden hoe deze persoon
bekent en of die RPM een duidelijke impact had op die bekentenis.
94
Alle respondenten vinden de tweede casus geoorloofd. Respondent R2 vindt dit geoorloofd,
maar het is geen goede vraag. Een verhoorder die een samenvatting maakt van het standpunt
van de verdachte kan (R1). Deze RPM kan als het eerst van de verdachte zelf is gekomen (R3
& R4).
Wat casus drie betreft is er geen enkele respondent die dit volledig ongeoorloofd vindt. Res-
pondent R1 zou dit wel graag anders geformuleerd zien. Eigenlijk is het wel iets te ver mee-
gaan in het verhaal van de verdachte. ‘Misschien kan een politieman zich wel wat meer ver-
oorloven dan een rechter hé. Je kan wat meer aan de boom schudden en kijken of er iets uit-
valt hé’ (R1). Voor respondent R2 is deze RPM geoorloofd maar het is opnieuw wel afhanke-
lijk van de rest van het verhoor. Wanneer het volledige verhoor in deze teneur verloopt dan is
men als verhoorder slecht bezig vindt deze respondent. Maar op deze vraag kan de verdachte
nog altijd antwoorden: ‘nee, ik was daar niet bij betrokken’. Toch voelt deze respondent aan
dat er een suggestief element in deze casus zit. Ook respondent R3 vindt dat dat deze RPM
kan, het staat de verdachte nog toe om te zeggen: ‘nee, dat is helemaal niet zo’. Volgens res-
pondent R4 moet dit eerst van de verdachte zelf komen.
Casus vier is volgens alle respondenten geoorloofd. Het is een standpunt van de beklaagde
zelf. Een verklaring is nog altijd geen goedkeuring dus dat is er niet over (R1). Als de ver-
dachte dit eerst zelf heeft aangegeven dan is dat geen probleem volgens respondenten R3 en
R4. Respondent R3 voegt hier wel nog aan toe dat men als verhoorder moet opletten dat men
geen eigen zaken in de conclusie legt.
6.3.3.6. Vergelijking beroepsgroepen
Acht op de tien respondenten – politie zouden de RPM uit casus één nooit gebruiken in verge-
lijking met vier op zeven respondent – parketmagistraten die deze RPM ook echt niet geoor-
loofd vinden. Ook twee op de drie respondenten – onderzoeksrechters zouden deze RPM
nooit gebruiken en twee van de vier respondenten – parketmagistraten vinden deze RPM ook
ongeoorloofd. Ook wordt door respondenten – politie en respondenten – onderzoeksrechters
aangegeven dat het gebruik van dit soort RPM afhangt van de persoon van de verdachte. Wat
de respondenten – advocaten betreft zal het van de reactie van de cliënt zelf afhangen of men
hierop een opmerking geeft of niet. Eén respondent – rechter geeft dan weer aan dat het af-
hankelijk is van het volledige dossier. Eén respondent – parketmagistraat en één respondent-
95
rechter vinden deze RPM geoorloofd aangezien hier niet gelogen wordt tegen de verdachte en
aangezien er geen woorden in de verdachte zijn mond worden gelegd.
Door alle beroepsgroepen wordt aangegeven dat casus twee kan indien het gezegde eerst uit
de verdachte zelf komt.
Wat casus drie betreft vermelden zowel respondenten –politie als respondenten - onderzoeks-
rechters dat deze niet kan omdat de verdachte de pap in de mond wordt gegeven en omdat
men hier op concrete feiten begint te spelen. Je mag als verhoorder niets invullen in de plaats
van de verdachte. Sommige respondenten – politie en sommige respondenten – parketmagi-
straten vinden dit een zeer suggestieve RPM, die kan dus niet.
Alle beroepsgroepen geven bij casus vier aan dat dit eerst uit de verdachte zelf moet komen
voordat men hierop verdergaat. Toch geven ook respondenten – politie en respondenten –
parketmagistraten aan dat deze casus niet kan omdat deze erg suggestief is. Toch wordt ook
aangegeven door respondenten – advocaten, respondenten - parketmagistraten en responden-
ten - rechters dat dit eigenlijk een interpretatie van de verhoorder is en dat men hiermee moet
opletten. Een verhoorder mag eigenlijk geen eigen zaken in een verklaring leggen. Er moet
dus goed op gelet worden dat alles neergeschreven wordt in de verwoording van de verdachte.
96
6.4. Wordt RPM toegepast?
Thema vier omvat volgende vraag: ‘Wordt RPM toegepast door de politie en/of magistratuur?
Bij de beroepsgroepen advocaten en rechters werd er niet gevraagd of zij gebruik maken van
RPM aangezien deze vraag hier weinig relevant is. Daarom ben ik overgegaan tot het stellen
van andere vragen aan deze respondenten. Deze volgen verder in dit deel.
6.4.1. Verhoren onderzoeksrechter versus verhoren politie.
Bij de onderzoeksrechters werd er even gepolst of zij denken dat een onderzoeksrechter een
ander soort verhoor heeft dan een politieambtenaar. Hier werd naar gevraagd om nadien te
kunnen doorvragen omtrent RPM en het gebruik ervan.
Respondent OR1 vindt absoluut dat er een verschil is tussen verhoren bij de onderzoeksrech-
ter en de politie. Hij duidt op het feit dat in 85% van de gevallen het gras al van voor de voe-
ten van de onderzoeksrechter gemaaid is. In 85% van de gevallen zijn de zaken reeds duide-
lijk en dan heeft deze respondent niet de gewoonte om in herhaling te vallen. Hij wil een
meerwaarde bieden en zal zich daarom beperken tot het eigen terrein. Er zal dus gekeken
worden naar zaken zoals de sociale gevaarlijkheid van een persoon, of een bepaald persoon
moet opgesloten worden, enzovoort. In een beperkt aantal gevallen waar de aanwijzingen
mager zijn en men niet tot bekentenissen overgaat, zal men als onderzoeksrechter eigenlijk
moeten verder werken op de techniek die de politie toegepast heeft tijdens dat onderzoek.
Ook respondent OR2 vindt het niet nodig dat een onderzoeksrechter alles herhaalt tijdens het
verhoor. Meestal vindt een verhoor bij de onderzoeksrechter plaats in het licht van een aan-
houdingsmandaat. Als onderzoeksrechter kan je wel proberen om de hiaten, die er nog zijn na
het politieverhoor, verder op te vullen. Bij zwaardere zaken, zoals moord, kan er wel nog ver-
hoord worden in het kader van de waarheidsvinding. De verhoren bij de politiediensten gaan
over de volledige zaak terwijl het verhoor bij de onderzoeksrechter veel korter is.
Er is minder tijd voor onderzoeksrechters om te verhoren dan voor politiediensten volgens
respondent OR3. Deze respondent geeft, zoals de vorige twee respondenten, aan dat men bij
het verhoor van de onderzoeksrechter in de fase van de aanhouding zit. Moet deze verdachte
97
worden aangehouden of niet? Dit is de voornaamste vraag binnen het verhoor van een onder-
zoeksrechter.
We kunnen dus concluderen dat er absoluut een verschil is tussen het politieverhoor en het
verhoor bij de onderzoeksrechter. Zowel vanuit het tijdsaspect gezien als naar de vraagstelling
en doel van het verhoor.
6.4.2. RPM toegepast?
6.4.2.1. Politie
Toch acht van de tien respondenten geven aan gebruik te maken van RPM tijdens het verhoor
(P1, P2, P3, P4, P6, P8, P9 & P10). Vijf van deze acht respondenten denken dit eerder onbe-
wust toe te passen (P1, P3, P4, P9 & P10). Dit wil dan ook zeggen dat drie respondenten be-
wust gebruik maken van RPM. Respondent P8 wil hierbij toch vermelden dat hij het bewust
gebruikt zonder echt de term RPM daarop te plakken. ‘Dat wordt dus heel vaak gedaan hé,
maar de meesten weten niet dat dat RPM is’ (P8). De twee overige respondenten denken niet
dat ze RPM gebruiken. Respondent P7 stipt hierbij wel aan dat het kan dat hij RPM toch on-
bewust gebruikt.
6.4.2.2. Parketmagistraten
Parketmagistraten komen niet zoveel in aanraking met verhoren. Toch vond ik het opportuun
om hen deze vraag even te stellen aangezien de kans wel bestaat dat een parketmagistraat een
verhoor afneemt.
Twee respondenten konden mij geen antwoord geven op deze vraag omdat ze nooit verhoren
(PM2 & PM6). Respondent PM5 denkt eerder onbewust gebruik te maken van RPM. Twee
respondenten denken nooit gebruik te maken van RPM (PM3 & PM7). Respondent PM7
denkt RPM niet te gebruiken omdat ze vindt dat een verdachte bewust moet gemaakt worden
welke daden er gesteld zijn. Deze respondent vernoemt wel dat RPM ter zitting wordt ge-
bruikt en dat verdachten dat wel dikwijls toepassen. De respondenten PM1 en PM4 denken
dat ze gebruik maken van rationaliseren. Beiden zijn tegen het gebruik van minimaliseren.
98
6.4.2.3. Onderzoeksrechters
Alle drie de onderzoeksrechters denken gebruik te maken van RPM, weliswaar eerder onbe-
wust. Ondanks het feit dat respondent OR1 en respondent OR3 RPM zouden gebruiken, zijn
ze wel geen voorstander van minimaliseren. Dit deel van RPM zouden ze dan ook nooit ge-
bruiken. Met projecteren heeft respondent OR3 ook al wat meer moeite, rationaliseren kan
perfect, hij denkt dit zelfs automatisch te doen. Respondent OR2 maakt melding van het feit
dat RPM in het dagelijks leven zit. Hij herkent RPM volledig en weet ook dat verdachten heel
veel minimaliseren.
6.4.2.4. Vergelijking beroepsgroepen
De meeste respondenten binnen de verschillende beroepsgroepen denken RPM vooral onbe-
wust te gebruiken. Zowel twee respondenten binnen de beroepsgroep politie als twee respon-
denten binnen de beroepsgroep parketmagistraten denken RPM nooit te gebruiken. Er is ook
eensgezindheid tussen de respondenten – parketmagistraten en de respondenten - onderzoeks-
rechters. Verschillende respondenten binnen deze beroepsgroepen geven aan problemen te
hebben met minimaliseren.
6.4.3. RPM en verschillende personen?
Deze vraag luidde als volgt: ‘Denkt u dat er bij verschillende personen (mannen, vrouwen,
mensen met een verschillende positie,…) bewust meer of minder gebruik gemaakt wordt van
één van de RPM methoden?’
6.4.3.1. Politie
Het is opmerkelijk dat zeven van de tien respondenten denken dat de verhoortechniek aange-
past zal worden aan de persoonlijkheid van de verdachte (P2, P3, P4, P5, P6, P8 & P10). Res-
pondent P1 denkt dat er vooral ander taalgebruik zal zijn van verdachte tot verdachte. En res-
pondenten P7 en P10 denken dat er een verschil is tussen personen, hierbij geven ze niet meer
uitleg.
99
6.4.3.2. Advocaten
Bijna alle respondenten zijn van mening dat er een verschil wordt gemaakt, in de aanpak van
een verhoor, naargelang de persoon van de verdachte. Respondent A1 vindt dat het maken
van een verschil eigenlijk niet zou mogen tijdens een verhoor. De politie moet eigenlijk even
onpartijdig zijn als een rechter. De politie voelt aan hoe ze iemand moeten aanpakken tijdens
een verhoor (A3) en men zal zwakkere verdachten meer onder druk zetten dan sterke (A5).
Volgens respondent A6 hangt het al dan niet onderscheid maken tussen personen af van de
ingesteldheid van de verhoorder.
6.4.3.3. Parketmagistraten
Twee respondenten hebben niet echt een zicht op de praktijk wat deze vraag betreft (PM3 &
PM6). De overige vijf respondenten denken inderdaad dat er een verschil wordt gemaakt.
Respondent PM1 denkt dat rationaliseren zeker meer gebruikt zal worden bij een hoger opge-
leid persoon. Minimaliseren vindt deze respondent helemaal niet kunnen, bij niemand. Vol-
gens respondent PM2 zal een goede verbalisant daar zeker op inspelen. Er zal anders verhoord
worden naargelang er een man of vrouw verhoord wordt, het opleidingsniveau en de leeftijd.
Respondent PM5 weet zelfs te vertellen dat hij zelf een verschil maakt naar de persoon van de
verdachte. Volgens PM7 zal RPM meer kunnen opleveren bij een minder begaafd persoon
omdat iemand die hoger geschoold is deze techniek misschien sneller door zal hebben.
6.4.3.4. Onderzoeksrechters
Alle drie de respondenten denken dat ze een onderscheid maken naar het soort persoon die
voor hen zit. ‘Je past nu eenmaal uw technieken aan naargelang wie er voor u zit’ (OR2). Dit
zou eerder onbewust gebeuren (OR1) en er is voor respondent OR1 geen onderscheid naar het
soort misdrijf.
6.4.3.5. Rechters
Eén respondent geeft aan dat hij in algemene termen geen antwoord kan formuleren op deze
vraag (R2). Twee respondenten denken dat er inderdaad een verschil zal zijn, vooral naar de
persoonlijkheid van de verdachte (R1 & R4). Volgens respondent R1 spelen ook volgende
zaken een rol: opleidingsniveau, achtergrond, sociale achtergrond, culturele achtergrond, en-
100
zovoort. Waarschijnlijk zal het onderscheid onbewust gebeuren, als een soort psychologie op
dat moment. Voor respondent R3 is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de
persoonlijkheid, de mogelijkheden en de mate van begaafdheid van personen die verhoord
worden. Bij iemand die zeer intelligent is, kunnen er misschien gemakkelijker zulke tech-
nieken gebruikt worden. Anderzijds is het compleet ongeoorloofd als men zulke technieken
zal toepassen op iemand die minder begaafd is.
6.4.3.6. Vergelijking beroepsgroepen
Alle beroepsgroepen, behalve parketmagistraten, geven direct aan dat er een onderscheid zal
zijn naar de persoonlijkheid van de verdachte, het soort persoon dat voor de verhoorder zit.
Respondenten – advocaten denken dat een verhoorder een zwakker persoon meer onder druk
zal zetten en een respondent – parketmagistraat denkt dat RPM meer kan opleveren bij minder
begaafde personen. In tegenstelling tot de respondenten – advocaten denkt een respondent –
parketmagistraat dat men bij intelligente personen makkelijker gebruik kan maken van deze
technieken. Bij intelligentere personen is dit meer geoorloofd. Zowel een respondent – par-
ketmagistraat als een respondent – rechter denken dat er een verschil zal zijn naar opleidings-
niveau. Respondenten – parketmagistraten en respondenten – onderzoeksrechters denken dat
het onderscheid eerder onbewust zal gemaakt worden.
101
6.5. RPM en opleiding.
Thema vijf impliceert volgende vraag: ‘Vinden de verschillende beroepsgroepen een oplei-
ding rond RPM belangrijk?’
6.5.1. Opleiding verhoortechnieken gevolgd?
De concrete vraag die tijdens het interview gesteld werd is: ‘Heeft u ooit opleiding gekregen
in verhoortechnieken?’
6.5.1.1. Politie
Vier respondenten hebben een cursus rond verhoortechnieken gevolgd (P2, P6, P7 & P8). Het
gaat om de cursussen rechercheverhoortechnieken en videoverhoor voor volwassenen. De
overige zes respondenten hebben geen cursus gevolgd. Respondent P4 heeft wel een deel over
verhoren gekregen in de cursus BOB.
6.5.1.2. Advocaten
De respondenten geven zelf aan dat er nog geen cursus verhoortechnieken openstaat voor ad-
vocaten. Wel hebben alle respondenten deelgenomen aan de Salduz- coaching, gegeven door
Lotte Smets. Daar werden toch een aantal verhoortechnieken naar voren gebracht.
6.5.1.3. Parketmagistraten
Van de zeven respondenten zijn er vier respondenten die ooit een cursus verhoortechnieken
hebben gevolgd. Het gaat respectievelijk om volgende cursussen: opleiding door de FOD jus-
titie over verhoortechnieken, opleiding onderzoeksrechter en opleiding verhoortechnieken
(PM1), opleiding verhoortechnieken van de Federale Gerechtelijke Politie gegeven door Marc
Bockstaele, Mario De Bondt en iemand van Dendermonde (PM3 & PM4) en een opleiding
van de politieschool (PM6). De volgende citaten tonen aan dat de opleiding van de Federale
Gerechtelijke Politie nuttig was: ‘We zagen onmiddellijk dat het eerste verhoor het belang-
rijkste is’ (PM3). En ‘Het was super interessant, het was echt super, ongelofelijk. Het was
zeer goed gebracht, een professioneel gebrachte opleiding met veel voorbeelden en rollenspe-
len met acteurs’ (PM4).
102
6.5.1.4. Onderzoeksrechters
Respondent OR1 heeft ooit een opleiding voor magistraten gevolgd, gegeven door Marc
Bockstaele. Deze respondent vindt dat deze opleiding zijn ogen geopend heeft. Het toeval wil
dat respondent OR2 zich net heeft ingeschreven voor een opleiding verhoortechnieken. Dit
deed hij uit interesse. De laatste respondent, OR3, heeft ooit eens een cursus gevolgd rond
verhoren van anonieme getuigen. Hij wenst zich nog in te schrijven voor de cursus verhoor-
technieken van de Federale Gerechtelijke Politie omdat hij weet dat deze cursus goed is.
6.5.1.5. Rechters
De helft van de respondenten hebben ooit een cursus rond verhoortechnieken gevolgd (R3 &
R4). Respondent R3 vond dit een zeer goede en uitgebreide opleiding, deze werd georgani-
seerd door de Federale Gerechtelijke Politie en gegeven door Marc Bockstaele. ‘Het is voor
ons ook nog altijd goed om stil te blijven staan bij problemen van verhoren, sowieso. Sinds ik
die opleiding gekregen heb, kijk ik ook anders naar bepaalde bewijzen of PV’s’ (R3). Res-
pondent R1 is van plan om alsnog een cursus verhoortechnieken te volgen.
6.5.1.6. Vergelijking beroepsgroepen
Vier van de tien respondenten – politie hebben een opleiding verhoortechnieken gevolgd. Alle
respondenten – advocaten volgden de Salduz – coaching waar ook verhoortechnieken aan bod
kwamen. Vier van de zeven respondenten – parketmagistraten volgden ook reeds een oplei-
ding. Bij de respondenten – onderzoeksrechters is het zo dat één respondent reeds een oplei-
ding gevolgd heeft en dat twee respondenten een opleiding zullen volgen. Twee van de vier
respondenten – rechters hebben een opleiding gevolgd, één respondent is van plan om dit nog
te doen.
103
6.5.2. Opleiding nuttig?
6.5.2.1. Politie
Bij politiemensen werd er gevraagd of zij vinden dat er genoeg vorming en opleiding bestaat
rond verhoortechnieken. Deze vraag is anders dan bij de rest van de beroepsgroepen aange-
zien deze interviews reeds werden afgenomen in de bachelorproef vorig jaar.
Volgens respondent P1 is een opleiding niet zaligmakend maar is het wel belangrijk om je
basis te kennen als politieambtenaar. Respondent P2 ziet een probleem in het feit dat er lange
wachtlijsten zijn voor de cursussen. Deze zouden ook meerdere keren in de carrière moeten
terugkeren als heropfrissing, een optimalisering zou mogen. Ook respondenten P6 en P10
stippen het probleem van de lange wachtlijsten aan. Respondent P10 wenst een cursus ver-
hoortechnieken te volgen maar vindt dat er te weinig bekwame mensen zijn om deze cursus-
sen te geven. Twee respondenten vinden dat er geen toereikende cursussen zijn die op een
kwalitatieve manier, door bekwame mensen gegeven worden (P3 & P9). Mensen die het niet
in zich hebben om te verhoren, zullen niet door een cursus op een perfect niveau komen vol-
gens respondent P4. Deze respondent vindt het wel een meerwaarde voor mensen die het ver-
horen wel in zich hebben. Respondenten P5 en P7 vinden dat er genoeg vorming bestaat. Res-
pondent P5 wil zelf nog zo een cursus volgen. Het idee van respondent P8 is dat zo een cursus
in de basisopleiding zou moeten zitten, voordat een politieambtenaar gecontamineerd wordt
door de praktijk.
6.5.2.2. Advocaten
Het is volgens respondent A1 heel belangrijk om een opleiding verhoortechnieken te krijgen
als advocaat. Als advocaat begeef je je op onbekend terrein, namelijk het verhoor bij de poli-
tie of onderzoeksrechter, hoe meer je dan weet over dat onbekend terrein, hoe beter je je cliënt
zal kunnen verdedigen. Een basis over het verhoor is belangrijk volgens deze respondent. Zo
kan men als advocaat ook beter aanvoelen waar eventuele ongeoorloofde druk kan zitten tij-
dens het verhoor. Ook respondent A2 maakt van dit laatste gewag. Hij voegt hieraan toe dat
indien een advocaat beter weet hoe een verhoor werkt, men als advocaat misschien ook con-
structief kan meewerken aan het verhoor. ‘Een opleiding is eigenlijk noodzakelijk want bij
ongeoorloofde druk denken wij, advocaten, aan extreme dingen. Als je dan naar RPM kijkt en
je ziet dat ze vriendelijk zijn tegen je cliënt lijkt dat een verademing te zijn, een leuke verhoor-
104
techniek, tot je nadien de gevolgen ziet’ (A2). Dit citaat toont het belang van een opleiding
voor een stuk aan. Respondent A3 vindt het niet echt zo nuttig, toch kan zo een cursus interes-
sant zijn om in te schatten wat wel en niet kan tijdens een verhoor. Respondent A4 vindt een
opleiding voor advocaten echt belangrijk, zij zou de opleiding dan ook zeker volgen. Ze vindt
dat advocaten leken zijn op het vlak van verhoortechnieken en dat advocaten bijgevolg de
kunde niet hebben om verhoortechnieken te kunnen detecteren tijdens een verhoor. Een oplei-
ding zou nuttig zijn om als advocaat te kunnen inschatten wat kan en wat niet kan volgens
respondent A5. Ook de laatste respondent, A6, vindt dergelijke opleiding nuttig.
6.5.2.3. Parketmagistraten
Bijna alle parketmagistraten zien het nut van een opleiding verhoortechnieken voor de eigen
beroepsgroep. Eén respondent (PM5) vindt dat er genoeg over te lezen valt. Er worden ver-
schillende redenen gegeven om het nut aan te tonen. Zo geeft respondent PM1 aan dat par-
ketmagistraten in dossiers constant met verhoren worden geconfronteerd en dat zo een cursus
goed zou zijn om het politiewerk beter te begrijpen. Ook de respondenten PM3 en PM 6 vin-
den dat deze cursus zou kunnen helpen om inzicht te krijgen in de opbouw van een verhoor en
de verschillende dossiers. Respondent PM7 wenst ook graag een dergelijke cursus te volgen.
Respondent PM4 is van mening dat indien iedere magistraat zo een cursus zou volgen dit ze-
ker de zaak ten goede zou komen. ‘Eigenlijk is het goed dat magistraten daar meer bewust
van worden want we worden op het verkeerde pad gestuurd door bepaalde politiemensen,
systematisch. Eigenlijk door opleiden, eens een uiteenzetting, een deskundige die komt vertel-
len’ (PM5). Eén respondent, PM2, is iets minder positief, deze vindt de cursussen abstract
gezien wel nuttig, maar vermeldt dat hij echt wel heel veel werk heeft en dat die cursussen
toch wel enkele dagen in beslag nemen. Toch zou hij het ook nuttig vinden, indien de tijd dit
zou toelaten, om effectief verhoren bij te wonen en daaruit te leren.
6.5.2.4. Onderzoeksrechters
Er is eensgezindheid bij alle respondenten wat dit onderwerp betreft. ‘Een opleiding is zelfs
noodzakelijk’ (OR1), ‘Ja, dat is goed, zeker voor een beginnend onderzoeksrechter’ (OR2) en
‘Ja, iedereen zou een basis moeten krijgen’ (OR3). Dit zijn citaten die aantonen dat deze res-
pondenten absoluut achter een opleiding staan.
105
6.5.2.5. Rechters
Ook alle respondenten - rechters zien het nut van een opleiding verhoortechnieken. Respon-
dent R1 geeft aan dat er veel positieve reacties zijn over de opleiding verhoortechnieken voor
magistraten. Als onderzoeksrechter is het belangrijker voor respondent R2 om een dergelijke
opleiding te volgen. Een verhoor ter terechtzitting is toch nog iets anders dan een verhoor
tijdens het onderzoek vindt hij. Toch ziet ook hij er het nut van in. De opleiding zou door ie-
dereen moeten gevolgd worden omdat het u laat stilstaan bij zovele dingen (R3). Het volgen-
de citaat geeft nog een mooie benadering over de opleiding bij magistraten weer: ‘Absoluut!
Het valt op dat wij opgeleid zijn, juridisch – technisch al wat je wilt, maar dat het ons een
beetje ontbreekt aan opleiding, hoe gedraag je u op zitting, hoe pak je mensen aan,..’ (R4).
6.5.2.6. Vergelijking beroepsgroepen
Wat opvalt is dat de beroepsgroepen advocaten, parketmagistraten, onderzoeksrechters en
rechters positiever zijn wat opleidingen betreft dan de beroepsgroep politie. De negatieve
houding vloeit voort uit lange wachtlijsten, te weinig bekwame mensen en het feit dat deze
cursussen in een basisopleiding zou moeten zitten. Niet alle respondenten – politie zijn nega-
tief. Er wordt ook aangegeven dat er genoeg vorming is en dat het wel belangrijk is als basis
voor verhoren. De respondenten – advocaten vinden opleiding belangrijk om constructief te
kunnen meewerken aan het verhoor, de cliënt optimaal te kunnen verdedigen, om beter te
kunnen inschatten welke verhoortechnieken kunnen en niet kunnen en ook om die verhoor-
technieken op zichzelf te kennen. Wat de respondenten – parketmagistraten betreft vinden zij
opleiding belangrijk om inzicht te krijgen in de opbouw van het verhoor en in het politiewerk
in het algemeen. Eén respondent geeft ook aan dat dit de zaak ten goede zou komen. De res-
pondenten – onderzoeksrechters vinden een opleiding zelfs noodzakelijk, iedereen heeft een
basis nodig, zeker een beginnend onderzoeksrechter. Ook de respondenten - rechters vinden
dergelijke opleiding nuttig, het laat een magistraat stilstaan bij verschillende dingen wanneer
een verhoor in een proces – verbaal gelezen wordt.
106
6.6. Is controle op het verhoor belangrijk?
Thema zes beslaat volgende vraag: ‘Vinden advocaten, parketmagistraten, rechters en onder-
zoeksrechters controle op het verhoor belangrijk?’
Wat de politie betreft kan niets over dit item toegevoegd worden. Deze respondenten werden
vorig jaar bevraagd in het kader van de bachelorproef.
6.6.1. Is de Salduz – wet iets goed?
6.6.1.1. Advocaten
Zoals iedereen wel lijkt te verwachten zijn de respondent – advocaten bijna allemaal zo goed
als voorstander van Salduz. Toch hebben ook zij kritieken op de Salduz – wet zoals deze nu
geïmplementeerd is. Respondent A1 staat achter Salduz omdat ze toch mensen zijn die effec-
tieve bijstand bij het verhoor nodig hebben. Vooral mensen met een laag IQ zijn zeer beïn-
vloedbaar maar je kan niet echt op voorhand uitmaken wie tot de groep behoort die extra
steun nodig heeft. Er moet volgens deze respondent wel een mogelijkheid gecreëerd worden
om als advocaat actief tussen te komen. Er nu bijzitten als ‘bloempot’ heeft eigenlijk weinig
zin. Dit laatste wordt ook aangestipt door respondenten A5 en A3. Er mag ook van de advoca-
ten verwacht worden dat ze de piketlijsten goed vullen en dat ze een opleiding volgen om een
zo goed mogelijke bijstand te verlenen (A1). Door respondent A6 wordt, omtrent de piketlijs-
ten, gepleit voor het opstellen van een poule van Salduz advocaten. Deze zouden dan speciaal
bekend zijn voor hun bijstand bij verhoren en zouden kwalitatief opgeleid moeten worden. Er
zouden dan ook meer advocaten deelnemen aan de Salduz bijstand omdat ze oprecht geïnte-
resseerd zijn en dit echt willen. Hier wordt dan een garantie van kwaliteit ingebouwd.
Het is als advocaat belangrijk om uw cliënt, die op dat moment verdachte is, op zijn of haar
gemak te stellen. Ook kan de aanwezigheid van de advocaat zorgen voor een positieve
rechtswaarborg. Wanneer een advocaat aanwezig was bij het verhoor dan zal het later in het
onderzoek ook moeilijker zijn om nog te zeggen dat er ongeoorloofde druk is gebruikt tijdens
het verhoor. Dit komt het verloop van het onderzoek ten goede (A2).
107
Een goede werking van Salduz zal volgens respondent A3 staan of vallen bij het vertrouwen
tussen politie en advocatuur. De tijd zal moeten uitwijzen of Salduz een goed gegeven is of
niet.
Twee respondenten hechten vooral belang aan het voorafgaand vertrouwelijk overleg aange-
zien men als advocaat niet actief kan tussenkomen tijdens het verhoor (A4 & A5). Door dit
voorafgaand vertrouwelijk overleg kan men de cliënt goed voorbereiden op het verhoor. Res-
pondent A4 staat vooral achter Salduz omdat de advocaat nu eerder verschijnt in het dossier.
Vroeger kwam de advocaat pas in een bepaalde zaak voor de eerste verschijning voor de
Raadkamer, toen was het kalf dikwijls al verdronken. Er werden toen ook bekentenissen afge-
legd uit onwetendheid.
Nog een interessante zienswijze komt van respondent A5. Deze advocaat is voorstander van
Salduz mits een aantal aanpassingen. Zo duidt ze op het feit dat een advocaat enkel mag aan-
wezig zijn bij het eerste verhoor en bij de rest van de verhoren niet. Het valt haar dan op dat
een verhoorder het eerste verhoor zeer vaag zal houden, bijna niets to the point zal vragen, en
dan bij de verdere verhoren, zonder advocaat, het werkelijke verhoor zal aanvangen.
De laatste respondent, A6, vindt de idee achter Salduz goed, alsook de poging die gedaan is
om de Salduz regels om te zetten in België is verdienstelijk, maar het gaat niet ver genoeg. Er
is iets te veel tijd besteed aan debatten over het al dan niet zinvol zijn van Salduz, het al dan
niet toepasselijk zijn van Salduz, enzovoort. Er werd beter iets meer tijd besteed aan de con-
crete aanpak in de praktijk en het voorbereiden van de verschillende beroepsgroepen. Een
goed onderbouwde voorbereiding is er niet en de problemen zullen toenemen. Eveneens vindt
deze respondent dat de juridisch – technische principes waarop de wet gebaseerd is te wensen
overlaat. Zo kan Salduz enkel bij vrijheidsberoving en niet bij bijvoorbeeld verkeers-
gerelateerde misdrijven en dit kan niet volgens deze respondent. Er moet veel meer aandacht
gaan naar de praktische aanpak van de Salduz –wet.
6.6.1.2. Parketmagistraten
Het merendeel van de respondenten zijn niet echt pleitbezorger van Salduz (PM2, PM3, PM4,
PM6 & PM7). De eerste denkwijze hieromtrent is dat de Salduz regeling misschien wel wat
past als een tang op een varken. Ook wordt er gedacht dat Salduz vooral zal gebruikt worden
108
om te ontkennen (PM2). Respondent PM3 spreekt over het ideale model voor wat de be-
scherming van de verdachte betreft. Toch vreest hij dat we op politioneel vlak toch een stuk
achteruitgaan.
Wanneer een verdachte een advocaat heeft kunnen spreken voor het verhoor dan is het volle-
dige verhoor gecontamineerd volgens respondent PM4. Zij vindt dat er eigenlijk twee rechts-
systemen door elkaar gemengd worden, ons systeem en het Angelsaksisch systeem, en dat
gaat niet. Ofwel moet men kiezen voor het ene systeem ofwel voor het ander. Met ons sys-
teem zitten we ook met de vierentwintig uur regel, zo zal er ook tijdsnood optreden. Deze
respondent is niet tegen de rechten van verdediging, ze vindt dat dit er compleet los van staat.
Respondenten PM6 en PM7 spreken van een overreactie. Er waren eigenlijk geen problemen
met de rechten van de verdediging en Salduz is een volledig opgezette reactie op het feit dat
er misschien af en toe eens iets kleins gebeurde. Het verhoor is met Salduz zo goed als waar-
deloos geworden, er moeten nu veel meer accenten gelegd worden op materiele bewijzen en
een mentaliteitswijziging bij de politie zal dan ook nodig zijn (PM6). Het volledige Salduz
gebeuren zal vooral een grote ‘rompslomp’ met zich meebrengen (PM7).
Desalniettemin zijn ook twee respondenten echt voorstander van Salduz (PM1 & PM5). Res-
pondent PM1 denkt dat Salduz in veel gevallen en met de meeste advocaten iets positiefs zal
zijn. Een verdachte heeft recht op bijstand en de verdediging moet zich van meet af aan kun-
nen voorbereiden. Het is aan het Openbaar Ministerie en de politie om de feiten te bewijzen.
Ondanks deze positieve uitlating maakt ook deze respondent duidelijk dat de vierentwintig
uren regeling beter achtenveertig uren zouden worden. Respondent PM5 vindt Salduz positief
omdat het belang van verhoren zal afnemen en het belang van materiële bewijzen zal toene-
men. Bij een verhoor is het afhankelijk van de verhoorder welke kant je als parketmagistraat
uitgaat en dit mag wat teruggeschroefd worden. Het verhoor wordt zwakker en de bewijsga-
ring moet nu anders gebeuren.
6.6.1.3. Onderzoeksrechters
De meningen van de onderzoeksrechters zijn zo goed als in overeenstemming met elkaar. Er
wordt op een aantal pertinente zaken gewezen door deze respondenten. Zo is respondent OR1
wel een voorstander van Salduz in dien verstande dat er door alle actoren samen naar de
109
waarheidsvinding gezocht wordt. Er moet van alle kanten constructief samengewerkt worden.
Deze respondent vreest wel dat er bepaalde advocaten en bepaalde politiemensen gaan zijn
die Salduz niet zo positief gaan benaderen, hier kunnen dan problemen van komen. Ook moet
de vraag gesteld worden of een bepaalde advocatuur Salduz niet zal misbruiken om de deur
dicht te doen. Deze respondent vindt het positief dat de filosofie achter Salduz is dat men zo-
veel mogelijk verhoren moet argwanen en dat er dus veel meer moet gefocust worden op an-
dere onderzoekselementen. Deze respondent deed reeds twee vaststellingen. Enerzijds begin-
nen politiemensen het verhoor reeds te bannen en anderzijds vindt hij dat de balie haar ver-
antwoordelijkheid onderschat. Deze respondent zal zich in het begin vrij strak opstellen en
tegen de advocaat zeggen dat hij niet mag tussenkomen behoudens de wet het hem toelaat om
opmerkingen te maken. Wanneer de advocaat pertinente dingen zegt dan zal deze respondent
dat aanvaarden en alles acteren.
Respondent OR2 heeft absoluut geen probleem met Salduz, voor hem mag de advocaat zelfs
bijstand verlenen bij ieder verhoor. Het is niet aan de advocaat om te bepalen welke verhoor-
technieken kunnen en welke niet. Indien een ondervrager weet dat hij een correcte verhoor-
techniek gebruikt dan hoeft hij die nu met Salduz niet te wijzigen.
Het feit dat de tijdsdruk door Salduz nog groter wordt, is het enige probleem dat respondent
OR3 heeft met de nieuwe Salduz-wet. Tegen dat een dossier bij de onderzoeksrechter terecht-
komt is er heel wat tijd opgesoupeerd en dat kan tot spannende momenten leiden. Deze res-
pondent wijst op nog een belangrijk punt. De rol van de advocaat werd duidelijk omschreven
en dat is een goede zaak. Maar de grote vraag is: wie controleert dat? De advocaat moet tij-
dens het verhoor toezien dat de rechten van de cliënt worden nageleefd, dat er geen ongeoor-
loofde druk of dwang wordt uitgeoefend en dat het verhoor regelmatig verloopt. De advocaat
heeft hier dus eigenlijk de rol van rechter van het verhoor en dit alles terwijl hij eigenlijk zelf
betrokken partij is. Een bijkomend probleem stelt zich wanneer de advocaat vraagt om te acte-
ren dat er ongeoorloofde druk is gebruikt. Hoe kan een rechter ten gronde daar achteraf con-
trole op uitoefenen? Het is moeilijk om als rechter de advocaat als getuige op te roepen en
hem dan te confronteren met de verbalisant, dat gaat niet. De wetgever heeft dus over dit punt
niet goed nagedacht. Eigenlijk is het niet controleerbaar.
Twee respondenten maken beiden melding over hetzelfde feit, namelijk de bijstand van een
advocaat bij het verhoor bij een onderzoeksrechter (OR1 & OR2). Iedereen gaat er altijd van
110
uit dat er allerlei zaken mislopen bij de politie. Een onderzoeksrechter is er om deze zaken in
het oog te houden (OR1). Bij een onderzoeksrechter is de bijstand eigenlijk niet nodig. Een
onderzoeksrechter is een rechter doe moet toekijken of iemand correct behandeld wordt. Ei-
genlijk is er nu een advocaat die bij een rechter zit, een rechter die moet toekijken of alles
goed verloopt, en die advocaat zal ook nog eens kijken of alles correct verloopt (OR2).
6.6.1.4. Rechters
Bij de respondenten – rechters zijn er divergente meningen. Respondent R1 zag er zelf geen
noodzaak toe om de Salduz – wet in te voeren. Volgens hem lagen er meer kansen bij het vi-
deoverhoor, zo zou er ook minder voer voor discussie zijn. Respondent R2 is eerder voor Sal-
duz. Het kan discussies achteraf doen vermijden. Toch plaatst deze respondent een aantal
vraagtekens bij de praktische regeling, die is nogal gebrekkig. Een voorbeeld hiervan is de
vierentwintig uren regeling. De volledige wet is in sneltempo geïmplementeerd binnen ons
strafrechtsysteem waardoor de praktische uitvoering te wensen overlaat. Wie helemaal geen
voorstander is van de Salduz – wet is respondent R3. Deze respondent vindt dat men iets uit
het Angelsaksisch systeem heeft genomen en dat men dat heeft proberen implementeren in
een compleet ander systeem. Om dit even duidelijk te maken, het volgende citaat: ‘Ofwel
moet je volledig het Angelsaksisch systeem nemen met alles en zowel de voor- en de nadelen,
maar je kan niet zomaar iets uit een heel ander rechtsysteem gaan plukken en dat dan als een
bommeke gooien in een systeem dat werkzaam is’ (R3). Ook is er het feit dat minder en min-
der verklaringen worden afgelegd en dit is noch voor het onderzoek bevorderlijk, noch voor
de verdachte zelf. Ook zijn er een aantal praktische consequenties. Er worden blijkbaar weinig
advocaten bereid gevonden om mee te werken en de kosten voor de maatschappij lopen ook
hoog op wat Salduz betreft. Deze respondent is niet tegen de aanwezigheid van een advocaat
op zich maar ze vindt dat het volledige systeem dan aangepast moet worden (R3).
6.6.1.5. Vergelijking beroepsgroepen
De meningen omtrent Salduz zijn divers volgens de beroepsgroep. Alle respondenten - advo-
caten zijn positief wat Salduz betreft. Toch maken ook deze respondenten een aantal kantte-
keningen. De ‘bloempotfunctie’ heeft weinig zin en de advocaten dienen de piketlijsten goed
in te vullen. Het feit dat de bijstand enkel bij het eerste verhoor kan, is ook niet echt nuttig. De
positieve punten behelzen het feit dat de cliënt meer op zijn gemak is, het feit dat men de cli-
111
ent goed kan voorbereiden tijdens het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg en dat er een
positieve rechtswaarborg kan zijn. Alle beroepsgroepen geven aan dat de praktische regeling
omtrent Salduz te wensen overlaat. Er is echt meer aandacht nodig voor deze praktische za-
ken.
Bij de respondenten – parketmagistraten wordt Salduz niet echt op applaus onthaald. Maar
liefst vijf van de zeven respondenten vinden Salduz geen positieve wending. De redenen hier-
voor zijn de volgende: Salduz past als een tang op een varken, er zal meer ontkend worden, op
politioneel vlak gaan we achteruit, het verhoor wordt gecontamineerd en Salduz is een over-
reactie. Toch zijn twee respondenten positief omdat er bijstand nodig is en omdat het belang
van verhoren daalt en het belang van materiële bewijzen hierdoor stijgt.
Volgens de respondenten – onderzoeksrechters is Salduz iets goeds. Er wordt door iedere res-
pondent ook wel een ‘maar’ achter geplaatst. Het is belangrijk dat iedere partij naar de waar-
heidsvinding zoekt en dat er constructief gewerkt wordt. Ook wordt de moeilijkheid van de
tijdsdruk aangegeven, deze wordt steeds groter. Wie zal het volledige Salduz gebeuren con-
troleren? De advocaat wordt bij het verhoor geplaatst om controle uit te oefenen maar indien
hij iets laat acteren wordt hij zelf partij. Hoe moet dit dan aangepakt worden? Het is wel een
goede zaak dat verhoren meer in vraag gesteld worden. Door twee respondenten – onder-
zoeksrechters worden ook vraagtekens geplaatst bij het feit dat een advocaat aanwezig is bij
het verhoor door een onderzoeksrechter terwijl de onderzoeksrechter eigenlijk een rechter is
die onder andere controleert of een verdachte eerlijk behandeld wordt.
Bij de respondenten – rechters ziet slechts één respondent het positieve in Salduz, het feit dat
discussie achteraf meer vermeden kan worden. Toch vindt ook hij dat de praktische regeling
beter kan.
112
6.6.2. Videoverhoor?
In dit onderzoek werd het eveneens relevant bevonden om eens te peilen naar de meningen
omtrent videoverhoor. Is de praktijk voorstander voor zoiets als een videoverhoor? Een ant-
woord op deze vraag volgt in dit deel.
6.6.2.1. Advocaten
Alle respondenten geven aan grote voorstanders te zijn van videoverhoren en wel om volgen-
de redenen. Het blijkt toch moeilijk te zijn om uit een geschreven tekst non-verbaal gedrag te
destilleren. Wat betreft Salduz kan dan ook onmiddellijk gezien worden of er al dan niet on-
geoorloofde druk is gebruikt. Een advocaat kan hierbij nog steeds aanwezig zijn (A1). Een
videoverhoor kan alle misverstanden uit de weg ruimen en de discussies enorm beperken
(A2). Sinds Salduz weet deze respondent beter dan ooit dat een live verhoor helemaal iets
anders is dan een verhoor op papier.
6.6.2.2. Parketmagistraten
Iedere respondent is voorstander van een videoverhoor. Eén respondent geeft wel het pro-
bleem van de vierentwintig uren regeling aan. Dit is een erg korte termijn (PM6). Ook res-
pondent PM1 is voorstander van een videoverhoor maar vindt dit niet zo evident. Een auditief
verhoor zou ook al volstaan. Een videoverhoor is absoluut positief want het kan de waarheid
geen geweld aandoen. Het is ook een betere bescherming dan een advocaat, volgens respon-
dent PM2, want een verhoor is een momentopname. De advocaat kan op dat moment wakker
zijn of niet, assertief zijn of minder assertief, enzovoort (PM2).
Een videoverhoor kan zowel de verbalisant controleren als de verdachte, getuige en het
slachtoffer. Ook kan er gekeken worden naar non-verbale communicatie. Een videoverhoor
zal minstens een preventieve werking hebben en de discussies kunnen ook voor een groot stuk
teruggebracht worden (PM3 & PM4). Wanneer er een omstandig videoverhoor is, is het al
moeilijker om een bekentenis later in te trekken. ‘Ik zou het zeker verkiezen boven Salduz. Bij
Salduz zijn de verhoren van de verdachte gecontamineerd. Men is inderdaad altijd bezig met
de rechten van de verdediging maar waar zijn de rechten van het slachtoffer’ (PM4)? Uit een
113
geschreven dossier kan je de ongeoorloofde verhoortechnieken niet destilleren (PM5). Als
nadeel heeft deze respondent wel aan dat er een probleem naar tijd en naar materiële zaken is.
In een bijdrage van Marc Bockstaele in het tijdschrift ‘Panopticon’ (2009) staat dat door een
gesprek van de advocaat met de verdachte voor het eerste verhoor geen vrij verhaal meer mo-
gelijk is. Terwijl een vrij verhaal toch essentieel is voor een goed verhoor en voor een goed
strafonderzoek. Bockstaele vindt dan ook dat het langzamerhand verplicht maken van video-
verhoren van volwassen verdachten boven een bepaalde strafdrempel en daar bijhorend de
mededeling van het recht tot zwijgen, eigenlijk de enige wetswijzigingen zijn die zich opdrin-
gen. Respondent PM4 verklaarde tijdens het interview dat door Salduz de verhoren van de
verdachten gecontamineerd zijn.
6.6.2.3. Onderzoeksrechters
Ook bij de onderzoeksrechters is er eenstemmigheid wat de videoverhoren betreft. Alle res-
pondenten zijn voorstander van een videoverhoor. Volgens respondent OR1 mag een video-
verhoor in combinatie verlopen met bijstand van een advocaat. Zo zullen de advocaten ook
meer gerustgesteld zijn. Wat positief is bij een videoverhoor is dat er ook kan gekeken wor-
den naar non-verbaal gedrag.
Ook respondent OR2 vindt het videoverhoor een goed instrument om te kijken naar de mi-
miek van een persoon. Videoverhoren hoeven volgens deze respondent niet bij ieder feit
plaats te vinden. Het gebruik kan beperkt worden tot de zware misdrijven, moeilijk zaken.
Vroeg of laat zal men toch moeten streven naar een audiovisueel verhoor. Om dit mogelijk te
maken heeft deze respondent al een idee. Met de digitale maatschappij vandaag zou dit vol-
gens deze respondent geen enkel probleem mogen zijn. Videoverhoren kunnen opgeslagen
worden in een computer met een wachtwoord en gebruikersnaam. Wanneer een rechter thuis
een zaak zit voor te bereiden kan hij in plaats van een proces-verbaal te lezen zijn gebruikers-
naam en wachtwoord intikken op zijn computer en dan gewoon naar het verhoor kijken. Ie-
dereen die recht heeft op inzage in het dossier mag volgens deze respondent dan een gebrui-
kersnaam en wachtwoord hebben. De grens die moet getrokken worden om te bepalen bij
welke feiten een videoverhoor wel kan en bij welke feiten niet, kan men bepalen zoals men
dat vandaag met Salduz gedaan heeft. Bijvoorbeeld een videoverhoor voor feiten waarvan een
aanhoudingsmandaat nodig is. Het is natuurlijk ook een kwestie van logistiek. Voldoende
114
lokalen, voldoende apparatuur, voldoende opgeleide mensen... Maar toch zou dit ideaal zijn
volgens deze respondent.
Respondent OR3 is een absoluut voorstander van het videoverhoor omdat dan alle discussies
uit de weg zouden geruimd worden. Indien er dan toch een discussie komt dan kan de rechter
ten gronde nog altijd eens naar de opname kijken. De advocaat mag er bijzitten van de res-
pondent maar volgens hem ligt de belangrijkste taak van een advocaat toch bij het vooraf-
gaandelijk vertrouwelijk overleg.
6.6.2.4. Rechters
Opnieuw heerst er een grote eensgezindheid. Eén respondent is wel voorstander van het vi-
deoverhoor maar wijst toch op het feit dat er dan ook een typiste zou moeten zijn om deze
goed en objectief uit te typen. Qua efficiëntie moet nog veel veranderen (R4). Wanneer er bij
respondent R1 gepeild wordt naar de mening omtrent het videoverhoor antwoordt hij het vol-
gende: ‘Dat is wel een pertinente vraag, we doen het niet altijd maar als er discussie verrijst
of als je denkt dit kan wel nuttig zijn, kunnen we dat bekijken hé. Om de dynamiek van een
verhoor te kunnen inschatten is dat ook zeer goed.’ Respondent R2 zou het videoverhoor
combineren met de aanwezigheid van een advocaat. ‘Ik kan het belang van videoverhoren niet
genoeg onderstrepen juist omdat ze zo een schat aan informatie zijn die zoveel meerwaarde
biedt dan een geschreven weergave.’ Dit zijn de woorden van respondent R3. Wanneer er bij
deze respondent gepeild wordt of dit haalbaar is wat het kostenplaatje betreft antwoordt ze het
volgende: ‘Ik denk het wel. Als je het kostenplaatje ziet van hoe het er nu aan toe gaat, wie
dat allemaal zal blijven betalen de Salduz advocaten. Ik denk dat dat veel meer oploopt dan
de videoverhoren. Eens men geïnvesteerd heeft haalt men dat er op lange termijn wel uit’
(R3).
In ‘Tijdschrift voor de Politie’ met name in een artikel van Wartna, Beijers en Essers (1999)
wordt ook iets geschreven over het videoverhoor. Zij vinden dat het opnemen van het politie-
verhoor voor de rechter een efficiënt middel is om erachter te komen wat er tijdens het ver-
hoor precies is gebeurd. Een belangrijk bijkomend punt is dat het zowel de verdachte als de
verhoorder beschermt. Deze auteurs verwijzen naar Fijnaut die het als volgt uitdrukte: ‘Dat
het de verdachte behoedt voor de toepassing van ongeoorloofde verhoormethodes en de ver-
hoorder voor de indiening van onterechte klachten’ (Wartna, Beijers & Essers, 1999, p.20)
115
Ook in een bijdrage van Hutsebaut (1999) wordt reeds gepleit voor een opname op band of
video voor het verhoor.
6.6.2.5. Vergelijking beroepsgroepen
Alle beroepsgroepen, die omtrent videoverhoor bevraagd werden, zijn absoluut voorstander.
Het feit dat men non-verbaal gedrag kan zien, dat er kan gekeken worden of er ongeoorloofde
druk is of niet, dat misverstanden kunnen vermeden worden en discussies kunnen worden
beperkt, dat het later veel moeilijker is om een bekentenis in te trekken en dat er een schat aan
informatie in videoverhoren zitten, zijn enkele van de vele voordelen die door de verschillen-
de beroepsgroepen aan videoverhoren worden toebedeeld. Eén respondent – parketmagistraat
geeft wel aan dat er een probleem met de vierentwintig urenregeling kan zijn. Zo vindt ook
een respondent – parketmagistraat een auditieve opname voldoende. Een oplossing wordt
aangereikt door een respondent – onderzoeksrechter. Videoverhoren kunnen beperkt worden
voor zwaardere misdrijven en men kan een limiet opleggen zoals bij Salduz. Bijvoorbeeld
enkel videoverhoren bij misdrijven die een aanhoudingsmandaat kunnen opleveren. Eén res-
pondent – rechter vindt dat er wel een typiste nodig is indien er gebruik gemaakt wordt van
videoverhoren.
6.6.3. Advocaat als voldoende garantie?
De vraag die hier aan de respondenten gesteld werd was de volgende: ‘Denkt u dat de aanwe-
zigheid van de advocaat bij het verhoor een voldoende garantie zal bieden voor bijvoorbeeld
al te verregaande verhoortechnieken?’
6.6.3.1. Advocaten
Vier respondenten geven aan dat een advocaat een voldoende garantie tot bescherming zal
bieden (A1, A4, A5 & A6). Toch worden hier een aantal grote kanttekeningen bij gemaakt.
Zo is de garantie volgens respondent A1 enkel voldoende indien een advocaat actief kan tus-
senkomen. Ook geven respondenten A4 en A6 aan dat er enkel voldoende garantie zal zijn
indien de advocaat zijn werk goed doet. De advocaat moet dus goed weten hoe een verhoor
werkt, wat het doel is van het verhoor, hoe een cliënt in elkaar zit, welke technieken de politie
allemaal gebruikt, enzovoort. Er is enkel een meerwaarde als de advocaat kennis en ervaring
116
heeft. Volgens respondent A5 zal de aanwezigheid van een advocaat vooral preventief werken
en zal de politie dus iets meer op zijn hoede zijn. Respondent A3 verklaart dat de aanwezig-
heid van een advocaat geen enkele garantie biedt tegen al te verregaande verhoortechnieken.
Ook respondent A2 geeft dit aan. Als reden geeft hij dat advocaten niet echt iets kennen van
verhoortechnieken. Een opleiding dringt zich aan indien men deze garantie op het vlak van
verhoortechnieken wil garanderen.
6.6.3.2. Parketmagistraten
De meningen zijn verdeeld bij deze respondenten. Respondent PM1 weet niet of het een vol-
doende garantie zal zijn maar ze denkt dat er sowieso een andere manier van verhoren zal
zijn. De kwaliteit van dossiers zal verhogen aangezien de nadruk meer zal gelegd worden op
de materiële bewijzen. Respondent PM2 maakt gewag van een volledig ander feit. Volgens
hem zal het wat de voldoende garantie betreft vooral klassenjustitie zijn. ‘De hele grote gaan
dan topadvocaten hebben in principe. Als het al geen garantie zal zijn zal het voor de kleinere
criminelen en de zwakkere groep zijn’ (PM2). Er zal een remmende factor op de verhoorder
zijn volgens respondent PM3. Toch zou het volgens hem beter zijn om een videoverhoor te
hanteren zodat de rechter achteraf kan interpreteren. Want als de advocaat dingen toevoegt in
het proces-verbaal dan zal het steeds woord tegen woord blijven. ‘De grootste garantie biedt
een audiovisueel verhoor. Ik geraak er meer en meer van overtuigd’ (PM3). De respondenten
die denken dat een advocaat geen voldoende garantie zal bieden, denken dit om verscheidene
redenen. De vraag moet gesteld worden in welke mate advocaten onderlegd zijn in verhoor-
technieken en ze dus in staat zijn om accuraat tussen te komen (PM4)? Deze respondent denkt
niet dat advocaten mensen zijn die daar een cursus voor gevolgd hebben, bijgevolg kunnen ze
waarschijnlijk niet veel meerwaarde bieden. Als we vandaag naar de wet kijken dan zien we
dat een advocaat niet mag tussenkomen, geen teken mag doen, enkel een extra consult van
vijftien minuten kan vragen en dat hij er enkel bij het eerste verhoor bij is. Dit zal dus niet
veel uitmaken, behalve dat verhoor één zwakker wordt (PM5).
6.6.3.3. Onderzoeksrechters
De respondenten – onderzoeksrechters rapporteren het volgende over dit item. Volgens res-
pondent OR1 weten de advocaten nog niet goed wat hen overkomt. Deze respondent denkt
niet dat iedere advocaat al over voldoende knowhow beschikt om tijdens een verhoor goed te
117
reageren. Ervaring speelt ook echt mee als advocaat. ‘Als we iemand hebben met voldoende
knowhow zal dat geen probleem zijn’ (OR1).
Advocaten moeten goed opgeleid worden over hoe verhoren gebeuren. Ook is er nood aan
goede advocaten. Er moet opgelet worden dat Salduz geen geldmachine wordt en dat een ver-
dachte niet de juiste bijstand zal krijgen, maar dat advocaten dit enkel doen om goed betaald
te worden. De bloempotfunctie heeft geen enkele zin (OR2).
Een advocaat zal enkel voldoende zijn als er een bijkomend videoverhoor is. Nu blijft de dis-
cussie nog woord tegen woord en zolang dit niet uitgeklaard is zullen er nog veel problemen
en discussies komen in de praktijk (OR3).
6.6.3.4. Rechters
Volgens respondent R1 zal de aanwezigheid van een advocaat wel meer garantie bieden, dat
er bepaalde onkiese dingen niet meer zullen gebeuren tijdens het verhoor. Wat respondent R2
aangeeft is dat het eigenlijk wel een voldoende bescherming zou moeten zijn. Van zodra er
iets niet door de beugel kan moet de advocaat bescherming bieden. Ook respondent R3 denkt
dat verhoorders voorzichtiger zullen worden.
6.6.3.5. Vergelijking beroepsgroepen
Zowel respondent – advocaten, respondent – parketmagistraten als respondent - onderzoeks-
rechters geven aan dat een advocaat enkel garantie kan bieden indien hij actief kan tussenko-
men. Nu mag de advocaat dit niet, een bloempotfunctie heeft op het vlak van bescherming
bieden tijdens het verhoor niet veel zin. Deze beroepsgroepen geven ook allemaal aan dat er
voor een voldoende garantie voldoende kennis en ervaring dient te zijn bij de advocaten. De
bijstand moet kwaliteit bevatten, Salduz mag geen geldmachine zijn waarbij advocaten enkel
bijstand willen verlenen omdat ze dan extra betaald worden. Een respondent – parketmagi-
straat spreekt van klassenjustitie. Hiermee wordt bedoeld dat de bijstand voldoende zal zijn
voor de grotere misdadigers die zich topadvocaten kunnen permitteren. De minder bedeelden
vallen dan uit de boot. Volgens iedere beroepsgroep zal de bijstand van een advocaat wel een
preventieve werking hebben en meer garanties bieden tijdens het verhoor, waarbij een verba-
lisant toch voorzichtiger zal zijn omtrent wat hij zegt tijdens de ondervraging. Respondenten –
118
parketmagistraten, respondenten – onderzoeksrechters en ook respondenten – advocaten mel-
den het feit dat advocaten niet voldoende knowhow hebben en niet voldoende onderlegd zijn
in verhoortechnieken op dit moment om een voldoende garantie daartegen te bieden. Een op-
leiding dringt zich dan ook op. Volgens respondenten – parketmagistraten en respondenten –
onderzoeksrechters zal de voldoende garantie er enkel zijn wanneer de bijstand wordt aange-
vuld met een videoverhoor. Wanneer de advocaat vandaag de dag iets laat acteren dan blijft
het woord tegen woord.
6.6.4. Geacteerd maar geen opname. En nu?
Bij de beroepsgroep rechters werden er een aantal vragen extra gesteld omtrent de controle.
De eerste vraag die extra gesteld werd luidt als volgt: ‘Indien er geacteerd wordt, op vraag van
de advocaat, en er is dus geen auditieve of audiovisuele opname, hoe kan u als rechter dan
oordelen of iets eerlijk gebeurd is of niet?’
‘Voilà, daar zijn we weer hé. Dat blijft moeilijk hé. Een betere oplossing, videoverhoor, zou
dat vermijden en nu is dat niet vermeden’ (R1). In zo een geval is er weinig tastbaars, behalve
het woord van een advocaat, wat ook een subjectief element is. Om iets objectiever in handen
te hebben is er beeld en klank nodig (R1). Volgens respondent R2 moet je wel ergens kunnen
vertrouwen op uw politieapparaat en op de onderzoeksrechters. Dit is wel een moeilijk punt.
‘Misschien toch wel dat videoverhoor in combinatie met de advocaat perfect zou zijn’ (R2).
Wat we in zo een geval kunnen doen is mensen oproepen om te getuigen.
Wanneer zoiets gebeurt dan moet er een afweging gemaakt worden tussen de verschillende
zaken die er zijn. Alles wat in een proces-verbaal gegoten staat, heeft nog altijd een bijzonde-
re bewijswaarde. Deze respondent geeft ook aan dat ze dagdagelijks moet vertrouwen op poli-
tiemensen en als ze daar niet meer op kan vertrouwen dat ons rechtssysteem dan echt wel
zoek is (R3).
Volgens respondent R4 moet dit zeker afgetoetst worden. Deze respondent staat open voor
debat.
In de literatuur vinden we dat het verhoor in vele gevallen zeer belangrijk is in het strafproces.
De rechter is in vele gevallen bijna uitsluitend afhankelijk van de keuze van de persoon die
ondervraagd wordt, van de gebruikte ondervragingstechnieken, van de professionele capaci-
119
teiten van de verhoorder, van de gestelde vragen en van de al dan niet zorgvuldige weergave
van het verhoor in het proces-verbaal (Hutsebaut, 1999). Dit toont opnieuw de moeilijkheid
aan dat wanneer er iets geacteerd wordt, op vraag van de advocaat en er is geen opname, dat
de rechter afhankelijk is van het verhoor.
6.6.5. Ongeoorloofde druk spontaan, ambtshalve opwerpen?
Bij de beroepsgroep rechters werd het opportuun geacht om ook volgende vraag te stellen:
‘Als u tijdens de voorbereiding van een zaak wordt geconfronteerd met ongeoorloofde druk,
bijvoorbeeld geacteerd door een advocaat, kan u dan als rechter dit aspect spontaan, ambts-
halve opwerpen ter zitting?’
‘Het zijn goede vragen… Ik denk het wel, als dat in mijn ogen een effect zou kunnen hebben
op de zaak en op de beoordeling dan moet je dat eigenlijk doen hé’ (R1). Ook de overige res-
pondenten zouden dit doen. Zeker bij iemand die zwakbegaafd is (R2). Respondent R4 pro-
beert relatief actief te zijn en probeert zich altijd een beeld te vormen.
6.6.6. Geen advocaat, bekentenis verwerpen?
Ook volgende vraag werd gesteld aan de rechters: ‘Verwerpt u ook onmiddellijk bekentenis-
sen als bewijs indien deze zijn afgelegd zonder advocaat bij het eerste verhoor?
Respondent R1 zou een bekentenis niet verwerpen, hij denkt wel dat dit nog onder het oud
systeem valt. Respondent R2 vindt dit een moeilijke vraag, hij vindt dat het juridisch zelfs een
moeilijke vraag is. Hij geeft aan dat niet alle discussies zijn opgelost in de wet. Respondent
R4 zal dit probleem oplossen als het zich stelt. Wanneer dit wordt opgeworpen ter zitting dan
zal deze respondent de nodige opzoekingen doen. ‘Nee. Ik bekijk het, euh, ik vind dat dat onze
plicht is, onze verdomde plicht om dat te bekijken en ik moet mij natuurlijk aan de wet hou-
den. Eén moet je gaan kijken of de wet die bijstand had voorzien. Als dat voorzien was dan
moeten we het verwerpen, ik heb daar geen enkel probleem mee. We moeten de wet volgen’
(R3).
120
6.6.7. Bekentenis zonder bijstand als steunbewijs?
Deze vraag ging als volgt: ‘Mag het wel als steunbewijs dienen?’
Elke verklaring moet kritisch bekeken worden. Die verklaring werd ooit afgelegd, dat moet je
gaan kaderen. Ook de context en de omstandigheden van die bekentenis moeten geschetst
worden (R1). Deze respondent vindt dat de wet de wet is, hij houdt zich daaraan maar hij
houdt zich niet aan de mensen die de wet interpreteren. Als hij kijkt naar artikel 6 dan is dat
het recht op een eerlijk proces. Deze respondent heeft daar een eigen visie over. Hij grijpt
altijd terug naar de wet.
Het kan dus wel dienen als steunbewijs omdat men zeer vaag, bewust waarschijnlijk, is ge-
bleven in de wet wat de sanctie betreft als de Salduz-wet niet wordt nageleefd (R3).
Een verklaring is meestal een menselijk verhaal. Wanneer dat uitgesloten moet worden moet
ook de volledige context uitgesloten worden. Dus het menselijk verhaal komt dan eigenlijk
niet meer aan bod (R4).
121
Om het deel ‘Empirische resultaten’ af te sluiten nog enkele citaten. Deze komen uit de inter-
views als antwoord op de vraag: ‘Heeft u nog iets toe te voegen aan dit interview?
‘Verhoren is een kunst die de ene meer in zijn vingers heeft dan de andere’
(P4).
‘Het is een leerrijk interview geweest. Ik had al van RPM gehoord en nu
eens onder ogen gezien. Het echt een leerrijk interview, het is zeer goed’
(P10).
‘Mijn punt, de ideale Salduz bijstand bestaat niet en hangt af van het belang
van de cliënt. Twee, de Salduz zal een nuttig instrument vormen met advo-
caten die goed opgeleid zijn, weten waar ze mee bezig zijn. En drie, de goe-
de samenwerking tussen de politie en advocatuur moet garanties bieden’
(A3).
‘Het was een leuk en uitdagend interview. Leuk om eens over na te denken’
(A6).
‘Het was boeiend en interessant’ (PM1).
‘Je moet altijd correct blijven en respect tonen. Ik vind verhoortechnieken
wel belangrijk’ (PM4).
‘Eigenlijk is het goed dat magistraten zich daar meer bewust van worden’
(PM5).
‘Ik hoop dat iedereen zich een beetje settelt in de nieuwe huidige manier
van werken. Want zonder dat er veel aandacht aan besteed is, is dit wel een
grote omwenteling in onze strafprocedure. De essentie van het verhaal, de
weerslag op de strafzaak, daar heb ik weinig commentaar over gehoord. In
Brussel is het bijvoorbeeld een ramp hé, ze vinden geen advocaten. Zolang
wij geen zekerheid hebben dat we vergoed worden voor wat we doen… En
nu gaan ze de wet nog aanvallen omdat ze het niet ver genoeg vinden. Aan
de ene kant is het moeilijk met die permanentie en aan de andere kant wil-
len de advocaten nog meer. Er komt een evaluatie, maar het is nu nog te
vroeg voor een echte evaluatie. De problemen zouden eens goed moeten
opgesomd worden’ (OR3).
122
Hieronder de schematische weergave van de respondenten met de bijhorende achtergrond-
kenmerken.
POLITIE (Federale Gerechtelijke Politie)
Respondent Leeftijd Jaren ervaring Ervaring
verhoren
Geslacht Functie Datum
interview
ADVOCATEN
Respondent Leeftijd Tableau/
Stagiair
Jaren
ervaring
Geslacht Datum
interview
P1 61 jaar 42 jaar 39 jaar Man Commissaris 18/04/2011
P2 54 jaar 31 jaar 31 jaar Vrouw Commissaris 20/04/2011
P3 45 jaar 20 jaar 19 jaar Man Commissaris 26/04/2011
P4 61 jaar 43 jaar 43 jaar Man Commissaris 27/04/2011
P5 35 jaar 12 jaar 10 jaar Vrouw Hoofdinspecteur 03/05/2011
P6 36 jaar 14 jaar 10 jaar Man Hoofdinspecteur 09/05/2011
P7 42 jaar 18 jaar 18 jaar Vrouw Hoofdinspecteur 10/05/2011
P8 54 jaar 34 jaar 33 jaar Man Commissaris 18/05/2011
P9 31 jaar 3 jaar 2 jaar Man Hoofdinspecteur 19/05/2011
P10 47 jaar 15 jaar 2 jaar Vrouw Hoofdinspecteur 19/05/2011
A1 30 jaar Stagiair 4 jaar Vrouw 29/11/2012
A2 23 jaar Stagiair 5 maand Man 30/11/2012
A3 35 jaar Tableau 13 jaar Man 12/12/2012
A4 33 jaar Tableau 10 jaar Vrouw 14/12/2012
A5 43 jaar Tableau 20 jaar Vrouw 07/03/2012
A6 30 jaar Tableau 7 jaar Man 22/03/2012
123
PARKETMAGISTRATEN/SUBSTITUUT PROCUREUR DES KONINGS
Respondent Leeftijd Jaren
ervaring als
substituut
Geslacht Datum
interview
PM1 40 jaar 13 jaar Vrouw 14/11/2012
PM2 36 jaar 7 jaar Man 28/11/2012
PM3 40 jaar 13 jaar Man 06/12/2012
PM4 40 jaar 8 jaar Vrouw 07/12/2012
PM5 36 jaar 8 jaar Man 09/12/2012
PM6 41 jaar 14 jaar Vrouw 13/12/2012
PM7 36 jaar 6 jaar Vrouw 13/12/2012
ONDERZOEKSRECHTERS
Respondent Leeftijd Jaren ervaring
als onderzoeksrechter
Ervaring met verhoren
als onderzoeksrechter
Geslacht Datum
interview
OR1 50 jaar 9 jaar 9 jaar Man 08/12/2012
OR2 50 jaar 13 jaar 13 jaar Man 01/03/2012
OR3 56 jaar 14 jaar 14 jaar Man 08/03/2012
RECHTERS
Respondent Leeftijd Ervaring als
rechter
Geslacht Datum
interview
R1 37 jaar 9 jaar Man 07/03/2012
R2 34 jaar 6 maand Man 07/03/2012
R3 42 jaar 5 jaar Vrouw 22/03/2012
R4 43 jaar 12 jaar Man 22/03/2012
124
Besluit
In deze masterproef ging het in hoofdzaak over de verhoortechniek RPM, rationaliseren, pro-
jecteren en minimaliseren. Verder werden de verschillende aspecten besproken die aansluiten
bij deze verhoortechniek. Het ging achtereenvolgens over het theoretisch kader die deze mas-
terproef ondersteunt, het verhoor in het algemeen, het methodologisch kader van het kwalita-
tief onderzoek dat werd uitgevoerd, een omstandige toelichting omtrent RPM, een duiding
omtrent Salduz en als laatste een documentatie van de empirische onderzoeksresultaten.
Het theoretisch deel beschreef twee theorieën die gelinkt kunnen worden aan de verhoortech-
niek RPM. Enerzijds ging het om de criminologische labellingtheorie waarbij een verhoorder
het label verdachte tracht te veranderen in het label dader en anderzijds ging het om de psy-
chologische theorie van de cognitieve dissonantie. Wat het deel omtrent het verhoor betreft
werd beschreven wat het doel is van een verhoor, met name de waarheidsvinding, en wat een
verhoor nu precies inhoudt. Ook werd er dieper ingegaan op bekentenissen, valse bekentenis-
sen, verstandelijk beperkte verdachten, psychisch kwetsbare verdachten en het feit dat ver-
dachten ook ontkennen. Het methodologisch kader bracht meer verduidelijking omtrent de
kwalitatieve interviews. Er werd onder andere dieper ingegaan op de onderzoeksvragen, de
onderzoeksstrategie en het onderzoeksmateriaal. De toelichting omtrent RPM omschreef de
link tussen zowel bekentenissen als valse bekentenissen, een algemene uitdieping omtrent
rationaliseren, projecteren en minimaliseren, RPM tijdens verhoren en de psychologische ba-
sis achter RPM. In het deel omtrent Salduz werd toelichting gegeven over wat de aanleiding
was voor Salduz, de rechten van de verdediging en als laatste over de term ongeoorloofde
druk. In het laatste deel omtrent de empirische onderzoeksresultaten werden de verschillende
visies uit de praktijk weergegeven per onderzoeksvraag.
De probleemstelling in deze masterproef betreft het feit dat RPM een aanzienlijk aandeel in
bekentenissen heeft. Het gaat immers om een drempelverlaging met het oog op het bekomen
van een bekentenis. Het probleem en het gevaar ligt vooral bij personen die minder intelligent
zijn, die de RPM zullen aanvaarden die de verhoorder hen aanreikt en die daardoor zullen
overgaan tot bekentenissen. Zonder dat ze het goed en wel beseffen lopen ze mee in het ver-
haal dat de verhoorder hen aangeeft en zijn ze in staat om te praten over zaken die ze niet
hebben gedaan. Een bijkomend probleem is dat politiemensen in de praktijk zich niet echt
bewust zijn van wat RPM is. Toch lijkt het erg belangrijk dat verhoorders bewust kunnen om-
125
springen met dergelijke verhoortechniek, net omdat RPM een groot aandeel in bekentenissen
blijkt te hebben.
Volgende onderzoeksvragen werden gedestilleerd uit de probleemstelling: ‘Is RPM gekend
bij advocaten, politie en magistraten?’, ‘Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM
voor politie, advocaten en magistraten?’, ‘Is er een verschil tussen de verschillende beroeps-
groepen, advocaten, politie en magistraten, m.b.t. de grens die ze trekken i.v.m. RPM?’,
‘Wordt RPM toegepast door de politie en/of de magistratuur?’, ‘Vinden de verschillende be-
roepsgroepen een opleiding rond RPM belangrijk?’, ‘Vinden advocaten, parketmagistraten,
rechters en onderzoeksrechters controle op het verhoor belangrijk?’. Deze onderzoeksvragen
vinden een antwoord in de kwalitatieve interviews.
“Is RPM gekend bij advocaten, politie en magistraten?’
RPM lijkt niet genoeg gekend bij politiemensen. Slechts vier respondenten van de tien rappor-
teerden dat ze RPM kennen. Advocaten lijken door de Salduz-coaching reeds beter geïnfor-
meerd omtrent RPM. Over het algemeen is RPM ook niet gekend bij parketmagistraten, rech-
ters en onderzoeksrechters.
‘Wat is ongeoorloofde druk bij toepassing van RPM voor politie, advocaten en magistraten?’
Zowel respondent-advocaten als respondent-parketmagistraten vinden dat ongeoorloofde druk
afhankelijk is van persoon tot persoon. Respondent-advocaten voegen hier nog aan toe dat er
ook moet gekeken worden naar het soort zaak. En respondent-onderzoeksrechters vinden dat
ongeoorloofde druk ook afhankelijk is van advocaat tot advocaat, de ene advocaat zal onge-
oorloofde druk sneller onderkennen dan de andere. Advocaten en onderzoeksrechters vinden
dreigen een vorm van ongeoorloofde druk, ook geven zij aan dat ongeoorloofde druk moeilijk
te definiëren valt. Parketmagistraten vinden fysiek geweld, verbaal geweld, intimidatie, lie-
gen, technieken die een verdachte dingen laat zeggen die hij of zij anders niet zou zeggen en
technieken die tot valse bekentenissen kunnen leiden ook een vorm van ongeoorloofde druk.
De rechters geven aan dat ze een onderzoek zouden instellen indien er gemeld wordt dat on-
geoorloofde druk tijdens een verhoor gebruikt zou zijn. Ze zouden daarvoor zowel naar het
dossier kijken, de beklaagde bevragen, de advocaat bevragen als naar de politiemensen luiste-
ren. Toch vinden ze dit gegeven moeilijk aangezien we in België met een papieren dossier
werken. Alle respondenten geven aan dat minimaliseren het minst toelaatbaar is tijdens een
verhoor. Advocaten, parketmagistraten en onderzoeksrechters vinden het feit of een bepaalde
126
RPM al dan niet ongeoorloofd is afhankelijk van de persoon van de verdachte. Rechters, ad-
vocaten en onderzoeksrechters zouden ook kijken naar het soort feit indien een RPM toege-
past wordt.
‘Is er een verschil tussen de verschillende beroepsgroepen, advocaten, politie en magistraten,
m.b.t. de grens die ze trekken i.v.m. RPM?’
Advocaten en rechters geven aan dat de grens overschreden wordt indien er veel herhaald
wordt in het verhoor en indien veel verschillende technieken samen gebruikt worden. Politie
en rechters vinden dat de grens moet bepaald worden in functie van de persoon van de ver-
dachte. Zowel één respondent-parketmagistraat als één respondent-onderzoeksrechter vinden
RPM niet kunnen tijdens een verhoor. Ook geven politie, advocaten en onderzoeksrechters
aan dat een verhoorder zich niet te veel mag identificeren met de verdachte en geen vriend-
schappen mag creëren. Een verhoor moet iets objectief zijn zonder al te veel kleuring van de
verhoorder. Er mogen ook geen woorden in de mond van de verdachte gelegd worden.
‘Wordt RPM toegepast door de politie en/of de magistratuur?’
De meeste respondenten uit de verschillende beroepsgroepen denken onbewust gebruik te
maken van RPM. Twee respondenten-politie en twee respondenten-parketmagistraten denken
nooit gebruik te maken van een verhoortechniek als RPM. Er is eensgezindheid tussen par-
ketmagistraten en onderzoeksrechters, beiden hebben problemen met minimaliseren.
‘Vinden de verschillende beroepsgroepen een opleiding rond RPM belangrijk?’
Vier van de tien respondenten-politie hebben ooit een opleiding omtrent verhoortechnieken
gevolgd. Bij de respondenten-parketmagistraten hebben vier van de zeven respondenten een
opleiding gevolgd. Bij de respondenten-onderzoeksrechters heeft één respondent reeds een
opleiding gevolgd en zijn de andere twee respondenten van plan om dergelijke opleiding te
volgen. Bij de respondenten-rechters hebben de helft van de respondenten reeds een opleiding
omtrent verhoortechnieken gevolgd, één respondent wenst zich nog in te schrijven.
Iedere beroepsgroep is enthousiast omtrent een opleiding verhoortechnieken behalve de be-
roepsgroep politie. De respondenten-politie geven aan dat er lange wachtlijsten zijn en weinig
bekwame mensen. Toch vinden ook zij een opleiding verhoortechnieken belangrijk als basis
maar dit zou vooral moeten zitten in de basisopleiding. Een optimalisatie bij de politie om-
trent dit gegeven lijkt zich op te dringen. Advocaten vinden een opleiding omtrent verhoor-
technieken belangrijk en nuttig om zo constructief te kunnen meewerken aan het verhoor, de
127
cliënt beter te kunnen adviseren en beter te kunnen inschatten wanneer er een ongeoorloofde
verhoortechniek gebruikt wordt. Ook parketmagistraten vinden een opleiding zeer belangrijk
om inzicht te kunnen verkrijgen in het verhoor en om het politiewerk goed te kunnen inschat-
ten. Onderzoeksrechters spreken zelfs van een noodzaak tot opleiding en ook rechters vinden
een opleiding zeer nuttig. Het laat hen als magistraat stilstaan bij de verschillende aspecten en
elementen van een verhoor.
‘Vinden advocaten, parketmagistraten, rechters en onderzoeksrechters controle op het verhoor
belangrijk?’
Advocaten vinden Salduz een goed gegeven maar toch hebben ze enkele bedenkingen bij de
praktische regeling zoals het niet mogen actief tussenkomen tijdens een verhoor. Vijf van de
zeven respondenten-parketmagistraten zijn niet zo tevreden met Salduz. Deze respondenten
geven aan dat men op politioneel vlak achteruit gaat en ze omschreven Salduz als ‘een tang
op een varken’. De onderzoeksrechters vinden Salduz iets goed maar stellen zich nog veel
vragen bij de praktische regeling. Wat volgens hen wel een goed gegeven is, is het feit dat
men vanaf nu verhoren in vraag trekt en dat andere, materiële bewijzen belangrijker worden.
Toch stellen ze zich vragen bij het feit dat een advocaat aanwezig is bij het verhoor door de
onderzoeksrechter. Is de onderzoeksrechter geen rechter die een oogje in het zeil houdt om te
kijken of een verdachte correct behandeld wordt?
Alle respondenten zijn absoluut voorstander van een audiovisueel verhoor. Hierbij kan zowel
non-verbaal gedrag bekeken worden, kan er gekeken worden of er ongeoorloofde druk is ge-
bruikt, kunnen misverstanden vermeden worden, kunnen discussies tot een minimum gebracht
worden en zal het achteraf moeilijker zijn om een bekentenis in te trekken. Wel zijn er vragen
bij onze viertwintig urenregeling. Hier wordt door een onderzoeksrechter als oplossing gege-
ven dat audiovisueel verhoor kan beperkt worden tot zware misdrijven en dat dezelfde limiet
kan gebruikt worden als bij de Salduz-wet, namelijk videoverhoor bij misdrijven waar een
aanhoudingsmandaat mogelijk is. Alle beroepsgroepen geven aan dat een advocaat enkel een
garantie zal zijn als hij actief kan tussenkomen, bekwaam is en gemotiveerd is. Ook dient een
advocaat kennis te hebben van verhoortechnieken. Toch zien de respondenten de advocaat als
een preventieve maatregel waarbij de verhorende ambtenaar wat meer op zijn tellen zal pas-
sen.
128
De grote vraag en tevens titel van deze masterproef betreft: ‘Is er divergentie of convergentie
in de percepties van politie, advocaten en magistraten aangaande RPM en het feit of het onge-
oorloofd is of niet?’
Er kan geconcludeerd worden dat de meningen van de verschillende beroepsgroepen toch niet
zo erg veel divergeren van elkaar. Vele zaken komen telkens terug in de verschillende inter-
views. Zo hebben een aanzienlijk aantal respondenten een probleem met minimaliseren, vin-
den bijna alle beroepsgroepen een opleiding omtrent verhoortechnieken nuttig en belangrijk,
enkel de beroepsgroep politie wijkt hier wat vanaf. Ook is er eensgezindheid omtrent onge-
oorloofde druk, zaken zoals het feit dat ongeoorloofde druk afhankelijk is van persoon tot
persoon en dat dreigen niet kan. Ook de grens wordt in vele gevallen hetzelfde benoemd en de
meeste respondenten denken ook onbewust gebruik te maken van RPM. Indien de mening van
een respondent afwijkt van de rest van zijn of haar collega’s binnen dezelfde beroepsgroep,
dan krijgt die meestal toch bijval door een respondent uit een andere beroepsgroep. Er is ook
algehele convergentie omtrent videoverhoren, alle respondenten zijn voorstander.
Omtrent Salduz verschillen de meningen wel per beroepsgroep. Zo vinden advocaten en on-
derzoeksrechters Salduz net iets positiever dan de overige beroepsgroepen. Toch geven alle
respondenten, zowel voor-als tegenstanders, dezelfde kanttekeningen aan, namelijk een niet
zo goede praktische invulling van Salduz.
Een verder doorgedreven opleiding omtrent verhoortechnieken lijkt toch noodzakelijk, voor
iedere beroepsgroep. Indien er nog geen opleidingen bestaan, zoals bij de advocaten het geval
is, moet misschien toch eens nagedacht worden om deze te creëren. Door opleidingen uit te
breiden kan de kennis omtrent verhoortechnieken, en dus ook omtrent RPM, alleen maar ver-
beteren en dat lijkt toch een goede zaak. RPM an sich, bij gewoon begaafde personen, lijkt
geen probleem te zijn. Toch dient verstandig met deze verhoortechniek omgesprongen te
worden indien de verdachte over een beperkte intelligentie beschikt. Iedereen die in contact
komt met verhoren, dus zowel politie, advocaten als magistraten, dient goed opgeleid te wor-
den omtrent deze zaken.
Wat de controle betreft moet er nog veel verbeterd worden omtrent Salduz. Men moet meer
nadenken omtrent de praktische invulling en verschillende praktijkmensen moeten nog beter
ingelicht worden. Salduz is namelijk een grote omwenteling in ons strafrechtsysteem en een
goede, constructieve samenwerking tussen de verschillende betrokken actoren kan enkel ge-
schieden indien iedereen goed op de hoogte is. Misschien kunnen ook nog verder cursussen
129
gegeven worden aan verschillende beroepsgroepen die in aanraking komen met Salduz. Een
betere oplossing lijkt toch videoverhoren te zijn. Dit is een prijzige oplossing maar Salduz
kost de maatschappij ook veel geld en op lange termijn zouden videoverhoren wel lonen. Men
kan limieten zetten op het gebruik van videoverhoren. Niet ieder soort misdrijf heeft nood aan
een videoverhoor. De limiet zoals bij Salduz kan toegepast worden, met name videoverhoren
vanaf het moment dat aanhouding mogelijk is. Een audiovisueel verhoor lijkt toch meer ga-
ranties te bieden dan de Salduz-wet alleen. Ellenlange discussies omtrent het verhoor kunnen
vermeden worden en het papieren dossier kan voor een deel verdwijnen. Dit geeft de rechter
ten gronde nog meer kans om een degelijke interpretatie van de zaken te maken en discussies
op te lossen. Deze lijken erg welkom in de praktijk, de praktijk zou dan ook constructief kun-
nen meewerken aan een praktische uitwerking van videoverhoren.
Niet alleen bij Salduz maar ook bij eventuele videoverhoren, moet nog eens nagedacht wor-
den over de vierentwintig urenregeling. Deze lijkt wel heel kort te zijn en het is toch niet de
bedoeling dat een onderzoeksrechter bij voorleidingen moet werken zoals in een fabriek waar
in een drafje de ene na de andere verdachte snel voorbijkomt? Men had misschien beter on-
middellijk voor achtenveertig uur geopteerd wanneer iemand aangehouden wordt. Dit is zo-
wel in het voordeel van de onderzoekers als in het voordeel van de verdachte. Een voordeel
voor de verdachte kan zijn dat een voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg misschien wel een
beetje mag uitlopen indien dit nodig is, terwijl dit nu onmogelijk is door de tijdsdruk.
Ik hoop van harte dat er dra opklaring komt omtrent deze problematiek en dat iedereen in de
praktijk zijn plaats vindt. Een constructieve samenwerking die gebaseerd is op wederzijds
vertrouwen zal uiteindelijk iedereen ten goede komen. De Salduz-wet is er dus we kunnen er
alleen maar vrede mee nemen en er toch het beste van proberen te maken. Wat RPM betreft
moeten verhoorders genoeg bewust gemaakt van de gevolgen die dergelijke techniek kan
hebben. RPM kan gebruikt worden tijdens een verhoor maar dan moet de verhoorder zich
bewust zijn van de gevaren en de nadelen. Ook moet er toch uitgekeken worden bij wie men
zo een verhoortechniek zal toepassen. Bij kwetsbare verdachten, die eventueel minder intelli-
gent zijn, kan zo een techniek aanzienlijke gevolgen hebben. Een verhorend ambtenaar moet
dan ook goed af toetsen bij wie hij zo een techniek kan gebruiken. Opleiding is hierbij toch
een zeer belangrijk aspect.
i
Bibliografie
AYLING, C.J. (1984). Corroborating confessions: an empirical analysis of legal safeguards
against false confessions. Wisconsin Law Review. In GUDJONSSON, G. (2003). The psy-
chology of interrogations and confessions: A Handbook (pp.1121-1204). London: Wiley.
BOCKSTAELE, M. (1999). Probleemstelling. De knelpunten bij het afnemen en vastleggen
van verklaringen. In VAN ELCHINGEN, S. (Ed.), Het politieverhoor (pp. 1-22). Kessel –
Lo: Centrum voor Politiestudies.
BOCKSTAELE, M. (2008). Handboek verhoren 1. Antwerpen/Apeldoorn: Maklu.
BOCKSTAELE, M. (2009). Handboek verhoren 2. Antwerpen/Apeldoorn: Maklu.
BOCKSTAELE, M. (2009). Over valse bekentenissen en ‘Amerikaanse’ verhoortechnieken.
Panopticon, 87-90.
BOCKSTAELE, M., DEVROE, E. & PONSAERS, P. (2011). Salduz-bijstand van advocaten
bij verhoren. Antwerpen/Apeldoorn: Maklu.
BOETIG, B.P. (2005/08) Reducing a guilty suspect ‘s resistance to confessing. Applying cri-
minological theory to interrogation theme development [WWW]. FBI Law Enforcement :
http://www.fbi.gov/stats-services/publications/law-enforcement-bulletin/2005-
pdfs/august05leb.pdf [28/11/2011]
BREHM, S.S., KASSIN, S.M., FEIN, S., MERVIELDE, I. & VAN HIEL, A. (2007). Sociale
psychologie. Gent: Academia Press.
BROEKERS-KNOL, A. & VAN KLINK, B. (2005). Pleitwijzer. Succesvol pleiten in de
praktijk. Amsterdam: Bert Bakker.
ii
DE CORTE, T. & ZAITCH, D. (red.) (2009). Kwalitatieve methoden en technieken in de cri-
minologie. Leuven – Den Haag: Acco.
DE RUITER, C., PETERS, M. & SMEETS, T. (2010). Serie forensische psychologie. Psy-
chisch kwetsbare verdachten tijdens het politieverhoor: nut en noodzaak van forensisch psy-
chologische expertise. GZ- Psychologie, 2010(1), 18-23.
DECAIGNY, T. & DE HERT, P. (2010). De uitwerking door het Europees Hof voor de Rech-
ten van de Mens van het recht op toegang tot een advocaat bij het (politie)verhoor. In DE-
CAIGNY, T., DE HERT, P., DE JAEGERE, P., GOOSSENS, F., STEVENS, J., TRAEST,
P., VAN CAUWENBERGHE, K., VAN PUYENBROECK, L., VERMEULEN, G. & VER-
STRAETE, A., De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken (pp. 13-18). Antwerpen:
UGA.
DECAIGNY, T. & VAN GAEVER, J. (2009). Salduz: Nemo tenetur en meer… Tijdschrift
voor Strafrecht, 2009(4), 201-215.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE (2011/09). 13 augustus 2011 - Wet tot wijzi-
ging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voor-
lopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt be-
nomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem
te worden bijgestaan [WWW]. Belgisch Staatsblad :
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/api2.pl?lg=nl&pd=2011-09-05&numac=2011009606
[21/11/2011]
GALINSKY, A.D., MADDUX, W.W., GILIN, D. & WHITE, J.B. (2008). Why it pays to get
inside the head of your opponent. Psychological science, 2008/19(4), 378-384.
GOOSSENS, F. & HUTSEBAUT, F. (2011). Het begrip ‘ongeoorloofde druk of dwang in
artikel 4 van de ‘Salduzwet’ Een duiding vanuit de Straatsburgse jurisprudentie en de Belgi-
sche rechtspraak en rechtsleer. In BOCKSTAELE, M., DEVROE, E. & PONSAERS, P., Sal-
duz-Bijstand van advocaten bij verhoren (pp. 167-195). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu.
GOOSSENS, F. (2006). Politiebevoegdheden en mensenrechten. Mechelen: Kluwer.
iii
GUDJONSSON, G. (1996). The psychology of interrogations, confessions and testimony.
London : Wiley.
GUDJONSSON, G.H. (1992). The psychology of interrogations, confessions and testimony.
Chichester. En VRIJ, A. Verhoren van de verdachte en bekentenissen. In PONSAERS, P.,
MULKERS, J. & STOOP, R. (2001). De ondervraging, analyse van een politietechniek
(p.20). Antwerpen – Apeldoorn : Maklu.
HEBBERECHT, P. (2008). Cursus “Criminologie”. Gent: Universiteit Gent.
HUTSEBAUT, F. (1999). Het wettelijk en jurisprudentieel kader inzake het politieverhoor. In
VAN ELCHINGEN, S. (Ed.), Het politieverhoor (pp. 43-69). Kessel – Lo: Centrum voor Po-
litiestudies.
HUYBRECHTS, L. (2000). Juridische beschouwingen betreffende het politieverhoor. Custo-
des, 2000(1),19.
INBAU, F.E. & REID, J.E. (1967). Criminal interrogation and confessions. Baltimore: Willi-
ams & Wilkins.
INBAU, F.E., REID, J.E. & BUCKLEY, J.P. (1986). Criminal interrogation and confessions.
Baltimore: Williams & Wilkins.
INBAU, F.E., REID, J.E., BUCKLEY, J.P. & JAYNE, B.C. (2001). Criminal interrogation
and confessions. Maryland: Aspen Publications.
KLEIN – MEIJER, M.A.V, VAN STOKKOM, B.A.M. & TER VEER, P.B.A. (1998). Voor-
woord Justitiële Verkenningen. Justitiële verkenningen: Het Verhoor, 1998(24), 5-9.
LENSING, J.A.W. (1988). Het verhoor van de verdachte in strafzaken: een rechtsvergelij-
kende studie. Arnhem: Gouda Quint.
iv
LINERS, A. & SUSPEENE, I. (2010/02). Bijstand van advocaat bij politieverhoor (2)
[WWW]. Inforevue: http://www.polfed-fedpol.be/pub/inforevue/inforevue2_10/IR22010-nl-
3.pdf [19/10/2011]
MARTENS, P. (2011, 2 november). De wet Salduz. Het wordt druk in de verhoorkamer.
Knack, 2011(15), 26-29.
MERTON, R.K. (1968). Social theory and social structure. New York: Free Press.
MERTON, R.K. (1995). The Thomas theorem and the Matthew effect. Social Forces,
1995(74), 379-424.
MINNAERT, M. (2011). De Salduz-wet. Nullum Crimen, 2011(6), 273-309.
NAPIER, M.R. & ADAMS, S.H. (1998). Magic words to obtain confessions. FBI Law Enfo-
cement Bulletin, 1998(67), 11-15.
NAPIER, M.R. & ADAMS, S.H. (2002/11) Criminal Confessions. Overcoming the challen-
ges [WWW]. FBI Law Enforcement: www.fbi.gov/stats-services/publications/law-
enforcement-bulletin/2002-pdfs/nov02leb.pdf [28/11/2011]
OFSHE, R. (1989). Coerced confessions; the logic of seemingly irrational action. Cultic Stu-
dies Journal. In GUDJONSSON, G.H. (2003). The psychology of interrogations and confes-
sions, A Handbook (pp. 1-15). London: Wiley.
POORT, R.O.B. (2008). Eufemisme: de arbowereld tegen het licht gehouden. Alphen aan den
Rijn: Kluwer.
PRADEL, J. (1976). Procédure Pénale. Parijs : Cujas.
SCHUERMANS, F. & BOCKSTAELE, M. (2011). De nieuwe consultatie- en bijstandsrege-
ling door een advocaat in het Belgische strafprocesrecht na de ‘Salduzwet’: een overzicht in
vogelvlucht. In BOCKSTAELE, M., DEVROE, E. & PONSAERS, P., Salduz-Bijstand van
advocaten bij verhoren (pp. 37-53). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu.
v
SHEARER, R.A. (2005). Interviewing: theories, techniques and practices. New Jersey: Pear-
son Prentice Hall.
SKERKER, M. (2010). An ethics of interrogation. Chicago: The University of Chicago press.
TRAEST, P. (2010). Toegang tot een advocaat bij het verhoor in de recente Belgische recht-
spraak. In DECAIGNY, T., DE HERT, P., DE JAEGERE, P., GOOSSENS, F., STEVENS,
J., TRAEST, P., VAN CAUWENBERGHE, K., VAN PUYENBROECK, L., VERMEULEN,
G. & VERSTRAETE, A., De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken (pp. 93-121).
Antwerpen: UGA.
TRAVIS, C. & ARONSON, E. (2011). Er zijn fouten gemaakt (maar die door mij). Amster-
dam: Nieuwezijds Uitgeverij.
VAN DEN ADEL, H.M., (1997). Handleiding verdachtenverhoor. ’s Gravenhage: VUGA
Uitgeverij.
VAN DER SLEEN, J. & HEESTERMANS, M. (2010). Verstandelijke beperking en verhoor.
In VAN KOPPEN, P.J., MERCKELBACK, H., JELICIC, M. & DE KEIJSER, J.W. (2010).
Reizen met mijn rechter. Psychologie van het recht (pp. 605-621). Deventer: Kluwer.
VAN DEUREN, C. (2011). De Salduz-wet: enkele bedenkingen. Nullum Crimen, 2011(6),
310-319.
VAN ELCHINGEN, S. (1999). Het politieverhoor. Kessel – Lo: Centrum voor Politiestudies.
VAN KOPPEN, P.J. (1998). Bekennen als bewijs. Bedenkingen bij het verhoor van de ver-
dachte. Justitiële verkenningen: Het verhoor, 1998(24), 61-73.
VAN PUYENBROECK, L. & VERMEULEN, G. (2009). Het recht op bijstand van een ad-
vocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM. Nullum Cri-
men, 2009(2), 87-97.
vi
VAN PUYENBROECK, L. (2011). De invulling van het begrip ontoelaatbare druk bij het
politioneel verdachtenverhoor. Praktische richtlijnen voor de bijstandsverlenende advocaat. In
BOCKSTAELE, M., DEVROE, E. & PONSAERS, P., Salduz-Bijstand van advocaten bij
verhoren (pp. 37-53). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu.
VOGELSANG, H. & HURENKAMP, K. (2008). Stille waakhond bij het verhoor. Blauw –
Opsporing, 2008(21), 6-9.
VONK, R. (2001). Cognitieve Sociale Psychologie. Boom: Lemma.
WARTNA, B., BEIJERS, G. & ESSERS, A. (1999). Ontkennende verdachten. Hoe vaak
komt het voor? Het Tijdschrift voor de Politie, 1999(61), 20-23.
X. (2012, 6 januari) Salduz-wetgeving werkt ontmoedigend voor politie [WWW]. Het Laat-
ste Nieuws:http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/1374177/2012/01/06/Salduz-
wetgeving-werkt-ontmoedigend-voor-politie.dhtml [07/01/2012]
X. (2012, 1 januari) Salduz-wet: Helft arrestanten vroeg om bijstand advocaat [WWW]. De
Morgen:
http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1371286/2012/01/01/Salduz-
wet-Helft-arrestanten-vroeg-om-bijstand-advocaat.dhtml [04/01/2012]
X. (2012, 12 januari) Balies vallen Salduz-wet aan [WWW]. Het Laatste Nieuws:
http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/1377299/2012/01/12/Balies-vallen-Salduz-
wet-aan.dhtml [12/01/2012]
X. (2012, 22 maart) Advocaten zetten Salduz-permanentie stop [WWW]. De Standaard:
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120322_015 [10/04/2012]
X. (2012, 23 maart) Advocaten willen geld zien voor Salduz [WWW]. De Standaard:
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=EG3NQTOP [10/04/2012]
vii
X. (2012, 4 januari) Advocaten: “Salduz-wet leidt niet tot straffeloosheid” [WWW]. Het
Laatste Nieuws:
http://www.hln.be/hln/nl/9096/Belgie/article/detail/1373173/2012/01/04/Advocaten-Salduz-
wet-leidt-niet-tot-straffeloosheid.dhtml [05/01/2012]
X. (2012, 4 januari) Procedurefout leidt tot eerste vrijlating onder Salduz-wet [WWW]. De
Morgen:
http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1372935/2012/01/04/Procedure
fout-leidt-tot-eerste-vrijlating-onder-Salduz-wet.dhtml [04/01/2012]
X. (2012, 6 maart) Orde van Vlaamse Balies vraagt Grondwettelijk Hof vernietiging Salduz-
wet [WWW]. De Standaard:
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120306_174 [10/04/2012]
YESCHKE, C.L. (1996). The art of investigative interviewing. Oxford: Butterworth - Heine-
mann.
ZULAWSKI, D.E. & WICKLANDER, D.E. (1993). Practical aspects of interview and inter-
rogation. New York: CRC Press.
viii
Bijlagen
Bijlage 1:
De eerste bijlage betreft de verschillende kwalitatieve interviews van de verscheidene be-
roepsgroepen. Het is een vragenprotocol dat ikzelf ontworpen heb. Dit vragenprotocol werd
ontworpen om op een correcte wijze de meest relevante vragen te kunnen stellen aan de ver-
schillende respondenten. Het interview van de politie werd reeds afgenomen in het kader van
de bachelorproef, vorig academiejaar.
Bijlage 2:
In de tweede bijlage bevinden zich de hulpmiddelen die gebruikt werden om RPM uiteen te
zetten aan de respondenten. Het werd opportuun gevonden om van deze hulpmiddelen ge-
bruik te maken aangezien het makkelijker is voor de respondent om de voorbeelden en de
definitie zelf eens rustig te kunnen lezen. De respondenten konden deze blaadjes dan ook ge-
bruiken bij het oplossen van de vragen en van de casussen.
Bijlage 3:
De derde bijlage behelst het informed consent. Dat werd opgesteld om de respondenten ter
kennis te stellen dat ze zouden worden geïnterviewd, dat alles zou worden opgenomen op
band en dat alles zou kunnen verwerkt worden in deze masterproef, wel op een anonieme wij-
ze waarbij enkel verwezen wordt naar achtergrondkenmerken. De ondertekende versies van
het informed consent heb ik in mijn bezit. Ook de interviews an sich, op band, heb ik in mijn
bezit. Confidentialiteit wordt gegarandeerd, ook na het indienen van deze masterproef.
ix
Bijlage 1:
Interview politie
Openingsvragen.
- Hoelang werkt u al bij de politie?
- Wat is uw functie/graad?
- Leeftijd.
- Geslacht.
- Hoe lang heeft u al ervaring met verhoren?
Specifieke vragen.
- Verhoort u gewoonlijk alleen of met z’n tweeën? Waarom?
- Indien met z’n tweeën, typt u meestal en laat u uw collega het woord doen of omge-
keerd? Of wisselen jullie af?
- Op welk misdrijffenomeen werkt u? Stelt dit fenomeen bijzondere eisen aan het ver-
hoor?
- Hoeveel verhoren neemt u ongeveer af per maand?
- Heeft u ooit opleiding gekregen in verhoortechnieken? Zo ja, welke van de volgende?
Graag aanduiding van de periode waarin u de opleiding gevolgd hebt:
o EVT: eerstelijnsverhoortechnieken ( geüniformeerd)
o Module verhoor in FGO (functionele gerechtelijke opleiding) (sinds 2002)
o RVT: Rechercheverhoortechnieken
o RBC: Recherchebasiscursus
o VVV = videoverhoor voor volwassenen (enkel te volgen na RVT of EVT)
- Heeft u al ooit gehoord van RPM? Welke betekenis geeft u aan deze verhoormethode?
- Indien u één van de voornoemde cursussen heeft gevolgd, kwam RPM hierin aan bod?
Op welke wijze werd deze methode besproken?
- Weet u nog iets van wat RPM inhoudt a.d.h.v. deze cursussen?
- Kent u naast RPM nog andere verhoortechnieken? Welke? Welke prefereer je?
x
- Indien RPM niet gekend is, leg ik RPM na deze vraag verder uit om zo de mogelijk-
heid te bieden om door te gaan met het interview.
- Na mijn uiteenzetting denkt u dat u bewust gebruik maakt van RPM? Hoe lang ge-
bruikt u dit bewust? (Misschien eerst onbewust gebruikt en na een opleiding bewust)
- Wat denkt u dat het gevaar is bij het gebruik van RPM?
- Vindt u dat er genoeg vorming bestaat rond de verschillende verhoortechnieken en de
toepassing ervan en dan meerbepaald rond RPM? Op welke wijze zou dit geoptimali-
seerd kunnen worden?
- Hierna schets ik kort enkele situaties/vignetten en graag zou ik hierop uw reactie wil-
len en weten of één van de vignetten volgens u te ver gaat:
o U moet een verdachte van moord verhoren en u vermoedt sterk dat deze per-
soon het misdrijf heeft begaan maar hij is in het begin van het verhoor niet van
plan om de zaken toe te geven. Toch wil u graag zijn verhaal van de feiten,
Wat doet u?
o U krijgt een verdachte van seksueel misbruik over de vloer en die persoon
heeft het heel moeilijk om over de zaken te vertellen en de feiten toe te geven
of zijn verhaal uit de doeken te doen. Wat doet u? Zou u durven zeggen ‘Die
vrouw heeft het waarschijnlijk uitgelokt met haar kort rokje’?
o Een vrouw die jarenlang mishandeld is door haar man vergiftigt hem. Hoe zou
u dit aanpakken als verhoorder om toch tot de objectieve waarheid te komen?
Zou u bv. zeggen: ‘Als ik u goed begrijp hebt u jaren onder de mishandeling
van uw man geleden en heeft hij u vernederd en hebt u dit tot nu toe altijd stil-
zwijgend ondergaan’ (Bockstaele, 2009, p.174). (rationaliseren)
o Er zit een verdachte voor je van vluchtmisdrijf na een auto-ongeval. Je hebt
zeer sterke vermoedens dat het de juiste persoon is die voor je zit. Bv. ‘Na zo
een ongeval reageer je niet direct, en voor je het weet ben je al een heel stuk
verder gereden’ (Bockstaele, 2009, p.176). (Projecteren) (Bv. Verschil tussen
auto-ongeval met bluts in andere auto of moeder met kind omverrijden)
o Je moet een verdachte verhoren van ernstige slagen en verwondingen. U wil
ook uit hem de objectieve waarheid krijgen. Wat doet u? Bv. ‘Als ik u begrijp
dan schijnt het vanuit uw standpunt een aaneenschakeling van ongelukkige
omstandigheden te zijn geweest. U wilde dat eigenlijk niet. Het liefste zou u al-
xi
les weer ongedaan maken want wat nu gebeurd is, past helemaal niet bij uw
gewone manier van handelen.’ (Bockstaele, 2009, p.176). (minimaliseren)
- Maakt u bij verschillende personen (mannen, vrouwen, mensen met een verschillende
positie,….) bewust meer of minder gebruik van één van de RPM methoden? Bv. Meer
minimaliseren als er een dokter bij u voor verhoor zit? Kan u dit nader verklaren?
- Kan u mij eens vertellen aan wat u de voorkeur geeft bij welke soort misdrijven? Rati-
onalisatie, projectie en minimalisatie:
o Een verdachte van een zwaar economisch misdrijf
o Een verdachte van moord
o Een verdachte van diefstal
o Een verdachte van drugsbezit
o Een verdachte van verkopen van grote hoeveelheden drugs
o Een verdachte van sluikstorten (bv. Iedereen gooit wel eens iets op de weg:
projecteren)
o Een verdachte van mensenhandel
o Een verdachte van een medische fout
o Andere suggesties naar verschillende misdrijven en aanpak?
- Waar ligt voor u de grens bij het gebruiken van:
o Rationalisatie
o Projectie
o Minimalisatie
Besluitende vragen.
- Is het verkrijgen van een bekentenis belangrijk voor u als verhoorder? Waarom ja of
nee?
- Heeft u nog iets toe te voegen aan dit interview?
xii
Interview advocaten:
- Hulpmiddelen gebruiken zoals bij de politie, dus blaadjes met R P M + informed con-
sent.
- Ik garandeer anonieme verwerking van dit interview in mijn masterproef. Ik zal wel
refereren aan bv. advocaat 1 met een aantal achtergrondkenmerken.
- Geeft u mij toestemming om dit interview te tapen?
Openingsvragen.
- Bent u een stagiair advocaat?
- Bent u een tableau advocaat?
- Hoelang bent u al stagiair/een tableau advocaat?
(bij tableau advocaat, reeds 3 jaar stage achter de rug)
- In welke rechtsmaterie bent u actief?
- Leeftijd:
- Geslacht:
Specifieke vragen.
- Heeft u al ervaring met verhoren in het kader van het Salduz-mandaat?
- Hoeveel ervaring heeft u?
- Vindt u Salduz-wet iets goeds?
- Wat denkt u dat een actieve invulling is van uw bijstand in het kader van uw Salduz-
mandaat? Welke taken denkt u te hebben?
- Wat houdt voor u het voorafgaand vertrouwelijk overleg in?
- Vindt u 30 minuten vertrouwelijk overleg genoeg?
- Wat is ongeoorloofde druk voor u?
- Heeft u ooit opleiding gevolgd in het kader verhoortechnieken?
- Indien u een opleiding heeft gevolgd, kwam RPM hierin aan bod? Op welke wijze
werd deze methode besproken?
- Weet u nog iets van wat RPM inhoudt adhv deze cursussen?
- Indien geen cursus gevolgd: enig idee wat RPM inhoudt?
xiii
- Indien u geen opleiding heeft genoten i.v.m. verhoortechnieken, zou u het gunstig vin-
den om wel dergelijke opleiding te krijgen? (eventueel om verhoortechnieken beter te
kunnen onderscheppen tijdens een verhoor als die gepaard gaan met druk)
- Indien RPM niet gekend is, leg ik RPM na deze vraag verder uit om zo de mogelijk-
heid te bieden om door te gaan met het interview.
- Vindt u RPM een toelaatbare verhoortechniek?
- Indien toelaatbaar: waar ligt voor u de grens, wanneer wordt het dus een list, deloyaal
middel of misleiding?
- Indien niet toelaatbaar: vindt u dan dat de verhoorder niet al zijn professionele kennis
en handigheden mag gebruiken?
- Denkt u dat u RPM zou kunnen detecteren tijdens een verhoor?
- Wat denkt u dat het gevaar is bij het gebruik van RPM?
- Bent u een voorstander van het audiovisueel verhoor als controle?
- Hierna schets ik kort enkele situaties/vignetten en graag zou ik hierop uw reactie wil-
len en weten of één van de vignetten volgens u te ver gaat:
o Uw cliënt is een verdachte van moord en er zijn sterke vermoedens dat uw cli-
ent het misdrijf heeft begaan. Wat zou uw advies zijn voor deze cliënt?
o Uw cliënt wordt verdacht van seksueel misbruik (verkrachting) en hij heeft het
heel moeilijk om over de zaken te vertellen en de feiten toe te geven of zijn
verhaal uit de doeken te doen. Wat voor advies zou u eerst en vooral geven?
En stel dat u zou adviseren om het verhaal te vertellen, zou u toelaten dat de
verhoorder zegt: ‘Die vrouw heeft het waarschijnlijk uitgelokt met haar kort
rokje’? Wat zal uw interventie na deze zin inhouden?
o Een vrouw die jarenlang mishandeld is door haar man vergiftigt hem. De
vrouw is vandaag uw cliënte. In samenspraak beslissen jullie dat ze geen be-
roep zal doen op haar zwijgrecht en dat ze zal antwoorden op de vragen. Zou u
toelaten dat de verhoorder zegt: ‘Als ik u goed begrijp hebt u jaren onder de
mishandeling van uw man geleden en heeft hij u vernederd en hebt u dit tot nu
toe altijd stilzwijgend ondergaan’ (Bockstaele,2009, p.174). (rationaliseren)
Hoe intervenieert u hier?
o Uw cliënt is verdacht van vluchtmisdrijf na een auto-ongeval. Er zijn zeer ster-
ke vermoedens dat hij/zij de juiste persoon is die voor de verhoorder zit. Zou u
xiv
toelaten dat deze laatste zegt: ‘Na zo een ongeval reageer je niet direct, en
voor je het weet ben je al een heel stuk verder gereden’ (Bockstaele, 2009,
p.176). (Projecteren) (Bv. Verschil tussen auto-ongeval met bluts in andere au-
to of moeder met kind omverrijden) Hoe intervenieert u hier?
o Uw cliënt wordt verdacht van ernstige slagen en verwondingen. De verhoorder
wil ook uit hem de objectieve waarheid krijgen. Laat u toe dat hij zegt:‘Als ik u
begrijp dan schijnt het vanuit uw standpunt een aaneenschakeling van onge-
lukkige omstandigheden te zijn geweest. U wilde dat eigenlijk niet. Het liefste
zou u alles weer ongedaan maken want wat nu gebeurd is, past helemaal niet
bij uw gewone manier van handelen.’ (Bockstaele, 2009, p.176). (minimalise-
ren) Hoe intervenieert u hier?
- Denkt u dat er bij verschillende personen (mannen, vrouwen, mensen met een ver-
schillende positie,….) bewust meer of minder gebruik gemaakt wordt van één van de
RPM methoden? Bv. Meer minimaliseren als er een dokter moet verhoord worden?
Kan u dit nader verklaren? Indien ja, vindt u dit toelaatbaar?
Besluitende vragen.
- Denkt u dat de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor voldoende garantie zal
bieden voor de bescherming tegen al te verregaande verhoortechnieken?
- Vindt u, na dit alles, dat RPM een vorm is van ongeoorloofde druk?
- Indien u zou vaststellen dat RPM gebruikt wordt, zou u dan overwegen om uw cliënt
te adviseren om te zwijgen?
- Vindt u het als advocaat belangrijk dat daders, ondanks dat ze uw cliënt zijn, moeten
boeten voor hun daden?
- Heeft u nog iets toe te voegen aan dit interview?
xv
Interview parketmagistraten.
- Hulpmiddelen gebruiken zoals bij de politie, dus blaadjes met R P M + informed con-
sent.
- Ik garandeer anonieme verwerking van dit interview in mijn masterproef. Ik zal wel
refereren aan bv. parketmagistraat 1 met een aantal achtergrondkenmerken.
- Geeft u mij toestemming om dit interview te tapen?
Openingsvragen.
- Hoelang bent u al werkzaam op het parket?
- Wat houdt uw specifieke functie in?
- Leeftijd:
- Geslacht:
Specifieke vragen.
- Rond welk misdrijffenomeen werkt u voornamelijk?
- Komt u vaak zelf in aanraking met verhoren?
- Hoe frequent komt u in aanraking met verhoren en in welke gevallen?
- Gaat het dan volgens u meer om een gesprek of om een verhoor, zoekt u naar de
waarheid op dat moment of is het om naar andere dingen te polsen?
- Vindt u de Salduz – wet iets goeds?
- Wat is ongeoorloofde druk voor u?
- Heeft u ooit opleiding gevolgd in het kader verhoortechnieken?
- Indien ja, vindt u zo een opleiding nuttig?
- Indien ja, kwam RPM hierin aan bod? Op welke wijze werd deze methode besproken?
- Weet u nog iets van wat RPM inhoudt adhv deze cursussen?
- Indien u geen opleiding heeft genoten i.v.m. verhoortechnieken, zou u het gunstig vin-
den om wel een dergelijke opleiding te krijgen? (eventueel om verhoortechnieken be-
ter te kunnen onderscheppen tijdens een verhoor als die gepaard gaan met druk)
- Indien u geen opleiding heeft gevolgd, heeft u al ooit gehoord van RPM? Welke bete-
kenis geeft u aan deze verhoormethode?
xvi
- Kent u naast RPM nog andere verhoortechnieken? Welke?
- Indien RPM niet gekend is, leg ik RPM na deze vraag verder uit om zo de mogelijk-
heid te bieden om door te gaan met het interview.
- Indien u zelf verhoort, denkt u dat u bewust gebruik maakt van RPM? Hoe lang ge-
bruikt u dit bewust? ( Misschien eerst onbewust gebruikt en na een opleiding bewust)
- Vindt u RPM een toelaatbare verhoortechniek?
- Indien toelaatbaar: waar ligt voor u de grens, wanneer wordt het dus een list, deloyaal
middel of misleiding?
- Indien niet toelaatbaar: vindt u dan dat de verhoorder niet al zijn professionele kennis
en handigheden mag gebruiken?
- Wat denkt u dat het gevaar is bij het gebruik van RPM?
- Bent u voorstander van het audiovisueel verhoor als controle?
- Hierna schets ik kort enkele situaties/vignetten en graag zou ik hierop uw reactie wil-
len en weten of één van de vignetten volgens u te ver gaat:
o Er wordt een verdachte van moord verhoord en er zijn sterke vermoedens dat
deze persoon het misdrijf heeft begaan maar hij is in het begin van het verhoor
niet van plan om de zaken toe te geven. Toch wil men graag zijn verhaal van
feiten horen. Wat is de beste methode, volgens u, om zo een situatie aan te
pakken?
o Er wordt een verdachte van seksueel misbruik (verkrachting) binnengebracht
bij de politie en die persoon heeft het heel moeilijk om over de zaken te vertel-
len en de feiten toe te geven of zijn verhaal uit de doeken te doen. Vindt u het
geoorloofd dat een verhoorder iets zegt zoals: ‘Die vrouw heeft het waarschijn-
lijk uitgelokt met haar kort rokje’?
o Een vrouw wordt jarenlang mishandeld door haar man en op een dag vergiftigt
ze hem. Zou u het geoorloofd vinden dat een verhoorder zegt: ‘Als ik u goed
begrijp hebt u jaren onder de mishandeling van uw man geleden en heeft hij u
vernederd en hebt u dit tot nu toe altijd stilzwijgend ondergaan’ (Bockstaele,
2009, p.174). (rationaliseren)
o Bij de politie zit een verdachte van vluchtmisdrijf na een auto-ongeval. Er zijn
zeer sterke vermoedens dat de juiste persoon daar zit. Zou het geoorloofd zijn
indien de verhoorder zegt: ‘Na zo een ongeval reageer je niet direct, en voor
xvii
je het weet ben je al een heel stuk verder gereden’ (Bockstaele, 2009, p.176).
(Projecteren) (Bv. Verschil tussen auto-ongeval met bluts in andere auto of
moeder met kind omverrijden)
o Er is een verdachte van ernstige slagen en verwondingen. De verhoorder wil
ook uit hem de objectieve waarheid krijgen. Is het geoorloofd dat de verhoor-
der zegt: ‘Als ik u begrijp dan schijnt het vanuit uw standpunt een aaneen-
schakeling van ongelukkige omstandigheden te zijn geweest. U wilde dat ei-
genlijk niet. Het liefste zou u alles weer ongedaan maken want wat nu gebeurd
is, past helemaal niet bij uw gewone manier van handelen.’ (Bockstaele, 2009,
p.176). (minimaliseren)
- Denkt u dat er bij verschillende personen (mannen, vrouwen, mensen met een ver-
schillende positie,….) bewust meer of minder gebruik gemaakt wordt van één van de
RPM methoden? Bv. Meer minimaliseren als er een dokter moet verhoord worden?
Kan u dit nader verklaren? Indien ja, vindt u dit toelaatbaar?
Besluitende vragen.
- Denkt u dat de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor voldoende garantie zal
bieden voor de bescherming tegen al te verregaande verhoortechnieken?
- Vindt u, na dit alles, dat RPM een vorm is van ongeoorloofde druk?
- Wanneer u tijdens een voorbereiding van een zaak zou vaststellen dat de politie heel
veel of zelfs te fel gebruik heeft gemaakt van RPM, gelet op de kwetsbaarheid van be-
paalde verdachten, wat is dan uw reactie? Wat vindt u uw plicht of verantwoordelijk-
heid om hieraan iets te doen?
- Heeft u nog iets toe te voegen aan dit interview?
xviii
Interview onderzoeksrechters
- Hulpmiddelen gebruiken zoals bij de politie, dus blaadjes met R P M + informed con-
sent.
- Ik garandeer anonieme verwerking van dit interview in mijn masterproef. Ik zal wel
refereren aan bv. onderzoeksrechter 1 met een aantal achtergrondkenmerken.
- Geeft u mij toestemming om dit interview te tapen?
Openingsvragen.
- Hoelang bent u al onderzoeksrechter?
- Over welke materies buigt u zich het meest?
- Leeftijd:
- Geslacht:
- Hoe lang heeft u al ervaring met verhoren als onderzoeksrechter?
Specifieke vragen.
- Stellen verschillende misdrijffenomenen verschillende eisen aan uw verhoor?
- Hoeveel verhoren neemt u ongeveer af per maand?
- Denkt u dat onderzoeksrechters een andere methode van verhoren hebben dan politie-
mensen?
- Vindt u Salduz-wet iets goeds?
- Wat denkt u dat een actieve invulling is van de advocaat in het kader van zijn/haar
Salduz- mandaat?
- Vindt u 30 minuten vertrouwelijk overleg, voorafgaand aan een verhoor, genoeg?
- Wat is ongeoorloofde druk voor u?
- Heeft u ooit een opleiding gekregen in verhoortechnieken?
- Indien u een cursus verhoortechnieken heeft gevolgd, kwam RPM hierin aan bod? Op
welke wijze werd deze methode besproken?
- Weet u nog iets van wat RPM inhoudt a.d.h.v. deze cursussen?
- Indien u geen opleiding heeft genoten i.v.m. verhoortechnieken, zou u het gunstig vin-
den om wel een dergelijke opleiding te krijgen?
xix
- Indien u geen cursus heeft gevolgd, heeft u al ooit gehoord van RPM? Welke beteke-
nis geeft u aan deze verhoormethode?
- Kent u naast RPM nog andere verhoortechnieken? Welke? Welke prefereer je?
- Indien RPM niet gekend is, leg ik RPM na deze vraag verder uit om zo de mogelijk-
heid te bieden om door te gaan met het interview.
- Na mijn uiteenzetting denkt u dat u bewust gebruik maakt van RPM? Hoe lang ge-
bruikt u dit bewust? (Misschien eerst onbewust gebruikt en na een opleiding bewust)
- Vindt u RPM een toelaatbare verhoortechniek?
- Indien toelaatbaar: waar ligt voor u de grens, wanneer wordt het dus een list, deloyaal
middel of misleiding?
- Indien niet toelaatbaar: vindt u dan dat de verhoorder niet al zijn professionele kennis
en handigheden mag gebruiken?
- Wat denkt u dat het gevaar is bij het gebruik van RPM?
- Bent u voorstander van het audiovisueel verhoor als controle?
- Hierna schets ik kort enkele situaties/vignetten en graag zou ik hierop uw reactie wil-
len en weten of één van de vignetten volgens u te ver gaat:
o U moet een verdachte van moord verhoren en u vermoedt sterk dat deze per-
soon het misdrijf heeft begaan maar hij is in het begin van het verhoor niet van
plan om de zaken toe te geven. Toch wil u graag zijn verhaal van de feiten,
Wat doet u?
o U krijgt een verdachte van seksueel misbruik (verkrachting) over de vloer en
die persoon heeft het heel moeilijk om over de zaken te vertellen en de feiten
toe te geven of zijn verhaal uit de doeken te doen. Wat doet u? Zou u durven
zeggen ‘Die vrouw heeft het waarschijnlijk uitgelokt met haar kort rokje’? Op
dit moment protesteert de advocaat. Hij komt actief tussen en zegt dat u te ver
gaat. Hoe pakt u deze situatie aan?
o Een vrouw die jarenlang mishandeld is door haar man vergiftigt hem. Hoe zou
u dit aanpakken als verhoorder om toch tot de objectieve waarheid te komen?
Zou u bv. zeggen: ‘Als ik u goed begrijp hebt u jaren onder de mishandeling
van uw man geleden en heeft hij u vernederd en hebt u dit tot nu toe altijd stil-
zwijgend ondergaan’ (Bockstaele, 2009, p.174). (rationaliseren)
xx
o Er zit een verdachte voor je van vluchtmisdrijf na een auto-ongeval. Je hebt
zeer sterke vermoedens dat het de juiste persoon is die voor je zit. Bv. ‘Na zo
een ongeval reageer je niet direct, en voor je het weet ben je al een heel stuk
verder gereden’ (Bockstaele, 2009, p.176). (Projecteren) (Bv. Verschil tussen
auto-ongeval met bluts in andere auto of moeder met kind omverrijden)
o Je moet een verdachte verhoren van ernstige slagen en verwondingen. U wil
ook uit hem de objectieve waarheid krijgen. Wat doet u? Bv. ‘Als ik u begrijp
dan schijnt het vanuit uw standpunt een aaneenschakeling van ongelukkige
omstandigheden te zijn geweest. U wilde dat eigenlijk niet. Het liefste zou u al-
les weer ongedaan maken want wat nu gebeurd is, past helemaal niet bij uw
gewone manier van handelen.’ (Bockstaele, 2009, p.176). (minimaliseren)
- Maakt u bij verschillende personen (mannen, vrouwen, mensen met een verschillende
positie,..) bewust meer of minder gebruik van één van de RPM methoden? Bv. Meer
minimaliseren als er een dokter bij u voor verhoor zit? Kan u dit nader verklaren?
- Indien u RPM gebruikt: zal u het soort RPM laten afhangen van het soort misdrijf?
Dus bv. bij slagen en verwondingen eerder minimaliseren (hij is niet dood hé) en bij
sluikstorten eerder rationaliseren?
Besluitende vragen.
- Vindt u na dit alles dat RPM deel uitmaakt van ongeoorloofde druk?
- Is het verkrijgen van een bekentenis belangrijk voor u als onderzoeksrechter? Waarom
ja of nee?
- Denkt u dat de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor voldoende garantie zal
bieden voor de bescherming tegen al te verregaande verhoortechnieken?
- Heeft u nog iets toe te voegen aan dit interview?
xxi
Interview rechters
- Hulpmiddelen gebruiken zoals bij de politie, dus blaadjes met R P M + informed con-
sent.
- Ik garandeer anonieme verwerking van dit interview in mijn masterproef. Ik zal wel
refereren aan bv. rechter 1 met een aantal achtergrondkenmerken.
- Geeft u mij toestemming om dit interview te tapen?
-
Openingsvragen.
- Hoelang bent u al werkzaam als rechter?
- In welke kamer zetelt u?
- Welk soort misdrijven worden behandeld in deze kamer?
- Leeftijd:
- Geslacht:
Specifieke vragen.
- Vindt u de Salduz-wet iets goeds?
- Bent u reeds geconfronteerd met Salduz op dit moment?
- Als een advocaat ongeoorloofde druk opwerpt, hoe reageert u hierop en wat zijn uw
beoordelingscriteria? (Cf. Antigoon-rechtspraak)
- Zal de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor een voldoende bescherming
bieden voor verdachten volgens u? Bijvoorbeeld voor al te verregaande verhoortech-
nieken.
- Wat is voor u een ‘actieve invulling van de bijstand van een advocaat in het kader van
zijn Salduz-mandaat’?
- Welke taken heeft die advocaat concreet tijdens het verhoor?
- Bent u voorstander van het audiovisueel verhoor als controle?
- Indien er geacteerd wordt, op vraag van de advocaat, en er is dus geen auditieve of au-
diovisuele opname, hoe kan u als rechter dan oordelen of iets eerlijk gebeurd is of
niet?
- Heeft u ooit een opleiding gekregen in verhoortechnieken?
xxii
- Indien u een cursus verhoortechnieken heeft gevolgd, kwam RPM hierin aan bod? Op
welke wijze werd deze methode besproken?
- Weet u nog iets van wat RPM inhoudt a.d.h.v. deze cursussen?
- Indien u geen opleiding heeft genoten: vindt u dat er vorming zou moeten bestaan
voor rechters rond de verschillende verhoortechnieken en de toepassing ervan en dan
meerbepaald rond RPM? Op welke wijze zou dit mogelijk zijn volgens u?
- Indien u geen cursus heeft gevolgd, heeft u al ooit gehoord van RPM? Welke beteke-
nis geeft u aan deze verhoormethode?
- Kent u naast RPM nog andere verhoortechnieken? Welke? Welke prefereer je?
- Indien RPM niet gekend is, leg ik RPM na deze vraag verder uit om zo de mogelijk-
heid te bieden om door te gaan met het interview.
- Vindt u RPM een toelaatbare verhoortechniek?
- Indien toelaatbaar: waar ligt voor u de grens, wanneer wordt het dus een list, deloyaal
middel of misleiding?
- Indien niet toelaatbaar: vindt u dan dat de verhoorder niet al zijn professionele kennis
en handigheden mag gebruiken?
- Wat denkt u dat het gevaar is bij het gebruik van RPM?
- Hierna schets ik kort enkele situaties/vignetten en graag zou ik hierop uw reactie wil-
len en weten of één van de vignetten volgens u te ver gaat:
o Er wordt een verdachte van moord verhoord en er zijn sterke vermoedens dat
deze persoon het misdrijf heeft begaan maar hij is in het begin van het verhoor
niet van plan om de zaken toe te geven. Toch wil men graag zijn verhaal van
feiten horen. Wat is de beste methode, volgens u, om zo een situatie aan te
pakken?
o Er staat een beklaagde van seksueel misbruik (verkrachting) voor u. Wanneer u
het dossier leest ziet u dat de verhoorder tijdens het verhoor zei: ‘Die vrouw
heeft het waarschijnlijk uitgelokt met haar kort rokje’? Hoe reageert u hierop?
Vindt u dit ongeoorloofde druk en vindt u dat de verhoorder hier te ver gegaan
is of niet?
o Een vrouw die jarenlang mishandeld is door haar man vergiftigt hem en staat
nu terecht. Wanneer u het dossier leest ziet u dat de verhoorder tijdens het ver-
hoor zei: ‘Als ik u goed begrijp hebt u jaren onder de mishandeling van uw
xxiii
man geleden en heeft hij u vernederd en hebt u dit tot nu toe altijd stilzwijgend
ondergaan’ (Bockstaele, 2009, p.174). (rationaliseren) Hoe reageert u hierop?
Vindt u dit ongeoorloofde druk en vindt u dat de verhoorder hier te ver gegaan
is of niet?
o Er zit een beklaagde voor je van vluchtmisdrijf na een auto-ongeval. Wanneer
u het dossier leest ziet u dat de verhoorder tijdens het verhoor zei: ‘Na zo een
ongeval reageer je niet direct, en voor je het weet ben je al een heel stuk ver-
der gereden’ (Bockstaele, 2009, p.176). (Projecteren) Hoe reageert u hierop?
Vindt u dit ongeoorloofde druk en vindt u dat de verhoorder hier te ver gegaan
is of niet? Zou u naar toelaatbaarheid eventueel een verschil maken tussen een
auto-ongeval met een bluts in andere auto of een moeder met kind die omver
gereden wordt?
o Er staat een beklaagde van ernstige slagen en verwondingen terecht. Wanneer
u het dossier leest ziet u dat de verhoorder tijdens het verhoor zei: ‘Als ik u be-
grijp dan schijnt het vanuit uw standpunt een aaneenschakeling van ongeluk-
kige omstandigheden te zijn geweest. U wilde dat eigenlijk niet. Het liefste zou
u alles weer ongedaan maken want wat nu gebeurd is, past helemaal niet bij
uw gewone manier van handelen.’ (Bockstaele, 2009, p.176). (minimaliseren)
Hoe reageert u hierop? Vindt u dit ongeoorloofde druk en vindt u dat de ver-
hoorder hier te ver gegaan is of niet? Zou u naar toelaatbaarheid eventueel een
verschil maken tussen een auto-ongeval met een bluts in andere auto of een
moeder met kind die omvergereden wordt?
- Denkt u dat er bij verschillende personen (mannen, vrouwen, mensen met een ver-
schillende positie,…) bewust meer of minder gebruik gemaakt wordt van één van de
RPM methoden? Bv. Meer minimaliseren als er een dokter moet verhoord worden?
Kan u dit nader verklaren? Indien ja, vindt u dit toelaatbaar?
Besluitende vragen.
- Denkt u dat de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor voldoende garantie zal
bieden voor de bescherming tegen al te verregaande verhoortechnieken?
- Als u tijdens de voorbereiding van een zaak wordt geconfronteerd met ongeoorloofde
druk, bv. geacteerd door een advocaat, kan u dan als rechter dit aspect spontaan,
ambtshalve opwerpen ter zitting?
xxiv
- Verwerpt u ook onmiddellijk bekentenissen als bewijs indien die zijn afgelegd zonder
advocaat bij het eerste verhoor?
- Mag het wel als steunbewijs dienen? (Volgens HvC kan steunbewijs wel, volgens
EHRM niet.) Is er rechtspraak hieromtrent die verenigbaar is met het EHRM?
- Heeft u nog iets toe te voegen aan dit interview?
xxv
Bijlage 2:
Rationaliseren (Bockstaele, 2009, p.174).
= een rationele, redelijke verklaring geven voor een in feite afkeurenswaardig gedrag.
- Empathie tonen als verhoorder
- Herhalen van de uitspraken van de verdachte
- Focus verdachte richten op verleden/toekomst
- Weg van de actuele situatie, feit is slechts klein deeltje van het leven
- Focussen op positieve elementen uit het verleden
Voorbeeld: “Als ik u goed begrijp hebt u jaren onder de kuren van uw man geleden, heeft hij
u mishandeld en vernederd en hebt u dit tot nu toe altijd zwijgend verdragen.”
xxvi
Projecteren (Bockstaele, 2009, p.176).
= Het toeschrijven aan anderen van eigen onbewuste impulsen, wensen, gevoelens,… M.a.w.
schuldtoewijzing aan andere personen of op de situatie wegens de eigen tekortkomingen.
- Als een persoon zichzelf er weet van te overtuigen dat de meeste mensen oneerlijk zijn
dan wordt het voor zichzelf makkelijker oneerlijk te zijn zonder wroeging.
Voorbeeld:
Iemand parkeert zich verkeerd omdat de volledige straat verkeerd geparkeerd staat.
“Die goederen lagen daar onbeveiligd, als ik ze niet wegnam had iemand anders het ge-
daan.”
xxvii
Minimaliseren (Bockstaele, 2009, p.176).
= De schuldigen proberen niet hun feiten te ontkennen, maar streven ernaar de ernst van hun
daden te verminderen tot een aanvaardbaar niveau van schuld.
- De verhoorder kan de verdachte assisteren (niet aanreiken) in zijn minimalisatie door
bv. te zeggen: (Gevaar!)
o “Als ik u zo bezig hoor is het werkelijk niet meer dan een vergissing in beoor-
deling, een misstap…”
o “Iedereen kan een beoordelingsfout maken.”
- Minimalisatie van ernst van de beschuldiging is een tweezijdig proces:
o eerst zal men de reden achter de feiten rechtvaardigen
o nadien zal de verhoorder de feiten contrasteren met andere personen die er er-
ger aan toe zijn en zal hij vergelijkingen maken met ernstigere feiten
- Belangrijk om i.p.v. moord, verkrachting, diefstal, te spreken van handelingen, een in-
cident, ongelukkige omstandigheden. Dit doet de weerstand van de overtreder afne-
men.
- Voorzichtige herhaling van de woorden van de verdachte minimaliseert de impact van
de misdrijven in de geest van verdachten.
xxviii
Bijlage 3:
Informed consent.
Hierbij geef ik de toestemming om mij te laten interviewen door Valerie Helderweirt inzake
Salduz, RPM en ongeoorloofde druk en om dit interview te laten opnemen op band. Ook
neem ik kennis van het feit dat relevante passages uit dit interview geciteerd kunnen worden
n.a.v. de masterproef van Valerie Helderweirt. Dit zal wel anoniem gebeuren. Er zal dus geen
link gelegd worden met namen van personen, wel zal er gebruik gemaakt worden van achter-
grondkenmerken om de respondenten te kunnen plaatsen in het breder kader van het onder-
zoek.
Handtekening:……………………………………………..
top related