ijsbreker plus vervolgmodule ogo
Post on 29-Mar-2016
240 Views
Preview:
DESCRIPTION
TRANSCRIPT
werkboek vervolgmodule wonenIJsbreker Plus werkboek vervolgmodule wonen
IJsbreker Plus
werkboek vervolgm
odule wonen
Basisleergang Inburgeringsexamen Nederlands Voor volwassen anderstaligen
Basisleergang Inburgeringsexamen Nederlands
Voor volwassen anderstaligen
Fouke JansenElizabeth TermeerGermaine TroosterMarijke HuizingaAnja Valk
in samenwerking met de afdeling Nederlands Tweede Taal van de Vrije Universiteit in Amsterdam
Inhoud
Leeswijzer
1 Taalsituaties Leren 1
2 Taalsituaties Televisie en internet 19
3 Taalsituaties Vrije tijd 37
Oefenen voor het inburgeringsexamen 54
4 Taalsituaties Buren en vrienden 57
5 Taalsituaties Wonen 75
6 Taalsituaties Natuur en milieu 95
Oefenen voor het inburgeringsexamen 112
7 Taalsituaties Instanties 115
8 Taalsituaties Familie 135
9 Taalsituaties Gezondheid 153
Oefenen voor het inburgeringsexamen 172
Antwoorden 175
5 Taalsituaties
Wonen
76
Les 1
Zelfstandig
Schrijven
1 Je bent lid van een woningbouwvereniging. Je zoekt
een eengezinswoning. Je kunt ongeveer € 400,- betalen.
Je registratienummer is: 20053150
1 Kijk in het stukje uit de woningkrant.
2 Zoek drie huizen die goed voor jou zijn: een eengezinswoning tot
ongeveer € 400,-.
3 Vul het formulier in.
Advertentienummer Adres Bouwjr. Type woning Huur Kamers
Opper-vlakte
030427440 Wilgenkade 19 1953 Eengezinswoning €325,- 4 54 m2
030427442 Patrimoniumstraat 15 1920 Eengezinswoning €380,- 4 59 m2
030427444 Van Allenstraat 30 1972 Galerijwoning, 2e verdieping €362,- 3 53 m2
030427426 Admiraal van Ghentlaan 19 1951 Eengezinswoning €440,- 4 66 m2
030427125 Chrysantenlaan 40 1959 Eengezinswoning €409,- 4 74 m2
030427420 Papaverstraat 87 1983 Eengezinswoning €510,- 4 78 m2
030427430 Wolffsmolen 7 1987 Galerijwoning 5e verdieping €426,- 4 69 m2
775 Taalsituaties Wonen Les 1
5
Controleer het formulier.
Heb je je naam en adres goed ingevuld?1
Heb je je registratienummer goed ingevuld?2
Heb je de advertentienummers ingevuld?3
Heb je de adressen van de woningen ingevuld?4
Praktijk
2 Kijk in de woningkrant van de woningbouwvereniging in jouw buurt.
Of kijk op internet. Zoek de antwoorden op de vragen.
1 Hoeveel huur moet je ongeveer betalen voor de eengezinswoningen
in jouw buurt?
2 Hoeveel kamers hebben die huizen?
78
Met de docent
Taalwijzer
Hoe groot?
de vierkante meter (m²)
acht bij vier (8 x 4)
breed
lang
de meter
de centimeter
Maar is dat dan niet heel klein?
Nee hoor, dat valt reuze mee. Alles bij elkaar zeventig vierkante meter.
Een grote woonkamer van acht bij vier ongeveer.
En daarnaast is een kamer van vier bij vijf en nog een klein kamertje.
3 Schrijf de antwoorden op.
1 Hoe groot is het klaslokaal? bij
2 Hoeveel vierkante meter is het klaslokaal? m2
3 Hoe breed zijn de tafels?
4 Hoe lang zijn de tafels?
5 Hoe breed is de gang op school?
795 Taalsituaties Wonen Les 1
5
Taalwijzer
Vroeger
Als je over vroeger praat, gebruik je meestal de voltooide of verleden tijd van
het werkwoord:
De verleden tijd Op een dag ontmoette ik daar een Nederlandse jongen.
Het was een heel mooie jongen.
Een maand later kreeg ik een brief.
De voltooide tijd Daarna ben ik met hem naar Nederland vertrokken.
We hebben een kamer gehuurd in het huis van zijn ouders.
Dat heeft een paar maanden geduurd.
De verleden tijd en de voltooide tijd staan ook in het woordenboek.
4 In welke tijd staan de zinnen? In de verleden tijd of in de voltooide tijd?
Kies het goede antwoord.
verleden voltooide
tijd tijd
1 Ik heb een woonboot gekocht. ✕2 Wanneer heb je hem gekocht?
3 Ik ontmoette een Nederlandse jongen.
4 Het was een heel mooie jongen.
5 Na zes maanden heeft hij me gevraagd.
6 Daarna ben ik met hem naar Nederland
vertrokken.
7 Mijn man woonde bij zijn ouders.
8 Toen kregen we een huis in Reigersbos.
9 Ons huis in Reigersbos vond ik niet leuk.
10 We hebben een kamer gehuurd in het huis
van zijn ouders.
���
80
5 Schrijf het hele werkwoord erachter.
1 dacht denken
2 ontmoette
3 was
4 kreeg
5 bleven
6 gevraagd
7 wilde
8 vertrokken
9 had
10 woonde
6 Kijk in het woordenboek. Zoek de verleden tijd op van de werkwoorden.
werkwoord verleden tijd
1 liggen
2 verhuizen
3 winnen
4 zeggen
���
815 Taalsituaties Wonen Les 1
5
Verstaan en nazeggen
7 Taalriedel
Woon je mooi?
Woon je mooi?
Hartstikke mooi!
Hartstikke mooi!
En groot?
En groot?
Erg groot.
Erg groot.
En een tuin?
En een tuin?
Nou joh, heel mooi.
Nou joh, heel mooi.
Is het duur?
Is het duur?
Wat denk je?
Wat denk je?
Tja...
Tja...
Vreselijk duur.
Vreselijk duur.
8 Luister naar de tekst. Kijk naar het huis.
Welke ruimtes vind je waar in het huis?
1 badkamer
2 keuken
3 slaapkamer (2x)
4 woonkamer
82
Spreken/gesprekken voeren
9 Met de groep. Maak twee groepen. Vraag werkblad 8
aan de docent. Je krijgt werkblad 8A of werkblad 8B.
Lees de opdracht op de kaart. Bedenk wat je kunt zeggen.1
Kies een cursist met een andere kaart dan jij.2
Voer het telefoongesprek.3
10 Met de groep.
1 Loop door de klas.
2 Stel aan zoveel mogelijk cursisten vragen over hun huis.
Je kunt de vragen uit de vorige oefening gebruiken.
3 Wie woont in eenzelfde soort huis als jij?
11 Met de groep. Bespreek de vragen.
Was het moeilijk voor je om een huis in Nederland te vinden?1
Hoe heb je een huis gevonden?2
Heb je een goed huis?3
Hoeveel kamers heeft je huis?4
Is het huis groot genoeg?5
Heb je wel eens een woonboot gezien? 6
Zou je op een woonboot willen wonen? Waarom?
835 Taalsituaties Wonen Les 2
5
Les 2
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Werk samen. Maak het erger! Laat goed horen dat het heel erg is.
Voorbeeld
Ik ben moe. Ik ben hartstikke moe. Ik ben heel erg moe.
Ik ben boos.1
Mijn voet doet pijn.2
De oefening is moeilijk.3
Nederlands leren duurt lang.4
Ik ben gelukkig.5
Ze is ziek.6
Ik vind hem niet leuk.7
Mijn huis is klein.8
2 Werk samen met drie andere cursisten. Bespreek de vragen.
Welke wijken zijn er in jouw woonplaats? Hebben die wijken een naam?1
Hoe heet de wijk waar jij woont?2
Wat zijn de verschillen tussen de wijken? Denk aan: de huizen, de straten, 3
de winkels, de mensen die er wonen.
Hoe heten de straten in de Bloemenwijk? Wat denk je?4
Wat voor huizen staan er in jouw wijk? Denk aan: oud of nieuw? 5
Flats of eengezinswoningen? Grote of kleine huizen? Koophuizen of
huurhuizen?
Wat vind je belangrijker: een groot huis of een lage huur?6
3 Werk samen met drie andere cursisten. Bespreek de vragen.
Wordt je huis wel eens opgeknapt?1
Wie doet dat? Jij zelf of de huisbaas?2
Heb je wel eens lekkage gehad?3
Hoe zagen de muren en het plafond er toen uit?4
84
4 Werk samen. Lees de gesprekken hardop.
Mehmet heeft problemen met de wc. Hij belt met de woningbouwvereniging.
Gesprek 1
Medewerker Woningbouwvereniging ‘Het behouden huis’, goedemorgen.
Mehmet Met Özdemir. Onze wc stinkt heel erg.
Medewerker Oh, dat is vervelend, meneer. Ik noteer het, en dan bellen we u
terug om een afspraak te maken.
Mehmet Ja, dat zegt u altijd. Ik heb al heel vaak gebeld. En u belt nooit
terug. Ik wil nu meteen een afspraak maken!
Medewerker Nou meneer, een beetje rustig, alstublieft.
Mehmet Wat? Rustig? De wc stinkt echt vreselijk. En het wordt steeds
erger. Vindt u dat normaal?
Medewerker Nee, meneer. Ik zal even voor u kijken. Een momentje,
alstublieft.
Gesprek 2
Medewerker Woningbouwvereniging ‘Het behouden huis’, goedemorgen.
Mehmet Met Özdemir. Onze wc stinkt heel erg.
Medewerker Oh, dat is vervelend, meneer. Ik noteer het, en dan bellen we u
terug om een afspraak te maken.
Mehmet Wanneer belt u dan terug?
Medewerker Misschien vandaag nog of na het weekend.
Mehmet Nou, sorry maar we kunnen echt niet zo lang wachten. De wc
stinkt echt vreselijk en het wordt steeds erger.
Medewerker Ja, het spijt me maar het is hier vreselijk druk.
Mehmet Kunt u het niet proberen? Het is echt heel erg.
Medewerker Nou, ik zal even kijken wat ik voor u kan doen. Een momentje,
alstublieft.
5 Werk nu samen. Voer zelf zo’n gesprek.
Wissel daarna van rol en speel het gesprek nog een keer.
6 Werk samen. Bespreek hoe het gesprek ging.
Wat zei de medewerker toen hij de telefoon opnam?1
Wat zei de bewoner?2
Bleven jullie rustig of werd iemand boos?3
Wat was het einde van het gesprek? Weet de bewoner al wanneer 4
er iemand de wc komt maken?
855 Taalsituaties Wonen Les 2
5
Schrijven
7 Beantwoord de vragen.
1 In welke plaats woon je?
2 Sinds wanneer woon je daar?
3 Is je huis oud of nieuw?
4 Hoe groot is de woonkamer?
5 Hoeveel slaapkamers heb je?
6 Heb je een grote keuken?
7 Heb je ook een badkamer?
8 Heeft het huis een tuin?
8 Schrijf een brief naar een vriend of vriendin.
Vertel in de brief over je huis in Nederland. Lees eerst het voorbeeld.
Ermelo, 4 november 2005
Lieve Noa,Hoe gaat het met je? Met ons gaat het goed. We hebben een eigen huis
gevonden. Vorige week zijn we verhuisd. Het huis is groot maar wel oud.
Alleen de keuken is helemaal nieuw. We hebben een grote woonkamer
van vier bij zes en vier slaapkamers. En ook een kleine tuin. We zijn er
erg blij mee. Het huis is niet zo duur omdat het oud is. Het is een leuke
buurt met veel winkels. Kom je gauw eens kijken?
Hartelijke groeten,Bela
���
86
Controleer nu je brief.
Heb je een groet en een naam boven de brief gezet?1
Heb je een datum en een plaats boven de brief gezet?2
Heb je een groet en je naam onder de brief gezet?3
Heb je de goede woorden voor de kamers in het huis gebruikt?4
Heb je woorden zoals ‘tien m5 2’ of ‘vier bij vijf meter’ gebruikt?
Heb je hoofdletters en punten geschreven?6
9 Schrijf een brief. Lees eerst de situatie.
Situatie
Rosa Markhorst woont met haar gezin in een flat. Het slot van de balkondeur is
kapot. Rosa kan de deur niet meer op slot doen. Ze heeft al een paar keer met de
woningbouwvereniging gebeld, maar er gebeurt niets. Het slot is nog steeds niet
gerepareerd. Rosa schrijft een brief naar de woningbouwvereniging met haar
klacht.
Jij bent Rosa. Schrijf de brief:
Schrijf de woonplaats (Leiden) en de datum op.1
Schrijf wat er kapot is.2
Schrijf dat je al vaak hebt gebeld.3
Schrijf dat je wilt dat de woningbouwvereniging het slot nu repareert.4
5 Zet je handtekening.
Woningbouwvereniging Ons huis
Lange Gracht 102
2312 RK Leiden
(1)
Geachte mevrouw, meneer,
Hierbij vraag ik uw aandacht voor het volgende probleem.
(2)
(3)
Maar er gebeurt niets. Dit duurt nu al twee maanden.
���
875 Taalsituaties Wonen Les 2
5
(4)
Ik hoop snel iets van u te horen.
Met vriendelijke groeten,
(5)
R.A.M. Markhorst – van der Putten
Beethovenlaan 13
2312 VK Leiden
Tel: 071 5126398
E-mail: markhorst@hetnet.nl
Controleer nu je brief.
Heb je een datum en een plaats boven de brief gezet?1
Is het duidelijk wat er kapot is en wat je wilt?2
Heb je je handtekening onder de brief geschreven?3
Heb je de woorden goed geschreven?4
Heb je hoofdletters en punten geschreven?5
Praktijk
10 Loop door je huis.
Wat moet er in je huis nog opgeknapt worden? Maak een lijstje.
Wat doe je zelf en wat vraag je aan de huisbaas?
Wat moet er opgeknapt worden? zelf huisbaas
���
88
11 In welke wijk in jouw woonplaats zou je graag willen wonen?
Kijk in de woningkrant van je woonplaats. Of kijk op internet.
1 Hoeveel huizen zijn er vrij in die wijk?
2 Zijn de huizen groter of kleiner dan jouw eigen huis?
3 Zijn de huizen duurder of goedkoper dan jouw eigen huis?
Les 3
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Werk samen. Lees om de beurt een zin voor.
De andere cursist zegt wat hij of zij ervan vindt.
Voorbeeld
Cursist 1 Er zijn veel goedkope huizen in de buurt.
Cursist 2 Dat vind ik niet. De meeste huizen zijn te duur.
€ 600,- huur voor een mooi huis is niet veel.1
Goede buren zijn erg belangrijk.2
Ik wil geen tuin, want dat vind ik te veel werk.3
De keukens in Nederlandse huizen zijn meestal klein.4
Nederlandse huizen zijn allemaal hetzelfde.5
Oude huizen zijn beter dan nieuwe huizen.6
Bedenk nu zelf nog twee zinnen.
895 Taalsituaties Wonen Les 3
5
2 Werk samen met drie andere cursisten. Bespreek de vragen.
Wat heb je nodig als je je huis gaat verven?1
In welke winkels kun je die spullen kopen?2
Welke kleuren vind jij mooi? Welke kleuren heeft je huis?3
Weet je nog wat ‘iemand met twee linkerhanden’ betekent? 4
Hoe zeg je dit in je eigen taal?
Heb jij twee linkerhanden of ben je handig?5
Koop jij ook voor € 400,- per jaar doe-het-zelfproducten?6
Met de docent
Verstaan en nazeggen
3 Luister naar de instructies. Beantwoord de vragen.
1 Welke instructie gaat over lid worden van een woningbouwvereniging?
2 Welke instructie gaat over het opgeven voor zwemles?
3 Welke instructie gaat over het schilderen van een deur?
4 Luister naar de instructies. Zet de instructies in de goede
volgorde. Zet het goede nummer achter de zinnen.
1 gaten repareren
tweede laag verf aanbrengen
schuren
schoonmaken
eerste laag verf aanbrengen
verf laten drogen
���
90
2 wachtlijst
inschrijfgeld betalen
tijd voor zwemles kiezen
inschrijven
bericht dat zwemles kan beginnen
3 registratienummer krijgen
inschrijven
reageren op een woning
Spreken/gesprekken voeren
5 Met de groep. Zeg wat je ervan vindt.
Maak twee groepen.1
De cursisten uit groep 1 krijgen een kaartje met een zin. Zeg de zin tegen een 2
cursist uit groep 2.
De cursist uit groep 2 geeft antwoord.3
Controleer samen of het antwoord goed is.4
6 Werk met drie andere cursisten. Geef je mening.
Je krijgt een opdracht van de docent.
915 Taalsituaties Wonen Les 4
5
Praktijk
7 Vraag hoe je iets moet repareren.
Wat vind je thuis moeilijk om te repareren?
Denk bijvoorbeeld aan een kapotte lamp, een wc die lekt of een stofzuiger die
het niet goed doet.
Aan wie zou je kunnen vragen hoe je het moet repareren?
Wat vraag je precies?
Hoe begin je het gesprek?
Heb je het antwoord begrepen?
Les 4
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Werk samen met drie andere cursisten. Bespreek de vragen.
Zit je wel eens zonder warm water?1
Vind je het erg als je geen warm water hebt?2
Krijg je wel eens post van de huisbaas of de woningbouwvereniging? 3
Wat voor post krijg je?
Begrijp je die post? Nee? Neem het mee naar de les. 4
Vraag het aan de andere cursisten.
92
2 Werk samen. Vraag werkblad 10 aan de docent.
Cursist 1 krijgt werkblad 10A. Cursist B krijgt werkblad 10B.
Lees de situatie op de kaart. Laat het niet aan de andere cursist zien.1
Bedenk wat je gaat zeggen.2
Voer het telefoongesprek.3
Bespreek daarna samen hoe het gesprek ging:4
Hoe begon het telefoongesprek? Zeiden jullie eerst je naam?●●
Hebben jullie een afspraak kunnen maken?●●
Wat zeiden jullie aan het einde van het telefoongesprek?●●
Zei cursist 1 ‘bedankt’? Zeiden jullie ‘dag’?
3 Werk samen. Kijk naar de tabel over het gebruik van water.
Bespreek de vragen.
1 Wat kun je lezen in deze tabel? Noem twee dingen.
2 Hoeveel liter water gebruikt een persoon per dag?
3 Waar gebruiken we het meeste water voor?
4 Hoeveel liter water gebruiken we voor de was per dag?
5 Vind je dat we veel water gebruiken voor koffie en thee?
6 Wat denk je? Gebruik je meer of minder water dan de meeste mensen?
935 Taalsituaties Wonen Les 4
5
Schrijven
4 Werk samen.
1 Bekijk de volgende woorden
geachte onderhoud
beurt januari
mevrouw miljard
datum gebruiken
woning gereedschap
2 Cursist 1 doet het werkboek dicht.
3 Cursist 2 kiest een woord uit de rijtjes hierboven en leest het voor.
4 Cursist 1 schrijft het woord op een blaadje.
5 Kijk samen of het woord goed geschreven is.
6 Herhaal dit met de andere woorden.
5 Kies nu vijf woorden. Maak met elk woord een zin. Schrijf de zinnen op.
1
2
3
4
5
6 Lees de situatie.
Drie computers in de computerzaal zijn kapot. De docent vraagt of je een
briefje op de kapotte computers wil plakken. Dan weten de cursisten dat ze die
computers niet kunnen gebruiken.
Schrijf het briefje.
94
Tot slot
Met de docent
Beantwoord de vragen.
Vertel wat je ziet op de plaatjes.1
2 Wat denk je? Waarom hebben de mensen een te klein huis gekregen?
6 Taalsituaties
Natuur en milieu
96
Les 1
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Cursist 1 kiest een woord dat bij Nederland past en omschrijft het
woord. Cursist 2 raadt welk woord het is. Dan kiest cursist 2 een woord
en raadt cursist 1 het woord. Lees eerst het voorbeeld.
Voorbeeld
Cursist 1 Het is water. Het is recht en smal. Het loopt tussen de weilanden.
Cursist 2 De sloot?
2 Werk samen. Wat vertel je aan je familie over het landschap en het
weer in Nederland?
Oefen je verhaal eerst een paar keer voor jezelf.1
Vertel je verhaal dan om de beurt aan elkaar.2
De andere cursist luistert:3
Begrijp je alles?●●
Gebruikt de cursist de goede woorden?●●
3 Vertel iets aan de groep over je eigen land. Vertel iets over het
landschap en het weer.
Oefen je verhaal eerst een paar keer voor jezelf.1
Vertel je verhaal aan de groep. Bespreek met de docent wanneer je dit 2
kunt doen.
Beantwoord de vragen van de cursisten in de groep.3
976 Taalsituaties Natuur en milieu Les 1
6
Schrijven
4 Schrijf een verhaaltje van vijf zinnen over hoe jouw land eruitziet.
Je kunt zinnen maken als:
Er zijn veel bergen in mijn land.
Er is niet veel groen.
In de winter is het koud.
Het is erg heet in mijn land.
In het noorden zijn veel bossen.
In het zuiden zijn veel rivieren.
Er is niet veel water in mijn land.
Er is veel water in mijn land.
Controleer je tekst.
Is je tekst duidelijk voor iemand die jouw land niet kent?1
Staan de woorden op de goede plaats?2
Heb je de woorden goed geschreven?3
Praktijk
5 Kijk naar het weerbericht op de televisie. Wat voor weer wordt het?
Hoe koud of warm wordt het?
Morgen
Overmorgen
98
Les 2
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Werk samen. Je gaat elkaar de weg wijzen. Vraag werkblad 11
aan de docent. Cursist 1 krijgt werkblad 11A. Cursist 2 krijgt
werkblad 11B.
1 Weet je nog welke woorden je kunt gebruiken om de weg te wijzen?
2 Vraag de opdracht aan de docent. Cursist 1 krijgt kaart A. Cursist 2 krijgt
kaart B. Lees de situatie en bekijk de kaart.
3 Cursist met kaart A legt uit hoe cursist 2 van huis naar de volkstuinen moet
gaan. Cursist 2 luistert en stelt vragen als hij het niet begrijpt.
4 Controleer samen of cursist 2 op de goede plaats is gekomen.
2 Werk samen met drie andere cursisten. Kijk naar de foto.
Bespreek de vragen.
996 Taalsituaties Natuur en milieu Les 2
6
Wat voor soort borden zie je op de foto? Weet je wat alle borden betekenen? 1
Vertel het aan elkaar.
Welke borden zeggen dat iets niet mag?2
Welke borden geven informatie?3
Welk seizoen is het op de foto? Waaraan zie je dat?4
Vind jij de foto typisch Nederlands? Leg elkaar uit waarom wel of 5
waarom niet.
Praktijk
3 Waar is mooie natuur? Is er bos? Is er water? Vraag het aan de mensen
die je kent. Vraag ook hoe de natuur er uitziet en wat je er kunt doen.
1 Aan wie ga je dat vragen?
2 Wat ga je precies vragen?
3 Wat zeggen de mensen? Schrijf hun antwoorden op.
100
Met de docent
Verstaan en nazeggen
4 Luister. Waar praten de mensen over?
1 In het eerste gesprek praten de mensen over
2 In het tweede gesprek praten de mensen over
3 In het derde gesprek praten de mensen over
5 Zeg na.
Wat mooi is het hier!1
Ja, vind je niet? Wat een grote tuin, hè?2
Lekker weer is het nog hè, voor oktober.3
Zal ik nog iets meenemen?4
Hoe vinden de kinderen het eigenlijk?5
Ik zou jullie toch helpen?6
Wat moet ik doen?7
Nou, kom maar op.8
Spreken/gesprekken voeren
6 Wat vind jij? Discussie met de groep
1 Lees de zinnen hieronder. Wat vind jij? Vind jij het ook?
Allochtonen weten vaak weinig van de natuur in Nederland.●●
Alle mensen houden van de natuur.●●
De natuur in het eigen land van de allochtonen is vaak veel mooier.●●
Allochtonen gaan vooral de natuur in samen met vrienden en familie.●●
2 Werk samen met drie andere cursisten. Bespreek de zinnen hierboven.
Vinden jullie hetzelfde?
Waarom? Geef een voorbeeld.
3 Vertel de groep wat jullie groepje vindt.
1016 Taalsituaties Natuur en milieu Les 3
6
7 Waar is mooie natuur? Vertel het aan de groep.
Les 3
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Werk samen.
Cursist 1 stelt de vragen. Cursist 2 geeft een reactie.
Sinds wanneer weet je waar Nederland ligt?1
Wil je een hond als huisdier? En een poes?2
Wat vind jij een goede regel in Nederland?3
Ga je graag naar een dierentuin? Waarom?4
Cursist 2 stelt de vragen. Cursist 1 geeft een reactie.
Houd je van dieren? Van welke dieren?1
Sinds wanneer weet jij wat internet is?2
Van welk landschap houd je het meest?3
Ga je graag naar het bos? Waarom?4
2 Werk samen. Lees de zinnen. Wat vind je ervan?
Je kunt bijvoorbeeld zeggen:
Dat vind ik ook.
Dat vind ik helemaal niet.
Dat lijkt me vies.
Dat lijkt me leuk.
Mijn hond mag in mijn bed slapen.1
Varkens zijn vieze dieren.2
Dieren zijn gewoon om te eten.3
Huisdieren kosten veel geld maar dat is niet erg.4
Vlees eten is niet gezond.5
102
3 Werk samen. Bespreek de vragen. Kijk nog niet naar de tabel.
1 Wat gebruikt meer energie, denk je, een wasmachine of een koelkast?
2 Wat gebruikt meer energie, denk je, een koelkast of een diepvrieskist?
3 Wat kost een wasmachine per jaar aan energie, denk je?
Kijk nu naar de tabel. Kloppen je antwoorden op vraag 1-3?
Onderstaande tabel komt van de website van Eneco Energie.
verbruik in kWh kosten in euro
Apparaat per jaar per jaar
Waterbed 731 131
Wasdroger 731 131
twee-deurs koelkast 456 82
Diepvrieskist 386 69
elektrische bijverwarming 365 66
Vaatwasmachine 329 59
wasmachine 310 56
Uit: www.energie-calculator.nl, energievreters
4 Werk samen. Kijk naar de tabel. Beantwoord de vragen.
Welke apparaten heb jij in je huis?
Hoeveel euro kost dat per jaar? €
1036 Taalsituaties Natuur en milieu Les 3
6
Schrijven
5 Werk samen. Hoe kun je zorgen dat het milieu beter wordt?
Bedenk samen drie tips.1
Schrijf ze daarna op.2
Voorbeelden
Tip 1: Doe een kleine was op de hand en niet in de machine.
Tip 2: Ga vaker met de fiets.
Tip 3: Laat de was buiten drogen en niet in de droogmachine.
Tip 1:
Tip 2:
Tip 3:
Controleer je tekst.
Beginnen jouw tips ook met woorden als ‘Ga’, ‘Doe’, ‘Maak’, ‘Gebruik’?
Praktijk
6 Kijk naar je rekening van het energiebedrijf. Beantwoord de vragen.
1 Waar betaal je meer aan? Aan gas of aan elektriciteit?
2 Is het verschil groot?
3 Staan er nog meer dingen op de rekening van het energiebedrijf die je
moet betalen?
4 Wat kun je in jouw huis doen om minder elektriciteit te gebruiken?
5 Wat kun je in jouw huis doen om minder gas te gebruiken?
104
7 Werk samen. Loop door de school. Wat kan de school doen om minder
gas en elektriciteit te gebruiken? Maak een lijstje met tips. Hang het
lijstje op in het lokaal.
Tips
Les 4
Zelfstandig
Spreken/gesprekken voeren
1 Werk samen. Bespreek de vragen. Welk werk doe je graag?
Welk werk vind je zwaar? Waarom?
de ramen wassen●●
de auto repareren●●
de wc schoonmaken●●
boodschappen doen●●
in de tuin werken●●
het vuilnis buiten zetten●●
voor de kinderen zorgen●●
eten maken voor een feest●●
2 Werk samen. Lees de situaties. Bedenk bij elke situatie een goede vraag.
1 Je hebt een heel zware vuilniszak. Je kunt hem bijna niet de trap afdragen.
Wat vraag je aan je zoon?
2 Je buren doen de vuilniszakken vaak niet goed dicht. Daardoor ligt er vaak
vuil op straat. Wat vraag je aan je buren?
1056 Taalsituaties Natuur en milieu Les 4
6
3 Je buren zetten de vuilniszak al ’s middags buiten. Het mag pas ’s avonds.
De honden maken de zakken kapot. Daardoor ligt er vaak vuil op straat.
Wat vraag je aan je buren?
4 Je buren laten de vuilniszakken vaak heel lang op het balkon staan.
Daardoor stinkt het. Wat vraag je aan je buren?
3 Werk samen. Lees eerst de situatie. Lees daarna het gesprek hardop.
Situatie
Je hebt een oude stoel. Die wil je op straat bij het vuilnis zetten.
Je belt de gemeente om te vragen of dat kan.
Ambtenaar Gemeente Putten. Goedemiddag.
Auke Goedemiddag, met Auke Karels. Ik heb een oude stoel.
Kan ik die gewoon op straat bij het vuil zetten?
Ambtenaar Nee, dat kan niet. Dat kan alleen op vrijdag.
En dan moet u de donderdag ervoor even doorgeven dat
u een oude stoel op straat zet.
Auke Goed. Bedankt voor de informatie.
Ambtenaar Tot uw dienst. Goedemiddag.
4 Werk samen. Voer nu zelf zo’n gesprek.
Praktijk
5 Bel de gemeente. Vraag wanneer je grote dingen bij het vuil kunt zetten.
Hoe begin je het gesprek? 1
Wat ga je precies vragen? 2
Hoe maak je een einde aan het gesprek? 3
Welk antwoord heb je gekregen? 4
Tip: grote dingen bij het vuil noem je: grof vuil
106
Schrijven
6 Het is maandag. Je gaat straks weg en komt woensdagavond pas terug.
Je hebt een volle vuilniszak die dinsdagochtend op straat gezet moet
worden. Schrijf een briefje aan iemand die bij jou in huis woont.
Vraag of die persoon de vuilniszak dinsdag op straat wil zetten.
Hieronder zie je al een deel van de brief.
maandag, 15.00 uur
Hallo ,
Ik ga zo weg. Ik kom pas
weer terug. Er staat nog een volle vuilniszak in de keuken.
Wil jij ?
Bedankt.
Controleer je briefje. Wat denk je? Weet de persoon aan wie jij de brief
schrijft, wat hij moet doen?
7 Maak vier zinnen. Je kunt de zinnen kiezen uit het rijtje.
Je kunt ook zelf iets bedenken.
Ik voel me veilig als ik met mijn broer ben.
Ik voel me niet veilig als ik met mijn vrienden ben.
als er veel mensen op straat zijn.
als het stil is.
als het donker is.
1076 Taalsituaties Natuur en milieu Les 4
6
1
2
3
4
Met de docent
Taalwijzer
Vormen van het werkwoord
De persoonsvorm
Ik doe dit werk nu al dertien jaar.
Iedereen doet maar.
Je mag de zakken nu niet op straat zetten.
We zullen zien.
Het hele werkwoord
We zullen zien.
Je mag de zakken nu niet op straat zetten.
Kunnen jullie me even helpen?
De persoonsvorm verandert met het onderwerp.
Het hele werkwoord verandert niet.
De persoonsvorm staat altijd meteen voor of achter het onderwerp.
Het hele werkwoord staat vaak aan het einde van de zin.
8 Lees de zinnen. Wat is de persoonsvorm? Zet er een streep onder.
1 Piet komt in de volkstuin kijken.
2 Houdt u van dieren?
3 Ik ga elke dag met mijn hond wandelen.
4 Varkensvlees kan nooit lekker zijn.
5 Vaak doen de mensen glas in de zak.
���
108
9 Lees de zinnen. Zet een streep onder het hele werkwoord.
Piet komt in de volkstuin kijken.1
Ik ga elke dag met mijn hond wandelen.2
Varkensvlees kan nooit lekker zijn.3
Hij mag in haar bed slapen.4
Kun je deze dozen meenemen?5
10 Pak een tekst die jij zelf geschreven hebt. Controleer je tekst.
Staat de persoonsvorm op de goede plaats?1
Staat het hele werkwoord op de goede plaats?2
Verstaan en nazeggen
11 Taalriedel
Bah, wat vies.
Bah, wat vies.
Wat een rotzooi.
Wat een rotzooi.
Ah, het stinkt.
Ah, het stinkt.
Hè, jakkes.
Hè, jakkes.
Oe, smerig.
Oe, smerig.
Gooi gauw weg.
Gooi gauw weg.
Ah, da’s beter.
Ah, da’s beter.
���
1096 Taalsituaties Natuur en milieu Les 4
6
Spreken/gesprekken voeren
12 Lees de woorden hieronder. Bedenk bij elk woord tien woorden die
erbij horen. De docent schrijft de woorden op het bord.
1 de rotzooi
2 stinken
3 veilig
4 donker
110
13 Lees de vragen. Bespreek daarna je antwoorden met de groep.
1 Voel jij je veilig op straat? Wanneer wel en wanneer niet?
wel niet
a overdag
b in het donker
c in stille straten
d in drukke straten
e voor een café
f
g
2 Wat doe je als je je niet veilig voelt?
a Ik blijf thuis.
b Ik ga met de auto.
c Ik ga met een paar andere mensen.
d Ik loop heel hard.
e Ik neem een mes mee.
f
g
3 Je ziet twee mensen vechten op straat. Wat doe je?
a Ik loop gauw weg.
b Ik ga er naartoe en vraag wat er is.
c Ik bel de politie.
d
e
4 Heb je wel eens gezien dat er gevochten werd op straat?
Vertel aan de andere cursisten wat er gebeurde en wat je gedaan hebt.
1116 Taalsituaties Natuur en milieu Tot slot
6
Tot slot
Met de docent
Beantwoord de vragen.
1 Vertel wat je ziet op de plaatjes.
2 Wat denk je? Hoe ziet Nederland eruit volgens de man?
112
Oefenen voor het inburgeringsexamen
1 Bespreek met de docent en de groep.
Ik kan informatie vinden in korte teksten.
1 Je wilt een nieuwe verzekering voor de ziektekosten afsluiten. Je krijgt een
folder thuis van een verzekeringsmaatschappij.
Wat denk je? Kun je de folder van de verzekeringsmaatschappij begrijpen?
Kun je opzoeken hoe duur je nieuwe verzekering wordt?
Kun je begrijpen wat je moet doen om de verzekering te
starten?
2 Je bent bij de tandarts. De tandarts geeft je een boekje. In het boekje staat
hoe je je gebit goed kunt poetsen.
Wat denk je? Kun je het boekje goed begrijpen?
Kun je lezen of je je tanden al goed poetst?
Begrijp je hoe je je tanden op de nieuwe manier moet
poetsen?
Oefen! Zoek zelf informatie op in folders en informatieboekjes. Dan weet je echt of
je het kunt. En daar leer je ook weer van.
Dit moet je kunnen voor het inburgeringsexamen.
Je hebt het nodig voor:
Burgerschap: cp1, cp 2, cp4, cp5, cp7, cp8, cp9.
OGO: bijna alle cp’s.
113Oefenen voor het inburgeringsexamen
2 Ik kan zeggen wat ik vind en zo mijn mening geven.
1 Je wilt verhuizen. Je hebt een gesprek bij de woningbouwvereniging.
De medewerker vraagt wat voor soort huis je zoekt en waarom.
Wat denk je? Kun je zeggen wat voor soort huis je zoekt?
Kun je ook zeggen waarom je dat huis zoekt?
Kun je een goed gesprek voeren met de medewerker?
2 Je zoon moet kiezen welk soort werk hij wil gaan doen. Je praat met de
docent van je zoon. Hij vraagt wat voor beroep je zoon wil gaan doen en
waarom.
Wat denk je? Begrijp je de vraag van de docent?
Kun je zeggen welk beroep je zoon wil gaan doen?
Kun je uitleggen waarom hij dat wil?
Oefen! Als je goed je mening wilt zeggen, moet je dat oefenen. Dat kan op school,
maar ook met je familie en in winkels. Dan weet je echt of je het kunt. En daar leer
je ook weer van.
Dit moet je kunnen voor het inburgeringsexamen.
Je hebt het nodig voor:
Burgerschap: cp 6, cp 9.
OGO: cp 2, cp 4, cp 6, cp 7, cp 8, cp 9.
3 Ik kan mensen begrijpen als ze informatie geven.
1 Je moet deze maand opeens veel meer geld betalen voor je energierekening.
Dat klopt niet. Je belt het energiebedrijf. De medewerker legt uit wat er
gebeurd is.
Wat denk je? Begrijp je de medewerker?
Kun je zeggen dat je iets niet begrijpt?
2 Je dochter zit op zwemles. De zwemjuf vertelt aan de ouders wat kinderen
moeten kunnen voor hun A-diploma.
Wat denk je? Begrijp je wat de zwemjuf zegt?
Begrijp je wat kinderen moeten kunnen in het water?
Begrijp je waarom kinderen dat moeten kunnen?
114
Oefen! Ga naar informatieavonden op school, in de bibliotheek of ergens anders.
Probeer goed te begrijpen wat de mensen zeggen. Dan weet je echt of je het kunt.
En daar leer je ook weer van.
Dit moet je kunnen voor het inburgeringsexamen.
Je hebt het nodig voor:
Burgerschap: cp 5, cp 6, cp 7, cp 8, cp 9.
OGO: cp 5.
Vul nu het schema in met de docent
Lezenkan ik met gemak
kan ik met moeite
kan ik nog niet
wil ik leren
Ik kan informatie vinden in korte teksten.
SprekenIk kan zeggen wat ik vind en zo mijn mening geven.
LuisterenIk kan mensen begrijpen als ze informatie geven.
top related