la patrie ou la mort - ghent university librarylib.ugent.be/fulltxt/rug01/002/060/188/rug01... ·...
Post on 31-Oct-2020
3 Views
Preview:
TRANSCRIPT
La Patrie ou la Mort
De CNL en de Simba-opstand van 1964 in Congo
Glenn De Geest
00804324
Promotor: prof. dr. Baz Lecocq
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis
Academiejaar 2012-2013
Verklaring
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie
beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen
van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk
te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en).
Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het
onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het
oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende
documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet
verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd
en beschreven zijn.
i
Inhoudsopgave
Overzicht van kaarten en illustraties iv
Lijst met gebruikte afkortingen iv
Lijst van plaatsnamen v
1. Inleiding 1
Status quaestionis en verantwoording 1
Opzet van de masterproef 5
Bronnen en methode 6
Indeling van het betoog 8
2. Voorgeschiedenis 10
2.1 De dekolonisatie: de weg naar dipenda (1955-1960) 10
De politisering van Congo 10
De MNC en Patrice Lumumba 11
De rellen van 1959 en de Rondetafelconferentie 12
Verkiezingen en officiële inhuldiging 13
De paradox van de jaren ’50 14
2.2 De eerste jaren van de onafhankelijkheid: desintegratie, buitenlandse 15
interventie en de machtsstrijd in Léopoldville (1960-1963)
De implosie van de staatsinstellingen 15
Desintegratie van het land: de Belgische interventie en de secessies 16
De moord op Lumumba 17
Het einde van de secessies en het conclaaf van Lovanium 20
De groep van Binza en de oprichting van de CNL 21
3. De sociaal-economische malaise 24
4. De opstand van Mulele in Kwilu 27
Pierre Mulele en de PSA 27
Kwilu 28
Het verloop van de opstand 28
Het mulelisme 30
Indamming en betekenis 31
ii
5. De Simba-opstand in Oost-Congo 33
5.1 Het leiderschap in ballingschap 33
5.2 De acties op het terrein 35
Kivu 35
Noord-Katanga 38
Intermezzo: de terugkeer van Tshombe en de onenigheid in de CNL 40
De val van Stanleyville en de organisatie van de contrarevolutie 42
6. De ingrediënten van de opstand 45
6.1 Gedachtegoed en strategie van de CNL 47
Politiek: in de voetstappen van Lumumba 47
Economisch: de logische doortrekking van Lumumba’s gedachtegoed 49
Populisme als politieke strategie 51
Mulelisme als strijdende kracht 52
De magiebeleving van de Simba’s 52
6.2 De relaties met het buitenland 56
De CNL en de Koude Oorlog: agenten van het communisme? 56
De CNL en Afrika: de verhouding met de OAE en de houding van de 60
buurlanden
6.3 Het leven in de veroverde gebieden 63
De bestuurlijke organisatie 63
De economische situatie 65
De veiligheidssituatie 66
7. De afwikkeling van de opstand 72
8. Conclusies: naar een theoretische benadering van de opstand 75
8.1 De oorzaken van de opstand 75
De crisis van de staat 75
Een dissidente elite 76
Populaire grieven 76
8.2 Processen 77
8.3 Uitkomsten van de opstand 79
iii
9. Opgave van bronnen en literatuur 80
9.1 Archiefmateriaal 80
9.2 Literatuur en uitgegeven bronnen 80
9.3 Websites 83
iv
Overzicht van kaarten en illustraties
Kaart 1: Congo, Eerste Republiek: secessies en opstanden, 1960-1965 vi
Kaart 2: Territoriale machtsverhoudingen in Congo, 1960-1963 16
Kaart 3: De regio Kwilu 28
Kaart 4: De opstanden van 1964 32
Kaart 5: De regio Kivu 35
Kaart 6: De regio Noord-Katanga 38
Kaart 7: De regio Orientale 42
Kaart 8: Congo en zijn buurlanden 61
Lijst met gebruikte afkortingen
ABAKO Alliance des Ba-Kongo
ANC Armée Nationale Congolaise
APL Armée Populaire de Libération
BALUBAKAT Association Générale des Baluba du Katanga
Cegesoma Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij
CEREA Centre de Regroupement African
CNL-G Conseil National de Libération – Gbenye
CNL-B Conseil National de Libération – Bocheley
CONAKAT Associations Tribales du Katanga
CRISP Centre de recherche et d’information socio-politique
MNC-K Mouvement National Congolais – Kalonji
MNC-L Mouvement National Congolais – Lumumba
OAE Organisatie van Afrikaanse Eenheid
PSA-G Parti Solidaire Africain – Gizenga
PSA-K Parti Solidaire Africain – Kamitatu
v
Lijst van plaatsnamen
Alle plaatsen die in deze studie voorkomen werden aangeduid met hun toenmalige benaming.
Een aantal Franstalige plaatsnamen zijn in een latere periode gewijzigd. Voor een goede
situering worden zij hieronder opgelijst:
Elisabethville Lubumbashi
Léopoldville Kinshasa
Stanleyville Kisangani
vi
Kaart 1. Congo, Eerste Republiek: secessies en opstanden (1960-1965).1
1 Copyright Van Reybrouck, David. Congo, een geschiedenis (De Bezige Bij, 2010), 298.
1
La Patrie ou la Mort
De CNL en de Simba-opstand van 1964 in Congo
1. Inleiding
Congo is een reusachtig land met een rijke en vooral roerige geschiedenis. Het land heeft via
het kolonialisme al meer dan een eeuw een bijzondere band met België. Het is hierdoor niet
alleen een interessant, maar ook een dankbaar studieobject: voor geen enkel ander Afrikaans
land is in onze contreien zoveel bronnenmateriaal en literatuur voorhanden. Het is door één
van die vele literaire werken dat mijn belangstelling voor Congo begon. Bij het lezen van het
bekroonde overzichtswerk ‘Congo, een geschiedenis’ van David Van Reybrouck ontstond bij
mij een fascinatie voor de troebele periode van de Eerste Republiek (1960-1965). Van
Reybrouck beschrijft de eerste vijf jaren van de onafhankelijkheid als “een apocalyptisch
tijdperk waarin alles wat mis kon lopen ook inderdaad misliep”.2 De prille staat kreeg te
maken met een verlammende kennis- en kapitaalvlucht, buitenlandse interventies en
territoriale afsplitsingen, opstanden en staatsgrepen. In deze uiterst chaotische periode spreekt
vooral het relaas van de volksopstand van 1964 tot de verbeelding. De opstandelingen
keerden zich tegen de falende regering die onder bescherming stond van het Westen,
veroverden met behulp van rudimentaire wapens en vermeende magische krachten in een
mum van tijd de helft van Congo en veroorzaakten daarmee een schokgolf die ook in de rest
van de wereld voor beroering zorgde. De krijgers noemden zichzelf Simba’s, Swahili voor
‘leeuwen’, en hun episode werd dan ook bekend als de Simba-opstand.
Status quaestionis en verantwoording
Dat de eerste jaren van de onafhankelijkheid voor opschudding zorgden, is op zich niet
buitengewoon. De meerderheid van de Afrikaanse staten heeft in haar prille jaren moeten
afrekenen met oproer van verschillende grootte of inslag. De opstand van 1964 in Congo
springt er volgens Young echter uit vanwege zijn omvang, zijn internationale implicaties en
zijn gevolgen op lange termijn.3 Georges Nzongola-Ntalaja noemde het de eerste grote
2 Van Reybrouck, Congo, 299.
3 Young, Crawford M. “Significance of the 1964 rebellion.” In Footnotes to the Congo Story:
an Africa Report Story, geredigeerd door Helen Kitchen (Walker and Company, 1967), 111.
2
verzetsbeweging tegen de neokoloniale staat in Afrika.4 De rebellie kreeg dan ook ruime
aandacht tijdens en vlak na de feiten, zowel op het Afrikaanse continent als, vanwege de
directe betrokkenheid van landgenoten, in de westerse wereld. Sindsdien is de beweging
echter in de vergetelheid geraakt of in haar belang miskend. Terwijl er in de onmiddellijke
nasleep van het conflict een aantal analyses verschenen, is het tevergeefs zoeken naar een
recentere studie die zich concentreert op de casus van de Simba-opstand. Werken die de
periode van de Eerste Republiek beslaan, vertrekken in de meeste gevallen vanuit een westers
perspectief. Er wordt vooral gefocust op de rol van België, de Verenigde Staten en de
Verenigde Naties in de gebeurtenissen van de vroege jaren 1960.5 Het zwaartepunt van de
studie ligt dan in de hoofdstad Léopoldville, waar de buitenlandse actoren een directe invloed
hadden op de politieke ontwikkelingen. Als de opstand van 1964 in het oosten van het land in
deze werken al aan bod komt, dan eerder als een kanttekening. Ook studies die meer specifiek
over de gebeurtenissen van 1964 handelen, behouden in vele gevallen een eurocentrische blik.
De ervaringen van de Europeanen die zich als gijzelaars in het rebellengebied bevonden en
het relaas van de Belgisch-Amerikaanse reddingsoperatie in Stanleyville zijn uitvoerig
beschreven, en recent verscheen nog een werk dat focust op het aandeel van de blanke
huurlingen in de herovering van het land.6 In deze studies komen de opstandelingen wel aan
bod, maar dan als lijdend voorwerp van het narratief. Het is geen Congolees verhaal, maar een
Europees verhaal dat zich in Congo afspeelt. De Congolezen zelf komen hierbij nauwelijks
aan het woord.
Er gaat dus weinig aandacht naar de Simba-opstand op zich, naar de motieven, oorzaken en
objectieven die er van aan de basis lagen. Als de drijfveren van de opstandelingen toch aan
bod komen, worden die door sommige auteurs in anachronistische termen beschreven. Van
Kerkhove en Robberechts zagen de opstand als een uiting van primitivisme, “van buitenuit
geladen door internationale politieke verhoudingen en van binnenuit gevoed door de
duisterste roerselen van de Bantoe-ziel”, en ontwaarden in de acties van de rebellen vooral
4 Nzongola-Ntalaja, Georges. The Congo: From Leopold to Kabila: A People’s History (Zed
Books, 2002), 121. 5 Zie onder andere De Witte, Ludo. Crisis in Congo: de rol van de Verenigde Naties, de
regering-Eyskens en het koningshuis in de omverwerping van Lumumba en de opkomst van
Mobutu (Van Halewijck, 1996) ; Weissman, Stephen R. American Foreign Policy in the
Congo, 1960-1964 (Cornell University Press, 1974) ; Abi-Saab, Georges. The United Nations
Operation in the Congo, 1960-1964 (Oxford University Press, 1978). 6 Zie onder andere Wagoner, Fred E. Dragon Rouge: The Rescue of Hostages in the Congo
(National Defense University, 1980) ; Fitzsimmons, Scott. Mercenaries in asymmetric
conflicts (Cambridge University Press, 2012).
3
een “stelselmatige blankenhaat”.7 Andrea Riccardi sluit zich bij die visie aan. Hij ziet de
drijfveren van de rebellen als “een mengeling van maoïsme en voorvaderlijke cultuur” en
heeft het over “een fanatieke strijd in naam van traditionele waarden, tegen de wereld van de
blanken, […] de opstand van het ware Afrika tegen de Europeanen”. Het einddoel zou
volgens hem onder andere de uitschakeling van het christendom hebben ingehouden, en “de
triomfantelijke terugkeer van de wereld van de voorvaders”.8 De standpunten van Van
Kerkhove en Robberechts en van Riccardi zijn wel erg kortzichtig en zijn niet (langer) de
norm. Toch zijn ook de representaties van andere auteurs vaak problematisch. Omdat de focus
dikwijls elders ligt, wordt het verhaal van de opstand in de meeste gevallen eerder summier en
dus oppervlakkig, onvolledig en onnauwkeurig gebracht. Het is gebruikelijk dat ‘de rebellen’
als een homogene categorie worden voorgesteld, alsof bij alle deelnemers aan de opstand
exact dezelfde motieven gespeeld zouden hebben. Die beweegredenen worden dan ook vaak
in enkele zinnen van de hand gedaan. Hierdoor blijven bepaalde aspecten in hun denken
onderbelicht, terwijl andere net sterk worden uitvergroot. Van Reybrouck bijvoorbeeld legt
vooral de nadruk op de magische praktijken en de wreedheden van de Simba’s. Het beeld dat
zo blijft hangen is dat van ietwat simpele zielen die, in zijn eigen woorden, “vreselijke
moordmachines” werden.9 Van Reybrouck noemt de rebellen ook “uitgesproken anti-
Amerikaans, anti-Belgisch en anti-katholiek”.10
Voor enige nuance wordt geen plaats
gemaakt. Zo kan makkelijk de perceptie ontstaan dat het om een irrationele beweging zou
gaan. Toch lagen wel degelijk erg reële problemen aan de basis van de opstand.
De reden waarom er minder interesse is voor het standpunt van de rebellen zelf, is wellicht
tweevoudig. Ten eerste geldt dat “history is written by winners”.11
Opstanden en revoluties
zijn altijd al een populair onderzoeksthema geweest. Zoals Goldstone aangeeft, heeft de vraag
waarom sommige regimes vallen door toedoen van hun eigen bevolking al generaties
waarnemers bezig gehouden.12
Veel minder interesse is er echter voor opstanden die niet
succesvol bleken. Ondanks hun initiële succes moesten de rebellen uiteindelijk het onderspit
7 Van Kerkhove, Valeer en Fons Robberechts. Simba’s en para’s in Stan (Heideland, 1965),
11, 18, 38. 8 Riccardi, Andrea. De eeuw van de martelaren (Terra - Lannoo, 2002), 348.
9 Van Reybrouck, Congo, 340.
10 Van Reybrouck, Congo, 342.
11 De quote wordt vaak, in licht aangepaste vorm, toegeschreven aan Winston Churchill, maar
is van dubieuze origine. 12
Goldstone, Jack A. “The Comparative and Historical Study of Revolutions.” Annual Review
of Sociology, vol. 8 (1982), 187.
4
delven, en met de tweede staatsgreep van Mobutu (25 november 1965) brak een nieuw
tijdperk aan. In dat opzicht kan de opstand misschien niet onterecht als een voetnoot in de
geschiedenis van Congo gezien worden. Maar net die voetnoten kunnen erg interessant en ook
zeer leerzaam zijn. Stephen Ellis riep al op om niet enkel oog te hebben voor ideeën die
achteraf gezien succesrijk zijn gebleken, maar aandacht te besteden aan wat hij “the pools and
eddies of history” noemt, bewegingen en ideeën die de macht niet grepen, “turning-points
where history failed to turn”.13
De opstand van 1964 was net zo’n keerpunt waar de
geschiedenis verschillende richtingen kon uitgaan, maar uiteindelijk niet in het voordeel van
de rebellen evolueerde. Dit betekent niet dat hun korte episode ons niets te vertellen heeft.
Wel integendeel, uit hun falen vallen evenzeer lessen te trekken. Bovendien kregen in deze
periode ideeën vorm die decennia later zouden terugkeren, in Congo en op andere plaatsen op
het Afrikaanse continent, en die tot vandaag een impact hebben op de politieke scène. In dat
opzicht zou een beter begrip van de Simba-opstand ook een nieuw licht kunnen werpen op
latere gebeurtenissen.
Ten tweede geldt ook en misschien wel vooral dat “history is written by writers”.14
De
overgrote meerderheid van de literatuur is van de hand van westerse auteurs. In sommige
gevallen zijn het trouwens ex-kolonialen, wat onvermijdelijk hun standpunt kleurt.15
Ook de
bronnen die de auteurs voorhanden hadden, waren meestal van westerse makelij. Een groot
deel van de Congolese deelnemers aan de oproer was ongeletterd en een nog groter aandeel
had de middelen noch de motivatie om zijn ervaringen en beweegredenen te noteren. Het
beschikbare bronnenmateriaal bestaat daarom voornamelijk uit documenten van internationale
overheidsinstanties en internationale pers, en uit getuigenissen van blanke handelaars, dokters,
missionarissen en huurlingen die de feiten van nabij meemaakten. Zij die de pen hanteren,
bepalen uiteindelijk de invalshoek waarmee naar de feiten gekeken wordt. In dit geval
betekent het dat het perspectief al snel en automatisch eurocentrisch wordt. Ook niet-Europese
auteurs slagen er niet altijd in zich hieraan te onttrekken. Georges Nzongola-Ntalaja vertrekt
in zijn werk wel van het Congolese perspectief, maar door de verklaringen voor wat er in de
periode van de opstand allemaal misliep voornamelijk in het Westen te zoeken, verlegt hij
13
Ellis, Stephen. “Africa’s Wars of Liberation, some Historiographical Reflections.” In
Trajectoires de libération en Afrique contemporaine, geredigeerd door Piet Konings, Wim
van Binsbergen en Gerti Hesseling, (African Studies Centre Leiden, 2000), 89. 14
Een quote die soms aan F. Scott Fitzgerald wordt toegeschreven, maar opnieuw van
ongekende origine is. 15
Onder andere Van Bilsen, Jef. Kongo 1945-1965. Het einde van een kolonie (Davidsfonds,
1993) ; Geerts, Walter. Binza 10, de eerste tien onafhankelijkheidsjaren van de
Democratische Republiek Kongo (Story-Scientia, 1970).
5
toch opnieuw de focus.16
Anderzijds moet gezegd dat de focus op westerse bronnen niet bij
voorbaat belet dat zeer goede studies over het conflict gemaakt kunnen worden. In dat opzicht
moet vooral het werk van Zana Aziza Etambala vermeld worden, die de archieven van de
verschillende Belgische congregaties uitploos en mij zo een uitstekende inleiding op het
conflict bood.17
Toch blijft de invalshoek hiermee eenzijdig.
Opzet van de masterproef
Mijn intentie is het over een andere boeg te gooien, de focus op de westerse actoren te laten
varen en me vooral toe te leggen op het gezichtspunt van de opstandelingen. Wat mij
interesseert, is wie de rebellen waren en wat hen tot verzet dreef. Hoe zagen ze zichzelf en
hoe verantwoordden ze hun daden? En wat verwachtten zij van hun opstand? Waar zou het
met Congo naartoe moeten eens ze hun strijd succesvol beëindigd hadden? De hypothese was
dat hierop geen eenduidig antwoord zou komen, maar een onderscheid zou moeten gemaakt
worden in de motieven en verwachtingen, in ieder geval al tussen elite en massa, en eventueel
ook tussen verscheidene politieke leiders en verschillende rangen van de bevolking.
Ik wil in deze ook een onderscheid maken tussen de ideologie die werd uitgedragen en de
achterliggende drijfveren. Wanneer Etambala stelt dat “de onderliggende redenen van de
crisis die uitbrak zeer ideologisch getint waren”, kan ik me in een dergelijke zienswijze
moeilijk vinden.18
Mijn opvatting en uitgangspunt is dat het merendeel van de mensen niet ten
strijde trekt omwille van een ideologie, maar in de eerste plaats vanwege concrete socio-
economische of politieke motieven. Ideologie is zelden een primaire drijfveer, maar wordt in
de (aan)loop van een conflict een middel tot verantwoording en rechtvaardiging.19
In deze
studie interesseren beide aspecten me: zowel de onderliggende grondfactoren als de ideologie
die hieraan verbonden werd.
Evenzeer wil ik weten waar het fout liep met de opstand. Hoewel het verzet gedragen werd
door een brede laag van de bevolking, de regering van Léopoldville zwak stond en op weinig
legitimiteit kon rekenen, en de ontwikkeling van de strijd in de eerste maanden voor hen het
beste deed vermoeden, werden de rebellen uiteindelijk verslagen. Het is algemeen geweten
16
Nzongola-Ntalaja, The Congo: From Leopold to Kabila: A People’s History (2002). 17
Etambala, Zana Aziza. Congo ’55-’65: Van koning Boudewijn tot president Mobutu
(Lannoo, 1999). 18
Etambala, Congo ’55-’65, 243. 19
Coolsaet, Rik. Macht en waarden in de wereldpolitiek. Actuele vraagstukken in de
internationale politiek (Academia Press, 2012), 414.
6
dat de inmenging van verschillende westerse actoren hier een groot aandeel in had, maar ik
wil ook op zoek gaan naar interne oorzaken voor de neergang van de opstand.
Het opzet is dus een ruime analyse te bieden van de Simba-opstand, met een focus op het
perspectief van de rebellen, eerder dan dat van de actoren die uiteindelijk het pleit wonnen.
De centrale vraagstelling in deze studie is daarom wat de oorzaken van de opstand waren,
welke motieven en belangen er bij de verschillende actoren speelden, en wat de redenen
waren voor het uiteindelijke falen van de beweging. Omwille van de geselecteerde bronnen,
die hieronder besproken worden, zal de studie zich voornamelijk, maar zeker niet uitsluitend,
toespitsen op het leiderschap van de rebellenbeweging. Ik hoop hiermee een duidelijker en
genuanceerder inzicht te bieden op de Simba-opstand, op de visie en denkbeelden van de
rebellen en de verschillende dynamieken die speelden, en hiermee ook enkele twistpunten in
de literatuur op te lossen.
Bronnen en methode
Om de doelstellingen te realiseren, wilde ik zoveel mogelijk bronnen betrekken die door de
rebellen zelf werden nagelaten. Want hoewel ze schaarser zijn dan de Europese getuigenissen,
zijn ook van hen wel degelijk geschreven bronnen bewaard.
Het startpunt voor iedere onderzoeker die geïnteresseerd is in de gebeurtenissen van de Eerste
Republiek zijn de publicaties van het Centre de recherche et d’information socio-politique
(CRISP). Die onderzoeksinstelling verzamelde, met de medewerking van onder andere Benoît
Verhaegen, een schat aan politieke informatie, van krantenknipsels over partijprogramma’s
tot briefwisseling van betrokkenen. De documenten werden voor de periode 1959-1967
gepubliceerd, becommentarieerd en aan elkaar gebreid in jaarboeken.20
Hier is veel informatie
te vinden over de aanloop naar en gebeurtenissen van de Simba-rebellie, waaronder
documenten van de hand van de kaders van de Conseil National de Libération (CNL), een
politiek kartel dat een deel van de opstand leidde.
Een tweede bron zijn de edities van Le Martyr. Na de inname van Stanleyville, dat de
hoofdstad van de opstand zou worden, begon diezelfde CNL met de uitgave van een eigen
20
In deze studie werden de jaarboeken van de periode 1963-1965 gebruikt. In de voetnoten
werden bij een eerste verwijzing de namen vermeld van de diensthoofden onder wiens
redactie het werk tot stand kwam. Bij volgende verwijzingen werd de instelling (CRISP) als
auteur opgegeven, om plaats te sparen en aangezien het in wezen een collectief werk betreft.
Om te verwijzen naar directe bronnen die in de uitgaven van het CRISP werden opgenomen,
werd in voetnoot de oorspronkelijke auteur, titel en datum (voor zover gekend) weergegeven,
gevolgd door de aanvulling dat deze bron geciteerd werd door het CRISP.
7
krant, waarvan negentien nummers verschenen tussen 22 augustus en 22 november 1964.
Deze periode omspant het hoogtepunt van de rebellie. In de artikels werd een interpretatie
gegeven aan lokaal, nationaal en internationaal nieuws. Het blad werd verder gebruikt voor
aankondigingen en instructies aan de bevolking, en er werd zelfs nog ruimte gevonden voor
fait divers. Le Martyr is zo de belangrijkste directe, integraal bewaarde bron voor het
wereldbeeld en de motieven van de leiders van de revolutie. De krant biedt ook, vaak indirect,
een unieke blik op het dagelijkse leven in het gebied dat onder controle van de rebellen stond,
en op de communicatie van de politieke kaders van de opstand met de bevolking. De edities
zijn beschikbaar in het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse
Maatschappij (Cegesoma) en zullen in deze studie dan ook uitvoerig geanalyseerd worden.21
Voor de interacties van de leiders van de opstand met de Organisatie van Afrikaanse Eenheid
(OAE), de voorloper van de Afrikaanse Unie, werd ten slotte de kritische bronnenuitgave van
Catherine Hoskyns geraadpleegd.22
Bronnenmateriaal is dus wel degelijk voorhanden, maar niettemin moet meteen ook op een
aantal beperkingen van deze documenten worden gewezen. Ten eerste is het bronnenmateriaal
verre van volledig. De publicaties van het CRISP zijn een selectie uit het materiaal dat zij zelf
in handen kregen. Voor de uitgegeven bronnen is dit nog vrij compleet te noemen,ware het
niet dat het CRISP zelf enkele kanttekeningen maakt: vaak handelen de bestaande bronnen
enkel over de belangrijkste steden, en zelfs voor deze centra is de inhoudelijke kwaliteit vaak
onregelmatig en onzeker.23
Voor de onuitgegeven bronnen, zoals de briefwisseling, geldt
wellicht dat de teruggevonden gegevens slechts een fractie uitmaken van het oorspronkelijke
materiaal. De blik die Le Martyr biedt is beperkt tot de hoofdstad van de opstand en à la
limite de provincie Orientale. Voor het dagelijkse leven in andere gebieden zijn er weinig of
geen (tenminste, geen Congolese) bronnen voorhanden, hoewel er redenen genoeg zijn om
aan te nemen dat er sterke parallellen kunnen getrokken worden tussen de situatie in
Stanleyville en de andere steden onder controle van de rebellen.
Ten tweede moet men zich steeds bewust zijn van de oorsprong van de bronnen. De auteurs
waren in alle gevallen geaffilieerd met de CNL en dus lid van een elite die leiderschap
21
Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma) -
SOMA BC Rc 4628. Le Martyr, organe de combat du Conseil National de Libération, 1ste
jaargang, no. 1 t.e.m. 19 (22-23/8/1964 tot 21-22/11/1964). 22
Hoskyns, Catherine. Case studies in African diplomacy, I: The organization of African
unity and the Congo crisis, 1964-65 (Oxford University Press, 1969). 23
Gérard-Libois, Jules, en Jean Van Lierde, eds. Congo 1964, les dossiers du CRISP (CRISP,
1965), Avant-propos.
8
probeerde te bieden. Nergens komt de modale strijder zelf aan het woord en zijn verhaal is
dan ook moeilijk te reconstrueren. Zonder uitgebreide toegang tot mondelinge interviews,
behoort een echte geschiedschrijving ‘van onderuit’ voor deze periode niet tot de
mogelijkheden. In deze studie zal de focus dus meer op de kaders van de opstand dan op de
ervaringen van de gewone strijders liggen. Het perspectief van de massa kan in een
volksopstand uiteraard niet genegeerd worden, alleen is de analyse voor dit onderdeel meer
afhankelijk van secundaire literatuur (veelal daterend van kort na de feiten) dan van primaire
bronnen.
Indeling van het betoog
In een eerste hoofdstuk wordt de voorgeschiedenis van het conflict geschetst. De opstand van
1964 vond, zoals elke historische gebeurtenis, natuurlijk niet in een vacuüm plaats. Om de
feiten te begrijpen moeten zij in een historisch kader geplaatst worden. De politieke
aanleidingen van het conflict moeten gezocht worden in de gebeurtenissen van de eerste jaren
van de onafhankelijkheid. Voor een volkomen begrip van de situatie moet zelfs nog iets
verder teruggekeerd worden, naar de jaren van de dekolonisatie, toen de Congolese politieke
partijen vorm kregen en de belangrijkste breuklijnen in het politieke landschap ontstonden.
In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de economische en sociale aanleidingen van de
opstand. Politieke ideeën en tegenstellingen kunnen dan wel een beperkte elite motiveren,
maar om van een volksopstand te kunnen spreken, hebben zij natuurlijk de steun van de
massa nodig. We zullen zien dat het volk in de eerste plaats gemotiveerd werd door socio-
economische grieven.
Vervolgens wordt het verloop van de opstand geschetst. Of liever, opstanden, want we zullen
zien dat er op dat moment in feite twee afzonderlijke opstanden plaatsvonden, hoewel zij
gebaseerd waren op dezelfde grondvesten en vergelijkbare doelstellingen hadden.
Daarna wordt het evenementiële weer verlaten en wordt ingegaan op een aantal
karakteristieken van de opstand. Meer specifiek is er ruime aandacht voor de ideeën en
strategieën van de CNL, voor haar relaties met het buitenland en voor de interne organisatie
van het rebellengebied. Dit zoveel mogelijk aan de hand van bronnen die van het leiderschap
van de opstand zelf uitgingen.
Ter conclusie worden alle elementen samengevoegd in een raamwerk dat als een meer
theoretische of analytische benadering van de rebellie kan worden gezien. Zo wordt een beeld
geschetst van de elementen die bijdroegen tot het succes en falen van de Simba-opstand, maar
ook van opstanden in het algemeen.
9
Maar beginnen doen we dus bij het dekolonisatieproces en de vorming van een inlandse
politieke elite. Aangezien in deze studie wordt getracht om zoveel mogelijk oog te hebben
voor het Congolese perspectief, is het niet meer dan gepast dat ons verhaal start op het punt
waarop die Congolezen probeerden hun geschiedenis in eigen handen te nemen.
10
2. Voorgeschiedenis
2.1 De dekolonisatie: de weg naar dipenda (1955-1960)
De politisering van Congo
Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog waaide een dekolonisatiegolf over eerst Azië en
het Midden-Oosten, en vervolgens Afrika. Die trend was echter aan de Belgische koloniale
kringen voorbij gegaan. Niemand daar die in de eerste helft van de jaren 1950 dacht aan een
mogelijke onafhankelijkheid van de kolonie. Wie hen verteld had dat dit proces enkele jaren
later al afgerond zou zijn, was ongetwijfeld voor gek verklaard.
De eerste stemmen voor autonomie gingen op toen de Belgische jurist Jef Van Bilsen in 1955
zijn ‘Dertigjarenplan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika’ lanceerde.24
Hoewel
hiermee voor het eerst het thema van zelfbestuur aangesneden werd, was dit duidelijk bedoeld
als verre toekomstmuziek. Het idee werd echter snel opgepikt in Congo. Aanvankelijk werd in
de geest van het artikel van Van Bilsen nog gepleit voor een gezamenlijk Belgisch-Congolees
initiatief tot geleidelijke verandering, maar al snel werd dit vervangen door een radicaler
discours en de eis tot onmiddellijke zelfbeschikking. Dit sloeg in koloniale milieus in als een
bom.
Er vond in die dagen een geleidelijke politisering plaats onder de Congolese évolués. De
nieuwe politieke leiders waren allen leden van een prille stedelijke elite: relatief jonge
mannen die onder het koloniaal bestuur onderwijs hadden genoten en er een moderne (lees:
verwesterde) levensstijl op nahielden. Ze vormden de nieuwe intellectuele bovenlaag van het
land en vervingen, tenminste in de steden, het gezag van de traditionele chiefs. Ondanks hun
urbane achtergrond behielden ze de band met hun respectievelijke etnieën en wierpen ze zich
op als woordvoerders van hun gemeenschap.25
België reageerde op hun groeiende frustraties
door eindelijk een beperkte machtsdeelname toe te staan. In een aantal steden kregen de
Congolese wijken vanaf 1957 voor het eerst eigen burgemeesters en gemeenteraden. Veel
verkozenen stelden zich echter niet zomaar tevreden met hun postje, maar riepen meteen op
24
Deze paragraaf is gebaseerd op Van Reybrouck, Congo, 246-270. 25
Van Reybrouck zegt hier over: “Dat lijkt contradictoir, maar is het niet. Het gevoel van
etnische identiteit was bij uitstek een stedelijk besef. Pas in contrast met anderen ging men
nadenken over de eigen herkomst […] Het uitspelen van de tribale kaart bleek ook politiek-
strategisch een slimme keus: zo konden ze de massa bereiken.” Congo, 268.
11
tot meer verregaande veranderingen. De eerste verkiezingen in de geschiedenis van Congo
wakkerden de onrust zo alleen maar verder aan.
In 1958 werd ter gelegenheid van de Expo voor het eerst een substantiële groep Congolese
évolués en militairen in Brussel uitgenodigd. Intellectuelen en gezaghebbende figuren uit
verschillende delen van Congo kwamen niet alleen voor het eerst in contact met de rest van de
wereld, maar ook met elkaar. Ideeën werden uitgewisseld en het politieke bewustzijn werd
gevoed. Na de Expo schoten de politieke partijen in Congo dan ook als paddenstoelen uit de
grond. Elke streek en bevolkingsgroep kreeg plots zijn eigen regionale politieke partij. Door
de wildgroei van partijen liepen twee belangrijke ideologische breuklijnen. De eerste was die
tussen radicaal en gematigd. Met radicaal wordt bedoeld: voor een snelle dekolonisatie en een
complete breuk met België; gematigden wilden liever de band met het moederland behouden.
De tweede breuklijn was die tussen voorstanders van een federaal Congo en diegenen die een
unitair land verkozen.
De MNC en Patrice Lumumba
Een buitenbeentje onder de nieuwe partijen was de Mouvement National Congolais (MNC).
In tegenstelling tot de andere partijen had de MNC geen basis bij een specifieke etnische
groep of in een bepaalde regio, maar had ze leden uit verschillende streken en
bevolkingsgroepen. De partij vond aanhang in het hele land en was daarmee de eerste
nationale Congolese partij. Oprichter en spilfiguur was de charismatische Patrice Lumumba.
Lumumba’s absolute prioriteit was een snelle en totale onafhankelijkheid.26
Hij was ervan
overtuigd dat die onafhankelijkheid enkel kon bekomen worden door de eenheid van de natie
te bewaren. Hij bewandelde dan ook de weg van het unitarisme en zag geen plaats voor
tribalisme, provincialisme of federalisme. Lumumba was een nationalist.27
Zijn focus lag op
de politieke dekolonisatie en de bewaring van de eenheid van het land. Minder aandacht was
er, althans zolang dat eerste doel niet was bereikt, voor de uitwerking van een economisch en
sociaal programma. Wel viel er in zijn denken reeds een humanitaire bezorgdheid te
ontdekken. Hij was een fervent opponent van de uitbuiting en raciale discriminatie van het
26
Deze paragraaf is gebaseerd op Sartre, Jean-Paul. “La pensée politique de Patrice Emery
Lumumba.” Présence africaine, no. 47 (1963): 1-10. 27
Meer specifiek gaat het om civic nationalism, waarbij de natie wordt gedefinieerd door het
staatsburgerschap, ongeacht de etnische achtergrond van die burgers. Men zou kunnen zeggen
dat de etnisch-regionale partijen evenzeer nationalisten waren, met dat verschil dat zij het idee
toespitsten op een specifieke volksgroep (etnisch nationalisme). De constructie en definitie
van nationalisme is dus vaak problematisch. Daarom wordt het onderscheid hier gemaakt
tussen unitaristen en federalisten of regionalisten.
12
kolonialisme en sprak over sociale rechtvaardigheid, zij het dat hij aanvankelijk nog vooral in
functie van zijn eigen sociale klasse (de évolués) dacht. Volgens Jean-Paul Sartre zou
Lumumba, indien hij langer aan zet was geweest, vermoedelijk steeds meer naar het
Afrikaans socialisme geneigd zijn, zeker als het alternatief het neokolonialisme was.
Niettemin is er in zijn korte politieke carrière bij Lumumba van een duidelijk sociaal-
economisch programma, althans publiek, nooit sprake geweest.
De rellen van 1959 en de Rondetafelconferentie
Hoewel er steeds meer aanwijzingen waren dat de Congolezen stilaan genoeg hadden van het
kolonialisme, kwam het eerste grote incident toch enigszins uit de lucht gevallen. Op 4 januari
1959 braken in de hoofdstad Léopoldville na een voetbalwedstrijd zware rellen uit. Hierbij
werden blanken aangevallen en schreeuwde de massa om dipenda, de verbastering van het
Franse indépendance. De politie kreeg de situatie niet onder controle en het leger moest
tussenbeide komen.28
Het moet gezegd dat de politieke elite geen groot aandeel had in de
gebeurtenissen en de aanleiding eerder economisch van aard was, maar in België betekende
het een donderslag bij heldere hemel.29
Het werd in het thuisland plots pijnlijk duidelijk dat de
onafhankelijkheid onafwendbaar was.
Een jaar later werden de meest vooraanstaande Congolese politici in Brussel uitgenodigd om
met hun Belgische collega’s te discussiëren over de toekomst van de kolonie. In Belgische
politieke kringen bestond geen consensus over de te volgen strategie. Men was dan ook slecht
voorbereid op de Congolese eendracht tijdens de rondetafelconferentie. Totaal onverwachts
vormden de Congolese deelnemers een gemeenschappelijk front en spraken ze met één stem,
over de politieke, etnische en ideologische breuklijnen heen. Wat een informeel gesprek had
moeten worden, kreeg vanwege de duidelijke Congolese eisen plots een veel groter belang.
Voor de Belgen het goed en wel beseften, werden toegevingen gedaan en zelfs een concrete
datum voor de onafhankelijkheid vooropgesteld: 30 juni 1960. Over enkele maanden al, maar
indien het een conflict wou vermijden, had België geen andere keuze meer.30
28
Van Reybrouck, Congo, 264-266. 29
Sartre, “La pensée politique de Patrice Emery Lumumba”, 6. 30
Van Reybrouck, Congo, 272-275. België moest daarbij niet alleen rekening houden met de
situatie in Congo, waar zeker zware rellen zouden zijn uitgebroken, maar ook met het
internationale klimaat: de Verenigde Naties en de twee grootmachten VS en USSR namen een
antikoloniale positie in. Een hard optreden in Congo zou internationaal isolement hebben
betekend.
13
Verkiezingen en de officiële inhuldiging
Ter voorbereiding van de onafhankelijkheid vonden in mei 1960 de eerste nationale
democratische verkiezingen plaats. De winnaars waren de MNC van Patrice Lumumba, dat
vooral populair was in het midden en noordoosten van het land, en de verschillende grote
regionale partijen. Lumumba vormde een coalitie met de Parti Solidaire Africain (PSA), het
Centre de Regroupment African (CEREA), de Association Générale des Baluba du Katanga
(BALUBAKAT) en enkele kleinere formaties. Partijen met een regionale dan wel etnische
basis, die wel het radicale unitarisme van Lumumba deelden.31
De breuklijn tussen
radicalen/unitaristen en gematigden/regionalisten had trouwens nog voor de verkiezingen
voor een splitsing in de MNC gezorgd. Een strekking rond Albert Kalonji was het niet eens
met Lumumba’s visie, waardoor de MNC verdeeld in respectievelijk MNC-K en MNC-L naar
de kiezer trok.
Hoewel Lumumba het grootste stemmenkanon was geweest en met zijn coalitiepartners een
meerderheid in het parlement vertegenwoordigde, schoof de Belgische minister Ganshof van
der Meersch, die bevoegd was met de transitie, Joseph Kasavubu als kandidaat-premier naar
voren. Kasavubu was de leider van de Alliance des Ba-Kongo (ABAKO), die sterk stond in
het westen van het land en de hoofdstad Léopoldville, maar bij de nationale verkiezingen toch
pas de vierde partij was. Kasavubu werd echter door Brussel als een gematigder en dus beter
alternatief voor de radicale Lumumba beschouwd. Maar Kasavubu slaagde er niet in een
werkzame regering te vormen, waarna Lumumba toch aan zet kwam en de eerste premier van
Congo werd. Kasavubu werd als president en staatshoofd aangesteld.32
Op 30 juni 1960 vierde Congo haar onafhankelijkheid. Bij de officiële inhuldiging nam de
kersverse premier in het bijzijn van koning Boudewijn onverwachts het woord en gaf hij een
erg bittere speech, gericht tegen de uitwassen van het kolonialisme. De negatieve perceptie
die in België en bij uitbreiding het Westen al rond Lumumba heerste, werd hiermee alleen
maar kracht bij gezet. De internationale relaties stonden meteen op scherp.
31
Lodge, Tom, Denis Kadima en David Pottie eds. Compendium of Elections in Southern
Africa (EISA, 2002), 65. Geciteerd in: Electoral Institute for Sustainable Democracy in
Africa. DRC: 1960 National Assembly Results (2007). Geraadpleegd via:
http://www.eisa.org.za/WEP/drc1960results.htm, laatst op 11/7/’13. 32
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 96-97.
14
De paradox van de jaren ’50
Nu het land een Congolese regering had, was het op papier klaar voor de onafhankelijkheid.
De realiteit was echter heel anders. De paradox van de jaren 1950 is dat het
dekolonisatieproces veel te laat in gang werd gezet, maar de onafhankelijkheid uiteindelijk te
haastig werd doorgevoerd.33
In plaats van het land degelijk voor te bereiden op zelfbestuur,
bleef België te lang vasthouden aan haar kolonie. Het koloniale bestuur probeerde de onrust in
te dammen, maar liep constant achter de feiten aan en verloor alle controle over de situatie.
Toen het eindelijk duidelijk werd dat de situatie niet langer houdbaar was, besliste men dan
maar vlug de politieke onafhankelijkheid toe te kennen. In Brussel ging men er toch van uit
dat België ook na de onafhankelijkheid de touwtjes in handen zou houden, via politieke
raadgevers, legerofficieren, grote bedrijven en de missionarissen in het onderwijs. De
koloniale grip werd volgens Sartre bewust ingewisseld voor een neokoloniale controle.34
Maar omdat België had nagelaten haar opvolgers op te leiden, slaagde het er niet in de macht
over te dragen aan een gematigde en meer conservatieve leidersgroep die de economische en
strategische belangen van het Westen zou bevorderen. In de volgende jaren zouden België en
de Verenigde Staten samenwerken om dit recht te zetten.35
De haastige dekolonisatie had ook voor de Congolezen zelf negatieve gevolgen. Door de
oplopende frustraties waren de Congolezen in de jaren 1950 steeds minder geïnteresseerd in
dialoog en langzame verandering. De politieke partijen raakten verstrengeld in een onderlinge
opbodpolitiek, waarbij alleen de meest radicale standpunten zegevierden. De
onafhankelijkheid moest onmiddellijk en onvoorwaardelijk zijn, elke geleidelijkheid werd
verworpen. Wanneer ze uiteindelijk hun slag thuishaalden, viel de macht plots, bijna van de
ene dag op de andere, in handen van een nieuwe elite die niet bekwaam was voor die taak. De
nieuwe politieke leiders hadden geen enkele bestuurservaring, geen expertise, geen duidelijk
plan en geen zin voor realiteit.36
33
Van Reybrouck, Congo, 283. 34
Sartre, “Pensée”, 6. 35
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 96. 36
Van Reybrouck, Congo, 271-272, 282-283.
15
2.2 De eerste jaren van de onafhankelijkheid: desintegratie, buitenlandse
interventie en de machtsstrijd in Léopoldville (1960-1963)
Vele Congolezen geloofden dat er met de onafhankelijkheid een gouden tijdperk zou
aanbreken, dat men van de ene dag op de andere welvarend zou worden en alles zou
veranderen. De verschillende partijen deden wilde beloften, die al snel onhoudbaar zouden
blijken.37
In de eerste weken en maanden van de onafhankelijkheid stortte het kaartenhuisje
van de nieuwe staat compleet in elkaar.
De implosie van de staatsinstellingen
Al na vier dagen onafhankelijkheid begonnen de problemen.38
Anders dan in de politiek en
administratie bleven in het leger de hoge functies in de handen van Belgen. De soldaten van
de Force Publique, die zich al jaren als slaven behandeld voelden door hun blanke officieren,
begrepen dat de onafhankelijkheid voor hen niet meteen voordelen zou brengen en sloegen
aan het muiten. Om de gemoederen te bedaren, afrikaniseerde Lumumba onmiddellijk de hele
legertop. De opperbevelhebber werd Victor Lundula, met ene Joseph-Désiré Mobutu als diens
stafchef. Mobutu was vóór de onafhankelijkheid als jonge journalist bevriend geraakt met
Lumumba en ondertussen diens privésecretaris geworden. Nu begon hij aan een steile opmars
die hem binnen enkele jaren tot één van de machtigste en rijkste figuren van Afrika zou
maken. De Force Publique werd herdoopt tot het Armée Nationale Congolaise (ANC). De
maatregelen van Lumumba leidden inderdaad tot rust, maar zorgden er ook voor dat het leger
in één klap onthoofd was. Zo viel de voornaamste steunpilaar van de jonge staat weg.
Ondertussen kwam er een massale exodus van Europeanen op gang. Hoewel er bij de onlusten
tot dusver geen blanke doden waren gevallen, hadden enkele aframmelingen en
verkrachtingen, en vooral de opgeblazen geruchten die hierover de ronde deden, voor een
enorme paniek gezorgd. Dertigduizend kolonialen verlieten het land. Met hen verdween de
knowhow, wat dramatische gevolgen had voor het bestuur en de economie. Na twee weken
onafhankelijkheid zat Congo al met een onbekwaam leger, een slecht functionerende
administratie en een gestrande economie. De grondvesten van de staat waren in recordtempo
geïmplodeerd.
37
Van Reybrouck, Congo, 276-277. 38
Deze paragraaf is gebaseerd op Van Reybrouck, Congo, 300-311.
16
Desintegratie van het land: de Belgische interventie en de secessies
Toen op 9 juli 1960 de eerste Belgische doden vielen, zond het moederland troepen. Officieel
enkel om Belgische burgers te beschermen en te evacueren, maar algauw werd het ANC
ontwapend en werden grote gebieden bezet om de orde te handhaven en het werk van de
koloniale staat te vrijwaren. Dit was natuurlijk een flagrante schending van de soevereiniteit
van Congo, wat kwaad bloed zette en het geweld tegen Belgen nog deed toenemen.39
Moïse Tshombe profiteerde van de
verwarring om op 11 juli de
onafhankelijkheid van Katanga uit te
roepen. Als leider van de
Conféderation des Associations
Tribales du Katanga (CONAKAT)
had Tshombe een sterke basis in de
rijkste en meest zuidelijke provincie
van Congo. Bij de verdeling van de
ministerambten van de regering
Lumumba was hij uit de boot
gevallen, terwijl ‘zijn’ Katanga toch
instond voor het gros van de nationale
inkomsten.40
Misnoegd had hij zich
teruggeplooid op zijn thuisstreek.
Anders dan Lumumba en Kasavubu was hij een groot voorstander van het behoud van de
band met België, niet in het minst omdat Katanga economisch afhankelijk was van Belgische
bedrijven als de mineraalgigant Union Minière. Hij kon dan ook meteen rekenen op Belgische
diplomatieke, technische en financiële steun.42
De Congolese regering vroeg bijstand aan de Verenigde Naties. Die riepen België op zijn
troepen terug te trekken en stuurden blauwhelmen om de vrede te handhaven, maar lieten wel
39
Van Reybrouck, Congo, 311-316. 40
Katanga bezit een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, vooral koper en kobalt. Bij de
onafhankelijkheid was de provincie goed voor 75% van de minerale output, 50% van de totale
nationale middelen en 20% van de totale budgettaire uitgaven van de regering. Ndikumana,
Léonce, en Kisangani Emizet. “The Economics of Civil War: The Case of the Democratic
Republic of Congo.” In Understanding Civil War: Evidence and Analysis, geredigeerd door
Paul Collier en Nicholas Sambanis (World Bank, 2005), 65. 41 Adaptatie van http://en.wikipedia.org/wiki/File:CongoCrisis_Map.svg. 42
Ndikumana en Emizet, “The Economics of Civil War”, 67.
Kaart 2. Territoriale machtsverhoudingen in Congo, 1960-63.41
17
na het optreden van België te veroordelen en gaven geen mandaat om hen te verdrijven of
Katanga weer aan te hechten.43
Pas eind augustus zouden de Belgische troepen Congo
verlaten. Premier Lumumba vond het optreden van de VN onvoldoende en zocht steun bij de
Sovjet-Unie, dat binnen de VN het meest de kant van Congo had gekozen. Dit manoeuvre had
binnen het kader van de Koude Oorlog natuurlijk verstrekkende gevolgen. Wie toenadering
zocht tot de USSR, riep meteen de toorn van de Verenigde Staten over zich af. Lumumba
werd terstond als communist bestempeld, en in westerse kringen werden steeds meer plannen
gemaakt om hem politiek buitenspel te zetten. Brussel zette al openlijk in, indien niet in
woorden dan zeker wel in daden, op Tshombe’s Katanga als uitvalsbasis voor een Congo
zonder radicalen als Lumumba. De VS liet vooralsnog, om een open conflict zoals in Korea te
vermijden, haar invloed vooral achter de schermen gelden, via de VN en de CIA. Haar
pionnen zouden Kasavubu en later Mobutu worden.44
Op 8 augustus 1960 scheurde ook het zuiden van Kasaï zich af.45
Albert Kalonji, die zoals
gezegd al vóór de verkiezingen met Lumumba in conflict was gekomen en niet toevallig net
als Tshombe naast een ministerspost had gegrepen, maakte gebruik van lokale etnische
spanningen en de chaos op het centrale niveau om een eigen staat voor zijn Baluba te creëren.
Met de onafhankelijkheid verzekerde Kalonji zich van de controle over de diamantproductie
in de mijnstaat en de financiële steun van het Belgische Forminière.46
Lumumba stuurde het
disfunctionele regeringsleger om de provincie te heroveren, wat tot etnische slachtpartijen
leidde waarbij enkele duizenden slachtoffers vielen.47
De moord op Lumumba
Door de toenadering tot de Sovjet-Unie en het harde optreden in Kasaï had Lumumba het
definitief verkorven bij het westerse blok. In een poging de premier te isoleren, trokken de
Verenigde Staten steeds nadrukkelijker de kaart van Kasavubu. Hoewel hun partijen in kartel
naar de verkiezingen waren getrokken, bestonden tussen president en eerste minister immers
sterke ideologische verschillen: allebei waren ze antikoloniaal ingesteld, maar de MNC van
43
De missie van de blauwhelmen stond bekend als ONUC (Opération des Nations Unies au
Congo) en zou tot1964 duren. 44
Van Reybrouck, Congo, 317-320. 45
Officieel als État minier du Sud-Kasaï. 46
Gondola, Charles Didier. The History of Congo (Greenwood, 2002), 123-126. De financiële
steun van de Belgische bedrijven bestond er vooral in dat de belastingen betaald werden aan
de regering van de afgesplitste gebieden, in plaats van aan de centrale staat. Dit betekende
voor die laatste een belangrijk verlies aan fondsen. 47
Ndikumana en Emizet, “Economics”, 64.
18
Lumumba stond voor een unitair land, terwijl de ABAKO van Kasavubu een federaal, sterk
gedecentraliseerd Congo wilde.48
ABAKO was immers in de eerste plaats een etnische
organisatie, die de belangen van de Bakongo vertegenwoordigde.49
Naast het ideologische
conflict speelde ongetwijfeld ook simpelweg een onderlinge machtsstrijd een rol in het
uitdiepen van de breuk tussen president en premier. Aangespoord door de VS en zijn
Belgische raadgevers zette Kasavubu op 5 september 1960 de premier af, maar nog geen uur
later verklaarde Lumumba op zijn beurt dat Kasavubu werd afgezet.50
Het parlement steunde
Lumumba, waarop Kasavubu het parlement ontbond. Verwarring alom. Mobutu, die
ondertussen de controle over het leger had, schiep orde in de chaos met een staatsgreep.
Officieel werden beide kemphanen geneutraliseerd, maar terwijl Lumumba huisarrest kreeg,
mocht Kasavubu gewoon aanblijven als president. De overgebleven getrouwen van Lumumba
trokken naar Stanleyville, de hoofdstad van de provincie Orientale in het noordoosten van het
land, waar de premier erg veel aanhang had. Daar vormde Antoine Gizenga, vicepremier en
als voorzitter van de PSA één van de belangrijkste bondgenoten van Lumumba, een nationale,
‘lumumbistische’ tegenregering waarmee hij naar eigen zeggen het enige democratisch
verkozen gezag vertegenwoordigde. Op dat moment claimden dus niet minder dan vier
regeringen de soevereiniteit over een deel van het Congolese grondgebied.51
In november 1960 ontsnapte Lumumba uit zijn woning. Wetende dat hij ondanks de
bescherming van VN-blauwhelmen in Léopoldville niet veilig was, probeerde hij zijn
medestanders in Stanleyville te bereiken. Hij werd echter onderschept door de troepen van
Mobutu en teruggebracht naar de hoofdstad. In januari 1961 werd hij overgebracht naar
Katanga, omdat hij daar geen aanhangers zou vinden. Kort na zijn aankomst in Elisabethville
werd hij vermoord.
De omstandigheden van Lumumba’s dood zijn nooit volledig opgeklaard. Het staat vast dat
verschillende buitenlandse actoren er een rol in hebben gespeeld, maar hoe groot die rol
precies was, is niet geheel duidelijk. Er is onenigheid over wie het uiteindelijke bevel gaf voor
de moord. Zeker is dat de Verenigde Staten en hun bondgenoten, waaronder ook België, een
48
Van Reybrouck, Congo, 270. 49
Als leider van ABAKO en president van Congo bevond Kasavubu zich dus in een
contradictoire positie. Als president moest hij de eenheid van het land bewaren, vooral tegen
de afscheuringen van Tshombe en Kalonji, terwijl zijn kiezers van hem eigenlijk eenzelfde
separatisme verwachtten. Die tegenstrijdigheid sloeg bij Kasavubu volgens Sartre om in een
dictatoriaal centralisme en een toenadering tot de buitenlandse imperialistische machten.
Sartre, “Pensée”, 6. 50
Het vervolg van deze alinea is gebaseerd op Van Reybrouck, Congo, 321-326. 51
Zie kaart op pagina 16.
19
pro-westerse regering in Congo verkozen en dit onmogelijk achtten zolang Lumumba niet
(politiek) geëlimineerd werd.52
Er werd actief gewerkt aan zijn verwijdering van het politieke
toneel, en de oplossing van een moordaanslag werd zowel in Belgische kringen als bij de
Amerikaanse CIA zeker overwogen. Voor wat betreft de Belgische rol, schreef Ludo de Witte
in 1999 dat verschillende leden van de regering en koning Boudewijn impliciet groen licht
gaven voor de moord.53
België drong aan op diens arrestatie, isolatie en “definitieve
eliminatie” van de politieke scène. Een Belgische parlementaire onderzoekscommissie vond
in 2001 geen bewijs van een expliciet Belgisch bevel om Lumumba te elimineren, maar zowel
de Belgische raadgevers in Congo als de Belgische regering hadden wel aangestuurd op diens
overplaatsing naar Katanga, terwijl men wist dat zijn veiligheid daar zeker niet gegarandeerd
was. Daarom was de conclusie dat “sommige Belgische regeringsleden en andere Belgische
actoren een morele verantwoordelijkheid dragen in de omstandigheden die tot de dood van
Lumumba hebben geleid.”54
De moord zelf werd uitgevoerd door de Katangese autoriteiten,
zij het in aanwezigheid van tenminste één Belgische officier.55
Maar wie werkelijk verantwoordelijk was of het expliciete bevel gaf voor de moord doet in
deze studie eigenlijk niet ter zake. Belangrijker voor het verdere verloop van het verhaal is
wie in de toenmalige publieke perceptie verantwoordelijk werd geacht. Op het Afrikaanse
continent was men er algemeen van overtuigd dat Lumumba was vermoord op bevel van
Moïse Tshombe, ingefluisterd door de autoriteiten in Léopoldville en door de Verenigde
Staten. De VN van haar kant zou niet voldoende ondernomen hebben om Lumumba te
beschermen. Zijn dood riep zowel nationaal als internationaal veel verontwaardiging op. In
Congo werd Lumumba al snel de martelaar van de dekolonisatie, een symboolfiguur voor alle
onderdrukten. Met die status, die hij veel meer te danken had aan de omstandigheden van zijn
52
Ndikumana en Emizet, “Economics”, 67. 53
De Witte, Ludo. De moord op Lumumba (Van Halewijck, 1999). 54
Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. Parlementair onderzoek met het oog op
het vaststellen van de precieze omstandigheden waarin Patrice Lumumba werd vermoord en
van de eventuele betrokkenheid daarbij van Belgische politici (Verslag namens de
Onderzoekscommissie uitgebracht door Daniël Bacquelaine, Ferdy Willems en Marie-Thérèse
Coenen, Brussel: 16/11/2001), 839. Geciteerd in: Laenens, Leen en Paul Kerstens. “De
conclusies van de Lumumba-commissie: waarom we ze verdedigen en waarom ze uw
aandacht verdienen.” Oikos, 20 (januari 2002), 3. 55
Het laatste woord is hierover trouwens nog niet gezegd: Recent werd in België opnieuw een
gerechtelijk onderzoek naar de moord gestart, waarbij verschillende zonen van de gewezen
Congolese premier zich burgerlijke partij stelden. Zie o.a. JVT, “Federaal parket mag moord
op Lumumba onderzoeken”, De Standaard, 12/12/2012. Geraadpleegd via,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20121212_00399842, laatst op 11/7/’13.
20
overlijden dan aan enige politieke verwezenlijkingen bij leven, zou Lumumba cruciaal
worden voor de verdere geschiedenis van Congo.56
Het einde van de secessies en het conclaaf van Lovanium
De dood van Lumumba veranderde de houding van België ten aanzien van Katanga . Het was
nooit de intentie van de Belgen geweest om Congo op te splitsen. Nu ‘het probleem
Lumumba’ van de baan was, was de tijd rijp voor een hereengemaakt Congo – één dat geleid
werd door een volgzame regering die het vertrouwen genoot van het Westen. Moïse Tshombe
weigerde echter elke samenwerking met de centrale regering. Het verlies van de Belgische
steun betekende evenwel de diplomatieke isolatie van de Katangese regering. Ondertussen
had Tshombe ook te kampen met interne problemen: de Baluba in het noorden van de
provincie waren het oneens met Tshombe’s secessiepolitiek en luidden de start in van een
bloedig conflict.57
Ook de VN wou de Katangese secessie beëindigen, maar zowel
onderhandelingen als militaire acties leverden aanvankelijk weinig op. Tshombe beschikte
immers over een sterke privémilitie van gendarmen en blanke huurlingen.
Met de lumumbistische regering van Stanleyville werd een akkoord bereikt tot
onderhandelingen in de hoofdstad, op de campus van de universiteit van Lovanium.58
De
lumumbisten hadden afgesproken gezamenlijk Antoine Gizenga, als ‘geestelijke erfgenaam
van Lumumba’, voor te dragen als eerste minister van een regering van nationale eenheid.
Gizenga zelf was echter niet aanwezig en door onderlinge rivaliteiten en persoonlijke ambities
in de delegatie werd dit plan niet afdoende verdedigd. In plaats daarvan werd Cyrille Adoula,
een vertegenwoordiger van Léopoldville, op 2 augustus 1961 de nieuwe premier. Door dit
akkoord, zo legt Ludo Martens uit, wisselde de wettelijkheid van kamp: de regering van
Stanleyville kon niet langer claimen de rechtmatige opvolger van de regering Lumumba te
zijn. Meer dan een dozijn lumumbisten koos eieren voor zijn geld en vervoegde de regering
Adoula. Ook Gizenga gaf toe en werd vice-premier. Pas toen het te laat was, keerde hij
opnieuw zijn kar en voerde hij weer felle oppositie. Dit leidde begin 1962 tot zijn arrestatie.
56
Van Reybrouck, Congo, 327-328. 57
Tshombe was, zoals eerder gezegd, de leider van CONAKAT, dat de oorspronkelijke
bewoners van Katanga (Lunda, Baluba-Katanga, Bayeke) vertegenwoordigde. De Baluba-
Kasaï, die als gastarbeiders uit Kasaï gekomen waren, voelden zich bedreigd en verenigden
zich in BALUBAKAT. Deze partij was unitair ingesteld en had een coalitie gevormd met de
MNC van Lumumba. Ndikumana en Emizet, “Economics”, 65 ; Nzongola-Ntalaja, The
Congo, 96. 58
Deze alinea is gebaseerd op Martens, Ludo. Tien jaar revolutie in Kongo: de strijd van
Patrice Lumumba en Pierre Mulele (EPO, 1988), 108-118.
21
Rond diezelfde tijd slaagde het regeringsleger er in om Zuid-Kasaï te heroveren. Uiteindelijk
zou het nog een jaar duren voor ook het Katangese regime viel, na een finaal VN-offensief
met veel Amerikaanse steun. Tshombe vluchtte naar Spanje, het merendeel van zijn
privémilitie week uit naar Angola.59
De groep van Binza en de oprichting van de CNL
Met de vorming van de regering Adoula in augustus 1961 kwam er een einde aan een periode
waarin de verschillende premiers elkaar in sneltempo waren opgevolgd. Cyrille Adoula zou
drie jaar aanblijven. De controle in de hoofdstad lag echter niet bij de eerste minister.
Enerzijds was er president Kasavubu, die zijn positie wist te behouden en verstevigen.
Anderzijds was er de zogenaamde groep van Binza, die na de staatsgreep van Mobutu in
september 1960 steeds meer macht naar zich toe trok. De Binza-groep, vernoemd naar de
villawijk van Léopoldville waar vergaderd werd, was een informele kliek van vooraanstaande
politici onder leiding van het trojka Mobutu, Victor Nendaka en Justin Bomboko. De drie
waren respectievelijk opperbevelhebber van het leger, minister van Buitenlandse Zaken en
hoofd van de veiligheidsdiensten. Met ook de gouverneur van de centrale bank (Albert Ndele)
en de bestendig secretaris van Binnenlandse Zaken (Damien Kandolo) in hun midden
vertegenwoordigde de groep zowat alle sleutelposities in de staat.60
De groep was niet etnisch
gebonden en bestond voornamelijk uit unitaristen. De meesten van hen hadden trouwens ooit
tot de MNC behoord, maar ze waren veel gematigder dan Lumumba en wilden het patronage
van het Westen graag aanvaarden. Ze werden de beschermelingen van de VS, konden op
diens financiële steun rekenen en werden bijgestaan door Belgische raadgevers. De groep
controleerde de belangrijkste staatsorganen en de activiteiten van de partijen, en zette druk op
regering en parlement. Langzaam maar zeker werden alle prominente lumumbisten van het
politieke toneel weggezuiverd. De gematigden wonnen het pleit en de banden met België en
de VS werden aangehaald.61
Binnen de partijen die de coalitie rond Lumumba hadden gevormd, ontstonden nieuwe
breuklijnen tussen meer pragmatische fracties die wilden samenwerken met de regering
Adoula en de radicale vleugels die het gedachtegoed van Lumumba levendig hielden.62
Van
traditionele partijpolitiek was steeds minder sprake. Het politieke landschap viel uiteen in
59
Van Reybrouck, Congo, 333-336. 60
Geerts, Binza 10, 172. 61
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 125. 62
Belangrijk voor een goed begrip van het verdere verloop van deze studie is de splitsing
tussen de radicale/unitaire PSA-G(izenga) en gematigde/regionalistische PSA-K(amitatu).
22
groepjes met elk hun eigen ambities. De belangrijkste tweedeling bleef evenwel die tussen
gematigden en radicalen, anders gezegd, tussen zij die de westerse politieke en economische
inmenging aanvaardden en zij die op de nationale autonomie stonden. In de loop van 1963
voerden die laatsten permanente oppositie in het parlement. Of beter, opposities, want de
tegenstand was verdeeld en inefficiënt. De enige gezamenlijke eis leek de bevrijding van
Antoine Gizenga. Ondertussen probeerde president Kasavubu een nieuwe grondwet door te
drukken, maar door de onenigheid in het parlement verliep dit zeer moeizaam. Op 29
september was de president het zat en stuurde hij het parlement met vakantie. Het opstellen
van de nieuwe grondwet werd toevertrouwd aan een constitutionele commissie.63
Dit was het teken voor de radicale fracties om een oppositiefront te vormen. Op 3 oktober
1963 werd de Conseil National de Libération (CNL) geboren.64
Het manifest van de CNL
verklaarde dat, omdat de tot dusver incoherente aanpak van de strijd voor de nationale
bevrijding niet tot positieve resultaten had geleid, de nationalistisch-lumumbistische partijen
hadden beslist een coördinerende instantie op te richten. Het doel van de CNL werd
omschreven als “la décolonisation totale et effective du Congo dominé par la coalition des
puissances étrangères.” De onmiddellijke aanleiding was de ongrondwettelijke beslissing van
het staatshoofd om het parlement te sluiten en haar wetgevende bevoegdheden over te dragen
aan een commissie, die volgens de CNL zou bestaan uit buitenlanders en een nieuw koloniaal
charter zou opstellen. Dit werd als verraad aan de natie gezien. Het staatshoofd werd
verantwoordelijk gesteld voor de crisis van de laatste drie jaren en zijn daden zouden als doel
hebben “de livrer le peuple congolais à l’exploitation des puissances étrangères.” Daarom
verklaarde de CNL “la déchéance de toutes les institutions régies par la Loi Fondamentale
notamment: Chef de l’Etat, Parlement, Gouvernement et autres”, en “l’installation d’un
Gouvernement Provisoire de salut public composé d’éléments nationaux, intègres et
compétents.” Die voorlopige regering zou als enige taak de voorbereiding van nieuwe
verkiezingen hebben binnen de vier maanden. Het manifest werd ondertekend door
Christophe Gbenye (MNC-L), Thomas Mukwidi (PSA-G), André Lubaya (Union
Démocratique Africaine, UDA) en Emmanuel Lonji (Parti National de la Convention du
Peuple, PNCP). Andere gelijkgezinde strekkingen zouden zich hier nog bij aansluiten.
63
Beys, George, Paul-Henry Gendebien en Benoît Verhaegen, eds. Congo 1963, les dossiers
du CRISP (CRISP, 1963), 125-127. 64
Deze paragraaf geeft de visie weer van het Manifeste créant le Conseil National de
Libération (CNL). Geciteerd in CRISP, Congo 1963, 233-236.
23
De CNL was dus een kartel van mistevreden politici, die in de voorbije jaren geleidelijk
uitgesloten waren van deelname aan de macht en van alle vormen van legale oppositie. Hun
doel was de vervanging van de executieve macht en de banning van de buitenlandse
invloeden die hun politieke tegenstanders ondersteunden. President Kasavubu reageerde
meteen op dit initiatief door de activiteiten van de deelnemende partijen te verbieden. In de
hoofdstad werd de uitzonderingstoestand afgekondigd en werden lumumbisten opgepakt. De
leiders van de CNL staken de Congostroom over en gingen in ballingschap in Brazzaville,
waar hen politiek asiel werd verleend.65
Ze gaven zich echter niet gewonnen en smeedden
plannen voor hun terugkeer op het politieke toneel. Om een serieuze bedreiging te kunnen
vormen voor het regime in Léopoldville had de CNL echter nood aan een basis bij de massa.
65
Brazzaville is de hoofdstad van Congo-Brazzaville of de Republiek Congo, niet te
verwarren met de Democratische Republiek Congo (Congo-Kinshasa). De stad ligt recht
tegenover Léopoldville/Kinshasa, aan de andere kant van de rivier Congo.
24
3. De sociaal-economische malaise
Tot dusver is er gefocust op de grote politieke ontwikkelingen in de eerste jaren van de
onafhankelijkheid. Op dit moment is het echter cruciaal om de situatie van de bevolking te
analyseren.66
De opstand die weldra in grote delen van Congo zou losbarsten, was er immers
één van onderuit, gedragen door de volksmassa.
Vanaf 1963 groeide de frustratie bij een aanzienlijk deel van de Congolese bevolking. De
belangrijkste oorzaak voor die frustratie was de sociaal-economische situatie. Sinds de
onafhankelijkheid in 1960 was de levensstandaard van de overgrote meerderheid van de
bevolking gedaald. In drie jaar tijd was de koopkracht gehalveerd, wegens inflatie en
verhoogde belastingen. Voor sommigen betekende dit dat zelfs levensnoodzakelijke middelen
niet meer gekocht konden worden. In andere kringen was er wel nog geld, maar als gevolg
van de desorganisatie van productie, import en distributie hadden ook zij geen goederen ter
beschikking. Door de burgeroorlogen, de politieke twisten en de onkunde van de centrale en
lokale regeringen werden wegen niet meer onderhouden en vielen binnenlandse handel en
transport stil. Overheidspersoneel werd maandenlang niet uitbetaald en de gezondheidszorg
ging sterk achteruit. De werkloosheid in de steden was enorm, en velen keerden
gedesillusioneerd naar hun dorpen terug.
Meer nog dan een achteruitgang van de welvaart in absolute cijfers speelde echter de
ontgoocheling na de enorme verwachtingen die de onafhankelijkheid met zich hadden
meegebracht. Volgens de theorie van James Davies en Ted Gurr aanvaarden mensen meestal
hoge niveaus van onderdrukking en ellende zolang ze dit als hun natuurlijk lot zien. Het is pas
wanneer ze een beter leven verwachten en er een kloof groeit tussen die verwachtingen en de
verwezenlijkingen dat frustraties oplopen en gevoelens van agressie en afkeer ontstaan.67
De
politieke partijen hadden in de aanloop naar de onafhankelijkheid wilde beloftes gedaan: de
66
De analyse is, tenzij anders aangegeven, gebaseerd op de volgende werken, die allen in
grote lijnen dezelfde uiteenzetting bieden: De Craemer, Willy, Renée Fox en Jean-Marie
Ribeaucourt. “The Second Independence: A Case Study of the Kwilu Rebellion in the
Congo.” Comparative Studies in Society and History, vol. 8 no. 1 (1965). Geciteerd in
Hoskyns, The organization of African unity and the Congo crisis,1-3 ; Young, “Significance
of the 1964 rebellion”, 111-113 ; Martens, Tien jaar revolutie in Kongo: de strijd van Patrice
Lumumba en Pierre Mulele, 133-140 ; Nzongola-Ntalaja, The Congo, 123-127. 67
Davies, James C. “Toward a theory of revolution.” American Sociological Review, 27
(1962): 5-19 ; Gurr, Ted R. Why men rebel (Princeton, 1970). Beiden geciteerd in Goldstone,
Jack A. “The Comparative and Historical Study of Revolutions.” Annual Review of Sociology,
vol. 8 (1982): 190.
25
afschaffing van belastingen, gratis gezondheidszorg en onderwijs, meer jobs en betere lonen.
Het algemene gevoel was dat er een gouden tijdperk zou aanbreken. Wat volgde was één
grote desillusie. De regering slaagde er niet in ook maar één van de beloftes te
verwezenlijken. Terwijl zij in armoede verviel, zag de massa hoe regeringsleiders en lokale
prominenten wel de vruchten plukten van de onafhankelijkheid. Ze kenden zichzelf
buitensporig hoge lonen toe, plunderden de staatskas en verrijkten zichzelf via allerlei illegale
activiteiten. Zo had de ontvoogding niets anders betekend dan de aflossing van de kolonialen
door een inlandse lumpenbourgeosie, die het koloniale uitbuitingssysteem helemaal niet wou
veranderen, maar net ten eigen bate wilde aanwenden. De blanken waren weg, maar de
zwarten die hen vervingen bleken net hetzelfde. Elke vorm van protest tegen de ongelijkheid
werd door het leger brutaal de kop in gedrukt.
Dit alles zorgde voor een massale radicalisering, vooral bij de plattelandsbevolking in het
centrum en oosten van het land, de zones die het verst van de grote polen Léopoldville en
Katanga lagen en door de centrale regering al lang verwaarloosd werden. In het bijzonder
voor de jeugd leek de situatie uitzichtloos. Het koloniale onderwijssysteem, dat vroeger
tenminste uitzicht bood op sociale promotie, was nog maar een schaduw van wat het ooit
geweest was. Door het geknoei aan de top konden duizenden tieners niet meer studeren. Er
was op alle niveaus een enorm tekort aan onderwijzers. Door de economische situatie waren
jonge mannen ook niet meer in staat de bruidsschat te betalen, waardoor huwelijken werden
uitgesteld. De jongeren waren ontgoocheld in de onafhankelijkheid. Ze hadden niets te
verliezen, waardoor radicale en revolutionaire ideeën plots heel aantrekkelijk klonken.68
Bij
lagere ambtenaren en loonarbeiders groeiden dezelfde ideeën. Zij hadden niet de
loonsverhogingen en andere voordelen van hun oversten gekregen, en waren bovendien de
eerste slachtoffers van salarisachterstanden. Er ontstond een scherpe polarisatie tussen
topkaders en ondergeschikten. Ook bij vrouwen groeide de frustratie. Velen waren
ongeletterd, waren het Frans niet machtig en werden aldus uitgesloten van moderne sociale
rollen.
Naast ‘de profiteurs’ van de onafhankelijkheid was er ook een externe vijand. Het gevoel
heerste immers, niet geheel ten onrechte, dat de nieuwe politieke klasse haar macht had
verworven en behield dankzij de steun van ‘de imperialisten’, met name de Verenigde Staten
en België. In ruil daarvoor zouden de politici en bij uitbreiding eigenlijk alle rijken als
68
Van Reybrouck, Congo, 341-342.
26
tussenpersonen van het buitenlandse kapitaal meewerken aan de systematische diefstal van de
rijkdommen van het land.
De volksmassa ontwikkelde een acuut gevoel van haar eigen relatieve deprivatie. Men zag
zichzelf als slechter af dan vroeger, en veel slechter dan men het zou moeten hebben in
vergelijking met de verwachtingen van de onafhankelijkheid en de manier waarop men zag of
zich inbeeldde dat bepaalde politici, zakenlieden, clerici en hoger opgeleiden leefden. De
centrale en provinciale overheden bleken niet te kunnen of willen inspelen op de toenemende
grieven van de bevolking. Het acute gevoel van ontbering, de frustratie die hiermee gepaard
ging en de intense verwachting dat hier iets aan moest gedaan worden, was de gedroomde
basis voor de komst van een leider-redder.
Een algehele revolutie ontstaat volgens Goldstone pas bij de verbinding tussen wijdverbreide
ontevredenheid onder de bevolking en een dissidente elite. Een plattelandsbevolking heeft
vaak een erg beperkte, lokale kijk en streeft lokale objectieven na. Zonder nationaal
leiderschap heeft populair ongenoegen de neiging om uit te monden in talrijke, van elkaar
losstaande, plaatselijke onlusten. Een politieke elite kan voor organisatie zorgen en nationale
doelstellingen bieden.69
Bij de volksmassa waren alle ingrediënten aanwezig voor een
explosie. Het was nu enkel nog aan een intellectuele elite om het vuur aan de lont te steken,
door de latent aanwezige ideeën een politieke vertaling en een ideologische invulling te
geven. Het was op dit moment dat de CNL echter in snelheid gepakt werd door de
gebeurtenissen, toen een nieuwe protagonist op het toneel verscheen: Pierre Mulele.
69
Goldstone, “The Comparative and Historical Study of Revolutions”, 193-194.
27
4. De opstand van Mulele in Kwilu
Pierre Mulele en de PSA
Pierre Mulele was een man met sterke antikoloniale gevoelens.70
Hij had aandachtig de
verschillende revoluties in de koloniale wereld gevolgd en daarbij ideeën opgepikt als
nationalisme, panafrikanisme en het marxisme. Deze kleurden zijn gedachtegoed. In 1959
stond hij mee aan de basis van de oprichting van de eerder genoemde Parti Solidaire Africain
(PSA). Anders dan de meeste partijen die in deze periode ontstonden, maar in navolging van
de MNC van Patrice Lumumba, was de PSA een supra-etnische formatie, die unitarisme en
socialisme predikte. De voorzitter was de reeds eerder vermelde Antoine Gizenga. De
nationale verkiezingen van mei 1960, die gewonnen werden door de MNC-L, leverden ook
voor de PSA een mooie score op. Het was de grootste partij in Kwango-Kwilu, de thuisstreek
van zowel Mulele als Gizenga. De partij vormde mee de meerderheidscoalitie van de regering
Lumumba en Mulele werd aangesteld als minister van onderwijs.71
In de tragische eerste maanden van de Eerste Republiek speelde Mulele geen hoofdrol.72
Terwijl premier Lumumba steeds meer steun verloor, kon hij wel blijven rekenen op de
PSA.73
Toen Lumumba eind november zijn huisarrest ontvluchtte, voegde Mulele zich op
weg naar Stanleyville bij hem. Hij was er bij toen de ex-premier opnieuw werd opgepakt. Met
Lumumba in gevangenschap nam Gizenga de leiding over de lumumbistische tegenregering
in Stanleyville. Mulele werd naar het buitenland gestuurd, om de regering Gizenga te
vertegenwoordigen en erkenning los te weken bij de internationale gemeenschap. Toen het
nieuws van de dood van Lumumba hem bereikte, verklaarde Mulele diens werk te zullen
voortzetten en te strijden voor de totale bevrijding van Congo, onder leiding van ‘de wettige
Congolese regering’. Toen ook Antoine Gizenga gearresteerd werd, trok Mulele naar de
Volksrepubliek China, waar hij in aanraking kwam met het maoïsme en de methodes van de
guerrilla leerde. Midden 1963 keerde hij in het geheim terug naar Congo.
70
Deze alinea is gebaseerd op Martens, Revolutie, 51-56. 71
CRISP, Congo 1964, 9. 72
Deze alinea is gebaseerd op Martens, Revolutie, 98-115. 73
Tenminste, op de strekking van Gizenga-Mulele (PSA-G). Een tweede strekking, onder
leiding van Cléophas Kamitatu (PSA-K), leunde al langer aan bij de ABAKO-partij van
president Kasavubu, en koos na de moord op Lumumba openlijk het kamp van de gematigde
krachten. CRISP, Congo 1964, 5-6.
28
Kwilu
Kwilu was een naar Congolese normen
dichtbevolkte streek in het westen van het land, op
500 kilometer van de hoofdstad Léopoldville. Zowel
Gizenga als Mulele waren er thuis en hun PSA was
veruit de populairste politieke partij in de regio.
Tijdens de eerste jaren van de onafhankelijkheid
was het in Kwilu vrij rustig gebleven, maar ook hier
was men niet ontsnapt aan de politieke instabiliteit,
de economische moeilijkheden en hun sociale
gevolgen. In Kwilu speelden deze zich voornamelijk af in de palmolie-industrie en bij de
fruitsnijders.75
Vanaf begin 1963 waren er incidenten van publieke onrust, die soms op
bloedige confrontaties met de lokale autoriteiten uitliepen. Ook hier was men ontgoocheld in
de oogst van de onafhankelijkheid, en hiervoor werd de provinciale regering onder Norbert
Leta verantwoordelijk gesteld. In de ogen van de bevolking van Kwilu was Gizenga niet één
van de schuldigen. Integendeel, hij werd gezien als de grote rivaal van de provinciale leiders
en velen zagen in hem een mogelijke bevrijder. “Ainsi, la prise de consience de la frustration
s’accompagne de l’attente d’un remède, du sentiment de l’avènement d’un leader-sauveur.”76
Verloop van de opstand
Die leidersfiguur kwam er in de vorm van Gizenga’s rechterhand, Pierre Mulele. In juli 1963
dook hij opnieuw in Kwilu op en begon er met de voorbereidingen van een revolutie. Er
werden geheime trainingskampen opgezet waar jongeren een militaire en politieke opleiding
kregen.77
Na hun training werden de strijders naar hun dorpen teruggestuurd om ook de
massa’s te onderwijzen over de revolutie en populaire steun te verzekeren. Aanvankelijk
concentreerde Mulele zich op zijn eigen etnische groep, waar hij als een messias werd
onthaald. Maar hij begreep dat een revolutie met nationale pretenties niet kon slagen met
74
Adaptatie van http://commons.wikimedia.org/wiki/File:DCongoKwilu.png.
75 De Craemer, Fox en Ribeaucourt, “The Second Independence – A Case Study of the Kwilu
Rebellion in the Congo”, 1. 76
CRISP, Congo 1964, 7-9. 77
In de Congolese bronnen heeft men het vaak over ‘Jeunesses’. Hoewel de meesten onder
hen inderdaad jong waren, tussen 12 en 20, heef het woord hier veeleer een ideologische
betekenis. Het duidt op het feit dat de mulelisten ‘jong van geest’ waren, dit wil zeggen:
progressieven. CRISP, Congo 1964, 29, 60.
Kaart 3. De regio Kwilu.74
29
Bambunda alleen. Vanwege zijn link met Gizenga kon hij al snel ook diens Bapende
overtuigen.78
Tegen het einde van het jaar hadden meer dan tienduizend mensen zich bij
Mulele aangesloten: mannen en vrouwen, arbeiders en werknemers van de missies, studenten
en hun docenten.79
De reactie van de overheid liet niet lang op zich wachten. Zodra er
rapporten binnenkwamen over de opleidingskampen, kwam er een aanhoudingsbevel tegen
Mulele. De bevolking werkte echter, uit sympathie voor de mulelisten, niet mee met de
autoriteiten. De overheid voerde daarom de druk stelselmatig op en beperkte de fundamentele
vrijheden. Op sommige plaatsen werden winkels gesloten om de bevolking aan te zetten
Mulele uit te leveren. Het regeringsleger voerde acties in de dorpen, waar men op brute wijze
op zoek ging naar mulelisten. Hierdoor vluchtte een groeiend aantal dorpelingen de bossen in.
Tot eind 1963 vermeden de mulelisten het gevecht, maar in de nacht van 31 december op 1
januari gingen de eerste acties van start. Groepjes van enkele tientallen tot honderden strijders
saboteerden bruggen en voertuigen, blokkeerden wegen en legden hinderlagen. De aanslagen
richtten zich op militairen en politieagenten, bestuurders en ambtenaren van de lokale
autoriteiten. Winkels, werkplaatsen, missieposten en woningen werden geplunderd,
voertuigen gestolen of vernield. Hierbij vielen ook enkele blanke slachtoffers. Zij werden
echter niet geviseerd omwille van hun huidskleur, wel omwille van hun (vermeende)
collaboratie met de overheid.80
De rebellen wonnen razendsnel terrein. Tegen eind februari werden de grenzen van de
provincie overschreden en controleerden ze een gebied, dat het maquis werd genoemd, ter
grootte van België. Die omvang is indrukwekkend, aangezien Mulele slechts vijf maanden
eerder met opleidingen begon en op geen enkele bestaande organisatievorm kon steunen.
Zelfs niet op de PSA, die zo sterk stond in de regio, want de meesten van haar afgevaardigden
hadden, in tegenstelling tot de massa, de kant van het centrale gezag gekozen.81
Bovendien
waren de rebellen, hoewel numeriek in de meerderheid, slecht gewapend. Ze trokken ten
strijde met pijl en boog, speren, machetes en knuppels. Vuurwapens moesten buit gemaakt
worden op het ANC.
Het initiële succes van de opstand is te verklaren door het feit dat de boodschap van Mulele
aansloeg bij het merendeel van de bevolking. Indien ze al geen actieve steun kregen, konden
zijn strijders bijna overal toch tenminste op sympathie rekenen. Op het hoogtepunt van de
78
Cléophas Kamitatu, “La vérité sur le maquis Mulele”, Courrier Africain, 20/2/1964.
Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 11-12. 79
Deze paragraaf is gebaseerd op CRISP, Congo 1964, 13-29. 80
CRISP, Congo 1964, 13. 81
Martens, Revolutie, 205-207.
30
beweging, zouden volgens sommige bronnen maar liefst honderdduizend mensen op één of
andere manier aan de revolutie hebben bijgedragen. Anderzijds was dat ook het gevolg van de
onkunde van de lokale autoriteiten en het ANC. In haar pogingen de situatie in handen te
krijgen, ging het leger zeer driest te werk, wat alleen maar meer mensen in de armen van
Mulele dreef. Het ANC was een slecht georganiseerd en ongedisciplineerd orgaan. Het
terroriseerde wel de dorpen, maar ontweek liever de confrontatie met de rebellen en gaf
makkelijk terrein prijs.82
Het mulelisme
Mulele wist perfect tot uiting te brengen wat de massa vaagweg aanvoelde. Volgens
Nzongola-Ntalaja systematiseerde Mulele de opvattingen die onder de bevolking leefden in
een coherente analyse van de situatie en een actieprogramma om die toestand radicaal te
wijzigen. Zijn systematisering gebeurde via het kader van een marxistisch-leninistische
klassenanalyse, gecombineerd met een maoïstische strategie voor politieke vorming en
guerrillastrijd.83
De kern van Mulele’s boodschap was dat de politieke, economische en
sociale problemen van het land te wijten waren aan de slechte bestuurders, die alle rijkdom in
handen hadden en alleen hun eigen belangen verdedigden.84
Hij maakte een opdeling in drie
categorieën:
1) De buitenlanders of imperialisten die de rijkdommen van het land plunderden.
2) De overheidsfunctionarissen die de plundering faciliteerden en dankzij de buitenlanders in
weelde leefden. Tot deze groep werden ook bepaalde handelaars, zakenmannen en
missionarissen gerekend die op dezelfde manier handelden. Ze werden aangeduid als
“réactionnaires”, “les nouveaux/seconde Flamands/Blancs” of “les penepene”.85
3) De volksmassa die in armoede en ellende leefde.
Tussen die groepen zag Mulele een voortdurende klassenstrijd. De vreedzame reformistische
strijd, tijdens de laatste drie jaren gevoerd door intellectuelen, had niets opgeleverd. Daarom
moest de volksmassa nu een revolutionaire strijd voeren. Het uiteindelijke doel van die strijd
was de macht in heel Congo overnemen en een socialistische en populaire regering te
82
Martens Revolutie, 166, 171, 292. 83
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 128. 84
Deze paragraaf is gebaseerd op Ilunga, A.R., en B. Kalonji. “Les événements du Kwilu.”
Etudes congolaises, vol. VI/3 (1964). Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 27-28. 85
Penepene is Lingala of Kikongo voor “dichtbij de blanke koloniale uitbuiters staan”.
31
installeren.86
Het idee was dus niet alleen de regering omver te werpen, maar ook de
Congolese maatschappij te hervormen, via een revolutionaire regering die gebaseerd zou zijn
op de steun van de bevolking. Mulele lanceerde hiermee het idee van de tweede
onafhankelijkheidsstrijd.
De methodes van het mulelisme waren een nieuwigheid in de geschiedenis van Congo. Ze
waren onmiskenbaar beïnvloed door de revolutie van Mao Zedong. Het weekblad Jeune
Afrique had het over “une méthode chinoise au coeur de l’Afrique”.87
Het ging om een
systematische, goed uitgedachte en geleide onderneming, die in niets leek op eerdere onlusten
en tribale oorlogen. In de kampen in de bossen werden de rebellen omgevormd tot echte
partizanen: ze kregen een fysieke én ideologische opleiding. Het was de bedoeling dat de
mulelisten contacten behielden met de bevolking in de dorpen en zich verzekerden van de
steun van de dorpshoofden. Om de goede relatie met de bevolking te bewaren, legde Mulele
erg de nadruk op discipline. Zijn partizanen kregen acht regels mee, die hen onder meer
opdroegen voor iedereen respect te hebben, niet te stelen, de bevolking te vergoeden voor
vernielingen en vrouwen niet lastig te vallen.88
Indamming en betekenis
Ondanks het initiële succes werd Mulele’s revolutie vrij snel ingedijkt. Het platteland van
Kwilu viel vrijwel volledig onder controle van de partizanen, maar ze slaagden er nooit in de
belangrijkste centra in te nemen. Die waren door hun inwoners grotendeels verlaten, maar
bleven in handen van het regeringsleger. Vanaf februari 1964 kwamen er versterkingen uit de
hoofdstad en werd de provincie hermetisch afgesloten. De opstand nam nog niet in hevigheid
af, maar werd vanaf april wel grotendeels beperkt tot haar kerngebied in de driehoek Idiofa –
Gingu – Kikwit. Hierdoor bleef de opstand steeds geïsoleerd.89
Hoewel de acties van Mulele dus tot een relatief klein gebied beperkt bleven, was dat voor
hun impact helemaal niet het geval. De vroege successen waren zo spectaculair dat Mulele
een levende legende werd in het hele land. Er werden hem zelfs magische krachten
toegemeten. Mulele’s opstand fungeerde zo als prelude en inspiratiebron voor de acties in het
oosten van het land. Hij werd de incarnatie van de tweede onafhankelijkheidsstrijd en de
86
Populair heeft hier, en op andere plaatsen in deze studie, de betekenis “van het volk”. 87
Jeune Afrique, 24/2/1964. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 28. 88
“Les huit ordres que les partisans doivent suivre.” Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 29-30. 89
CRISP, Congo 1964, 23-25.
32
patroonheilige van de Simba’s.90
Als Lumumba de martelaar van de revolutie was, dan werd
Mulele zijn profeet.
Kaart 4. De opstanden van 1964.91
90
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 129-130. 91
Adaptatie van http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Kongo_1964_map_de.png.
33
5. De Simba-opstand in Oost-Congo
5.1 Het leiderschap in ballingschap
Terwijl in Kwilu de opstand van Mulele uitbrak, bevonden de leiders van de CNL zich zoals
gezegd in Brazzaville. Ook hier werden plannen gemaakt voor een machtsovername, maar die
waren vooralsnog weinig concreet. Terwijl Mulele al sinds juli 1963 actief met de
voorbereiding van zijn maquis bezig was, bevond de CNL zich begin 1964 niet eens op
Congolees grondgebied en kon ze dus weinig directe impact op de gebeurtenissen hebben.
Bovendien werden de eerste maanden in ballingschap gekenmerkt door onderlinge
strubbelingen, die de eenheid van de oppositie aantastte. Nadat er al heel wat discussie was
over de inhoud van de statuten, liep de organisatie helemaal spaak bij het verdelen van de
functies. Dit zorgde voor versnippering en nog grotere politieke verwarring.92
Concreet kwam er een tweespalt tussen een strekking rond Christophe Gbenye (CNL-G) en
één rond Egide-Davidson Bocheley (CNL-B).93
Beiden behoorden tot de MNC-L, maar
waren in een persoonlijke tweestrijd verwikkeld. Gbenye was na de dood van Lumumba
voorzitter van de MNC-L geworden. Hij had deel uitgemaakt van de lumumbistische
tegenregering van Gizenga in Stanleyville (november 1960 - augustus 1961) en had zich
daarna laten verleiden tot deelname aan de regering van nationale eenheid. Als minister van
Binnenlandse Zaken in die regering had hij trouwens het bevelschrift getekend voor de
arrestatie van Gizenga (januari 1962).94
Dit werd hem natuurlijk niet in dank afgenomen door
de leden van diens PSA-G. Het is dan ook niet te verwonderen dat zij grotendeels de kant van
Bocheley kozen. De meerderheid van de vertegenwoordigers van MNC-L bleven evenwel
Gbenye trouw. Een breuk dus die niet gebaseerd was op een ideologisch conflict, maar op een
machtsstrijd en persoonlijk antagonisme. Beide vleugels bevestigden immers hun trouw aan
Patrice Lumumba en verkondigden dezelfde doelstellingen. Toch was er ook een globale
verdeling te zien tussen de twee grootste partijen van de lumumbistische coalitie, MNC-L en
PSA-G. Beide strekkingen claimden het leiderschap en verweten de ander aan de oorzaak te
92
CRISP, Congo 1964, 32, 46. 93
Zijn naam wordt in de bronnen ook frequent gespeld als Egide Bocheley-Davidson, maar
Egide-Davidson Bocheley lijkt de correcte notering te zijn. 94
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 131.
34
liggen van de onenigheid.95
Tegelijkertijd probeerde men naar de buitenwereld toe wel steeds
de schijn van eenheid te bewaren.96
De breuk was echter reëel en voor politieke waarnemers
duidelijk.
Vastbesloten zich te profileren, legde Bocheley de nadruk op zijn banden met Mulele, die met
zijn snelle opmars begin 1964 nationale en internationale faam begon te krijgen.97
De
connectie tussen Bocheley en Mulele is echter erg twijfelachtig. De organisatie van Mulele’s
trainingskampen dateerde van enkele maanden vóór de oprichting van de CNL, en er is geen
enkel document uitgaande van Mulele gevonden dat de relatie bewijst. Alle waarnemers zijn
het er over eens dat Mulele alleen handelde. Ondertussen besloot Gbenye zelf tot acties over
te gaan in de lumumbistisch-gezinde zones in het oosten van het land. Daarvoor stuurde hij
delegaties onder leiding van Gaston Soumialot en Laurent-Désiré Kabila naar respectievelijk
Kivu en Noord-Katanga. Door de ontwikkeling van de opstand in het oosten en de
gelijktijdige inperking van de mulelistische revolutie in Kwilu werd Bocheley geleidelijk
buitenspel gezet. Hij probeerde zich wel nog in de internationale contacten en op ideologisch
vlak te etaleren, maar zou in de gebeurtenissen op het terrein nooit een belangrijke rol spelen.
De groep-Gbenye trok het initiatief naar zich toe.98
95
Beslissing van CNL-B betreffende Gbenye, 5/2/1964; Fragment van een ongepubliceerde
brief van Benoît-Lucouyard Lukunku in naam van CNL-G, 24/3/1964. Beiden geciteerd in
CRISP, Congo 1964, 34-36. 96
Communiqué van CNL-G, s. d. ; Verklaring van A. Lubaya van CNL-B aan de RTB,
1/7/1964. Beiden geciteerd in CRISP, Congo 1964, 36 en 51-52. 97
Bericht van CNL-B aan de natie, april 1964. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 45. 98
CRISP, Congo 1964, 33.
35
5.2 De acties op het terrein.
Kivu
Kivu is een streek in het oosten van Congo, in de
regio van de Grote Meren.99
Het gebied was in 1964
onderverdeeld in drie provincettes: Noord-Kivu,
Zuid-Kivu en Maniema. De zone werd al lang
verwaarloosd door Léopoldville en werd als één van
de eersten getroffen door de economische
achteruitgang van de voorbije jaren. Al sinds 1959
stonden de MNC-L en gelieerde partijen als CEREA
er sterk, en eind 1963 voerden zij harde oppositie
tegen de provinciale autoriteiten. Vooral de
jongerenorganisatie of Jeunesses van de MNC-L gingen daarbij soms bruut te werk, wat
leidde tot een verbod op de activiteiten van de partij. Naast de economische problemen en het
politieke conflict, speelde zich in Zuid-Kivu ondertussen ook nog een intern machtsconflict af
bij de Bafulero-etnie. De onrust nam alleen maar toe naarmate men begin 1964 van de acties
van Mulele in Kwilu hoorde.
In dat gespannen klimaat arriveerde Gaston Soumialot vanuit Brazzaville, met de opdracht
revolutionaire acties te starten en coördineren. Soumialot was een kind van de streek en had er
een woelig politiek verleden. Hij installeerde zich aan de overkant van het Tanganyikameer in
Bujumbura (Burundi), vanwaar hij met de rekrutering van strijders begon. Volgens
verschillende bronnen zou hij hiervoor sponsoring van de plaatselijke ambassade van de
Chinese Volksrepubliek hebben gekregen. De Congolese autoriteiten waren zich ten zeerste
bewust van zijn aanwezigheid en het gevaar dat hij betekende, maar vonden geen gehoor bij
de Burundese overheid, die sympathie had voor de CNL.101
Gebruik makend van de lokale
conflicten slaagde Soumialot er vrij snel in verschillende ontevreden groepen achter zich te
krijgen. De Jeunesses, die zich al min of meer in een open conflict met de provinciale politie
en het ANC bevonden, groepeerden zich rond twee figuren die akkoorden sloten met
99
Deze alinea is gebaseerd op CRISP, Congo 1964, 55 ; Young, “Significance”, 117. 100
Adaptatie van http://commons.wikimedia.org/wiki/File:DCongoNordKivu.png. 101
Rapport van de Congolese ambassade, 28/2/1964 ; Nota van de ambassade aan de
Burundese regering, 4/3/1964 ; Antwoord van de Burundese autoriteiten, s.d. Geciteerd in
CRISP, Congo 1964, 56-57.
Kaart 5. De regio Kivu.100
36
Soumialot: de lokale chef en Kamerlid voor de MNC-L Marandura Musa en ene ‘kolonel’
Louis Bidalira.102
Na enkele initiële acties met wisselend succes tegen politie- en legerposten viel op 15 mei
1964 totaal onverwacht, niet in het minst voor Soumialot, de stad Uvira. Hoewel de CNL-kern
rond Soumialot vanuit Bujumbura eigenlijk niet de directe controle had gehad over de aanval,
betekende de val van Uvira wel een eerste belangrijke doorbraak en het echte startpunt van de
omwenteling in het oosten.103
In Uvira werd een voorlopige provinciale regering gevormd,
onder leiding van Marandura Musa.
Een ooggetuige van de periode gaf een kleurrijk beeld van de rebellen: “C’était une armée
dont les hommes portaient des coiffures faites d’herbes tressées, dont les responsables
avaient un couvre-chef en peau de léopard, les officiers étaient équipés de ceintures ou de
baudriers en feuilles de bananiers. Leurs armes? Des machettes et des lances.”104
Opvallend, want in strijd met latere rapporten over andere delen van het rebellengebied, is de
toon van een artikel in La Libre Belgique over de begindagen van de oostelijke rebellie. De
auteur citeert Europeanen die uit Uvira komen en een beeld schetsen van een ontspannen
situatie: “Les rebelles y demeurent polis, prévenants, aimables. Personnes ne songe à quitter,
tant les choses vont bien […] Il n’y a pas de pillages, la discipline reste parfaite.”105
Ook
andere bronnen bevestigen die situatie. De rebellen zouden goed georganiseerd en geleid zijn.
De hogere functionarissen, de collaborateurs en de profiteurs van de onafhankelijkheid
werden gedood, maar voor de rest werden de bevolking en haar bezittingen met rust gelaten.
In meer afgelegen gebieden zouden er wel enkele ongeregeldheden zijn geweest.106
In die eerste maanden zijn de documenten afkomstig van de organisatoren van de opstand
schaars. Het meest opvallende is de ‘Catéchisme du révolutionnaire par MNC-Lumumba’, een
foldertje dat in de regio van Uvira werd verspreid en waarin via een spel van vraag en
antwoord de krachtlijnen van de rebellie werden opgesomd.107
We lichten er enkele uit:
102
CRISP, Congo 1964, 57. 103
Young, Significance, 118. 104
Ooggetuigenverslag van een anonieme Afrikaanse docent. Geciteerd in CRISP, Congo
1964, 58-59. 105
J.K. “Les aimables rebelles d’Uvira.” La Libre Belgique, 15/6/1964. Geciteerd in CRISP,
Congo 1964, 63. 106
Ooggetuigenverslag van een anonieme Afrikaanse docent ; La Presse Africaine, 23-
29/5/1964 . Beiden geciteerd in CRISP, Congo 1964, 58-59 en 65. 107
“Catéchisme du révolutionnaire par MNC-Lumumba.” Geciteerd in CRISP, Congo 1964,
66-67. Merk op dat de MNC-L wordt vernoemd als uitgever en niet de CNL. Het viel in de
bronnen verschillende malen op dat documenten van de strekking Gbenye ondertekend
37
“1. Pourquoi luttons-nous? – Nous luttons pour libérer le Congo de l’emprise impérialiste et
néo-colonialiste et ce dans l’espoir de libérer et d’unir l’Afrique entière.
8. Qu’est-il advenu à Patrice Lumumba? Les ennemis du peuple congolais ont lâchement
assassiné Patrice-Emery Lumumba.
11. Citez-les [traîtres] par leur ordre de culpabilité. – Kasa-Vubu, Tshombe, Nendaka,
Kandolo, Munongo, Kalondji, Bomboko, Mobutu et Ndele.
12. Quels sont les ennemis extérieurs du peuple congolais […]? – Ce sont principalement les
Belges, les Américains et leurs alliés.
16. Faut-il pour cela adopter le capitalisme ou le communisme? – Non, parce que le
capitalisme tout comme le communisme sont des théories et des méthodes qui nous sont
étrangères et qui ne sont pas africaines.
17. Quelle sera donc notre idéologie? – Le Lumumbisme sera notre idéologie.
18. Qu’est-ce que le Lumumbisme? – Le Lumumbisme est le patriotisme et le nationalisme
africain, c’est-à-dire le Congo aux Africains […]”
De strijd was dus gericht tegen de imperiale of neokoloniale mogendheden, meer bepaald
België en de VS, en hun binnenlandse medeplichtigen. Onder de ‘verraders van de natie’
herkennen we naast president Kasavubu en de separatisten Tshombe en Kalonji ook de
voltallige groep van Binza. Verder valt het pan-Afrikaanse karakter van deze tekst op.
Net zoals dat in Kwilu het geval was geweest, breidde de opstand zich in Kivu razendsnel uit.
Nicolas Olenga begon in opdracht van Soumialot met de organisatie van zijn Armée Populaire
de Libération (APL). De zelfverklaarde generaal had geen enkele militaire ervaring maar
boekte onmiddellijk grote successen.108
Er werd in recordtempo terrein veroverd: naar het
westen rukte men op tot Kindu, naar het noorden bereikte men bijna Bukavu.109
Overal sloten
mensen zich bij de rebellen aan. Het waren meestal jonge mannen, tieners, kinderen ook. De
nieuwe rekruten ondergingen vaak een initiatierite. Ze kregen poedertjes en amuletten die hen
onkwetsbaar zouden maken voor de kogels van de vijand. De jonge krijgers noemden zichzelf
Simba’s, ‘leeuwen’. Vol zelfvertrouwen marcheerden ze rechtop de strijd in, zonder dekking
te zoeken, met ontbloot bovenlijf en terwijl ze liederen over Lumumba of Mulele zongen. Bij
werden met MNC-L. Een mogelijke verklaring is dat hiermee werd ingespeeld op de
naambekendheid en populaire aanhang van de partij. 108
Ooggetuigenverslag van Marandura Antoine, zoon van Marandura Musa. Geciteerd in
CRISP, Congo 1964, 60-61. 109
CRISP, Congo 1964, 71-74.
38
het ANC heerste paniek. Hele afdelingen van het leger weigerden te vechten en deserteerden.
Bukavu werd op dat moment gered door de Nationale Garde van Rwanda, die de opmars van
de rebellen over een deel van haar grondgebied tegenhield. Nog twee andere ontwikkelingen
brachten op dat ogenblik de noordelijke uitbreiding van de opstand tot stand: de komst van
versterkingen voor het ANC en de persoonlijke aanwezigheid van generaal Mobutu, die zijn
troepen nieuwe moed gaf, enerzijds, maar anderzijds vooral de luchtsteun geleverd door
Amerikaanse en Cubaanse piloten, die de rebellen bestookten en wapens leverden voor de
bescherming van Bukavu.110
Die interventie lokte protest uit bij de CNL. Gbenye, die zich
vooralsnog in Brazzaville bleef ophouden, laakte de ‘flagrante schending’ van de
soevereiniteit van Congo en maande de VS aan “de ne plus transplanter en Afrique ses actes
de génocide appliqués en Amérique latine, à Cuba, au Laos et au Vietnam”. Er werd ook
geappelleerd aan de Verenigde Naties om dit te stoppen en ‘geen instrument van de VS te
zijn’.111
Noord-Katanga
Ook in Noord-Katanga waren alle elementen voor
een opstand aanwezig. Eerder werd al kort
gealludeerd op het feit dat de Baluba in het
noorden van Katanga het oneens waren met de
secessie van Moïse Tshombe (1960-1963). Ze
raakten verwikkeld in een bloedig conflict met
Tshombe’s Katangese gendarmen. De Verenigde
Naties kwam tussenbeide en trachtte Katanga in
haar geheel opnieuw bij de rest van Congo aan te
hechten. In die periode werd Albertville in het
noordoosten van Katanga een bolwerk voor de VN-troepen, wiens voorraden via het
Tanganyiakameer kwamen. Bij deze transitoperatie waren honderden arbeiders betrokken,
110
Het ging om een handvol Amerikanen en om Cubaanse anti-Castro bannelingen. Ze waren
gerekruteerd door de CIA en gecontracteerd door de Congolese overheid. Ze vlogen met
Amerikaanse toestellen. 111
L’agression de l’imperialisme américain au Congo, 22/5/1964. Geciteerd in CRISP, Congo
1964, 72. 112
Adaptatie van http://commons.wikimedia.org/wiki/File:DCongoKwilu.png.
Kaart 6. De regio Noord-Katanga.112
39
terwijl honderden anderen indirect profiteerden van de aanwezigheid van de troepen.113
Er
was een levendige handel en de VN stond garant voor de voedselbevoorrading van de stad.
Na de terugtrekking van de VN-troepen begin 1963 viel dit plots weg. Een groeiend deel van
de bevolking kreeg te maken met werkloosheid of lagere lonen. Slinkende voorraden zorgden
voor stijgende levenskosten. Tot overmaat van ramp werd de situatie verergerd door enkele
overstromingen van het meer. Duizenden kwamen in extreme armoede terecht, terwijl de
provinciale regering zich onbekwaam toonde en er van verdacht werd op grote schaal geld te
verduisteren. Politieke spanningen binnen de plaatselijke BALUBAKAT-partij versnelden het
proces nog, waardoor een revolutionaire situatie rijpte.
In de nacht van 26 op 27 mei 1964 hielden de Jeunesses-BALUBAKAT, die gehard waren
door de jaren van verzet tegen het tshombisme, de provinciale autoriteiten in Albertville
aan.114
Dit op aangeven van de CNL-gezanten, waaronder Kabila, die een verleden had bij
BALUBAKAT. De garnizoensoldaten van Albertville leverden steun of hielden zich
tenminste afzijdig, waardoor de stad bijna geruisloos in handen van de jongeren kwam. Een
dag later, wanneer men de komst van verse regeringstroepen begon te vrezen, sloop er twijfel
in de rangen. De CNL verloor de controle en men begon te plunderen. De militairen wisselden
weer van kamp, vervoegden de ANC-versterkingen en voerden arbitraire en meedogenloze
represailles tegen de bevolking.
In de tweede helft van juni vervoegden opstandelingen uit Kivu de Jeunesses-BALUBAKAT,
vluchtte het ANC en werd de stad opnieuw zonder slag of stoot ingenomen.115
Net als bij de
val van Uvira werd Soumialot in feite verrast door de gebeurtenissen, maar liet hij niet na uit
de situatie munt te slaan. Begin juli bereikte hij Albertville en werd, net als in Uvira, een
provinciale regering aangesteld. Op 21 juli maakte Soumialot de vorming van de
‘Gouvernement provisoire du CNL-Section de l’Est’ onder zijn leiderschap bekend.116
Op
dezelfde dag werd ook de oprichting aangekondigd van een voorlopige regering van de CNL-
sectie west onder leiding van Pierre Mulele, maar die laatste erkende nooit publiek dat
initiatief. Hoewel er in werkelijkheid op geen enkel moment sprake was van een verbinding
113
Deze alinea is gebaseerd op Lejeune, Emile. “Il y a un an, le Katanga entrait dans la
rébellion.” Remarques Africaines, no. 245 (1965): 7-11. Geciteerd en vertaald naar het Engels
door Hoskyns, Organization, 3. 114
Deze alinea is gebaseerd op “Témoignage sur les événements d’Albertville des 26-27
mai.” Remarques Africaines no. 245 (1965). Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 75-76. 115
CRISP, Congo 1964, 76. 116
L’Essor du Katanga, 29/7/1964. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 225. Er werd
gepreciseerd dat het opperste gezag bij de nationale voorzitter van de CNL, Christophe
Gbenye, lag.
40
tussen beide rebellengebieden, is het duidelijk dat Soumialot de successen van Mulele aan de
CNL trachtte te koppelen.
Groepjes strijders verspreidden zich over Noord-Katanga, tot ze begin augustus werden
teruggedreven door een gehergroepeerd ANC, versterkt met huurlingen. Volgens Crawford
Young ontbrak het de CNL aan betrouwbare politieke instrumenten in de regio en had het
geen vat op de jeugdige strijders. De groep-Soumialot verliet in augustus Albertville. De
situatie werd er te chaotisch, terwijl de toestand verder naar het noorden er op dat moment
veelbelovend begon uit te zien.117
Intermezzo: de terugkeer van Tshombe en de onenigheid in de CNL
Op dit moment moeten we de opmerkelijke terugkeer van Moïse Tshombe vermelden.118
Toen de secessie van Katanga in 1963 ten einde was gebracht, was Tshombe uit angst voor
een moordcomplot naar Europa getrokken. Eind juni 1964 kwam hij terug op de Congolese
politieke scène, en wel als nieuwe premier van de centrale regering die hij luttele jaren
daarvoor bestreden had. Tshombe was aangezocht door de politieke kringen in Léopoldville,
als de man die voor een nationale verzoening zou kunnen zorgen. Zijn aanstelling gebeurde
zonder verkiezingen of raadpleging van het parlement, maar met de goedkeuring van België
en de Verenigde Staten. In de weken en maanden voordien was zijn terugkeer grondig
voorbereid en was hij trouwens ook gesolliciteerd door leden van de CNL.119
Het ging om
functionarissen die niet het gezag hadden om voor de organisatie te spreken, maar Tshombe
wel de kans boden publiek te verklaren dat hij ‘gezanten van de CNL’ had ontvangen en zo
zijn rol als consensusfiguur te benadrukken. “Donnez-moi trois mois et je vous donne un
nouveau Congo”, zo luidde zijn slagzin.
Tshombe’s strategie volgde al snel een dubbel spoor. Enerzijds was er een
verzoeningspoging, door de vrijlating van Antoine Gizenga en andere politieke dissidenten,
en pogingen tot onderhandelingen met de CNL. Anderzijds was er weinig vertrouwen in de
slaagkansen van die onderhandelingen en riep hij zijn oude Katangese gendarmen en
huurlingen, die na het einde van de Katangese secessie naar Angola waren getrokken, terug.
Zo werd ook een militaire oplossing voorbereid.
117
Young, “Significance”, 119. 118
Uitvoerig beschreven in CRISP, Congo 1964, 123 e.v. 119
Voornamelijk van de strekking Bocheley.
41
Gizenga keerde zich na zijn vrijlating snel opnieuw tegen Tshombe. Hij vervoegde echter niet
de CNL, maar richtte zijn eigen Parti Lumumbiste Unifié (PALU) op, waarmee hij in
Léopoldville een legale oppositie voerde.
De terugkeer van Tshombe zette de onenigheid binnen de CNL nog maar eens in de verf. De
positie van de strekking-Gbenye was duidelijk: zij wilden niet weten van een regering geleid
door ‘één van de moordenaars van Lumumba’.120
Binnen de strekking-Bocheley, die zich nog
steeds in Brazzaville ophield en vooral op het internationale niveau probeerde te wegen, nam
een groep rond André Lubaya het voortouw. Hoewel er aanwijzingen zijn dat die actie niet
door iedereen binnen de vleugel van Bocheley gedragen werd, verklaarde Lubaya dat de CNL
klaar was om met de regering Tshombe samen te werken. Emmanuel Lonji voegde daar aan
toe dat Gbenye uit de CNL was gezet en dat Gaston Soumialot onder het gezag van Bocheley
opereerde. Beweringen die door Gbenye zelf uiteraard ontkend werden.121
De houding van
Soumialot zelf was dubbelzinnig. Enerzijds bevestigde hij het voorzitterschap van Gbenye en
het illegale karakter van de regering Tshombe, anderzijds stelde hij zich wel open voor
onderhandelingen. Op die uitnodiging ging premier Tshombe in. Eind juli trok hij naar
Bujumbura, waar hij een onderhoud had met Phocas Bwimba, een lid van de ‘voorlopige
regering van het oosten’ van Soumialot. Later verklaarden zowel Laurent Kabila als
Soumialot zelf echter dat Bwimba helemaal geen mandaat had om te onderhandelen.122
Ondertussen ontkenden of minimaliseerden alle actoren wel nog steeds de breuk binnen de
CNL: er waren hooguit enkele “petites disputes”…123
Geen mens echter die nog wist wie in
wiens naam sprak en wie de autoriteit bezat om onderhandelingen te voeren. Lubaya en Lonji
gaven de revolutionaire strijd op en traden toe tot de regering Tshombe.
120
Communiqué van de MNC-L. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 209-210. 121
Verklaring van Emmanuel Lonji (CNL-B) . Le Soir, 21-22/7/1964 ; Onuitgegeven
communiqué van CNL-G, 28/7/1964. Beiden geciteerd in CRISP, Congo 1964, 211 en 216-
217. 122
Verklaringen van Kabila en Soumialot in Pourquoi Pas?, respectievelijk op 31/7 en 14/8.
Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 213. 123
Verklaring van Soumialiot in Pourquoi Pas?, 14/8/1964. Zie ook verschillende
verklaringen van andere betrokken figuren, geciteerd in CRISP, Congo 1964, 210-215.
42
De val van Stanleyville en de organisatie van de contrarevolutie
In juli en augustus 1964 breidde het rebellengebied
zich verder uit in westelijke en vooral noordelijke
richting. Overtuigd van de magische krachten van
de Simba’s trokken de troepen van het ANC zich
in de meeste gevallen terug zonder weerstand te
bieden, vaak met achterlating van hun wapens, of
sloten ze zich bij de rebellen aan. De
opstandelingen bestonden uit het APL van Olenga,
lokale politieke militanten (vooral de Jeunesses
van de MNC-L) en losstaande groepjes jongeren,
werkloze arbeiders of verarmde boeren. In
tegenstelling tot de partizanen van Mulele in Kwilu, ging het in het oosten meestal om
mensen zonder enige militaire training, afgezien dan van de overlopers van het ANC.125
Eind juli werd er kortstondig een derde front geopend (naast Kwilu en het oosten) toen een
groepje partizanen vanuit Congo-Brazzaville de Congorivier overstak en Bolobo innam, op
slechts 250 km van de hoofdstad Léopoldville. Hun avontuur werd echter snel beëindigd.126
Op 5 augustus 1964 namen de rebellen Stanleyville in, de hoofdplaats van de noordoostelijke
provincie Orientale. Zoals eerder gezegd was het daar dat de lumumbistische tegenregering
van Gizenga zich in november 1960 gevestigd had. De stad was dan ook symbolisch erg
belangrijk, als bolwerk van het lumumbisme. Stanleyville zou daarom de hoofdstad van de
revolutie worden.
Het is niet duidelijk of de stad werd veroverd door de hoofdmacht van het rebellenleger of dat
het, zoals op vele andere plaatsen, in de eerste plaats lokale ontevredenen waren die de
controle overnamen en zo de weg openden voor het APL. Dat was bijvoorbeeld ook het geval
in Bumba, waar op 21 augustus een volksopstand losbarstte die de stad in de schoot van de
CNL wierp.127
Het is echter belangrijk te vermelden dat de CNL niet overal op de steun van
de bevolking kon rekenen. Bij een grootschalig offensief op Bukavu werden de APL-troepen
124
Adaptatie van http://commons.wikimedia.org/wiki/File:DCongoBasUele.png. 125
CRISP, Congo 1964, 300 126
Hun oorsprong is nog steeds onduidelijk. De stelling is geponeerd dat het om een actie van
de CNL-Bocheley ging, met de bedoeling om contact te maken met het maquis van Mulele.
CRISP, Congo 1964, 225-227 ; Verhaegen, Benoît. Rébellions au Congo. Tome I, 2e partie:
L’opération sur Bolobo – Mushie (CRISP, 1967). 127
CRISP, Congo 1964, 238.
Kaart 7. De regio Orientale.124
43
teruggeslagen. Zelf noemde Olenga het een tactische terugtrekking, om de lokale bevolking te
beschermen voor de bombardementen van Amerikaanse vliegtuigen.128
Hoewel de
Amerikaanse inbreng, met ook het transport van versterkingen en wapens voor het ANC,
zeker zijn rol speelde, was vooral ook de rol van de Bashi-krijgers van de lokale chief Mwami
Kabare cruciaal gebleken. Hun inbreng was beslissend voor de verdediging van de stad.129
Ondanks die tegenslag bereikte het rebellengebied rond september 1964 stilaan haar grootste
omvang. Ongeveer de helft van Congo was op dat moment in oproer.130
Tezelfdertijd raakte de tegenreactie van Léopoldville eindelijk georganiseerd. Het officiële
discours van de regering Tshombe bleef dat men zocht naar een compromis met de rebellen,
maar in de praktijk werden de onderhandelingen verlaten. Het ANC kreeg versterking van de
huurlingen en Katangese gendarmen van Tshombe, die door de Cubaanse en Amerikaanse
piloten uit Angola werden overgevlogen.131
De Verenigde Staten stelden ook wapens,
transport- en pantservoertuigen, en gevechtsvliegtuigen ter beschikking. De Katangese
gendarmen bleken al snel weinig bruikbaar. Ze waren al twee jaar niet uitbetaald en hadden
dan ook weinig zin om te vechten. Velen koesterden nostalgie naar de periode van de
secessie. Ze waren enkel trouw aan Tshombe en spraken er over om zich, nadat de rebellen
verslagen waren, tegen het ANC te keren.132
Maar tegen de gedisciplineerde en goed
bewapende blanke huurlingen waren de rebellen niet opgewassen. België van zijn kant
stuurde twee dagen na de inname van Stanleyville kolonel Vandewalle naar Congo, om de
Belgische militaire bijstand te coördineren. Tot 1960 was Vandewalle het hoofd van de
koloniale veiligheidsdiensten geweest, nadien was hij Belgische vertegenwoordiger in
Katanga. Hij organiseerde de zogenaamde ‘5de
Gemechaniseerde Brigade’. Die bestond uit
blanke huurlingen (Europeanen, Zuid-Afrikanen, Rhodesiërs), gesteund door elementen van
het ANC en Katangese gendarmen. Ze waren bewapend met Belgisch en Amerikaans
materiaal en voorzien van Amerikaanse luchtsteun. De hogere officieren waren Belgen. De
brigade moest de punt van de speer worden, de stoottroepen van de herovering. De huurlingen
kregen de bijnaam les affreux, en zouden die alle eer aandoen.133
Vanaf oktober zou de
128
Verklaring van het hoofdkwartier van de APL, 23/8/1964. Geciteerd in CRISP, Congo
1964, 237. 129
J.L.S., La Libre Belgique, 20/8/1964. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 233-234. 130
Zie kaart pagina 32. 131
CRISP, Congo 1964, 332. 132
A.P., La Libre Belgique, 3/8/1964 ; J.K., La Libre Belgique, 8/12/1964. Beiden geciteerd
in CRISP, Congo 1964, 353. 133
Geerts, Binza 10, 200-206.
44
herovering op volle toeren komen. Even snel als in de eerste maanden van 1964 terrein
verloren was, werd het onder leiding van de 5de
Brigade teruggewonnen.
45
6. De ingrediënten van de opstand
Op dit moment, nu met de inname van Stanleyville het hoogtepunt van de opstand werd
bereikt, past een meer diepgaande analyse van de gebeurtenissen. In het volgende luik van
deze studie wordt ingegaan op een aantal aspecten van de opstand. Eerst is er ruime aandacht
voor de ideeën en de strategieën van de CNL. De verschillende componenten worden
geanalyseerd. Daarna worden de relaties van de CNL met het buitenland besproken, zowel in
het kader van de Koude Oorlog als op het Afrikaanse continent. Ten slotte wordt ook de
praktische situatie in het rebellengebied en meer specifiek haar hoofdstad Stanleyville in
beeld gebracht.
De voornaamste bron voor deze analyse is een document dat van de CNL zelf afkomstig is.
Na de inname van Stanleyville begon de CNL met de uitgave van een eigen krant.134
De titel
luidde ‘Le Martyr, organe de combat du CNL’.135
Met ‘de martelaar’ werd natuurlijk
verwezen naar Patrice Lumumba. Het devies van de krant werd ‘La Patrie ou la Mort’. Over
de redactiemedewerkers is weinig meer geweten dan hun namen.136
Het blad werd gedrukt
met behulp van een Belgische technicus in een door de nieuwe autoriteiten geconfisqueerde
drukkerij. Er verschenen negentien nummers van elk vier bladzijden, op onregelmatige
tijdstippen tussen 22 augustus en 22 november 1964. Het overgrote deel van de artikels waren
in het Frans, enkele in het Swahili. De voorpagina was vaak voorzien voor aankondigingen
van de hoofdfiguren van de oostelijke opstand: Christophe Gbenye, Gaston Soumialot en
generaal Nicolas Olenga. Naast lokaal en nationaal nieuws, werd er ook aandacht besteed aan
belangrijke internationale ontwikkelingen. Er werden instructies gegeven aan de bevolking en
er werd daarnaast zelfs nog plaats gevonden voor humor, cultuur, advertenties en dergelijke
meer. Het beoogde publiek was de bevolking van Stanleyville en omgeving: de Congolezen,
maar zeker ook de buitenlanders die zich in dit gebied bevonden.
134
Le Martyr werd uitgegeven door de strekking Gbenye, maar van de tweestrijd met
Bocheley werd in de krant nooit melding gemaakt. Het gedachtegoed van beide strekkingen
was in wezen identiek. De spanningen waren niet gebaseerd op een ideologisch conflict, maar
louter op een machtsconflict. 135
Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma) -
SOMA BC Rc 4628. Le Martyr, organe de combat du Conseil National de Libération, 1ste
jaargang, no. 1 t.e.m. 19 (22-23/8/1964 tot 21-22/11/1964). 136
De eindredacteur heette Jérôme Salumu-Betuwa, de redacteurs waren Crispin Tumba en
Maurice Lembi. Andere personeelsleden waren Gilbert Kassongo, Etienne Mbula en Marcel
Nganza-Bosi. Sonck, Jean-Pierre. “Echec à l’armée populaire”, 7. Geraadpleegd via
http://www.stanleyville.be/documents/Echec_aux_simbas_JP_Sonck_2009.pdf , laatst op
11/7/’13.
46
Le Martyr is een unieke bron, want het enige persorgaan dat voorhanden was in de bezette
gebieden. De krant beslaat de periode van het hoogtepunt van de opstand en de aanloop naar
de gebeurtenissen die de ondergang van de beweging inluidden. Twee dagen na de
verschijning van het laatste nummer werd Stanleyville immers heroverd door Belgische
paracommando’s en het regeringsleger. Le Martyr geeft een belangrijke kijk op de motieven
en het wereldbeeld van de leiders van de revolutie, en op hun communicatie met de
bevolking. Het biedt ook een unieke blik op de interne organisatiestructuren en, vaak indirect,
op het dagelijkse leven in het rebellengebied. Waar mogelijk en/of noodzakelijk wordt het
verhaal aangevuld met verwijzingen naar andere bronnen of de situatie in andere steden van
het rebellengebied, waarvoor de beschikbare documenten veel sporadischer zijn.
Het zal niet verwonderen dat, wanneer men de bronnen van de CNL vergelijkt met die van de
westerse pers en de getuigenissen van westerse ooggetuigen, of zelfs pers van de strekking
Léopoldville, verscheidene aspecten van de opstand op een andere manier benaderd worden
en daarmee een totaal andere toon, waarde of kleur krijgen. Le Martyr toont een andere kant
van de rebellen dan in veel westerse literatuur naar voren komt. In dat opzicht is het ook
belangrijk in te gaan op wat niet in de bronnen vermeld wordt. Ook dat werpt een interessant
licht op de zaak.
47
6.1 Gedachtegoed en strategie van de CNL
Politiek: in de voetstappen van Lumumba
Snel na zijn dood was Lumumba een mythisch figuur geworden. Voor de CNL was hij een
nationale held en het symbool van de eenheid en totale bevrijding van Congo.137
De
vermoorde premier werd de martelaar van de revolutie. Steeds opnieuw werd door de CNL
naar het voorbeeld van Lumumba verwezen. De rebellenleiders noemden zichzelf
lumumbisten en verklaarden dat ze in zijn voetstappen traden en zijn werk wilden voortzetten.
Dat werk was het bewerkstelligen van een waarlijk onafhankelijk en verenigd Congo. De
onafhankelijkheid van juni 1960 werd immers als nep beschouwd: het Belgische kolonialisme
was enkel vervangen door het neokolonialisme van de Amerikaanse imperialisten, gesteund
door een oligarchische autochtone elite. Daarom moest het Congolese volk, onder leiding van
de CNL, strijden voor een tweede bevrijding, van de exploitatie door buitenlandse
mogendheden en hun inlandse bondgenoten.
De primaire doelstelling was dus nog steeds, net als bij Lumumba, de vrijwaring van het land
voor buitenlandse inmenging. Als vijand was de koloniale staat vervangen door de
neokoloniale of imperiale mogendheden die zich bleven mengen in de interne zaken van
Congo. De Verenigde Staten werden als de grootste boosdoener gezien. In Le Martyr werd
geen mogelijkheid onbenut gelaten om de Amerikaanse buitenlandse politiek aan te klagen.
Voortdurend verschenen artikels die de politieke en economische dominantie van de VS, ten
koste van de rest van de wereld en vooral de ontwikkelingslanden, aan de kaak stelden. De
imperialisten en hun marionetten zouden het Congolese volk verhinderen de vruchten van de
onafhankelijkheid te plukken en hen het recht op zelfbeschikking ontzeggen.138
De taak van
de nationalisten was daarom, aldus de CNL, de bevrijding van het vaderland van het juk van
het imperialisme. In de ogen van de CNL was hun opstand dan ook niet zomaar een rebellie,
maar wel een gerechtvaardigde volksrevolutie tegen een ongewenst regime, zoals die, zo
voegden ze er fijntjes aan toe, toch ook in (onder andere) Amerika en België zelf had
plaatsgevonden.139
137
Deze alinea is gebaseerd op Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/1964), 1,4 ; no. 6 (19-
20/9/1964), 4. 138
Cegesoma. Martyr, no. 5 (9-10/9/1964), 2. 139
Cegesoma. Martyr, no. 13 (29-30/10/1964), 1.
48
Het lumumbisme was een links-nationalistische ideologie: “Le Lumumbisme est la doctrine de
l’amour généreux et courageux pour son pays.”140
Het gaat om civic nationalism, waarbij de
natie wordt gedefinieerd door het staatsburgerschap, ongeacht de etnische achtergrond van die
burgers.141
Het onderscheidt zich daarmee van etnisch nationalisme, dat juist de belangen
verdedigt van een specifiek volk of etnische groep. Dat was ironisch genoeg, ook al
vertegenwoordigden ze nu het centrale gezag, het uitgangspunt van Kasavubu, Tshombe en
hun respectievelijke achterban.
De bedoeling van het lumumbisme was alle bevolkingsgroepen van Congo te verenigen in één
onafhankelijke, unitaire staat. Voor de ontwikkeling van het land en de sociale vooruitgang
van de bevolking werd het als cruciaal gezien om de eenheid te bewaren. Federalisme en
tribalisme werden als een vergif beschouwd. Alleen als het hele Congolese volk zich
verenigde in een gemeenschappelijk front kon de gemeenschappelijke vijand verslagen
worden.142
Vandaar dat in de marge van de strijd tegen het imperialisme ook veel aandacht
werd besteed aan de complementaire strijd tegen tribalisme. Tribalisme was voor de kaders
van de CNL een overblijfsel uit onheuglijke tijden. Het denken in termen van stammen of
clans, waarbij de enige zorg de voorspoed van de eigen afgesloten groep ten nadele van
zwakkere buren is, werd door hen als achterhaald en anachronistisch beschouwd. Tribalisme
werd in dat opzicht lijnrecht tegenover vooruitgang geplaatst.143
De verdeeldheid in Congo
werd volgens de CNL bewerkstelligd en uitgebuit door de imperialisten. Zij hadden baat bij
een ‘verdeel en heers’-strategie. Hiertegenover had Lumumba het idee van een nationale
Congolese beweging geplaatst, omdat het tribalisme verdeelt en verzwakt, terwijl het
nationalisme verenigt en versterkt.144
De lumumbisten moesten dus alle vormen van
tribalisme afzweren.
Het anti-imperialisme en het overstijgen van de etnische breuklijnen in een nationale
beweging waren wellicht legitieme doelstellingen van de CNL, ook (en misschien wel vooral)
omdat dit de enige manier was om de macht over te nemen. De verwerping van tribalistische
tegenstellingen was een mooi ideaal, maar bleek in de praktijk verre van gemakkelijk. Het feit
dat er zo de nadruk op werd gelegd in Le Martyr, bewijst op zich al dat het niet
vanzelfsprekend was. Een concreet voorbeeld is de melding in de editie van 29-30 oktober
140
Cegesoma. Martyr, no. 4 (5-6/9/1964), 3. 141
Amenta, Edwin, Kate Nash en Alan Scott. The Wiley-Blackwell Companion to Political
Sociology (Wiley-Blackwell, 2001), 391. 142
Cegesoma. Martyr, no. 5 (9-10/9/1964), 4 ; no. 1 (22-23/8/1964), 4. 143
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/1964), 4. 144
Cegesoma. Martyr, no. 3 (1-2/9/1964), 1.
49
van een ontmoeting tussen Soumialot en een groep Kibanguisten, een christelijke sekte.145
Zij
beklaagden zich over het feit dat de leden van hun geloofsgroep door groepjes rebellen
vervolgd werden omdat de sekte van origine Mukongo zou zijn. Die allegatie werd ontkend,
en door Soumialot werd bevestigd dat de groep vrij was haar geloof te belijden. Belangrijker
is wat tussen de regels te lezen is: het ging hier om een etnische vervolging, gericht tegen
vermeende leden van de clan van president Kasavubu.146
Maar ook bepaalde (regionale)
leiders maakten zich schuldig aan etnische belangenvermenging. Een illustratie werd
gevonden in de briefwisseling van Christophe Gbenye met de legerleiding van het APL.147
De
hogere rangen in het APL werden blijkbaar enkel aan Batetela toegekend. Dit was niet
toevallig de volksgroep waartoe generaal Olenga zelf behoorde. Gbenye wees er op dat er
geen sprake mocht zijn van raciale discriminatie, maar of hier gehoor aan gegeven werd is te
betwijfelen. Het valt trouwens op dat de organisatoren van de opstand, hoewel bij de
rekrutering van de strijders zeker niemand op basis van zijn afkomst geweigerd werd, hun
acties wel startten bij hun eigen bevolkingsgroep: Mulele bij zijn Bambunda in Kwilu en
Kabila bij de Baluba in Noord-Katanga. Omgekeerd werd al gewezen op het feit dat bepaalde
clans, zoals de Bashi in de streek rond Bukavu, zich quasi voltallig tegen de revolutie
keerden. Léopoldville probeerde zelfs actief verschillende groepen tegen elkaar op te zetten,
door bepaalde groepen in te fluisteren dat de revolutie niet voor hen bestemd was.148
Hoewel
ze zeker niet de kern van het conflict uitmaakten, bleven etnische banden en gevoelens dus
wel degelijk een rol spelen.
Economisch: de logische doortrekking van Lumumba’s gedachtegoed
De politici van de CNL noemden hun gedachtegoed het lumumbisme. Dit was echter niet
identiek aan het programma van Patrice Lumumba zelf. Zoals eerder vermeld werd,
concentreerde Lumumba zich op de politieke onafhankelijkheid van het land en kreeg of nam
hij niet de tijd voor de uitwerking van een economisch en sociaal programma. Het
lumumbisme van de CNL kan echter wel gezien worden als de doortrekking van Lumumba’s
nationalistische en anti-imperialistische ideeën in hun logische consequenties. Op economisch
vlak betekende dat de afwijzing van het economische systeem dat het imperialisme
ondersteunde, met name het kapitalisme.
145
Cegesoma. Martyr, no. 13 (29-30/10/1964), 1. 146
Ter verduidelijking: Mukongo is de enkelvoudsvorm van Bakongo. Voor de rest werden in
deze studie alle etnische groepen steeds met hun meervoudsvorm aangewezen. 147
Brief van Gbenye, 30/9/1964. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 312. 148
Martens, Revolutie, 208.
50
Het koloniale kapitalisme had volgens de analyse van de lumumbisten niets dan ellende
gebracht. Het systeem garandeerde geen enkele economische vooruitgang. Het bestendigde
integendeel de sociale ongelijkheid en ruïneerde de bevolking. Congo bezat meer dan
voldoende natuurlijke rijkdommen, maar in plaats van die in te zetten voor de economische
ontwikkeling van het land, werden de hulpbronnen en de bevolking geëxploiteerd door
imperialistische krachten en hun medeplichtigen. Een burgerlijke minderheid accumuleerde
bergen geld, ten nadele van de grote meerderheid van de Congolezen die in ellende leefden.
Het lumumbisme verzette zich daarom formeel tegen de fouten van het kapitalisme, dat de
mens volgens hen als een instrument gebruikt en exploiteert.149
Het internationale kapitalisme werd verworpen ten voordele van het socialisme: “Le
Lumumbisme est socialisme.”150
Voor de CNL was het duidelijk dat alle vormen van
koloniale en imperialistische exploitatie gedoemd waren om te verdwijnen en dat er een
onafwendbare overgang op komst was naar structuren die beter beantwoordden aan haar
egalitaire belangen, naar “une nouvelle société où la propriété sociale remplacera la honteuse
propriété privée de moyens de production.”151
De grondoorzaak van de problemen waarmee het Congolese volk werd geconfronteerd, werd
dus gezocht in externe factoren. Hoewel ook een rol aan de binnenlandse machtshebbers werd
toegekend, werden zij slechts als marionetten van buitenlandse actoren gezien. De echte
schuldigen waren de imperialisten (zijnde, de VS en haar bondgenoten) en het internationale
systeem dat de ongelijkwaardige relatie tussen ontwikkelde- en ontwikkelingslanden
bestendigde. Deze zienswijze sluit aan bij marxistische theorieën van imperialisme en bij de
dependencia-theorie, die ontwikkeld werd met betrekking tot de studie van Latijns-Amerika
en vanaf de jaren 1960 ook elders populair werd. Om de ondergeschikte positie te doorbreken,
zette de CNL openlijk in op het (Afrikaans) socialisme. Hoewel ook Lumumba een
tegenstander was van het imperialisme, werd de stap naar het socialisme door hemzelf,
althans publiekelijk, nooit gezet.
Ondanks dit discours kunnen vragen geplaatst worden bij de sociale ideeën van de CNL-
leiders. Verder dan enkele algemene, wervende slogans ging het niet. Er werden wel enkele
brede ideeën gelanceerd die de voorbije decennia bij andere revoluties in de wereld succesvol
waren gebleken, maar er werd bijvoorbeeld nooit een concreet sociaal-economisch
149
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/1964), 4 ; no. 3 (1-2/9/1964), 1 ; no. 5
(9-10/10/1964), 2 ; no. 13 (29-30/10/1964), 1. 150
Cegesoma. Martyr, no. 5 (9-10/9/1964), 4. 151
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/1964), 4.
51
programma opgesteld. Verschillende auteurs maken melding van het feit dat leiders als
Soumialot, Kabila en vooral Gbenye in luxe leefden in Brazzaville, Bujumbura en
Stanleyville. In de geschriften van de topfiguren van de CNL zijn er weinig sporen van
ideologie te vinden; de sterk ideologisch getinte artikels in Le Martyr zijn allen afkomstig van
andere personen. Mijn hypothese is dan ook dat de sociale ideeën voor de politieke kaders van
de opstand vooral een wervend discours waren. Zij waren primair bekommerd om de
overname van de macht. Een uitzondering hierop is wellicht Mulele, die wel ideologisch
gemotiveerd leek.
Populisme als politieke strategie
De CNL wierp zich op als de vertegenwoordiger van het volk. De lumumbisten zeiden komaf
te willen maken met de afstandelijke burgerlijke regering en een revolutionaire regering te
willen vormen die dicht bij het volk stond en met het volk regeerde. De politiek van de
revolutionaire regering moest die van het volk zijn: het volk zou dicteren en de regering moest
handelen volgens haar belangen en aspiraties.152
“Tout par le peuple”, was een zinsnede die
vaak terug kwam. “Rien ne peut se faire sans la consultation préalable du peuple”.153
Het discours van de CNL was duidelijk populistisch. Eerder dan een ideologie, is dat een
politieke stijl. De populist beweert in naam van het volk te spreken. Dat is een typisch
kenmerk van elke bevrijdingsbeweging. Het volk wordt niet opgevat als een verzameling van
individuen, maar als een eenheid met één gemeenschappelijke wil en een singulier belang.
Het latent aanwezige publieke ongenoegen wordt vertaald in de verwerping van de gevestigde
elite en de verheerlijking van de volkssoevereiniteit. Een algemeen kenmerk van het
populisme is ook de cultus van het charismatisch leiderschap.154
Om het primaat van het volk
te herstellen, roept het populisme op tot de vervanging van de gevestigde elite door een
eenheidsfiguur, die de volkswil belichaamt. Het bijzondere van het lumumbisme is dat die
leider al dood was. Het is onduidelijk wie in een later stadium van de revolutie die absolute
leidersrol van Lumumba zou overgenomen hebben. Zowel Gbenye, Gizenga als Mulele
werden op verschillende plaatsen en tijdstippen aangeduid als de spirituele opvolger of de
erfgenaam van Lumumba. Voorlopig verkondigden echter alle actoren hun absolute trouw aan
152
Cegesoma. Martyr, no. 2 (26/8/1964), 1 ; no. 3 (1-2/9/1964), 1 ; no. 5 (9-10/9/1964), 3. 153
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/1964), 1. 154
Abts, Koen, en Ronald Tinnevelt. “De stem van het volk als maat van de politiek?
Populisme en de multiculturele samenleving.” In De multiculturele samenleving in conflict:
interculturele inspanningen , multiculturalisme en burgerschap, geredigeerd door Ronald
Tinnevelt en Bart Van Leeuwen (Acco, 2005),139-143.
52
de figuur Lumumba en maakte niemand publiekelijk aanspraak om hem te vervangen:
“Quand certaines radios étrangères se permettent de parler d’une Armée Populaire de
Libération à la solde de Mulele, de Gizenga ou de Soumialot, cela ne trompe personne. Nous
sommes tous des Lumumbistes et rien que des Lumumbistes. Nous avons un même chef:
Lumumba.”155
Mulelisme als strijdende kracht
Als het lumumbisme de politieke kracht was van de revolutie, was het mulelisme de
strijdende kracht. Pierre Mulele had met zijn opstand in Kwilu het startschot gegeven voor de
gewapende strijd en was een voorbeeld voor de CNL-krachten in het oosten van het land. In
de woorden van generaal Nicolas Olenga: “Le Lumumbisme est une doctrine, tandis que le
Mulelisme est une force. Les deux elements conjugués donnent une arme invincible pour
délivrer le people congolais de la servitude des impérialistes.”156
Dit verklaart waarom, zoals
uit veelvuldige getuigenissen blijkt, de opstandelingen het gevecht in gingen onder de kreet
‘Maï Mulele!’, eerder dan ‘Maï Lumumba’.157
Het ongenoegen bij de bevolking werd door de CNL gekanaliseerd via het gedachtegoed van
Patrice Lumumba. Met het mulelisme als voorbeeld werd die bevolking gemobiliseerd voor
de strijd. Dit betekende niet dat in het oosten van het land de strategieën van Mulele gevolgd
werden. Integendeel, het voornaamste verschil met het maquis van Mulele was dat er bij de
oostelijke opstandelingen vrijwel geen sprake was van enige militaire of ideologische
vorming.
De magiebeleving van de Simba’s
Een thema dat tot dusver slechts terloops is aangeraakt in deze studie is het aspect van de
magische praktijken van de rebellen. De magische opvattingen en gebruiken van de Simba’s
werden destijds uitvoerig beschreven in de Europese pers, en vormen in de literatuur
misschien wel het meest aangehaalde en zeker het meest opvallende facet van de opstand.
Aan de hand van de literatuurstudie was de verwachting dan ook dat dit aspect één van de
hoofdthema’s van mijn studie zou vormen. Ik ben er echter uiteindelijk om twee redenen in
deze scriptie niet eerder op ingegaan. Een eerste reden is om de aandacht niet af te leiden van
de meer rationele aspecten van de opstand. Wanneer men zich blind zou staren op voor ons
155
Cegesoma. Martyr, no. 6 (19-20/9/1964), 4. 156
Cegesoma. Martyr, no. 2 (26/8/1964), 1. 157
Maï betekent ‘water’. Dit verwees naar het idee dat, vanwege de magische bescherming
van de Simba’s, de kogels van de vijand in water zouden veranderen.
53
minder bevattelijke aspecten als magie, kan al snel de indruk ontstaan dat het om een
onzinnige of redeloze beweging zou gaan. Terwijl ik in deze studie net de nadruk wilde
leggen op de wezenlijke, legitieme grieven die aan de opstand ten grondslag lagen.
De tweede reden is dat mijn uitgangspunt was te vertrekken van de bronnen van de leiders
van de opstandelingen. Welnu, het blijkt dat het gebruik van magie in de bronnen van de
politieke kaders van de opstand nergens aan bod komt. Het belang van magie in de
ontwikkelingen kan hiermee echter niet simpelweg van de hand gedaan worden. Het staat
immers buiten kijf dat het wel degelijk een cruciale rol speelde. Zo is de snelheid waarmee de
rebellen gebied veroverden in belangrijke mate toe te schrijven aan hun vermeende magische
krachten. De troepen van het ANC waren immers als de dood voor de Simba’s, die geen angst
leken te kennen en dus wel moesten beschermd zijn door magische krachten.
Op het eerste gezicht is het dan ook opmerkelijk dat dit aspect niet net werd benadrukt in de
bronnen. Zou het voor de CNL immers geen gedroomde propagandastrategie zijn geweest te
verkondigen dat haar leger onkwetsbaar en onoverwinnelijk was? Maar integendeel, het
belang van de magische praktijken werd zelfs afgezwakt: “On a exagéré en parlant de nos
féticheurs. Nous n’en avons pas dans l’APL.” 158
De vraag wordt dan hoe dit hiaat in de bronnen verklaard moet worden. De meeste auteurs
stellen de omvang of invulling van het magische geloof niet in vraag. Benoît Verhaegen
bijvoorbeeld biedt een uitgebreide beschrijving van de magische praktijken, maar gaat er
daarbij misschien iets te makkelijk van uit dat dit bij alle actoren een brandend geloof was.159
Ludo Martens laat een ander geluid horen. Aan de hand van interviews met overlevenden
concludeerde hij dat Pierre Mulele en tenminste een deel van zijn volgelingen zelf niet in
magie geloofden. Mulele verzette zich echter niet tegen de magische opvattingen en
praktijken van zijn manschappen.160
Volgens mij geldt dit evenzeer voor de leiders van de
CNL. Net als Mulele waren zij évolués, gevormd in het koloniale onderwijssysteem. Het is
bekend dat de koloniale autoriteiten, onder het mom van vooruitgang en modernisering,
wilden afrekenen met als ouderwets of irrationeel geclassificeerde ideeën en tradities. Onder
koloniaal gezag werden magische praktijken dan ook uit het publieke domein gebannen.
Onmiddellijk na de onafhankelijkheid kwam hier geen verandering in. De nieuwe elite was
met de modernistische ideologie opgeleid en negeerde het bestaan van magische praktijken,
158
Verklaring van Rumonghet Evariste, majoor in het APL, s.d. Geciteerd in CRISP, Congo
1964, 61. 159
Verhaegen, Benoît. Rébellions au Congo, Tome I & II, Les Etudes du CRISP (CRISP,
1967-1969). 160
Martens, Revolutie.
54
als een traditioneel relict dat enkel de aandacht kon afleiden van de modernisering van het
land.161
Dat het vooruitgangparadigma nog heel erg speelde, wordt duidelijk uit het
actieprogramma van de CNL. Daar wordt bijvoorbeeld gesproken over de kracht van
vooruitgang, de definitieve afrekening met achterhaalde tradities en de opening van Congo
voor de moderne levenswijze.162
De verbanning uit het publieke discours betekende echter
niet dat het magische geloof bij de bevolking verdween. Het bleef een belangrijk
maatschappelijk gegeven. En het betekende evenmin dat de politieke leiders zouden nalaten
om op dit gegeven in te spelen. Het paste misschien niet in het imago dat de CNL wou
ophangen van een moderne, legitieme bevrijdingsstrijd, maar het had zeker wel zijn praktisch
nut. Ze waren realistisch genoeg om elementen die het moreel van de troepen konden
bevorderen niet te verbieden. Om te slagen moest het politieke project geharmoniseerd
worden met de overtuigingen en praktijken van de meerderheid van de bevolking. Als
‘meester van de magische krachten’ kon iemand als Mulele, van wie verteld werd dat hij
bijzonder sterke magie uit China had meegebracht, legitimiteit en volkse aanhang verzekeren.
Door het bepalen van de regels die aan de werking van de magie waren verbonden kon de
leiding het gegeven ook praktisch aanwenden, bijvoorbeeld voor het bewaren van de
discipline.163
Mijn hypothese luidt dus dat de politieke leiders van de opstand zelf weinig
affiniteit hadden met de magie. De bannelingen in Brazzaville hielden zich er waarschijnlijk
helemaal niet mee bezig, terwijl de lokale leiders op het terrein er wel op inspeelden om er
een praktisch voordeel uit te halen.
Overigens moet de notie van een diepgegrond en blind geloof in de magische krachten bij de
gewone strijders ook zeker genuanceerd worden. In verschillende werken wordt vermeld dat
elke groep opstandelingen een féticheur in dienst zou gehad hebben. Martens voert echter de
getuigenis van een strijder op die vertelt dat, in alle equipes die hij heeft gekend, “hem nooit
de eer is te beurt gevallen een zo indrukwekkend personage te ontmoeten”.164
De voorbeelden
zijn ook legio van strijders die de magische regels braken of omzeilden. Als het verboden was
161
Geschiere, Peter. “On Witch Doctors and Spin Doctors: The Role of ‘Experts’ in African
and American Politics.” In Magic and Modernity. Interfaces of Revelation and Concealment,
geredigeerd door Birgit Meyer en Peter Pels (Stanford University Press, 2003), 162-168 ;
Rowlands, Michael, en Jean-Pierre Warnier. “Sorcery, Power and the Modern State in
Cameroon”. Man 23, no. 1 (1988): 118-132. 162
“Programma d’action du CNL”, 15/4/1964. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 38-43. 163
Enkele van de voorwaarden, die trouwens niet overal dezelfde waren, voor de werking van
de magische bescherming waren een verbod op stelen, een verbod op seks en een verbod op
zich omdraaien in de strijd (o.a. Van Reybrouck, Congo, 341). Hiermee wilde men duidelijk
respectievelijk plundering, verkrachtingen en desertie voorkomen. 164
Martens, Revolutie, 240.
55
te stelen, dan lieten ze zich de gewenste goederen maar ‘ten geschenke aanbieden’.165
Hadden
ze één van de regels overtreden, zodat hun onkwetsbaarheid twijfelachtig werd, dan konden
ze trouwens gewoon terug naar de magiër om tegen betaling een nieuw beschermend amulet
te krijgen. De Simba’s vertrouwden voor hun bescherming trouwens niet exclusief op magie.
Verschillende auteurs hebben beweerd dat de rebellen uitgesproken antikatholiek waren, maar
de bronnen spreken dit tegen. De magische praktijken stonden het christelijke geloof dat door
de missionarissen was geïntroduceerd niet in de weg, en vice versa. Integendeel, beiden
gingen hand in hand. Hiervan zijn talloze voorbeelden te vinden. Zo droegen de Simba’s naast
hun magische amuletten vaak ook kruisbeelden en religieuze plaatjes.166
Magie en christelijke
religie werden met elkaar verweven. Ellis zag in zijn onderzoek naar de rebellen in Liberia
eenzelfde patroon en kwam tot de conclusie dat de Liberianen dit soort meervoudige
religieuze trouw niet als inconsistent zien. Ze geloven net dat door verschillende religieuze
technieken te combineren ze een hele reeks van voordelen kunnen bekomen.167
Hetzelfde lijkt
voor de Congolese rebellen te hebben gegolden. De Simba’s grepen alle elementen aan die
mogelijk bescherming konden bieden. Baatte het niet, dan schaadde het ook niet. Als we even
verder gaan op de literatuur rond Afrikaanse rebellenbewegingen die vergelijkbare magische
elementen als de Simba’s gebruikten, vinden we ook het idee dat hun rituele technieken
legitimerende praktijken werden, die een diepere kennis vervingen. “The very visibility of
[their] magic objects, clothes and rituals”, zo concludeerde Mariane Ferme, “point to their
superficiality, in a context where the combatants’ youthfulness argues against their having
deep interpretative powers.”168
De magie werd door verschillende auteurs ook in verband
gebracht met de overgang naar volwassenheid. Ellis zegt dat vormen van magie of religie
altijd al, in zowat elke cultuur, een rol hebben gespeeld bij overgangs- en initiatieriten.169
Zoals gezegd waren de strijders vaak jonge adolescenten, die zich plots bezig hielden met de
in essentie volwassen bezigheid van oorlogsvoering. Deelnemen aan de oorlog gaf hen
wellicht een gevoel van ‘man worden’, net zoals het dat bij jongeren overal ter wereld zou
doen. De magische initiatierituelen waren daarbij een teken van hun mentale overgang naar
165
Van Kerkhove en Roberrechts, Simba’s en para’s in Stan, 101, 115-116. 166
Van Kerkhove en Robberechts, Simba’s, 23. 167
Ellis, Stephen. The Mask of Anarchy. The Destruction of Liberia and the Religious
Dimension of an African Civil War (Hurst, 1999), 245. 168
Ferme, Mariane. The Underneath of Things: Violence, History and the Everyday in Sierra
Leone (University of California Press, 2001), 27. 169
Deze alinea is gebaseerd op Ellis, The Mask of Anarchy, 260-264, 277.
56
volwassenheid. Magie werd door de Simba’s dus functioneel benaderd en aan de context
aangepast, eerder dan dat het een diepgegrond, traditioneel en onveranderlijk geloof was.
6.2 De relaties met het buitenland
De CNL en de Koude Oorlog: agenten van het communisme?
Bij een analyse van de Simba-opstand kan men niet om de internationale context van de
Koude Oorlog heen. In die periode werd vrijwel elk lokaal conflict ingebed in de
alomvattende ideologische tweestrijd tussen Oost en West.
De gevoelens van de CNL ten opzichte van het westerse blok werden in deze studie al
duidelijk: de Verenigde Staten en haar bondgenoten werden verantwoordelijk gesteld voor de
problemen van het land en een constante inmenging in de Congolese zaken verweten.
Concreet was de Amerikaanse en Belgische technische en militaire steun aan de ‘valse’
regering van Léopoldville de CNL natuurlijk een doorn in het oog. De Amerikanen werden
beschuldigd van een genocide tegen het Congolese volk. Volgens generaal Olenga werd
Congo stilaan een tweede Vietnam, ‘waar mensenlevens geofferd werden voor de belangen
van het imperialisme’.170
Het Belgische motief voor de steun aan Léopoldville was vooral het idee de
verwezenlijkingen van het kolonialisme te moeten beschermen. In politieke kringen heerste
nog sterk het idee dat België niet alleen het recht maar zelfs de plicht had om in Congo tussen
te komen, omdat het land te vroeg onafhankelijk was geworden en die vrijheid nog niet
aankon. De bijstand vanwege de Verenigde Staten was enerzijds gebaseerd op economische
motieven.171
Congo bezat en bezit nog steeds enorme voorraden aan natuurlijke hulpbronnen,
waartoe de VS de toegang wou verzekeren. Anderzijds was de angst dat Congo ten prooi zou
vallen aan het communisme een nog belangrijker motief. In Washington was men er van
overtuigd dat eerst Lumumba en later zijn volgelingen nauwe banden hadden met het
communistische blok. De perceptie was dat “The Sovjets made a determined effort to
penetrate central Africa at that time and attempted to promote communist takeover in the
170
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/1964), 1 : no. 2 (26/8/1964), 1. 171
Deze alinea is gebaseerd op Williams, Gerhard Mennen. “US Objectives in the Congo,
1960-1965.” In Footnotes to the Congo Story (Walker and Company, 1967), geredigeerd door
Helen Kitchen, 143-148.
57
Congo.” Een overwinning van de rebellen in Congo zou volgens de VS, vanwege de
strategische ligging van het land in het hart van Afrika, een domino-effect in gang kunnen
zetten waarbij het communisme zich over heel het continent zou verspreiden. Dit moest
absoluut vermeden worden.
De perceptie dat Lumumba en de lumumbisten een gevaar vormden voor westerse belangen
kreeg vorm in de eerste maanden van de onafhankelijkheid en berustte op een aantal
misrekeningen van Lumumba zelf. Toen de nieuwbakken premier bij de plechtige inhuldiging
erg bitter uithaalde naar de wantoestanden van het kolonialisme, werd de relatie met het
Westen terstond op scherp gezet. Toen het al meteen de verkeerde kant uitging met het land
aarzelde België niet om militair te interveniëren om haar belangen te beschermen. Omdat zijn
aanklacht tegen deze inbreuk op de Congolese soevereiniteit naar zijn gevoel te weinig gehoor
vond bij de VN, zocht Lumumba diplomatieke steun bij de Sovjet-Unie. Hij onderschatte
wellicht dat dit, in een erg verhitte periode van de Koude Oorlog, automatisch tot gevolg had
dat hij door de VS als een agent van Moskou bestempeld werd. Meteen werden plannen
gemaakt om hem politiek uit te schakelen en werd toenadering gezocht tot zijn politieke
tegenstanders: president Kasavubu, en al snel ook generaal Mobutu.
De CNL maakte een heel andere analyse van de gebeurtenissen van 1960. Volgens hen koos
Patrice Lumumba duidelijk voor een politiek van ongebondenheid, waarop de VS hem
inderdaad als ‘gevaarlijk’ categoriseerde, maar ook de Russen hem als ‘onzeker en
besluiteloos’ aanzagen. Er zou zelfs even twijfel over bestaan hebben of Moskou niet achter
de moord op de premier zat.172
Dit insinueert al dat de Sovjet-Unie niet de bondgenoot van de
lumumbisten was die de VS in hen zag. De beschuldiging van communisme was voor de CNL
gratuit, een middel om hun nationalistische actie te dwarsbomen. Zij waren, in hun eigen
woorden, niet meer gelieerd aan het communisme dan aan het kapitalisme. Ze werden niet
aangetrokken door vreemde doctrines of ideologieën die hen werden opgelegd door andere
volken met een andere mentaliteit dan de hunne: “Notre révolution est purement congolaise et
africaine, en aucune façon dicté de l’extérieur.”173
Men probeerde enkel de legitieme
belangen van het land veilig te stellen, zijnde de ware onafhankelijkheid van het land te
bewerkstelligen. Daarvoor wilde men nieuwe structuren creëren, die aangepast waren aan de
noden van een Afrikaanse evolutie. Het lumumbisme was de affirmatie van het Afrikaanse
karakter van het land.174
172
Cegesoma. Martyr, no. 4 (5-6/9/1964), 1. 173
Cegesoma. Martyr, no. 7 (26-27/9/1964), 4. 174
Cegesoma. Martyr, no. 4 (5-6/9/1964), 1, 4 ; no. 5 (9-10/9/1964), 3.
58
Het denkkader van de CNL was dus nationaal en Afrikaans. Men zette in op het Afrikaans
socialisme, dat in die periode ook door andere leiders op het Afrikaanse continent werd
gepredikt.175
De communistische ideologie werd (in haar pure vorm) als niet compatibel met
de Afrikaanse en Congolese realiteiten ervaren.176
Hoewel de CNL in haar discours dus heel expliciet duidelijk maakte dat het niets met het
communisme te maken had, valt het binnen de heersende tijdsgeest te begrijpen waarom de
VS hen toch van communistische banden verdacht. Het onderscheid tussen Afrikaans
socialisme en communisme werd door de VS simpelweg niet gemaakt. In het Koude Oorlog-
tijdperk werd in zwart-wit termen gedacht. Wie niet met hen was, was automatisch tegen hen,
en voor de tegenpartij. Voor de VS waren er genoeg elementen die in het nadeel van de CNL
spraken. Het was immers zeker zo dat voor de bevrijdingsstrijd inspiratie werd gevonden in
de communistische wereld. Van Pierre Mulele is geweten dat hij begin jaren 1960 naar China
trok en daar de guerrillatechnieken en andere maoïstische tactieken leerde. Verschillende
kopstukken van de CNL frequenteerden de Chinese ambassades in Brazzaville en Bujumbura,
en verkregen daar ook financiële steun om de opstand te organiseren.177
De CNL verwees in
haar geschriften meermaals naar het voorbeeld van de leninistische en maoïstische revoluties,
alsook naar die van Fidel Castro op Cuba.178
Ook het woordgebruik van de CNL, die de
bevolking via Le Martyr vaak aanspreekt met ‘kameraden’, het heeft over ‘het proletariaat’ of
de arbeidersklasse en, naar het voorbeeld van China, op 5 september 1964 een
‘Volksrepubliek’ uitriep, doet automatisch aan het communisme denken.179
De verklaringen
van de CNL werden op basis van deze feiten louter als misleidende propaganda gezien.
Toch wijst alles er op dat er van een sterke band met het communistische blok in
werkelijkheid geen sprake was. Lumumba was een nationalist, zijn referentiekader was
Congo. Geconfronteerd met een hachelijke situatie zocht hij in 1960 steun waar hij die kon
vinden. En aangezien de VN die niet bood, bleef enkel de Sovjet-Unie over.180
Dit betekende
niet dat hij zich tot het communisme bekeerde. Hetzelfde gold voor de lumumbisten. Ze
175
Volgens Friedland en Rosberg waren Julius Nyerere (Tanzania), Léopold Senghor
(Senegal), Kwame Nkrumah (Ghana) en Sékou Touré (Guinea) de staatsleiders die als
architecten van het Afrikaans socialisme kunnen beschouwd worden. Friedland, William, en
Carl Rosberg Jr. African Socialism (Standford University Press, 1964), 3. 176
Cegesoma. Martyr, no. 13 (29-30/10/1964), 1. 177
Speech van ondersecretaris Averell Harriman, Washington 18 augustus 1964. Department
of State Bulletin, 7/9/1964. Geciteerd in Hoskyns, Organization, 12-13. 178
Cegesoma Martyr, no. 1 (22-23/8/’64), 4. 179
O.a. Martyr, no. 1 (22-23/8/’64), 1, 4 ; Martyr, no. 6 (19-20/9/1964), 4. 180
Van Reybrouck, Congo, 317-320.
59
konden enkele ideeën praktisch aanwenden en konden enige financiële steun best gebruiken,
maar in hun denken is weinig merkbaar van communistische gevoelens.181
De manier waarop
het nieuws uit de Sovjet-Unie in Le Martyr in beeld werd gebracht, wijst ook niet op een grote
vriendschapsband tussen Stanleyville en Moskou.182
De berichtgeving klinkt vrij neutraal en
men laat niet na de negatieve aspecten te belichten: zo wordt het ontslag van Kroetsjev
toegeschreven aan het falen van zijn binnenlandse politiek en het ideologisch conflict tussen
Moskou en Peking. Dan blijkt er iets meer sympathie voor China, als ‘collega-
ontwikkelingsland’: De ontwikkeling van de eerste Chinese atoombom wordt bijvoorbeeld
beschreven als een ‘overwinning voor de onderontwikkelde wereld’. Het monopolie van de
nucleaire grootmachten VS en USSR was hiermee gebroken, wat volgens Le Martyr voor
vreugde zorgde bij de volkeren van Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Anderzijds wordt ook
met betrekking tot China niet nagelaten bepaalde gebreken te vermelden.
Het standpunt van de lumumbisten doet denken aan de opinies die door enkele
derdewereldlanden op de Conferentie van Bandung (1955) werden geuit en aanleiding gaven
tot de vorming van de Non-Alligned Movement (1961). Inderdaad verklaarde de CNL op
internationaal vlak de politiek van ‘positief neutralisme’ die door Lumumba was uitgestippeld
verder te willen zetten. Deze zou gericht zijn op vriendschap met alle volkeren, Afrikaanse
eenheid en de bevrijding van alle landen die nog onder buitenlandse dominantie leefden.183
De CNL wilden een neutraal en absoluut onafhankelijk Congo, bevriend met alle naties die
zich onthielden van bemoeienissen in de nationale zaken. De soevereiniteit zou streng
bewaakt worden, men wilde tegen elke prijs vermijden opnieuw afhankelijk te worden van het
buitenland. Zo wou de CNL wel samenwerken met andere landen, maar weigerde het
liefdadigheid.
Voor wat het standpunt van Peking en Moskou zelf betreft, kan men stellen dat hun interesse
zeker wel werd gewekt door de Congolese opstand, maar dat hun steun nooit erg substantieel
werd. Het bleef steeds beperkt tot enkele kleinschalige fondsen. De hulp was zeker nooit zo
concreet en openlijk als de assistentie die de Verenigde Staten aan Léopoldville boden.
Moskou was niet bereid ter wille van de Congolese nationalisten een open conflict met de VS
te riskeren.184
181
Young, Significance, 122. 182
Cegesoma. Martyr, no. 11 (22-23/10/’64), 1 ; no. 12 (24-25/10/’64), 1. 183
Cegesoma. Martyr, no. 5 (9-10/9/’64), 4 ; no. 7 (26-27/9/’64), 3 ; no 13 (29-30/10/’64), 1. 184
Mazov, Sergei. “Soviet Aid to the Gizenga Government in the Former Belgian Congo
(1960–61) as Reflected in Russian Archives.” Cold War History, vol. 7, no. 3 (2007), 425-
426.
60
De CNL en Afrika: de verhouding met de OAE en de houding van de buurlanden
Waar de CNL wel meer nadrukkelijk op zoek ging naar internationale steun, was op het
Afrikaanse continent. Dit deed men vooral via de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE).
De OAE, de voorloper van de huidige Afrikaanse Unie, was op het moment van de Simba-
opstand een gloednieuwe organisatie. Ze was in 1963 opgericht om (onder andere) onderlinge
geschillen vreedzaam te beslechten en werd nu met een eerste crisis geconfronteerd. Een
aantal socialistische en progressieve Afrikaanse landen waren de Congolese revolutie niet
ongenegen. Vooral het argument dat de militaire steun vanuit het buitenland aan de regering
Tshombe een inmenging was in de interne aangelegenheden van Congo, kon op veel bijval
rekenen. Onder de blanke huurlingen waren immers veel Zuid-Afrikanen en Rhodesiërs, twee
landen die als racistische regimes werden beschouwd.185
De CNL stelde meer vertrouwen in de OAE dan in de VN, dat als een instrument van het
Westen werd ervaren. Men was niet vergeten dat Lumumba onder de ogen van de VN was
gearresteerd en uiteindelijk vermoord. De CNL vroeg de OAE dan ook haar invloed aan te
wenden om een nieuwe VN-interventie te voorkomen.186
Ook Tshombe kwam zijn zaak bepleiten bij de OAE. Hij was bij veel landen echter geen
graag geziene gast. Er werden vraagtekens geplaatst bij de legaliteit van zijn regering, die
zonder verkiezingen of de raadpleging van het parlement tot stand was gekomen. En men had
hem zijn separatisme van enkele jaren voordien nog niet vergeven. Koning Hassan II van
Marokko verklaarde bijvoorbeeld niet aan dezelfde tafel te willen zitten als de moordenaar
van Patrice Lumumba.187
In juli 1964 werd hem in Caïro de toegang tot de vergadering van de
OAE ontzegd.
De onenigheid binnen de CNL verminderde echter aanzienlijk hun invloed op de OAE.
Vooral Bocheley was vaak bij de commissie aanwezig, maar hij kon er de leden niet van
overtuigen dat hij de steun had van Mulele, Gizenga of Gbenye. Hierdoor aarzelden de
progressieve landen om wezenlijke hulp te geven. De verdeeldheid bij de rebellenleiders
maakte het moeilijk om hen als een valabel alternatief te zien, waardoor ook de houding
tegenover Tshombe enigszins veranderde: in september werd hij gehoord en niet de rebellen,
wat natuurlijk op felle kritiek van de CNL kon rekenen.188
185
Hoskyns, Organization, 68-74. 186
Cegesoma. Martyr, no. 13 (29-30/10/’64), 2. 187
Etudes Congolaises, jan.-feb. 1965, 69-70. Geciteerd in Hoskyns Organization, 9. 188
Courrier Africain, 15/9/1964. Geciteerd in Hoskyns, Organization, 21 ; Cegesoma, Martyr
no. 5 (9-10/9/’64), 1 ; no. 9 (12-13/10/’64), 1.
61
Nog in september werd een ad hoc commissie van de ministerraad ingesteld, onder leiding
van president Kenyatta van Kenia. De commissie vroeg herhaaldelijk om de onmiddellijke
terugtrekking van alle buitenlandse troepen en huurlingen en de stopzetting van de inmenging
van externe mogendheden, om een algemeen staakt-het-vuren en om de formatie van een
overgangsregering van nationale eenheid, gevolgd door vrije verkiezingen onder supervisie
van de OAE.189
Er werd ook een delegatie van de commissie naar Washington gestuurd om te
vragen de levering van oorlogsmateriaal stop te zetten. Dit werd door Tshombe en Kasavubu
dan weer als een inmenging in hun zaken beschouwd, waarop ze verklaarden dat Congo de
beslissingen van de OAE voortaan niet meer zou naleven.190
De rebellen van hun kant
feliciteerden de OAE met haar resoluties, maar lieten ook weten dat er geen staakt-het-vuren
zou komen vooraleer de buitenlandse huurlingen uit Congo teruggetrokken waren en
Kasavubu, Tshombe en Mobutu van de politieke scène waren verdwenen. Van een verzoening
kon onder de huidige omstandigheden geen sprake zijn.191
De OAE leek dus niet in staat de
crisis te bedwingen. Ook de rechtstreekse bemiddeling van voorzitter Kenyatta tussen
Washington en Stanleyville, omtrent de vrijlating van blanke gijzelaars die in de hoofdstad
van de opstand werden vastgehouden, leverde geen resultaten op.
Wanneer meer specifiek naar de houding van Congo’s
buurlanden wordt gekeken, kunnen vijf van hen tot de
groep progressieve landen worden gerekend. Congo-
Brazzaville, Soedan, Oeganda, Burundi en Tanzania
waren de CNL goedgezind. In Congo-Brazzaville en
Burundi hadden de rebellenleiders al vanaf het begin
quasi volledige bewegingsvrijheid. De Centraal-
Afrikaanse Republiek, Noord-Rhodesië/Zambia en
Angola hielden zich afzijdig.192
De enige buurstaat die actief de regering van
Léopoldville steunde, was Rwanda. Een Rwandese
189
Hoskyns, Organization, 14-20. 190
East African Standard, 23, 24 en 28/9/1964. Geciteerd in Hoskyns, Organization, 24-26. 191
Cegesoma. Martyr no. 5 (9-10/9/’64), 1 ; no. 6 (19-20/9/’64), 1 ; no. 10 (16-17/10/’64), 1. 192
De Centraal-Afrikaanse Republiek was een dictatuur, Noord-Rhodesië zat in volle
overgang naar het onafhankelijke Zambia (24/10/1964) en Angola was nog steeds een kolonie
van Portugal. 193
Adaptatie van http://commons.wikimedia.org/wiki/File:LocationRCongo.svg.
Kaart 8. Congo en zijn buurlanden.193
62
luchthaven werd gebruikt als basis voor de Amerikaanse vliegtuigen en om de grensstad
Bukavu, die omgeven was door rebellengebied, te bevoorraden. Generaal Olenga van het APL
maakte, uiteraard tot zijn grote woede, melding van het feit dat bij gevechten rond Bukavu
Rwandese huurlingen waren opgemerkt.194
Het motief voor de Rwandese inmenging moet
wellicht in de etnische tegenstelling tussen Hutu’s en Tutsi’s gezocht worden. Met de
onafhankelijkheid van Rwanda had de Hutu-meerderheid de macht overgenomen en waren
tussen 1959 en 1962 vele Tutsi’s, op de vlucht voor etnische zuiveringen, naar het oosten van
Congo geëmigreerd.195
Toen kort daarna in datzelfde gebied de Simba-opstand werd
voorbereid, sloot Gaston Soumialot in naam van de CNL allianties met de Tutsi-ballingen.196
Eens de chaos losbarstte, zagen de Hutu-troepen wellicht hun kans om de vervolging van de
Tutsi’s verder te zetten.197
194
Martyr no. 2, 26/8/’64, p. 1. Martyr no. 15, p. 1. 195
Unir MN. “La nationalité des banyamulenge dans le processus de paix et de réconciliation
nationale.” Geraadpleegd via http://unir-mn.org/nationalite.html, laatst op 11/7/’13. 196
Pike, John. "Republic of Congo Post-Independence War." Geraadpleegd via
http://www.globalsecurity.org/military/world/war/congo-in.html, laatst op 11/7/’13. 197
In deze periode werd de basis gelegd voor conflictlijnen die tot vandaag door de regio van
de Grote Meren lopen, en nog verschillende malen voor opflakkeringen van (etnisch) geweld
in Oost-Congo hebben gezorgd.
63
6.3 Het leven in de veroverde gebieden
De bestuurlijke organisatie
De bestuurlijke organisatie van de rebellen in de door hen veroverde gebieden was erg
verwarrend en volatiel. Via hun eigen krant Le Martyr zijn de ontwikkelingen in Stanleyville
echter vrij goed te volgen. Uit de evolutie van de gebeurtenissen spreekt vooral een gebrek
aan voorafgaande planning, coördinatie en controle.
Na de verovering van Stanleyville werd door generaal Olenga aanvankelijk Alphonse Kingis
van de lokale MNC-L als voorzitter van de ‘Revolutionaire Regering van de provincie
Orientale’ aangesteld. Vanuit het ideaal van de volksdemocratie (de slogan “tout par le
peuple” indachtig) kreeg de bevolking de kans haar directe bestuurders rechtstreeks aan te
duiden. Per commune werden volksvergaderingen georganiseerd, waar de burgemeesters en
hoofden van de administratieve diensten via een rudimentaire stemming werden aangeduid.
De kandidaten werden aan het publiek voorgesteld en daarna werd via een eenvoudige
handopsteking een winnaar gezocht. Wanneer hierbij geen afgetekende winnaar uit de bus
kwam, werd de gegadigden gevraagd met hun medestanders elk in een hoek van het terrein te
gaan staan, zodat de verschillen duidelijker zouden zijn.198
Een week na de bekendmaking van de nieuwe bestuurders werden de werkzaamheden van de
Revolutionaire Regering echter al geschorst, op initiatief van Gaston Soumialot, die toen zijn
opwachting maakte in Stanleyville. In tijden van oorlog zou het prefereerbaar zijn dat een
‘Executief College’ zich over de lopende zaken ontfermde, zo werd geargumenteerd.199
In
werkelijkheid kwam de maatregel er nadat Soumialot een resem klachten had ontvangen van
de inwoners van Stanleyville, tegen de Revolutionaire Regering en bepaalde militaire
autoriteiten. Zowel Congolese als buitenlandse inwoners werden geconfronteerd met
plunderingen, vandalisme, arbitraire arrestaties, wreedheden en moorden. De leden van de
Revolutionaire Regering werden als eindverantwoordelijken aangewezen. Ze werden onder
huisarrest geplaatst en al hun beslissingen werden nietig verklaard.
Opmerkelijk is dat er zich onder de leden van het nieuwe Executief College drie vrouwelijke
leden bevonden. Volgens de CNL zelf was het de eerste maal sinds de onafhankelijkheid dat
vrouwen rechtstreeks bij bestuurszaken betrokken werden, een feit dat meermaals benadrukt
werd.200
Ze waren afkomstig uit de rangen van de Femmes Nationalistes, de lumumbistische
198
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/’64), 1 ; no. 2 (26/8/’64), 1. 199
Cegesoma. Martyr, no. 3 (1-2/9/’64), 1, 4. 200
Cegesoma. Martyr no. 3 (1-2/9/’64), 1, 4 ; Martyr no. 4 (5-6/9’64), 3.
64
vrouwenvereniging. Het belang van die organisatie blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat haar
voorzitster het woord kreeg bij de plechtige intrede van Soumialot in Stanleyville. Vandaag
klinkt het natuurlijk vanzelfsprekend, maar voor die periode en locatie is het opvallend dat er
vrij veel aandacht besteed werd aan “l’égalité de l’homme et de la femme”.201
Het Executief College was een nog korter leven beschoren dan haar voorganger. Nu was het
Christophe Gbenye die zijn intrede in Stanleyville deed. Tot dan toe had Gbenye zich gedeisd
gehouden in Brazzaville, ver van het front. Ondertussen had hij trouwens ook contacten
behouden met Léopoldville om de optie van zijn opname in een nieuwe regering van
nationale eenheid open te houden.202
Dit toont nog maar eens het dubieuze karakter van
Gbenye, die steeds op verschillende paarden wedde. Begin september verliet hij echter de
piste Léopoldville en kwam hij naar Stanleyville om er de ‘Republique Populaire du Congo’
uit te roepen, met zichzelf als staatshoofd en regeringsleider. Gbenye beweerde dat de CNL
via haar APL drie vierden van het land controleerde en daarom de legitieme regering van
Congo was.203
Het provinciale gezag werd van het Executief College overgedragen aan een
‘Algemene Commissie’.
Nog was hiermee geen bestuurlijke orde geschapen. Enkele weken na de instelling van de
Volksrepubliek werd de staat van beleg afgekondigd in alle bevrijde zones en werden de
activiteiten van de burgerlijke rechtbanken geschorst ten voordele van militaire tribunalen. Er
wordt daarnaast ook melding gemaakt van ad hoc volksrechtbanken, waar ‘verraders’ berecht
werden volgens de wil van het volk.204
Het is duidelijk dat men vooral in de weken en maanden na de verovering van Stanleyville te
maken had met een voortdurend wisselende situatie. Er was geen helder plan voor de interne
organisatie van de gebieden. Er werden structuren opgezet en weer volledig omgegooid
wanneer de vorige niet bleken te werken of wanneer een hogere autoriteit de stad bereikte.
In de begindagen hadden de Jeunesses van de MNC-L de controle over de stad, maar de
radicale jongeren gingen hierbij zo driest te werk dat Soumialot al snel moesten ingrijpen. In
201
Oorspronkelijke tekstopmaak. Cegesoma. Martyr, no. 2 (26/8/’64), 4. In de geschiedenis
van Congo heb ik voor dit gegeven geen aanleiding gevonden. Waarschijnlijk werd het idee
van de gelijkwaardigheid van de vrouw opgepikt uit revolutionaire geschriften. Zowel Mao
als Lenin spraken zich tegen de onderdrukking van de vrouw. Strategy for Revolution in 21st
Century. “Mao on women, 1919-1966.” Geraadpleegd via http://sfr-21.org/mao-women.html,
laatst op 11/7/’13. 202
Young, Significance, 114. 203
Decreetwet opgesteld in Stanleyville, 5/9/1964, Congo 1964, p. 267 204
Cegesoma. Martyr no. 6 (19-20/9/’64), 1 ; no. 7 (26-27/9/’64), 1, 3.
65
de koortsachtige zoektocht naar collaborateurs en ‘reactionairen’ werd vrijwel iedereen met
een bestuurlijke functie of enig opleidingsniveau publiekelijk geëxecuteerd, vaak op
gruwelijke wijze. Alle ambtenaren en magistraten verdwenen hiermee van het toneel, hun
functies werden ingevuld door ‘revolutionairen’ zonder enige beleidservaring. Soumialot
verweet zijn generaal de aanstelling van Alphonse Kingis en de problemen waartoe dit geleid
had. Volgens Jean-Pierre Sonck zorgde de lage dunk die Soumialot van Olenga had voor
spanningen tussen beiden.205
Er speelde zich in die periode een driehoekige machtsstrijd af in
de regio Stanleyville, tussen de politieke leiders van de CNL, de leiding van het APL en de
Jeunesses MNC-L. Geen van de drie partijen had de absolute controle en de situatie in
Stanleyville was afhankelijk van welke groep zich op dat moment in de stad bevond.206
Ook
binnen de CNL zelf ontstonden weer nieuwe spanningen, ditmaal tussen Soumialot en
Gbenye. Met zijn ‘Gouvernement provisoire du CNL-Section de l’Est’ had Soumialot sinds 21
juli het opperste gezag in het oostelijke rebellengebied geclaimd. Wanneer Gbenye op 5
september de Volksrepubliek uitriep en een ‘Gouvernement Populaire’ vormde, gebood hij
Soumialot de werkzaamheden van zijn comité stop te zetten. Die wou natuurlijk niet zomaar
alle bevoegdheden uit handen geven. Vanaf dan kwamen beiden steeds meer in conflict,
waarbij Gbenye zich met zijn regering boven de CNL stelde.207
De economische situatie
Meer dan op de politieke boodschap was de populariteit van de CNL in het oosten van Congo
gebouwd op de belofte dat de levensomstandigheden van de bevolking snel zouden
verbeteren. De primaire zorg van de mens is steeds economisch. Wat heeft men immers aan
politieke idealen als niet eens aan de basisbehoeften voldaan kan worden? De eerste
maatregelen die de rebellen in de ‘bevrijde’ gebieden namen, waren dan ook gericht op een
onmiddellijke verbetering van de economische situatie van het gewone volk. Enerzijds
werden de prijzen van consumptiegoederen vastgelegd op een aanzienlijk lager niveau dan
voorheen gebruikelijk was.208
Anderzijds werden de belastingen afgeschaft voor alle inwoners
met Congolese nationaliteit; voor buitenlanders bleven ze wel van toepassing. Om de
werkloosheid aan te pakken werden grote openbare werkzaamheden aangekondigd.209
205
Sonck, “Echec à l’armée populaire”, 7. 206
Young, Significance, 120. 207
Briefwisseling van Gbenye en Soumialot. CRISP, Congo 1964, 294-300. 208
De nieuwe prijzen werden aangekondigd via Le Martyr (nos. 1, 2 en 3, telkens op pagina
2). 209
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/’64), 2. ; Martyr, no. 4 (5-6/9/’64), 3.
66
In theorie zou de koopkracht van de bevolking door de nieuwe regelingen sterk toenemen. De
rebellen toonden echter een gebrek aan realiteitszin en enige kennis van de meest basale
economische processen. De simplistische ingrepen hadden immers onbedoelde gevolgen die
rampzalig bleken voor de economie. Omdat ze verplicht werden hun producten met verlies te
verkopen en ze bovendien ook te maken kregen met plunderingen, beslisten zowel Congolese
als buitenlandse handelaars voorraden achter te houden of hun winkels simpelweg te sluiten.
In combinatie met het stilvallen van de bevoorrading van de steden ontstond al snel een
schaarste aan levensmiddelen. Wie geld had, kon nog wel terecht op een bloeiende zwarte
markt, maar voor het gros van de bevolking was de toestand nog meer precair dan voorheen.
In een poging deze problemen te verhelpen, werd in Le Martyr een verbod op het hamsteren
van producten aangekondigd. Aan groothandelaars werd het verboden hun producten
rechtstreeks aan het publiek aan te bieden; dit om de zwarte markt te bestrijden.210
Ondertussen probeerde men de landbouwers te overtuigen hun producten naar de stedelijke
markt te brengen door hun veiligheid en die van hun waren te verzekeren.211
Andere
communiqués, die de werknemers oproepen zich aan de werkuren te houden of de huurders
vragen hun huurgeld zoals voorheen te betalen, illustreren de chaos die heerste.212
Het
economische leven was helemaal stil gevallen. Bedrijven sloten of werknemers kwamen niet
opdagen. De wegen waren onveilig en werden dus vermeden. De CNL probeerde de
bevolking er toe aan te zetten haar dagelijkse bezigheden opnieuw op te nemen, maar het
simpele feit dat haar oproepen meermaals en in verschillende vormen herhaald werden,
illustreert dat ze weinig gehoor vonden.213
De veiligheidssituatie
Op het toppunt van hun macht hadden de rebellen ongeveer de helft van Congo in hun grip,
een gebied groter dan Frankrijk en Duitsland samen. In dat domein waren de
vertegenwoordigers van het centrale en provinciale bestuur en het regeringsleger verdreven.
In haar verklaringen probeerde de CNL steeds de indruk te wekken dat het dat gebied via het
APL ook werkelijk onder controle had. Het leger van de rebellen was in de propaganda een
regulier, homogeen en gedisciplineerd orgaan, dat ‘ten dienste stond van de veiligheid van de
bevolking’. Anders dan het ANC van Mobutu zouden de lumumbistische troepen zich niet
210
Cegesoma. Martyr, no. 3 (1-2/9/’64), 2. 211
Cegesoma. Martyr, no. 4 (5-6/9/’64), 3. 212
Cegesoma. Martyr, no. 4 (5-6/9/’64), 2. 213
Cegesoma. O.a. Martyr, no. 11 (22-23/10/’64), 2 ; no. 12 (24-25/10/’64), 3.
67
bezondigen aan vandalisme, plunderingen en volkerenmoord. In het rebellengebied konden
alle burgers, Congolezen en buitenlanders, op bescherming rekenen. De strijd van de CNL
was immers enkel gekant tegen de valse regering van Léopoldville, de lakeien van het
imperialisme.214
In realiteit was van een effectieve controle nooit sprake. Bij het begin van de oostelijke
opstand, toen halverwege mei Uvira werd ingenomen, waren de rebellen nog goed geleid en
redelijk gedisciplineerd gebleken. Naarmate het rebellengebied uitbreidde en steeds meer
verschillende elementen aan de opstand deelnamen, heerste echter de wanorde. Het ‘leger’
van de rebellen bestond in feite uit een heel aantal afzonderlijke milities, die meestal
ongecoördineerde acties uitvoerden. Voor het grootste deel waren het ordeloze bendes
jongeren, die amper met een wapen konden omgaan en enkel gehoorzaamden aan hun
rechtstreekse aanvoerders. En zelfs die konden hun strijders vaak maar moeilijk in toom
houden. Anders dan in het maquis van Mulele kregen de opstandelingen in het oosten amper
training.
Net zoals de ANC-troepen gingen ook groepjes rebellen zich te buiten aan vernielingen,
plundering en wreedheden tegen (vermeende) tegenstanders. Zoals eerder gezegd werd na de
inname van Stanleyville melding gemaakt van buitensporigheden tegen de lokale bevolking
door de Jeunesses en losgeslagen elementen van het APL. Het is duidelijk dat de CNL-kaders
en de legerleiding de strijders niet (meer) onder controle hadden. Niet alleen de Simba’s, maar
ook gewone burgers maakten gebruik van de situatie om winkels en overheidsgebouwen leeg
te halen. Het gebrek aan controle en cohesie liet verschillende groepen ook toe om van de
gelegenheid gebruik te maken persoonlijke rekeningen te vereffenen en rivalen te
liquideren.215
Om de eer en het prestige van het APL en de partij te bewaren, haastte de
leiding zich wel om verantwoordelijken te zoeken en te straffen. Maar ondanks die pogingen
kreeg men de situatie nooit onder controle. Groepjes strijders bleven hun boekje te buiten
gaan.216
De gebrekkige veiligheidssituatie in de bezette gebieden werd uiteindelijk de voornaamste
reden voor de gezamenlijke militaire interventie van België en de Verenigde Staten. Vanaf het
begin van de opstand haastten de leiders van de CNL zich, net om een interventie te
214
Cegesoma. Martyr, no. 1 (22-23/8/’64), 1 ; no. 2 (26/8/’64), 1 ; no. 3 (1-2/9/’64), 1 ; no.
11 (22-23/10/’64), 2 ; no. 13(29-30/10/’64), 2. 215
Cegesoma. Martyr no. 7 (26-27/9/’64), 4 ; no. 8 (6/10/’64), 1 ; no. 19 (21-22/11/’64), 2. 216
O.a. Martyr no. 7 (26-27/9/’64), 4 ; Martyr no. 17 (14-15/11/’64), 2.
68
vermijden, om te benadrukken dat de buitenlanders in Congo veilig waren. De CNL was niet
gekant tegen het Amerikaanse volk, zo werd uitgelegd, maar veroordeelde wel de
imperialistische en neokoloniale ambities van de Amerikaanse regering. Zolang de
vreemdelingen die in Congo leefden zich afzijdig hielden van de politiek en van goede wil
waren, waren ze welkom en hadden ze niets te vrezen. “Aux commerçants le commerce, aux
planteurs les plantations et aux congolais la politique”, zo werd de visie samengevat.217
Men
verzekerde hen herhaaldelijk dat ze in het rebellengebied op personele en materiële
bescherming konden rekenen.218
Omdat de Revolutionaire Regering erkende dat in
samenwerking met de buitenlanders ‘magnifieke realisaties’ waren verwezenlijkt in het land,
zou ze er zelfs naar streven de buitenlandse investeringen te waarborgen en toe te laten voor
zover ze noodzakelijk waren voor de nationale ontwikkeling. Aan de religieuze missies werd
de vrijheid van het apostolaat gegarandeerd. Het lumumbisme was immers een puur politieke
ideologie en liet een totale vrijheid aan alle religieuze activiteiten, van welke strekking dan
ook.219
Hier werd wel aan toegevoegd dat de wereldlijke en geestelijke taken duidelijk
gescheiden moesten blijven tussen respectievelijk staat en missies. De missies mochten zich
dus net als de andere vreemdelingen niet inlaten met politieke zaken. Als ze zich aan de
controle van de staat onderwierpen, zouden de missiescholen zelfs op bepaalde voordelen
kunnen rekenen. Kortom, iedereen die het land loyaal diende, was welkom. In de woorden
van Soumialot waren alle inwoners van Congo ‘Congolese burgers’, op voet van gelijkheid.220
De meeste blanken reageerden dan ook onverschillig op de komst van de rebellen en
weigerden het gebied te verlaten. “Eux ou les autres, c’est du pareil au même pourvu qu’on
nous permette de travailler.”221
Alleen de technische assistenten van het Belgische leger en
hun gezinnen werden uit voorzorg geëvacueerd, om het contact tussen de Simba’s en
Europeanen in uniform te vermijden.
De nieuwe autoriteiten zagen snel het praktisch nut van de aanwezigheid van de blanken in.
Men ondervond immers, zowel in Albertville als Uvira, dat het vertrek van de blanken
onmiddellijk gevolgd werd door zware bombardementen door Amerikaanse vliegtuigen.222
Daarom werd aan de nog aanwezige buitenlanders voortaan verboden de bevrijde zones te
217
Cegesoma. Martyr no. 3 (1-2/9/’64), 4 ; no. 6, (19-20/9/’64), 4. 218
Cegesoma. Martyr no. 2 (26/8/’64), 1 ; no. 3 (1-2/9/’64), 1. 219
Cegesoma. Martyr no. 3 (1-2/9/’64), 1 ; no. 7, (26-27/9/’64) 1, 3. 220
Cegesoma. Martyr no. 7 (26-27/9/’64), 4 ; no. 4 (5-6/9/’64), 1. 221
François, F. Reportage RTB, 5/8/’64. Geciteerd in CRISP, Congo 1964, 228-229. 222
Cegesoma. Martyr no. 4 (5-6/9/’64), 4 ; no. 8 (6/10/’64), 4.
69
verlaten en werden ze dus, eerst de facto en later formeel, als gijzelaars gebruikt.223
De
blanken waren een waarborg: zolang zij in de buurt bleven, wist men zich veilig voor de
vliegtuigen. Hiervoor werd de fraaie term “Européens-parapluies” bedacht. Naast een
passieve verzekering tegen aanvallen, werd de aanwezigheid van de blanken ook actief
aangewend om druk te zetten op de mogendheden die de regering van Léopoldville steunden.
Dit ging gepaard met subtiele maar niet mis te verstane bedreigingen, zoals deze van generaal
Olenga: “Au cas où une aide militaire ou technique serait fournie au Gouvernement
Tshombé, je me verrai obligé à mon plus grand regret, de devoir reconsidérer ma position vis
à vis des ressortissants de ces pays donateurs.”224
Vooral in Stanleyville was een grote groep buitenlanders geconcentreerd. Pogingen van de
Verenigde Staten, België en het Internationale Rode Kruis om de CNL te overtuigen de
blanken uit Stanleyville te laten gaan, haalden niets uit.225
Zonder politieke compensaties was
de CNL niet bereid mee te werken.
Ondertussen werd, naarmate de rebellen terrein begonnen te verliezen aan de oprukkende
huurlingen, de taal ten opzichte van die blanken steeds dreigender. De CNL waarschuwde dat
bij een aanval op de bevrijde gebieden, de Revolutionaire Regering zou worden ontslagen van
haar verplichtingen tegenover alle Belgen en Amerikanen op haar grondgebied.226
De leiding
kon haar strijders steeds minder in toom houden. De bombardementen maakten de Simba’s
uitzinnig en wakkerden de haat voor de blanken aan.227
Elke blanke werd een “Américain” en
de Simba’s werden steeds agressiever. Vanaf het begin van de opstand hadden blanken, en
met name zij die zich vóór de opstand onpopulair hadden gemaakt door racistisch of hautain
gedrag, al op pesterijen, bedreigingen en mishandelingen kunnen rekenen. Maar de stap naar
moord werd zelden gezet.228
Nu werden ze wel steeds meer fysiek bedreigd, hoewel de kaders
van de CNL en de officieren van het APL dit toch zoveel mogelijk trachtten te voorkomen.
Soumialot legde in een interview de vinger op de wonde: “le masse ne distingue pas toujours
223
“Arrêté n° 01/64/Commisariat relatif à la circulation des personnes”, 13/6/1964. Geciteerd
in CRISP, Congo 1964, 66. 224
Cegesoma. Martyr no. 1 (22-23/8/’64), 1, 4. 225
Cegesoma. Martyr no. 8 (6/10/’64), 3. 226
Cegesoma. Martyr no. 14 (5-6/11/’64), 1. 227
Verklaring van Soumialot aan J.K. La Libre Belgique, 15/6/’64. Geciteerd in CRISP,
Congo 1964, 63. 228
Hoewel in de literatuur soms een andere indruk wordt gewekt, werden vóór de Belgisch-
Amerikaanse interventie slechts een twintigtal blanken gedood, een minieme hoeveelheid in
vergelijking met het aantal Congolese slachtoffers. Geerts, Binza 10, 220.
70
bien entre les Blancs qui tirent sur nous et ceux qui sont avec nous.”229
Als hen verteld wordt
dat het westerse imperialisme de grote vijand is, ze gebombardeerd worden door Amerikaanse
vliegtuigen en moeten vechten tegen blanke huurlingen, probeer hen dan maar eens duidelijk
te maken dat de blanken die ze in hun midden aantreffen niet de vijand zijn.
Vooral de missionarissen kregen het zwaar te verduren. Dit was niet omwille van
antikatholieke gevoelens, want de meerderheid van de Simba’s was erg religieus. Wel omdat
de missionarissen er van verdacht werden de bombardementsvliegtuigen op te roepen. Het
idee bestond heel sterk dat (bepaalde) missies als spionagecentra dienst deden. Het was
daarop dat de rebellen reageerden.230
De rebellen hadden een heilige schrik dat de
westerlingen via radiozenders informatie verschaften aan hun moederland en dit tot de
bombardementen leidde. Daarom werd beslist om alle radiozenders in beslag te nemen.
Hierbij ontstonden absurde situaties waarbij de Simba’s de meest vreemde voorwerpen voor
zenders aanzagen. Ook de briefwisseling werd gecensureerd: correspondentie met het
buitenland mocht enkel in het Frans en op speciale kaarten van de postadministratie
geschreven worden, zodat de inhoud eerst gecontroleerd kon worden.231
In Le Martyr wordt melding gemaakt van een brief van de Europese bevolking van Aketi die
de inhumane bombardementen zou veroordelen. De Belgische bevolking van Paulis zou haar
regering dan weer gevraagd hebben de militaire adviseurs terug te roepen, omdat hun relaties
met de lokale bevolking hier onder leed. Ook werd de Belgische regering gevraagd haar
invloed te gebruiken om de bombardementen in de streek te stoppen.232
De vraag is natuurlijk
of deze berichten authentiek zijn. Wel is zeker dat de buitenlanders in de rebellenzones door
de aanhoudende bombardementen en de steeds grotere bedreigingen van de rebellen stilaan
voor hun leven begonnen te vrezen.
Midden november escaleerde de situatie helemaal. Waar de Simba’s al een tijdje brutaal
reageerden, waren de bedreigingen vanwege de CNL tot dusver subtiel en beschaafd
gebleven. Maar nu de huurlingen en de troepen van het ANC Stanleyville naderden en de
positie van de rebellen stilaan uitzichtloos werd, begon men voorbereidingen te treffen om de
dreigementen uit te voeren. In een telegram aan majoor Oscar Tshenda in Kindu liet generaal
Olenga weten: “Americains Belges doivent etre gardés au lieu sur STOP en cas
bombardement region exterminer tous sans demander explication (sic).” In het zicht van de
229
Le Soir, 18/6/1964. 230
Cegesoma. Martyr no. 7 (26-27/9/’64), 3. 231
Cegesoma. Martyr no. 7, (26-27/9/’64) , 4 ; no. 15 (7-8/11/’64), 2. 232
Martyr no. 15 (7-8/11/’64), 2.
71
nederlaag reageerde Gbenye als een beest dat in het nauw gedreven was. Hij verwachtte een
Amerikaanse aanval en verzekerde dat dit het einde zou betekenen van alle Amerikanen en
Belgen die zich onder de hoede van de rebellen bevonden. Hij riep alle Congolezen op tot
haat tegenover de Amerikanen. Alle Belgische religieuzen moesten gezien worden als
huurlingen en spionnen van het imperialisme. “Nous fabriquerons nos fétiches avec les coeurs
des américains et belges, et nous nous habillerons des peaux des belges et américains.”233
Dit
soort uitspraken had niet het gewenste effect, maar bespoedigde integendeel de beslissing in
Brussel en Washington om militair in te grijpen. Enerzijds bleek de situatie kritiek geworden
voor de landgenoten in de Congolese gebieden. Anderzijds bood dit soort taal ook de
gedroomde verantwoording van de militaire actie tegenover het publiek. De leiding van de
CNL had zich in haar berichtgeving steeds redelijk en beschaafd opgesteld, maar met de
nederlaag in zicht maakte dit plaats voor blinde waanzin. Het was dit beeld van de rebellen
dat in het Westen door de media werd opgepikt en uitgesmeerd, en dat bleef hangen bij het
publiek.
Een bekende illustratie van de waanzin van de laatste dagen van de opstand was de melding
dat de Amerikaan Paul Carlson door een militaire rechtbank ter dood veroordeeld was. Hij
werd ervan beschuldigd een spion en majoor in het Amerikaanse leger te zijn, en zou op het
slagveld gevangen zijn genomen. Hij werd verantwoordelijk gesteld voor de bombardementen
en zou daarom publiekelijk geëxecuteerd worden. In werkelijkheid was hij een missionaris en
arts die sinds 1961 in Congo werkte. De Amerikaanse consul in Stanleyville reageerde
onmiddellijk dat zijn regering bereid was tot uitwisseling van gevangenen. President Kenyatta
van Kenia kwam namens de Organisatie van Afrikaanse Eenheid tussenbeide en bood aan als
tussenpersoon te fungeren bij onderhandelingen omtrent de uitwisseling.234
Hierdoor werd
even tijd gekocht. De terdoodveroordeling van Carlson zou de finale doorslag gegeven
hebben voor de start van Operatie Dragon Rouge. Na de toestemming te hebben gekregen van
de regering Tshombe, dropten Amerikaanse toestellen op 24 november 1964 circa
vierhonderd Belgische parachutisten boven Stanleyville. Ze ontzetten de buitenlanders,
openden de stad voor de huurlingen en het ANC, en deelden de Simba-opstand daarmee een
finale mokerslag uit.235
233
Cegesoma. Martyr no. 17, (14-15/11/’64) 1, 4. 234
Cegesoma. Martyr no. 18 (18-19/11/’64), 2 ; no. 19 (21-22/11/’64), 1. 235
CRISP, Congo 1964, 387-401.
72
7. De afwikkeling van de opstand
Door de actie van de Belgische paracommando’s, die twee dagen later nog werd herhaald in
Paulis, werd de weg vrijgemaakt voor de herovering van Stanleyville. Eens de gijzelaars
gered waren, stond immers niets nog grootschalige bombardementen in de weg. De rebellen
werden verdreven. De repressie van het ANC na de herovering van de stad zou nog ontelbare
Congolese slachtoffers maken.236
Na de val van Stanleyville was de opstand gebroken. Er bleven nog haarden van verzet, maar
die waren lokaal en ernstig verzwakt. De huurlingen konden de centra nu in sneltempo
heroveren, terwijl in het moeilijk te controleren hinterland wel nog kleine groepen rebellen
actief bleven. Zij waren echter niet meer tot grote offensieven in staat.
In Washington en Brussel ging men er van uit dat de controverse rond hun interventie snel
zou overwaaien, maar hieraan mispakten ze zich. De actie riep enorme verontwaardiging op
bij veel Afrikaanse staten en andere landen van de derde wereld.237
Een omvangrijke groep
landen, met naast Afrikaanse ook Aziatische staten en leden van het Oostblok, deed zijn
beklag bij de Verenigde Naties. Voor het Westen was de operatie een gerechtvaardigde
humanitaire interventie, maar in de ogen van veel derdewereldlanden was het een uiting van
neo-kolonialisme en racisme. Bij de actie was immers enkel gedacht aan de belangen van de
blanken, terwijl met de veiligheid van de lokale bevolking geen enkele rekening werd
gehouden. Duizenden Afrikaanse levens werden opgeofferd om enkele blanken te redden.238
Toch waren er ook Afrikaanse staten die de zijde van het Westen kozen. Vooral Nigeria, waar
een conservatieve regering aan de macht was, was een vocale verdediger van het standpunt
van de VS en België. De besluitvorming in de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid liep
volledig vast op de onderlinge meningsverschillen. Een groep van progressieve landen besloot
236
Congo 1964, p. 410 237
Deze alinea is gebaseerd op Hoskyns, Organizations, 50-61. 238
Bij de operatie werden een tweeduizendtal buitenlanders gered, maar werden ook een
zeventigtal gijzelaars gedood door de Simba’s. Ondertussen bleven nog circa zeshonderd
blanken op afgelegen en onbereikbare plaatsen in de rebellenzone achter. In vele gevallen
moesten zij nu de wraak van de rebellen ondergaan. Premier Tshombe, die zijn toestemming
had gegeven voor de operatie, zou in zijn memoires verklaren dat hij ondertussen dacht dat er
veel minder buitenlandse slachtoffers zouden gevallen zijn zonder de interventie. Geerts,
Binza 10, 220.
73
niet langer te wachten op de beslissingen van de verlamde OAE.239
In december kwamen de
staatshoofden Nasser (V.A.R.), Ben Bella (Algerije), Keita (Mali), Touré (Guinee), Nkruma
(Ghana), Nyerere (Tanzania), Kenyatta (Kenia) en Massemba-Debat (Congo-Brazzaville)
samen en besloten ze voortaan openlijk militaire steun te bieden aan de rebellen. Er zouden
grote hoeveelheden wapens en militaire experts en adviseurs gestuurd worden. Congo-
Brazzaville, Oeganda, Tanzania en Soedan stelden hun territorium open voor de militaire
voorbereidingen van de CNL. De buitenlandse hulp bereikte wel nog bepaalde afdelingen van
de rebellen, maar werd zelden effectief ingezet. Enkel in de streek rond Uvira, waar de
rebellen langs het Tanganyikameer bevoorraad werden uit Tanzania, werd nog serieuze
weerstand geboden.240
De laatste paradox van de opstand was dat de aanvankelijk succesvolle
rebellen pas wezenlijke buitenlandse hulp kregen wanneer ze niet meer in staat waren die te
gebruiken.241
Tegen eind 1964 waren alle belangrijke centra heroverd. Het zou tot eind 1965 duren voor het
ANC het oosten van het land opnieuw volledig onder controle kreeg. De Simba-opstand stierf
zo een langzame dood. In dat laatste jaar was Laurent Kabila de effectieve leider van het
APL.242
De rest van de belangrijke leiders binnen de CNL vluchtten naar het buitenland,
vanwaar ze contact probeerden te houden met de gewapende elementen. De onenigheid tussen
de hoofdfiguren van de opstand zette zich door en zorgde ervoor dat de rebellen steeds meer
uiteenvielen in allerlei afzonderlijke fracties. Hierdoor verloren de Afrikaanse bondgenoten al
snel hun geduld en zegden één voor één hun steun op. De scheiding Gbenye – Bocheley werd
vervangen door een scheiding Gbenye – Soumialot. Die laatste vormde zijn eigen Conseil
Suprême de la Révolution (CSR).243
In december 1965 hield de CNL op te bestaan.
Uiteindelijk hield de man die het vuur aan de lont had gestoken het nog het langste uit. Pierre
Mulele zou nog tot augustus 1968 in zijn maquis ronddwalen, opgejaagd door het leger en
met een steeds kleinere groep volgelingen rond hem. Met de belofte van amnestie werd hij ten
slotte naar de hoofdstad gelokt. Bij aankomst werd hij echter gruwelijk gefolterd en op 3
239
Deze alinea is gebaseerd op Jeune Afrique 13/12/1964. Geciteerd in Hoskyns,
Organization, 45-47. 240
Gérard-Libois, Jules, en Jean Van Lierde, eds. Congo 1965, les dossiers du CRISP
(CRISP, 1966), 58. 241
Hoskyns, Organization, 68-74. 242
Deze alinea is gebaseerd op CRISP, Congo 1965, 51, 148-176. 243
Ondanks hun persoonlijk antagonisme is ook hier weer opvallend hoe het discours
gelijklopend bleef. CRISP, Congo 1965, 165-171.
74
oktober 1968 vermoord. Dit betekende het definitieve einde van de tweede
bevrijdingsstrijd.244
244
Nzongola-Ntalaja, The Congo, 130.
75
8. Conclusies: naar een theoretische benadering van de opstand.
De verschillende elementen van de Simba-opstand worden nu samengebracht in een meer
theoretische of analytische benadering van de gebeurtenissen. Concreet worden schematisch
de oorzaken, processen en uitkomsten van de opstand opgelijst en met elkaar in verband
gebracht. Zo wordt een beeld geschetst van de elementen die bijdroegen tot het succes en
falen van de Simba-opstand, maar ook van opstanden in het algemeen.245
8.1 Oorzaken van de opstand
De opstand vond zijn voedingsbodem in een combinatie van drie factoren: de zwakte van de
staat, de vorming van een dissidente elite en wijdverspreide verzuchtingen bij de volksmassa.
De crisis van de staat
Congo was als staat in 1960 niet klaar voor de onafhankelijkheid. De ontvoogding was
onzorgvuldig voorbereid en te haastig doorgevoerd, waardoor geen politieke elite was
gevormd die capabel was het land te leiden. Onbekwaamheid, mismanagement en
persoonlijke ambities zorgden ervoor dat de nieuwe staat in haar prille jaren desintegreerde en
in wanorde verviel. Congo werd tussen 1961en 1963 een failed state.
De leidende klasse was in die periode vooral bezorgd over het behoud van de verworven
privileges en slaagde er niet in de (economische) belangen van de bevolking te behartigen. De
elite bezondigde zich aan corruptie, wendde het koloniale uitbuitingssysteem aan ten voordele
van eigen gewin en bestendigde zo een oneerlijke verdeling van de welvaart. Bovendien was
de heersende elite vanaf 1961 afhankelijk van de steun van buitenlandse machten en het
gebruik van geweld, dat door de disfunctionaliteit van het leger (ANC) vaak excessief en
arbitrair was. Om die redenen ontstond een wijdverspreid gevoel van onrechtvaardigheid,
zowel bij een tegenelite als bij de volksmassa. Hierdoor werd de staat kwetsbaar voor een
opstand.
245
De structuur van dit onderdeel is deels geïnspireerd op de ideeën Jack A. Goldstone.
Goldstone biedt in zijn werk een omvattende theorie over revoluties. Mijn bevindingen over
de opstand van 1964 bleken opvallend goed in dat theoretisch raamwerk te passen.
Goldstone, Jack A. “The Comparative and Historical Study of Revolutions.” Annual Review
of Sociology, vol. 8 (1982).
76
Een dissidente elite
Binnen de elite ontstond een sterke polarisatie. De breuklijn was die tussen gematigden of
pragmatici enerzijds en radicalen anderzijds, gebaseerd op hun standpunt ten opzichte van het
westerse paternalisme, zoals die in wezen al sinds het ontstaan van de Congolese politieke
partijen bestaan had. Door de uitsluiting van de politieke macht vervreemde het meest
radicale deel van de elite. Wanneer door de sluiting van het parlement ook de legale
oppositievormen werden afgesloten, sloten de ontstemde fracties zich aaneen en creëerden
een gezamenlijk oppositiefront (CNL).
Populaire grieven
De bevolking was er sinds de onafhankelijkheid sociaal en economisch op achteruitgegaan.
De koopkracht was gehalveerd en de werkloosheid was fel toegenomen. Belangrijker dan de
achteruitgang van de welvaart in absolute cijfers, was het gevoel van relatieve deprivatie dat
ontstond door de hoge verwachtingen die de onafhankelijkheid gecreëerd hadden. Het is pas
wanneer men een beter leven verwacht en er een kloof groeit tussen die verwachtingen en de
waargenomen verwezenlijkingen dat frustraties oplopen en gevoelens van agressie en afkeer
ontstaan. De heersende elite had haar beloftes niet waargemaakt en onderdrukte bovendien
met geweld elke vorm van protest tegen deze situatie. Dit zorgde voor een massale
radicalisering, vooral van een politiek militante, progressieve jeugd in het oosten van het land.
Door de combinatie van die drie elementen worden aan alle voorwaarden voor een algemene
opstand voldaan. Indien één van de componenten niet aanwezig is, wordt een succesvolle
opstand onwaarschijnlijk: als de staat kan voldoen aan de behoeften van de elite en/of de
massa, heeft (hebben) die groep(en) geen reden tot dissidentie. Wanneer de elite eendrachtig
blijft en er zich geen factie afscheid die leiderschap kan bieden aan de massa blijft het bij
latente spanningen of is er enkel sprake van lokaal, verspreid en onsamenhangend oproer, dat
makkelijk onder controle gebracht kan worden. En indien de grote meerderheid van de
bevolking het bewind steunt, heeft een misnoegde elite geen basis om de macht te
betwisten.246
De drie factoren hangen dus samen en spelen op elkaar in.
246
Tenzij die elite de steun krijgt van het leger, waardoor een staatsgreep mogelijk wordt. Dit
is een machtsovername top-down, in plaats van het bottom-up karakter van een volksopstand.
77
8.2 Processen
De Conseil National de Libération (CNL) was in de eerste plaats gericht op de overname van
de macht, eerder dan op de vervulling van een uitgewerkt politiek en sociaal-economisch
programma. Voor de mobilisatie van populaire steun is een aantrekkelijk ideologisch
raamwerk echter cruciaal. In het wervende discours werd de heersende politieke strekking
verantwoordelijk gesteld voor de fundamentele crisis van de voorbije jaren. Naast de
bestuurders was er ook een externe vijand, met name de neokoloniale krachten die de
bewindhebbers in het zadel hielden. Bij die buitenlandse actoren werd de primordiale
verantwoordelijkheid gelegd voor alle problemen. De tegenelite greep daarmee terug naar de
welhaast mythische vermoorde premier Patrice Lumumba, die na en vooral door zijn dood het
symbool van het anti-imperialisme was geworden. Goldstone merkte op dat nationalisme, op
zichzelf of in verbinding met een andere ideologie, doorgaans een centrale rol speelt in
revolutionaire politiek.247
Ook het lumumbisme was een vorm van nationalisme. Eerder dan
een revolutionair programma hield het een revolutionaire strategie in en het gebruik van een
revolutionaire taal, met talloze verwijzingen aan Lumumba en aan omwentelingen in andere
landen. Via een vrij simplistisch, populistisch discours werd het latent aanwezige ongenoegen
gebundeld, gekanaliseerd en gemobiliseerd.
Mede door het gebrek aan een duidelijk programma vormde de lumumbistische contra-elite
nooit een sterk en homogeen blok. Door persoonlijke ambities en onderling antagonisme viel
de coalitie vrijwel meteen uit elkaar en werden afzonderlijke acties opgezet. Zo speelden zich
in 1964 strikt genomen twee afzonderlijke opstanden af in Congo: die van Pierre Mulele in
Kwilu en die van de gezanten van de CNL in het oosten van het land. De acties gingen echter
terug op dezelfde wortels en hadden vergelijkbare doelstellingen, met dien verstande dat
Mulele het meest oprecht ideologisch gemotiveerd leek, in contrast met de eerder persoonlijke
ambities en klassenbelangen van de bannelingen in Brazzaville. De beide opstanden moeten
dan ook, indien niet tot dezelfde organisatie, wel tot eenzelfde beweging gerekend worden. Ze
berustten op dezelfde politieke en sociaal-economische grondslagen en de Simba-opstand kan
niet begrepen worden zonder die van Mulele, die als prelude en inspiratiebron fungeerde.
Mulele lanceerde het idee van de tweede onafhankelijkheidsstrijd en gaf daarmee het
startschot voor de opstand in het oosten.
247
Goldstone, The Comparative and Historical Study of Revolutions, 199.
78
Bij de mobilisering van hun populaire aanhang steunden de verschillende organisatoren op
een bestaande politieke achterban, de algemene populaire frustraties en meer specifieke lokale
grieven. De CNL had echter nooit de controle over de krachten die ze ontketende. Het
rebellengebied verviel al snel in wanorde. Er was wel een actieplan opgesteld voor de
verovering , maar geen duidelijk ontwerp voor de daaropvolgende interne organisatie van de
gebieden. Door een gebrek aan duidelijke afspraken en de onderlinge strijd om bevoegdheden
werd de chaos compleet.
De staat reageerde op de opstanden met schuchtere pogingen tot onderhandelingen, maar
vooral met repressie. Hiervoor werd een coalitie gesloten met een eerdere dissidente speler,
met name Moïse Tshombe. De staat kreeg ook substantiële internationale hulp, van
buitenlandse actoren die elk hun eigen belangen nastreefden in Congo. Congo was in het
begin van de jaren 1960 de facto een Belgisch-Amerikaans protectoraat.248
België was
bezorgd om wat het als ‘de vernieling van het koloniaal project’ zag en meende hierdoor het
recht te hebben om te interveniëren. De inmenging van de Verenigde Staten was het idee,
gebaseerd op een verkeerde analyse van het conflict, dat het zich in haar globale strijd tegen
het communisme geen overwinning van de rebellen in Congo kon veroorloven. De acties van
Brussel en Washington, en de inbreng van blanke avonturiers die als huurlingen aan de zijde
van Léopoldville vochten, waren cruciaal voor het neerslaan van de opstand.
Daarnaast is de onderlinge machtstrijd bij de contra-elite aan te wijzen als de oorzaak van hun
ondergang. De meesten van hen waren niet zozeer bekommerd om structurele veranderingen,
maar wensten zichzelf politieke ambten en materiële voordelen toe te eigenen. Dat blijkt
bijvoorbeeld uit de wijze waarop de lumumbistische coalitie stelselmatig uiteen viel en steeds
meer figuren zich lieten verleiden om de regering van Léopoldville te vervoegen. De
topfiguren van de CNL bevonden zich ook amper op het terrein, maar leefden in luxe in
Brazzaville, Bujumbura of Stanleyville.
De eigenlijke strijders hadden weinig last van loyaliteitsconflicten door het gekibbel in
Brazzaville. Voor hen waren alle revolutionaire acties in Congo, zowel in Kwilu als in het
oosten van het land, deel van dezelfde onderneming. En zij waren sowieso enkel gehoorzaam
aan hun rechtstreekse leiders.
248
De Witte, Crisis in Congo, 440.
79
Waar het gebrek aan eensgezindheid binnen de CNL wel een cruciale impact had, was op het
internationale toneel. Ook de revolutionaire krachten konden immers op buitenlandse
sympathie rekenen. Door de versnippering van de CNL en de verwarring die dit creëerde,
twijfelden de progressieve landen echter te lang om daadwerkelijke steun te bieden. Toen die
uiteindelijk toch kwam, was het kalf al verdronken.
8.3 De uitkomsten van de opstand
De Simba-opstand was zo een nationaal conflict met belangrijke internationale implicaties.
Hoewel de rebellen aanvankelijk op brede steun konden rekenen bij de bevolking, waren ze
op het moment dat ze werden teruggeslagen ernstig in diskrediet gebracht, door het
radicalisme en de wreedheden van bepaalde facties. De vele, vaak arbitraire executies van
vermeende contrarevolutionairen hadden een langdurige impact op de regio. De oostelijke
provincies van Congo verloren zo vrijwel alle intellectuelen en de volledige groep met
administratieve ervaring. De Simba-opstand betekende de doodsteek voor Stanleyville en het
begin van een lange lijdensweg voor de regio Kivu.
De centrale overheid kwam versterkt uit de slag. Moïse Tshombe won, als de held die de
rebellie bedwongen had, de nieuwe verkiezingen. Lang zou hij echter niet van zijn status
kunnen genieten. Op 24 november 1965 pleegde generaal Mobutu zijn tweede staatsgreep en
luidde daarmee een nieuw tijdperk in de Congolese geschiedenis in.
Laurent-Désiré Kabila zou dertig jaar lang blijven pendelen tussen het buitenland en de
bergen rond Uvira, waar hij een sluimerend verzet bleef voeren. In 1997 verdreef hij Mobutu
aan het hoofd van een nieuwe grote verzetsbeweging en werd zo de nieuwe president. Van de
andere leiders van de CNL was op dat moment al lang geen sprake meer. Alleen Antoine
Gizenga keerde na de omwenteling nog terug. In 2006 werd hij aan het hoofd van zijn Parti
Lumumbiste Unifié (PALU) derde in de presidentsverkiezingen en werd hij aangesteld tot
eerste minister. Het lumumbisme is in Congo dus niet dood. Maar in 1965 lag de weg
voorlopig helemaal open voor het mobutisme.
80
9. Opgave van bronnen en literatuur
9.1 Archiefmateriaal
Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma) - SOMA
BC Rc 4628. Le Martyr, organe de combat du Conseil National de Libération. 1ste
jaargang,
no. 1 t.e.m. 19, 22-23/8/1964 tot 21-22/11/1964.
9.2 Literatuur en uitgegeven bronnen
Abi-Saab, Georges. The United Nations Operation in the Congo, 1960-1964. Oxford
University Press, 1978.
Abts, Koen, en Ronald Tinnevelt. “De stem van het volk als maat van de politiek? Populisme
en de multiculturele samenleving.” In De multiculturele samenleving in conflict:
interculturele inspanningen , multiculturalisme en burgerschap, geredigeerd door Ronald
Tinnevelt en Bart Van Leeuwen. Acco, 2005.
Amenta, Edwin, Kate Nash en Alan Scott. The Wiley-Blackwell Companion to Political
Sociology. Wiley-Blackwell, 2001.
Laenens, Leen en Paul Kerstens. “De conclusies van de Lumumba-commissie: waarom we ze
verdedigen en waarom ze uw aandacht verdienen.” Oikos, 20, januari 2002.
Coolsaet, Rik. Macht en waarden in de wereldpolitiek. Actuele vraagstukken in de
internationale politiek. Academia Press, 2012.
De Witte, Ludo. Crisis in Congo: de rol van de Verenigde Naties, de regering-Eyskens en het
koningshuis in de omverwerping van Lumumba en de opkomst van Mobutu. Van Halewijck,
1996.
De Witte, Ludo. De moord op Lumumba. Van Halewijck, 1999.
81
Ellis, Stephen. “Africa’s Wars of Liberation, some Historiographical Reflections.” In
Trajectoires de libération en Afrique contemporaine, geredigeerd door Piet Konings, Wim
van Binsbergen en Gerti Hesseling. African Studies Centre Leiden, 2000.
Ellis, Stephen. The Mask of Anarchy. The Destruction of Liberia and the Religious Dimension
of an African Civil War. Hurst, 1999.
Etambala, Zana Aziza. Congo ’55-’65: Van koning Boudewijn tot president Mobutu. Lannoo,
1999.
Ferme, Mariane. The Underneath of Things: Violence, History and the Everyday in Sierra
Leone. University of California Press, 2001.
Fitzsimmons, Scott. Mercenaries in asymmetric conflicts. Cambridge University Press, 2012.
Friedland, William, en Carl Rosberg Jr. African Socialism. Standford University Press, 1964.
Geerts, Walter. Binza 10, de eerste tien onafhankelijkheidsjaren van de Democratische
Republiek Kongo. Story-Scientia, 1970.
Gérard-Libois, Jules, en Jean Van Lierde, eds. Congo 1964, les dossiers du CRISP. CRISP,
1965.
Gérard-Libois, Jules, en Jean Van Lierde, eds. Congo 1965, les dossiers du CRISP. CRISP,
1966.
Geschiere, Peter. “On Witch Doctors and Spin Doctors: The Role of ‘Experts’ in African and
American Politics.” In Magic and Modernity. Interfaces of Revelation and Concealment,
geredigeerd door Birgit Meyer en Peter Pels. Stanford University Press, 2003.
Goldstone, Jack A. “The Comparative and Historical Study of Revolutions.” Annual Review
of Sociology, vol. 8, 1982.
82
Gondola, Charles Didier. The History of Congo. Greenwood, 2002.
Hoskyns, Catherine. Case studies in African diplomacy, I: The organization of African unity
and the Congo crisis, 1964-65. Oxford University Press, 1969.
Martens, Ludo. Tien jaar revolutie in Kongo: de strijd van Patrice Lumumba en Pierre
Mulele. EPO, 1988.
Mazov, Sergei. “Soviet Aid to the Gizenga Government in the Former Belgian Congo (1960–
61) as Reflected in Russian Archives.” Cold War History, vol. 7, no. 3, 2007.
Ndikumana, Léonce, en Kisangani Emizet. “The Economics of Civil War: The Case of the
Democratic Republic of Congo.” In Understanding Civil War: Evidence and Analysis,
geredigeerd door Paul Collier en Nicholas Sambanis. World Bank, 2005.
Nzongola-Ntalaja, Georges. The Congo: From Leopold to Kabila: A People’s History. Zed
Books, 2002.
Riccardi, Andrea. De eeuw van de martelaren. Terra - Lannoo, 2002.
Rowlands, Michael, en Jean-Pierre Warnier. “Sorcery, Power and the Modern State in
Cameroon”. Man 23, no. 1, 1988.
Sartre, Jean-Paul. “La pensée politique de Patrice Emery Lumumba.” Présence africaine, no.
47, 1963.
Van Bilsen, Jef. Kongo 1945-1965. Het einde van een kolonie. Davidsfonds, 1993.
Van Kerkhove, Valeer en Fons Robberechts. Simba’s en para’s in Stan. Heideland, 1965.
Van Reybrouck, David. Congo, een geschiedenis. De Bezige Bij, 2010.
Verhaegen, Benoît. Rébellions au Congo, Tome I & II, Les Etudes du CRISP. CRISP, 1967-
1969.
83
Wagoner, Fred E. Dragon Rouge: The Rescue of Hostages in the Congo. National Defense
University, 1980.
Weissman, Stephen R. American Foreign Policy in the Congo, 1960-1964. Cornell University
Press, 1974.
Williams, Gerhard Mennen. “US Objectives in the Congo, 1960-1965.” In Footnotes to the
Congo Story, geredigeerd door Helen Kitchen. Walker and Company, 1967.
Young, Crawford M. “Significance of the 1964 rebellion.” In Footnotes to the Congo Story:
an Africa Report Story, geredigeerd door Helen Kitchen. Walker and Company, 1967.
9.3 Websites
JVT, “Federaal parket mag moord op Lumumba onderzoeken”, De Standaard, 12/12/2012.
Geraadpleegd via, http://www.standaard.be/cnt/dmf20121212_00399842, laatst op 11/7/2013.
Lodge, Tom, Denis Kadima en David Pottie eds. Compendium of Elections in Southern Africa
(EISA, 2002), 65. Geciteerd in: Electoral Institute for Sustainable Democracy in Africa. DRC:
1960 National Assembly Results (2007). Geraadpleegd via:
http://www.eisa.org.za/WEP/drc1960results.htm, laatst op 11/7/2013.
Pike, John. "Republic of Congo Post-Independence War." Geraadpleegd via
http://www.globalsecurity.org/military/world/war/congo-in.html, laatst op 11/7/2013.
Sonck, Jean-Pierre. “Echec à l’armée populaire”, 7. Geraadpleegd via
http://www.stanleyville.be/documents/Echec_aux_simbas_JP_Sonck_2009.pdf, laatst op
11/7/2013.
Strategy for Revolution in 21st Century. “Mao on women, 1919-1966.” Geraadpleegd via
http://sfr-21.org/mao-women.html, laatst op 11/7/2013.
84
Unir MN. “La nationalité des banyamulenge dans le processus de paix et de réconciliation
nationale.” Geraadpleegd via http://unir-mn.org/nationalite.html, laatst op 11/7/2013.
top related