~ ~ umc ttj st radboud - ifmsa-nl | tentamens … retinablastoma (rb) eiwit is een 1) tfi 2) tfii...

22
UMC ttJ St Radboud He. !i" Universitair Medisch Centrum Faculteit_ der Medische Wetenschappen Bloktoets Datum Aanvang 58103 Celbiologische processen ****HERHAAL TOETS**** 1 mei 2012 16.00 uur Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen. Achter deze pagina is de codontabel toegevoegd. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Dit tentamen bestaat uit 66 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het 9::!.E.5.B voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Open gelaten vragen laat u blanco. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. De vragen worden als volgt gescoord: an tw d G d F t oor en: oe OU open 2 keuze-vraag ::::t-<=; 1 -= -1 0 - Punten . __,:; 3 keuze-vraag 1 - Y. 0 Punten 4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 0 Punten Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaartormuller (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden. LET OP 11 ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES! VQQrblf1d_MC.doc/24-J- )0/2

Upload: lamanh

Post on 09-Mar-2019

217 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

~ ~

UMC ttJ St Radboud ~I He. !i"

Universitair Medisch Centrum

Faculteit_ der Medische

Wetenschappen

Bloktoets Datum Aanvang

58103 Celbiologische processen ****HERHAAL TOETS**** 1 mei 2012 16.00 uur

Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen.

Achter deze pagina is de codontabel toegevoegd.

ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

• Dit tentamen bestaat uit 66 meerkeuzevragen. • De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • Controleer of uw tentamenset compleet is. • Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het 9::!.E.5.B voor het betreffende alternatief te

omcirkelen. • Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na

zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.

• Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier.

• Open gelaten vragen laat u blanco. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve

antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.

• Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.

De vragen worden als volgt gescoord: an tw d G d F t oor en: oe OU open 2 keuze-vraag ::::t-<=; 1 -= -1 0 - Punten

. __,:;

3 keuze-vraag 1 - Y. 0 Punten 4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 - ~ 0 Punten

Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaartormuller (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden.

LET OP 11

ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!

VEEL SUCCES!

VQQrblf1d_MC.doc/24-J-)0/2

HERkansingsvragen 58103-2012 Mei 2012

Tst position

(5' end)

~

u c A G

u Phe Phe Leu Leu

Leu L.eu Leu Leu

lle lle Ue Met

Val Val Val Val

2nd position

c Ser Ser Ser Ser

Pro Pro Pro Pro

Thr Thr Thr Thr

Al a Al a Al a Al a

A Tyr Tyr STOP STOP

His His Gin Gin

Asn Asn Lys Lys

Asp Asp Glu Glu

G Cys Cys STOP Trp

Arg Arg Arg Arg

Ser Ser Arg Arg

Gly Gly Gty Gly

I 3rd position

{3' end)

~

u c A G

u c A G

u c A G

lJ c A G

.R. Er zijn sterke moleculaire aanwijzingen voor een scenario waarbij vroeg in de evolutie prokaryote en eukaryote voorlopercellen zijn gaan samenwonen. Welke van de volgende observaties is hiervoor een relevante aanwijzing?

x( Het celmembraan van eukaryote cellen is anders dan hun kernmembraan. /~ Mitochondriën hebben in vele opzichten een bacterieel karakter.

3) DNA- en niet RNA- is uiteindelijk de drager van erfinformatie geworden.

'2. Weefselmassa neemt toe door ..... \ ~ .. j:.

.J.... . '1'). apoptose van cellen. , ' 2) differentiatie met overgang naar de GO-fase van de celcyclus.

(3) verlies van controle op de voortgang door de celcyclus, bv. door het wegvallen van - het eiwit p53.

I ), c)'d"

(

..... ~. In kernen van actieve cellen kan men euchromatische en heterochromatische DNA-debieden aantreffen. Welke van onderstaande beweringen maakt de volgende zin juist? In en rond euchromatine ...

t ) ... is de DNA-bezetting door hlston H1 hoger ... ~» ... is de RNA-polymerase-activiteit gemiddeld hoger ... 3) ... treft men laat in deS-fase meer helicases en RNA-primases aan ...

.. . dan in en rond heterochromatine.

4'. Het onderstaande plaatje geeft het DNA-replicatieproces in een replicatievork schematisch weer. Is het schema juist?

f'1J Ja, het plaatje geeft het replicatieproces schematisch juist weer. 1YNee, het helicase bevindt zich op een foute plek.

3) Nee, het primase bevindt zich op een foute plek. " 4) Nee, de lagging-strand is niet goed weergegeven.

,.,.

.3'~~-~-<:::: 5' ::..._ _ _...... ___ .2'-ltl'-t

Hellease

\

5. In de nucleolus vindt de asse~blage plaats van

_, 1) ribosomen 3 ~)) spliceosomen 3) tRNA's 4) mRNA's

6. Men doet onderzoek aan cellen van een~vrouw. Het karyotype van deze cellen laat 48 chromosomen zien, waaronder vier X-chromosomen. Voor nader onderzoek worden cellen van deze patiënt in het laboratorium gekweekt en worden ze gesynchroniseerd in hun celcyclus. Wanneer ze in de laatste periode van de S-fase verkeren wordt kortdurend kweekmedium met fluorescent gelabelde nucleotide­bouwstenen gebruikt voor inbouw in DNA. Daarna worden de cellen verder gekweekt om ze de kans te geven hun celcyclus te voltooien. Wanneer het merendeel van de cellen in de M-fase van de celcyclus is aanbeland, worden analyses uitgevoerd m.b.v. fluorescentiemicroscopie om de inbouw van fluorescente bouwstenen in het DNA van de chromosomen te kunnen analyseren. Wat neemt men waar? _...\..- 1) Drie X-chromosomen zijn fluorescent gekleurd; één X-chromosoom is niet of

___..-- nauwelijks fluorescent gekleurd. ". 'l

3 2) Twee X-chromosomen zijn fluorescent gekleurd; de andere twee X-

chromosomen zijn niet of nauwelijks fluorescent gekleurd. @ Eén X-chromosoom is fluorescent gekleurd; de andere drie X-chromosomen

zijn niet of nauwelijks fluorescent gekleurd. 4) Geen van de X-chromosomen is fluorescent gekleurd.

\'l't ' t' '-f

7. Een patiënt heeft een defect 'DNA-herstelsysteem door het optreden van mutaties in de genen voor het enzym exonuclease. Indien deze patiënt te lang in de zon gaat liggen worden onder invloed van UV-licht in het DNA van de huidcellen meerdere T­T-, C-T- of C-C-dimeren gevormd. Het herstel dat vervolgens plaatsvindt in de cellen

_ '\!.- van de patiënt

1) wordt alleen nog d.m.v. SER- of NER-excisieherstel uitgevoerd. 2) zou theoretisch kunnen verlopen via direct herstel, maar specifieke enzymen

hiervoor zijn bij de mens nog niet overtuigend aangetoond. 3) kan gewoon plaatsvinden omdat het exonuclease voor recombinatieherstel

van dubbelstrengs DNA-breuken geen rol speelt.

\.~' • q 4 ;r,... r c <" I

8. Geef aan welke bewering juist is? 0·0 *'·( 1

:. -· 6r{J) \

Bewering P. Aan een enhancer binden eiwitfactoren die tezamen met transcriptiefactoren een remmende invloed hebben op de translatie-initiatie door ribosomen. Bewering Q. Het maakt niet uit in welke oriëntatie een enhancergebied voor, in, of achter een gen ligt. De werking die ervan uitgaat kan altijd optreden.

1) Bewering P is juist 2) Bewering Q is juist

~

9. Geef aan welke bewering juist is?

Bewering R. In een enhancer treft men eiwitfactor-bindende DNA-motieven (specifieke korte DNA-volgordes) aan. Bewering S. Binnen enhancer-gebieden en promoter-gebieden van een gen kan het DNA niet worden gebonden aan histonen. _(' 1 ) Bewering R is juist

2) Bewering S is juist

\. 10. Onderstaand is een DNA-volgorde (als enkelstrengs molecuul) weergegeven van ' een zeer kort gen. Hiervan wordt d.m.v. transcriptie en processing een pre-mRNA

gevormd (EXON IN HOOFDLETTERS, intron in kleine letters). Hoeveel codons bevat het open reading frame in het uiteindelijk te vormen rijpe mRNA? u."\

1 ,._

.,_. 0 •

5' -A~1iG~CGÄGgtacag----intron---tttttttt---cagÄTCCKAA! CA'(G!~:i AAGA-3' , '7'-\.•. "' \ ,, .!I J} u & li

.~t-) 6 triplet-codons (te vertalen in 2 aminozuren) <;.r'(' ...._,.., \ 2) 6 triplet-codons (te vertalen in 6 aminozuren) U../1.6 3)/ 10 triplet-codons (te vertalen in 10 aminozuren) :,!op ·j ATI . A CT t 1 c ~) 15 triplet-codons (te vertalen in 15 aminozuren) 1 A Po. -t <, l "t· r;

5) er is geen open reading frame, want er zit een stopcodon voor het startcodon.

11. Bij de correcte inbouw van een aminozuur tijdens vertaling van een mRNA is één van de onderstaande processen niet betrokken. Welk proces?

11 De belading van een tRNA met een aminozuur door het aminoacyl-tRNA­synthase.

2) Baseparing tussen het anticodon op het tRNA en het codon van de mRNA dat zit in de P-plek van het ribosoom.

~' 3) Bewaking door proefreading door het DNA-polymerase.

lf\ _,

r1 12. Het Retinablastoma (Rb) eiwit is een

1) TFI 2) TFII

~3) TFIII

-)13. Indien een eiwit gemaakt wordt op ER-gebonden ribosomen en via zijn signaalpeptide in het ER terech~ komt zal het

1) in peroxisomen geïmporteerd kunnen worden. 2) in de kern kunnen gaan.

_3) in de mitochondriële matrix terecht kunnen komen. '4) buiten de cel gesecreteerd kunnen worden.

- - $

~· Welk van de onderstaande stellingen is juist?

1') Glycosylering van eiwitten vindt uitsluitend in het ER plaats. I

-2) Geglycosyleerde ~tten komen uitsluitend in het celmembraan voor. 3} Geglycosyleerde eiwitten komen ook voor in de kernenveloppe. 4) Geglycosyleerde eiwitten komen ook voor in de mitochondriële matrix.

(1;5. Welke uitspraak is juist?

J 1) Een Cdk wordt als kinase pas actief na binding aan het eiwit cycline. 2.}" ledere Cdk wordt snel aangemaakt en komt in concentraties voor die een

golfbeweging vertonen tijdens de celcyclus. ~3) Het cycline dat kortstondig actief is tijdens de M-fase dient om actine te

fosforyleren en daarmee de kernenveloppe uiteen te laten vallen. 4) Het proteasoomsysteem heeft een belangrijke rol in de regulering van de

hoeveelheid Cdk.

16. Welke spoeldraden lopen van de ene in de andere (zich vormende) dochtercel over tijdens de cytokinese?

,.\ ~ 1) kinetochore microtubuli ~} polaire microtubuli

~~j) astrale microtubuli 4) microfilamenten

17. Phorbol-esters (bv. de giftige stof dioxine) hebben een effect op cellen dat sterk lijkt op dat van DAG (diacylglycerol) in de normale celsignalering. Ze grijpen dus direct of indirect in op ...

1) proteïne kinase A gekatalyseerde fosforylering van metabole enzymen. :Y 2} proteïne kinaseC gekatalyseerde tostorylering van o.a. transcriptiefactoren.

(,W tostorylering van groeifactorreceptoren en de daarop volgende intracellulaire reacties.

4) het proces van steroïdreceptor-binding en translocatie hiervan naar de celkern.

. \ . r

îà. Adrenaline werkt via G-eiwit-signalering. Dus. .. · '1..1 }

' ) { komt de adrenalinereceptor daarbij uiteindelijk in de kern van de cel terecht. ?1/ gaat de adrenalinereceptor na binding van adrenaline als kinase werken en

/ wordt er een fosfaatgroep van ATP op een doeleiwit overgedragen. 3) verhuist de adrenalinereceptor na binding van adrenaline naar een

zogenaamde IP3-receptor en wordt de instroom van calcium-ionen uit ER­blaasjes geactiveerd.

~~) activeert de adrenalinereceptor na binding van adrenaline een GTP­afhankelijk alfa-subunit van een G-eiwit.

19. Celsignalering kan plaatsvinden m.b.v. hydrofobe of hydrofiele hormonen, liganden of factoren. Ook zijn soms kleine gasvormige moleculen betrokken. Genoemde eigenschappen zijn van belang om te weten of deze moleculen op of aan het membraan binden of er doorheen kunnen, en dus waar ze de signalering starten. Koppeling van deze hormonenlliganden of factoren aan receptoren en ook de plek in de cel waar dit gebeurt is hierbij uiteindelijk van cruciaal belang voor de uitwerking die het signaalproces kan hebben. In welk antwoord zijn de gebruikte termen op correcte wijze gekoppeld?

,..\\ 1, 1) Steroïdhormoon - hydrofiel - intracellulaire receptor. _....-o2) Groeihormoon - hydrofiel - membraangebonden receptor.

3) NO - gasvormig - extracellulaire receptor. 4) NGF (nerve growth factor) - hydrofoob - cytosolische receptor.

76. Welke uitspraak is juist? /)

1) Voltage-gated ionkanalen verwacht men - gezien hun functie - in hoge aantallen aan te treffen in het membraan van fibroblasten in bindweefsel.

2) Mechanically-gated ionkanalen treft men vooral aan of op het membraan van neuronen en astrocyten.

(:]) Ion-pompen en carriers komen in de membranen van vrijwel ieder celtype voor.

21. De intracellulaire concentratie van Ca2+-ionen kan viaG-eiwit gereguleerde stimulering worden gecontroleerd. In dit celsignaleringspad speelt ...

\ 1) proteïne kinase A

v ~ fosfolipase C ",.... @}' het IP3 receptorkinase in het celmembraan

.... een essentiële rol.

i( '1 1. <0 - ~ ~ '

22. Indien we de celcyclus van cellen tijdens de zeer vroege fase van de embryogenese vergelijken met die van cellen in actief delend weefsel van een pasgeborene zien we dat de duur van de

1) de M- en S-fasen 2) de G1- en G2-fasen 3) de anafase en telofase van de mitose

enorm kan verschillen

~3. Tumorvorming (kanker) kan meerdere moleculaire oorzaken hebben. Welke ptincipe is hierbij niet betrokken?

1. Afname in apoptose. 2. Repressie van tumorsuppressor-genen.

",;Y. Ontbreken van p53. ~ Gestoorde activiteit van DNA-hersteleiwitten. 0 Het ontbreken van RNA-polymerase I.

1

0

24. De membraanzijde die gekeerd is naar het lumen van het ER heeft nog enige karakteristieken gemeen met het buitenoppervlak van de cel. Bovendien is het kernmembraan continu aangesloten aan het ER. De verklaring voor deze fenomenen

wordt

V 1) gegeven door de evolutionaire ontstaansgeschiedenis van het ER (en de / dubbele kernmembraan).

\\ 2) beter onderbouwd als men bedenkt dat alleen op deze wijze mRNA's direct in ' 1- het ER opgenomen kunnen worden om daar vertaald te worden door de

aanwezige ribosomen _ 3) gevonden in het feit dat alle eiwitten vanuit de kern door het ER moeten

worden getransporteerd.

~~ Welke uitspraak is juist?

1) De kern is via het endeplasmatisch reticulum onlosmakelijk verbonden met peroxisomen.

2) Peroxisomen hebben hun eigen genoom en eiwitsynthesemachinerie. (3); Peroxisomen bezitten in tegenstelling tot lysosomen geen proteases, lipases

en nucleases.

~· Telomeren zijn ..... I

1 {1)) chromosoom-uiteinden. 2) eiwitten die deel uitmaken van het cytoskelet. 3) aanhechtingsplaatsen voor polaire spoeldraden van het mitotische apparaat. 4) essentieel voor de positionering van het delingsvlak van stamcellen.

Voor de onderstaande vragen 27, 28 en 29 is de volgende informatie en gebruik van afkortingen van toepassing: Onderzoek aan natuurlijk voorkomende Pluripotente Stamcellen (PS) in weefsels, en onderzoek aan de zogenaamde 'lnduced' Pluripotente Stamcellen (I PS) die te kweken zijn in het laboratorium, heeft een enorme vlucht genomen en wordt dus veel uitgevoerd.

sa~. Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. '

Bewering: Om meer van PS te weten zouden we ze tot in detail moeten kunnen bestuderen in de locatie waar ze voorkomen, in vivo, in het weefsel. Kweek in vitro, dus in het laboratorium, is hiervoor vooralsnog minder geschikt omdat de cellulaire omgeving van weefsel moeilijk na te bootsen is. 1) juist 2) onjuist

<2's. Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. / ) ~ ~ r, "'~ .... t '1 ,·. "..... \t-...

Bewering: Onstuurbare(épigenetische veranderingen die mogelijk optreden in het genomische DNA van IPS maken het moeil ijk om ze nu al in te zetten voor praktische toepassingen, zoals weefselherstel of weefselregeneratie (bv. na een Cerebro-Vascular-Accident (CVA} of na trauma). ,t ) juist-2) onjuist

29. Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.

Bewering: Isolatie van IPS en PS uit beenmerg levert cellen op met een volledig identiek vermogen tot terminale differentiatie. 1) juist

.,.ç2) onjuist -

~. Welke van de volgende twee stellingen is juist? ., ..

~ .

A. Lysosomale eiwitten zijn vooral actief bij een lage pH. B. Autofagosomen breken bacteriën af die via fagocytose zijn opgenomen

door de cel. -r • c. u. !1.

1) Stelling A w

2) Stelling B

~1 ; Welke van de hier genoemde twee stellingen is juist ? ./)

C. De citroenzuurcyclus vindt uitsluitend plaats in mitochondriën. D. Het Golgi-apparaat vormt in feite een continuüm met de perinucleaire

cisterne. ( 1 })stelling c 2( Stelling D

~-Welke van deze twee stellingen over de meiose is juist ?

E. Meiose resulteert in vier haploïde dochtercellen. F. Meiose resulteert in twee haploïde dochtercellen.

@ stelling E 2) Stelling F

33. Welke van de volgende twee stellingen over de mitose is juist ?

. ·.~

G. Tijdens metafase in de mitose yaren homologe chromosomen in het equatoriale vlak. ~

H. Indien mitose niet wordt gevolgd door cytokinese, ontstaat er één cel met twee kernen, die elk diploïd zijn.

1) Stelling G 2) Stelling H

.,.......\) \ -

IC. ,)

34. De fibroblast synthetiseert moleculen voor de extra-cellulaire matrix. Welke van de volgende beweringen is onjuist?:

1. Elastine wordt getransporteerd in blaasjes van het Golgi naar de celmembraan , 2. Procollageen wordt gesynthetiseerd aan het ruw endeplasmatisch reticulum ~- Proteoglycanen worden in het Golgi samengesteld uit eiwitten +

' glycosaminoglycanen 4. Tropecollageen wordt gestapeld in blaasjes vervoerd van het Golgi naar de

)'J celmembraan voor exocytose

35. De matrix van kraakbeen-weefsel heeft als karakteristieke eigenschap een sterk verende stevigheid. Deze eigenschap is te danken aan ... ? :

r

(l_.; De aanwezigheid van veel ongebonden watermoleculen '2... De grote hoeveelheid collageen 11 vezels en elastische vezels 3. De complexvorming tussen hyaluronzuur en de proteoglycanen

y-4. De electrastatische verbindingen tussen collagene fibrillen en de // proteoglycaan-aggregaten

~. Bij eenlagig epitheel zijn de epitheelcellen gehecht aan de lamina basalis via een " ' specifieke verbindingsstruc~uur. Om welke verbindingsstructuur gaat het? ).,~~~ ·jl. 1,~ ;"'~': -.: ,\ ,l

1. Ad he rens verbinding ---- - ~­' a. Desmosoom verbinding ~~ Hemi-desmosoom verbinding

4.1 Oceludens verbinding ~- _

\ ,...r l.

I ~ ·'

f,. Om moleculen zichtbaar te maken in cellen of weefsels zijn er een aantal "' teéhnie_ken. Het principe van de techniek in-situ-hybrid isatie:

'DJ is dat een radioactief gemerkte nucleotide reeks een specifieke complementaire binding aangaat met een deel van het DNA of het RNA '2. is gebaseerd op de binding van antilichamen die zich specifiek aan een bepaald eiwit binden '3. is gebaseerd op de vorming van gekleurde reactieproducten die neerslaan op de plaats van een enzymactiviteit

38. Geef de juiste benaming aan van de drie epitheel-lagen in de wand van de slokdarm (oesofagus), startend vanuit het lumen: .-• .. '

<:.)

1. stratum corneum, stratum spinosum, stratum basale 2. stratum basale, stratum spinosum, stratum corneum

A 3. stratum superficiale, stratum spinosum, stratum basale· ' stratum basale, stratum spinosum, stratum superficiale

-3~. Tijdens het vullen van de urineblaas rekken de zogenaamde paraplu-cellen st~eds verder op. Deze van vorm veranderende paraplu-cellen zijn onderdeel van:

_1. het eenlagig bedekkend epitheel (2) het meeriagig evergangs-epitheel

3. het meerrijig bedekkend epitheel 4. het verhoornend meeriagig plaveisel epitheel

40. We~ke onderstaande stelling is juist? \JP,

11~t /A. · e fibroblast synthetiseert collagene vezels, elastine vezels, ~.... _I c saminoglycanen en proteoglycanen

'\{'

B. de chondroblast synthetiseert collagene vezéls, elastine vezels, glycosaminoglycanen en proteoglycanen C. d~ _Gsteoblast synthetiseert collagene vezels, elastine vezels,

/} glycosaminoglycanen en proteoglycanen

(!) Stelling A en B zijn beide juist ,_,'\)..... '2. StellingBen C zijn beide juist

3. Stelling A, B en C zijn alle drie juist ,)Ç

41. Vergelijk de bouw van hartspiercellen met de bouw van skeletspiercellen. Geef nu aan welke bewering over de hartspiercellen juist is:

X. Hartspiercellen bezitten terminale cisternen, t-tubuli en sarcpmeren, maar zijn niet dwarsgestreept ·-) \J(J.~.c; J. ~" ~. " ' J

Y. Voor de contractie van hartspiercellen zijn de t-tubuli, terminale cisternen en myofilamenten eSSentieel \J(\·-;,: . J ~-- Q =/~(•<_J v:fJ rMIJ'j ~,tJ• t"' ·,,~ J

L. L. i "" ,

\ 1 ~bewering X is juist / ~ 2) bewering Y is juist

/

42. De volgende genoemde celstructuren bevatten beiden microlubu/i als cytoskelet-element: , ,...:.<?

1\ ".\ 'ryoJ' \ \ti.L--o•:.

....... '\1;. ~ ,1. Cilia en centriolen , ç..l. ~ ~ / 2~ Flagellen en microvilli

"A , Centriolen en microvilli !D Cilia en stereocilia

-,

~~. Op een E.M. foto van de skeletspiercel ziet U duidelijke banden en lijnen. Aan wèlke structuren zijn de actine moleculen aangehecht?

1. aan de dense bodies

2. aan de sarcomeren

3. aan de triades

\4)aan de Z-lijnen

44. Kraakbeencellen produceren onder andere collagene vezels. Welk type collageen wordt specifiek door de kraakbeencellen geproduceerd en is dus kenmerkend voor de kraakbeen-matrix?

1 . Collageen type I

....... .\""'~ 2. Collageen type 11

3. Collageen type 111

4. Collageen type IV

45. Welke van de onderstaande beweringen betreffende de spinale ganglioncellen is juist?

/\);1. Rondom het perikaryon van ganglioncellen ligt een krans van satellietcellen

2. Glia-cellen die het cellichaam van de grote zenuwcellen in het ganglion omgeven zorgen voor steun en voeding van die zenuwcellen -

/ { In het spinale ganglion zijn alleen grote motor-neuronen aanwezig, en geen sensibele neuronen

4. De lange uitlopers (axonen) van de spinale ganglioncellen worden, omdat ze nog vrij dicht bij het ruggenmerg liggen, gemyeliniseeerd door oligodendrocyten

<4~. Tijdens de enchondrale botvorming zijn er duidelijke veranderingen te zien in het jonge kraakbeen skelet. Wat zijn de eerste veranderingen, en wat is dus de naam van de zone waar die eerste ver.andering te zien is ?

1. Botvormings zone '-,_2· Hypertrofe zone

3. Kraakbeenverkalkings zone 4. Proliferatie zone

@ . Welke bewering over de cel-cel contacten tussen twee epitheelcellen is juist?

/ D. hemidesmosomen en de zonula adherens zijn beiden aanwezig, maar alleen aan de basale zijde van de epitheelcellen E. zonula occludens en zonula adherens zijn beiden aanwezig aan de apicaal­laterale zijde van de epitheelcellen

1) bewering D is juist ~bewering E is juist

f\ 48. Welke bewering over de cel-cel contacten tussen twee hartspiercellen is juist ?

F. de sterkste cel-cel verbindingen worden gevormd door de fascia adherens en desmosomen van de intercalair schijf G. nexus-verbindingen in de intercalair schijf zorgen voor de sterkste cel-cel connecties tussen hartspiercellen

~ 1) bewering F is juist 2) bewering G is juist -

/~'Welke bewerir g over endesmaal bot is niet correct? , ,r.~''"La" ') \? < ' I

1~ ende~male botvorming is in principe hetzelfde als de enchondrale botvorming 2. intra-membraneuze botvorming (direct vanuit bindweefsel)= endesmale

botvorming 3. jong (primair) endesmaal bot zal altijd daarna sec~.!pdair bg.t vormen met

circulaire lamellen rondom kanalen van Hav)Zrs .P ~· ~~~ / · volwassen (secundair) endesmaal bot bevat vele asteonen

~

~-Voor de werking van de skeletspiercel zijn de Ca2+ (calcium) moleculen essentieel. Calcium grijpt tijdens het contractie proces aan op:

1. het sarcoplasmatisch reticulum 2. tropomyosine 3. de troponine subunit Tnl @ de troponine subunit TnC

~- Het verhoornend meeriagig plaveisel epitheel verschilt met één duidelijk kenmerk ván het niet-verhoornend meeriagig plaveisel epitheel. Het verhoornend meeriagig plaveisel epitheel heeft een:

(f) top laag met oppervlakkige cellen die hun kern tenslotte verliezen ' 2"' top laag met oppervlakkige cellen die tot het laatst hun kern behouden ('. t' ~ 3. onderste laag, genaamd stratum granulosum, die grenst aan de lamina basalis

r 5) Welke bewering over herstel d.m.v. zenuwregeneratie is correct?:

·i alleen axonen in het perifere zenuwstelsel kunnen herstellen na beschadiging 2. alleen axonen van het centrale zenuwstelsel kunnen herstellen na beschadiging 3~ jonge cellen van Schwann én jonge oligodendrocyten zijn nodig voor het herstel

~Q

53. Klieren bevatten gespecialiseerde klier-epitheelcellen die hun product direct aan de1bloedbaan afgeven, of via een afvoergang naar buiten of aan het lumen afgeven. AIS het klierproduct via een afvoergang wordt afgegeven, dan zijn het...:

I \ (}Jl- ~ -\ ndocriene klieren "., ~

?' xocriene klieren '-;~·; •'··· ~ ~

\\ 54~ Welke uitspraak over de E.M. "dense bodies" in de gladde spiercel is correct ?

""" ~ (Î)dense bodies in de gladde spiercel zijn wat betreft hun functie homoloog aan de intercalair schijf in de hartspiercel

....._2 -. de myosine myofilamenten zijn aangehecht aan de dense bodies );) S.je actine myofilamenten zijn aangehecht aan de den se bod i es

/"" 4. de dense bodies in de gladde spiercel liggen identiek georganiseerd als de z-lijnen in de skeletspiercel

'

55. Maak de zin correct af. Het meest kenmerkende verschil tussen straf bindweefsel en losmazig bindweefsel is dat men in straf bindweefsel ..... :

1. 2. 3.

0 4 . .,./

/

veel meer bloedvaten en veel meer collagene vezel bundels aantreft ...-..... veel minder bloedvaten en veel minder collagene vezel bundels aantreft\ veel meer bloedvaten en veel minder collagene vezel bundels aantreft ) veel minder bloedvaten en veel meer collagene vezel bundels aantreft

_ .... -

'1j - &?fs -112

)6 -c.... 'h. : ') 2./ 1/"L ......._...

Vraag 56. Bestudeer deze foto goed en geef dan aan welk type spiercellen op deze foto te zien is :

1. gladde spiercellen 2. hartspiercellen · .-.....

_ ~3. skeletspiercellen · 4. circulaire spiercellen

Vraag 57. Geef aan hoe de spiercellen op deze foto zijn aangesneden? De spiercellen zijn:

~ ,.. ~ 1. in de lengterichting aangesneden .,... 2. dwars-aangesneden

3. zowel in de lengterichting als dwars-aangesneden ~ 4. circulair georienteerd

CV raag 580 Stel de diagnose van het weefsel: welk type cellen staat afgebeeld op deze foto?:

\.-0~ 10 osteocyten

\_vjJ"

(1 chondrocyten 1 ~v-"

3 0 fibrocyten

4 0 neurocyten I ganglion cellen

( Vraag 59. Bestudeer bovenstaande EM foto van een cel tijdens de telofase van celdeling. / Welke uitspraak over deze afbeelding is correct ?

~ actine-bundels zijn aanwezig en zichtbaar in het centrum van de foto.

2. de (unit-)membraan van de mitochondrien en van de nucleus is niet duidelijk zichtbaar

3. de nucleus bevat op deze foto vrijwel alleen heterochromatine

Vraag 60. Geef aan welk alternatiefhet beste dit weefsel op de foto beschrijft? :

1. Jong I primair bot-weefsel dat is aangelegd via endesmale botvorming

2. Volwassen I secundair bot-weefsel dat is aangelegd via enchondrale botvorming

~ 3. Jong I primair bot-weefsel dat is aangelegd via enchondrale botvorming

4. Volwassen I secundair bot-weefsel dat is aangelegd via endesmale botvorming

Vergelijk de stntctuur links op de foto met de structuren rechts op de foto, en let met name op kleur, vorm en organisatie van de cellen.

-'es raag 61. Welke uitspraak over de aansnede van de weefselstructuren is correct ?

0 ' de kliertubulus (links) en de klier-acini (rechts) zijn dwars-aangesneden 2. de kliertubulus (links) en de klier-acini (rechts) zijn longitudinaal aangesneden 3. de klierstructuren zijn zowel dwars- als in de lengte richting aangesneden

_(l raag 62. Welke bewering over de kliercellen en hun klierproduct is correct ?

/ 1. de lichtgekleurde cellen (links) maken een sereus product 2. de roze gekleurde cellen (rechts) maken een 1nukeus product

( 3) de lichtgekleurde cellen, met weggedrukte kernen, maken een roukeus product 4. de roze gekleurde cellen maken zowel een roukeus als een sereus product

~ raag 63. U ziet midden op de foto een cel met een duidelijke aankleuring van de 1-jissl substantie. Wat voor cel is dit?

(I) Een groot neuron met veel r.e.r. , gelegen in het centrale zenuwstelsel 2. Een grote ganglion-cel met veel r.e.r. , gelegen in het centrale zenuwstelsel 3. Een kleine zenuwcel gelegen in het perifere zenuwstelsel

\.,_r I (\

I

Vraag 64. Waaruit bestaat het weefsel rondom de cel (perikaryon)?

Y) 1. Het perikaryen ligt ingebed in het neuropileem van cel-uitlopers 2. Het perikaryon wordt omgeven door veel gemyeliniseerde dendrieten-uitlopers 3. Rondom het perikaryen liggen vele astrocyten met hun axonen en astrocyten-voetjes

A

A

B

B

Vraag 65. Welk type weefsel is aanwezig in het brede gebied aangeduid met A ?

1 ~ Hyalien kraakbeen in de proliferatie zone 2. Celrijk elastisch kraakbeen 3. Verhoornd epidermis epitheel 4. Meeriagig onverhoornd plaveisel epitheel

~raag 66. Wat voor soort weefsel is aanwezig in het gebied aangeduid met B ? I )

1. Gladde spiercellen, circulair gerangschikt 2. Straf bindweefsel met collagene vezels 3. Jong botweefsel met lamellen formatie