veldhandleiding archeologieveldhandleiding archeologie 3 voorwoord de veldhandleiding archeologie is...

130
VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE Archeologie Leidraad 1 Samenstelling en redactie: A. Carmiggelt en P.J.W.M. Schulten Uitgave: College voor de Archeologische Kwaliteit Zoetermeer 2002

Upload: others

Post on 26-Jan-2020

6 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE

Archeologie Leidraad 1

Samenstelling en redactie: A. Carmiggelt en P.J.W.M. Schulten

Uitgave: College voor de Archeologische Kwaliteit

Zoetermeer 2002

Page 2: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

Colofon

Uitgave: College voor de Archeologische Kwaliteit

Samenstelling en redactie: A. Carmiggelt en P.J.W.M. Schulten

Ontwerp omslag: 1 nacht ijs (Hans Blom), Amersfoort

ISSN: 1570-6206

Page 3: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

3

VOORWOORDDe Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door hetCollege voor de Archeologische Kwaliteit zal worden uitgegeven. Het doel vande reeks Archeologie Leidraad is archeologen behulpzaam te zijn bij het bewa-ken en of verhogen van de kwaliteit van hun handelen op allerlei terrein. Depublicaties zijn bedoeld als ondersteuning van de Kwaliteitsnorm NederlandseArcheologie, waarin de minimale kwaliteitseisen, normen en richtlijnen van hetarcheologisch werkproces zijn omschreven.Deze eerste Leidraad is hiervan een goed voorbeeld. De samenstellers hebbener naar gestreefd een informatieve en praktische handleiding samen te stellen.Het heeft nadrukkelijk geen prescriptief karakter; er worden wel aanbevelingengedaan en richtlijnen gegeven, maar geen zaken verplicht gesteld.

De Veldhandleiding Archeologie is in de eerste plaats bedoeld als praktischehandleiding voor archeologen in het veld, die tijdens hun werkzaamheden worden geconfronteerd met uiteenlopende materiaalcategorieën en onder-zoekstechnieken. Vaak is het niet duidelijk hoe de verschillende vondstgroepenhet best verzameld, bemonsterd en bewaard kunnen worden en wat het belangervan kan zijn. Daardoor komt het regelmatig voor dat specialisten te makenkrijgen met onvolledig verzamelde vondstgroepen, met verontreinigde monstersof onjuist geconserveerde objecten. Het gevolg is dat daarom vaak geen opti-maal onderzoeksrendement wordt verkregen. Om deze situatie te verbeteren isaan verschillende (materiaal)specialisten gevraagd een beknopte handleidingte schrijven over de aard, het belang en de verzamelwijze(n) van verschillendevondstgroepen.Daarnaast kan de Veldhandleiding Archeologie ook nuttig zijn voor diegenendie een Programma van Eisen of een Plan van Aanpak moeten opstellen.Ook voor onderwijsdoeleinden kan deze publicatie worden benut.

Vrijwel alle bijdragen hebben een identieke structuur. De afzonderlijke hoofd-stukken beginnen met een beknopte omschrijving van de aard en het voorko-men van de specifieke vondstgroep. Vervolgens wordt het onderzoek (moge-lijkheden en technieken) kort toegelicht. Hierna komen verschillende aspectenvan het 'veldwerk' aan de orde. De wijze van verzamelen, bemonsteren,reinigen en (tijdelijke) opslag worden daarbij behandeld. De bijdragen wordenafgesloten met de vermelding van specifieke literatuur en websites en adres-sen van (Nederlandse) specialisten voor de betreffende materiaalcategorie.

De specialisten die aan de totstandkoming van de Veldhandleiding Archeologiehebben bijgedragen, zijn werkzaam bij archeologische bedrijven, overheden enuniversiteiten. Op verzoek van de samenstellers hebben ze hun afzonderlijkebijdragen eveneens voorgelegd aan hun collega's, die eveneens werkzaam zijn op het betreffende specialistische terrein. Op deze wijze kon een breedinhoudelijk draagvlak worden gecreëerd en zouden er zo min mogelijk aan-bevelingen over het hoofd worden gezien.

Page 4: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

De bijdragen zijn, in samenwerking met collega-specialisten, verzorgd door:B. Beerenhout (visresten), P. Bitter (ceramiek), S. Bloo (prehistorisch aarde-werk), K. van der Borg (14C-datering), S.Y. Comis (textiel), J. van Dijk (dierlijkeresten) , C. van Driel-Murray (leer), K. Esser (dierlijke resten), E. Jansma(dendrochronologisch onderzoek), I. Joosten (slakken), E.A.K. en H. Kars(natuursteen), L. Kooistra (botanische macroresten, pollen en sporen),M.J. Kooistra (micromorfologie), J.F.P. Kottman (glas), W. Kuijper (schelpen),

R. Lagas (chemisch onderzoek), H.J.M. Meijers (metaal), P. van Rijn (hout), J. Schelvis (mijten en insecten), L. Smits (menselijk skeletmateriaal) en L.B.M. Verhart (vuursteen).De samenstelling en redactie was is handen van A. Carmiggelt en P.J.W.M. Schulten.

De publicatie is tot stand gekomen dankzij een financiële bijdrage van hetMinisterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Het College is samenstellers en genoemde specialisten erkentelijk voor hunbereidwillige medewerking.

R.W. BrandtVoorzitter van het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

4

Page 5: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

5

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

Organische materialen

Plantaardig materiaal1. Pollen en sporen……………………………………………................. 72. Macroresten………………………………………………...................133. Onverkoold hout…………………………………………....................194. Hout in verkoolde of andere verharde vormen………....................25

Dierlijk materiaal 5. Bot, gewei, ivoor en hoorn……………………………….................. 316. Visresten…………………………………………………….................397. Schelpen…………………………………………………….................438. Mijten en insecten………………………………………….................49

9. Menselijk skeletmateriaal………………………………….................55

10. Leer…………………………………………………………............... 6111. Textiel………………………………………………………................ 65

Anorganische materialen

12. Metaal…………………………………………………………............7113. Glas……………………………………………………………........... 7914. Ceramiek uit Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd……..8515. Prehistorisch aardewerk…………………………………………..... 9116. Natuursteen…………………………………………………………...9517. Vuursteen......................................................................................9918. Slakken en verbrand of gesinterd materiaal...............................105

Onderzoekstechnieken

19. Dendrochronologisch onderzoek……………………………….....11120. 14C-datering…………………………………………....................... 11521. Chemisch onderzoek…………………………………………........ 11922. Micromorfologisch onderzoek…………………………………......125

Page 6: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

6

Page 7: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

1Aard en voorkomenPollen (stuifmeelkorrels) en sporenzijn microscopisch kleine productenvan planten, die tussen de 5 en100µm groot zijn. Enkele stuifmeelkor-rels, zoals die van maïs, zijn groter.Het materiaal wordt verzameld doorhet nemen van grondmonsters opplaatsen waar men dit materiaal ver-wacht aan te treffen.Tijdens de analysefase onderscheidtde specialist, naast pollen en sporen,een groot aantalzeer uiteenlopendeandere microfos-sielen, variërendvan bodemschim-mels tot eencelligeendoparasieten.Deze microfossie-len, inclusief pollenen sporen, wordenpalynomorfengenoemd.Palynologie is dewetenschap diezich met deze deel-tjes bezig houdt.Naast de groep van microfossielen diemeegenomen worden met het palyno-logisch onderzoek, zijn diatomeeën(kiezelwieren) in een aantal gevallenwaardevol voor archeologisch onder-zoek. Op basis van de kalkskeletjeskunnen de kiezelwieren gedetermi-neerd worden.

Pollen en sporen zijn ook tegenwoor-dig overal én in ruime mate aanwezig:in de lucht, in het water, op en in degrond. Pollen en sporen komen in archeologisch verband vooral inonverkoolde vorm voor. Het materiaalblijft bewaard onder zuurstofarmeomstandigheden in permanent nattemilieus. Daarnaast blijft pollen onderbijzondere omstandigheden bewaard,bijvoorbeeld in gemineraliseerde mest(coprolieten) en komen in met name

Organische materialen

1. POLLEN EN SPOREN

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

7

Bemonstering ten behoeve van palynolo-gisch onderzoek met profielbakken. In ditschema zijn de drie middelste lagen het doelvan bemonstering. Zorg voor overlap met delaag eronder en erboven. Op de bakkenstaat (met watervaste stift) aangegeven deoverlap van de profielbakken, de begrenzingvan de lagen en een pijl die de bovenzijdeaangeeft. Op de bakken dient ook de NAP-hoogten en het vondstnummer te wordenvermeld.

P l a n t a a r d i g m a t e r i a a l

Page 8: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

droge, zure bodems micromilieus voorwaarin pollen geconserveerd blijft.Vertaald naar sedimenten blijven dezeresten het best bewaard in veen,meerafzettingen (gyttja) en klei. Inzandgrond blijft pollen alleen inbodems bewaard. In archeologischecontexten komen pollen en sporenmet name voor in allerlei grondsporendie tot onder het permanente niveauvan het grondwater reiken, zoals slo-ten, waterputten, kuilen, humeuzeophogingspakketten en akkerlagen.Ook in bijvoorbeeld esdekken - gele-gen boven de grondwaterspiegel -blijft deze materiaalcategoriebewaard.

Onderzoek Landschap en milieuPalynologisch onderzoek is bij uitstektoepasbaar voor het verkrijgen vaninformatie over landschap en milieuen de ontwikkelingen daarvan in detijd. Het verdient aanbeveling om paly-nologisch onderzoek te combinerenmet fysisch geografisch en bodem-kundig onderzoek, zodat een preciezeinrichting van het landschap inbepaalde opeenvolgende periodenmogelijk is.De monsterlocaties voor het onder-zoek naar landschap en milieu liggenbij voorkeur buiten de nederzetting endaarmee vaak buiten de opgraving.Ongestoorde bodems en sedimentenzijn voorwaarde voor een goed resul-taat.

LandbouwEen voorbeeld voor dit onderzoeks-thema is palynologisch onderzoekaan esdekken. Met dit onderzoek verkrijgt men informatie over de ver-bouwde gewassen en de opgebrachteorganische meststoffen. Esdekken lig-

gen over het algemeen ruim bovenhet grondwater. Toch zijn de bodem-omstandigheden zodanig dat het pollen bewaard blijft.Ook in eergetouwsporen kunnen pol-len en sporen van de planten die ooitop de akker stonden, bewaard geble-ven zijn. De conserveringsconditieszijn hier echter minder gunstig en dekans dat het pollen bewaard is geble-ven, is het grootst op plaatsen waarde akkers in een vochtig milieu lagen;bijvoorbeeld ploegsporen op veen diedoor zand zijn overstoven of ploeg-sporen op zand die met veen of kleizijn afgedekt.Coprolieten en (gemineraliseerde)mest van bijvoorbeeld runderen, geiten, schapen bevatten veel pollen.Analyse van deze resten levert infor-matie over het voedsel van deze die-ren en/of de weidegronden waar zehebben gelopen.

Voedsel- en gebruiksplantenHet onderzoek aan botanische macro-resten (zaden, vruchten, etc.) is bijuitstek geschikt om informatie te ver-krijgen over voedsel- en gebruiksplan-ten. Palynologisch onderzoek kanaanvullende informatie leveren, metname over planten waarvan geenzaden of vruchten zijn gegeten, maarbijvoorbeeld bladeren. In toenemendemate wordt dit facet van het pollenon-derzoek uitgevoerd als onderdeel vanhet archeobotanisch onderzoek.Aangezien het pollen alleen in onver-koolde vorm bewaard blijft, komenmet name de archeologische sporenin aanmerking die permanent in con-tact met het grondwater hebbengestaan, zoals vullingen van beerput-ten, waterputten en diepe kuilen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

8

Page 9: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

AlgemeenHet monsterprogramma is afhankelijk van de in het Programma van Eisen en hetbestek geformuleerde doel- en vraagstellingen. Het verdient aanbeveling om bij deopzet ervan en bij het veldwerk specialisten te raadplegen, dan wel de bemonste-ring van uitzonderlijke fenomenen aan hen over te laten.

BemonsterenNatuurlijke pakketten ten behoeve van informatie over vegetatie en milieuOp basis van fysisch geografisch onderzoek en in overleg met de botanisch specialist wordt een geschikte locatie voor palynologisch onderzoek geselecteerd.Een dergelijke locatie ligt vaak buiten het opgravingsterrein, tenzij binnen eenopgraving plaatsen zijn aan te wijzen met een ongestoorde sedimentatie of natuurlijke bodemopbouw.Er zijn drie bemonsteringstechnieken:* bemonstering via het opboren van grond,* bemonstering met behulp van profielbakken uit een profiel,* bemonstering met buisjes of plasticzakken (verdient geen voorkeur).

De voorkeur gaat uit naar bemonstering vanuit een profielwand, omdat de sedimentatie of bodemopbouw beter te beschrijven is aan de hand van een profieldan aan de hand van booronderzoek. Indien het niet mogelijk is om een profiel tezetten, wordt het materiaal via boren bij voorkeur met een gutsboor of eenDachnowsky-boor verzameld. Het opboren van botanisch materiaal wordt door debotanisch specialist of fysisch geograaf uitgevoerd.Het bemonsteren met profielbakken kan door ervaren leden van het veldteam ofeen botanisch specialist worden uitgevoerd. De profielbakken voldoen aan de vol-gende eisen:* ze zijn gemaakt van stevig materiaal, zodat ze bij het slaan in het profiel niet

vervormen,* de maximale lengte per bak is 50 cm, de minimale breedte en diepte is 5 cm.

Indien pollenonderzoek gecombineerd wordt met ander onderzoek, bijvoorbeeld aan macroresten of diatomeeën, is het aan te bevelen bakken te gebruiken die

10 cm breed en diep zijn.* in de bodem van de profielbak zitten op regelmatige afstand gaten, zodat tijdens

het slaan van de bakken de lucht wegkan,* de bakken zijn schoon.

De bemonstering is als volgt:* Zet een profiel op de geschikte locatie voor palynologisch onderzoek.* Teken en fotografeer het profiel.* Schaaf het profiel vlak vóór de monstername schoon met een schone (!) spade

en met horizontale bewegingen, om te voorkomen dat het materiaal van ver schillende lagen met elkaar vermengd raakt.

* Sla profielbakken op de uitgekozen locatie volgens de volgende procedure:- sla de bakken verticaal in het profiel, bij voorkeur beginnende bij de onderste bak;

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

9

Page 10: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

- de onderste bak wordt geslagen met overgang naar de onderliggende laag ofpakket;

- de volgende bak wordt vlak naast de onderste bak geslagen met een overlap vanenkele centimeters enzovoort. De bovenste bak bevat de overgang van het tebemonsteren pakket naar de erboven liggende laag;

- als de bakken in het profiel zitten wordt de rugzijde met een watervaste stiftbeschreven, waarbij met een pijl de bovenzijde van de bak wordt aangegeven.Ook wordt de overlap met de volgende bakken aangegeven. Indien meer dan éénbak in het profiel is geslagen, worden de bakken genummerd. Geef tevens deonderscheiden lagen op de rugzijde van de bak aan;

- de bakken worden op schaal op de profieltekening ingetekend, waarbij van elkebak de NAP-waarden van de top en de basis worden vastgelegd. De bakken krij-gen een vondstnummer, dat ook op de tekening wordt gezet. De bakken op éénmonsterpunt kunnen ieder een eigen vondstnummer krijgen of tezamen éénvondstnummer. In het laatste geval is het essentieel dat op tekening de volgnum-mers van de bakken genoteerd staan, zodat altijd is te achterhalen op welkeplaats uit het profiel de bak afkomstig is.

* De bakken worden voorzichtig uit het profiel gesneden met behulp van een trof-fel, een lang, stevig mes of een schone schep. Begin bij voorkeur bij de onder-ste bak. Houd de bak tegen het profiel gedrukt bij het lossnijden. Zorg ervoordat elke bak met een “kop” erop uit het profiel komt. De specialist kan dan laterin het laboratorium door het afsnijden van de kop op een eenvoudige maniereen vers profiel blootleggen.

* Verpak de bakken direct na het verwijderen, om verontreiniging met recent pollen (uit de lucht) te voorkomen. De verpakkingswijze is:

- wikkel plasticfolie om de bak heen;- leg een vondstkaartje (dat in een schoon plastic zakje zit) op de in het folie gewikkelde bak en verpak de bak in een plastic zak (bij voorkeur een zwarte zak),die met tape wordt dichtgeplakt. Indien een zwarte zak gebruikt wordt, nog eentweede vondstkaartje op de buitenzijde van de zak plakken.

Esdekken en ploegsporenBemonstering van esdekken en ploegsporen geschied in overleg met een fysischgeograaf/bodemkundige en botanisch specialist. Op basis van dat overleg wordenprofielen gezet op de meest geschikte locaties voor dit onderzoek. De werkwijze isverder gelijk aan die van het slaan van profielbakken in natuurlijke pakketten. Ookhier is het van belang dat de overgangen naar de laag onder het esdek of deploegsporen en naar de laag erboven (meestal de bouwvoor) in de profielbakkenvertegenwoordigd zijn. Indien profielbakken te groot zijn, voldoet bemonsteringmet plastic buisjes, bijvoorbeeld plastic fotokokertjes, ook goed.

Gemineraliseerde mest en coprolieten Verzamelen als vondst. Vaak echter bevinden deze resten zich in grondmonstersdie ten behoeve van het archeobotanisch of archezoölogisch onderzoek zijn geno-men. De betreffende specialisten zullen op de potentiële palynologische informatie

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

10

Page 11: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

van deze resten bedacht moeten zijn en deze doorgeven aan de projectleider vanhet archeologisch onderzoek.

Archeologische sporen ten behoeve van informatie over voedsel- en gebruiksplantenDe vulling van archeologische sporen, zoals waterputten, beerputten, kuilen, opho-gingslagen e.d. is over het algemeen antropogeen van aard. Palynologisch onder-zoek concentreert zich dan ook op aanwijzingen voor voedsel- en gebruiksplanten(en de aanwezigheid van microscopisch kleine endoparasieten) die niet uit anderebotanische bronnen verkregen kunnen worden. Indien de vulling wel een natuurlijkeopbouw heeft, verdient het aanbeveling om profielbakken te slaan. Indien degelaagdheid duidelijk antropogeen is, kan volstaan worden met het nemen van éénmonster per laag of pakket. Gebruik voor het bemonsteren bij voorkeur plasticbuisjes, bijvoorbeeld plastic kokertjes van filmrolletjes, die in het profiel gedruktworden. Uiteraard geldt ook hier dat elk monster genummerd wordt en op de pro-fieltekening van het spoor worden aangegeven.Bij twijfel over de aard van de gelaagdheid geen plastic buisjes gebruiken, maaraltijd een profielbak slaan. De specialist neemt vervolgens (in overleg met de pro-jectleider van het archeologisch onderzoek) in het laboratorium gericht submon-sters.

OpslagDe opslag, zowel tijdelijk als permanent, is koel en donker. Datzelfde geldt voor tijdelijke opslag van monsters. Niet goed geïsoleerde (en af te sluiten) veldketen enmetalen zeecontainers voldoen niet aan de hier gestelde eisen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

11

Overdracht aan specialistHet uitwerken van palynologischmateriaal geschiedt door de bota-nisch specialist, maar in nauw overlegmet de projectleider van het archeolo-gisch onderzoek.De projectleider draagt zorg voor aan-levering van relevante documentatie,zoals doel- en vraagstellingen, veldte-keningen, locatie van het bemonster-de materiaal ten opzichte van devindplaats, enzovoort. De specialistrapporteert regelmatig de voortgangvan de uitwerking en overlegt met de

projectleider van het archeologischonderzoek, onder andere over de teanalyseren submonsters, het nemenvan monsters voor 14C-dateringen,enzovoort.De specialist én de projectleider die-nen beide op de mogelijkheden vandiatomeeënonderzoek bedacht te zijn.Indien men tot dit diatomeeënonder-zoek besluit, moet rekening wordengehouden met een aangepaste ver-werkingswijze van de monsters in hetlaboratorium en het inschakelen vaneen diatomeeën-specialist.

Page 12: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

AdressenARC BVPostbus 41018, 9701 CA Groningentel.: 050-3687100fax: 050-3687199e-mail: [email protected]

BIAX ConsultHogendijk 134, 1506 AL Zaandamtel.: 075-6161010fax: 075-6149940e-mail: [email protected]: www.xs4all.nl~biax

Brinkkemper Archeologisch BureauWalgtse straat 37, 4064 CK Variktel.: 0344-651895

NITG/TNOT.a.v. F.P.M. BunnikPostbus 80015, 3508 TA Utrechttel.: 030-2564702e-mail: [email protected]

Universiteit van AmsterdamAACT.a.v. J.P. PalsNieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZAmsterdamtel.: 020-5255811e-mail: [email protected]

Universiteit GroningenGroninger Instituut voor Archeologie(GIA)T.a.v. S. BottemaPoststraat 6, 9712 ER Groningentel.: 050-3636741

Universiteit LeidenArcheologisch CentrumT.a.v. C.C. Bakels,Postbus 9515, 2300 RA Leidentel.: 071-5272382e-mail: [email protected]

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

12

LiteratuurHaaster, H. van: 1997: De ecologie van de Middeleeuwse Stad. Deel 2:Bemonsteringsmethodiek en overzicht van grondsporen met ecologische informatie(BIAXiaal 58).Museum of London 1994: Archaeological site manual. (third edition). London.

Page 13: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

2Aard en voorkomenOnder botanische macroresten wor-den verstaan:* diverse onderdelen van planten,

zoals zaden, vruchten, stengels,dorsresten, wortels, knollen;

* uit planten samengestelde resten,zoals etensresten (brood, pap), aan-koeksels in potten;

* imprints in met name aardewerk enhuttenleem.

Het gaat hier doorgaans om kleineresten (0,25 - 5 mm), die nauwelijksmet het blote oog zichtbaar zijn. Nietalleen de grootte van de resten, maarook het feit dat deze door grondomgeven zijn, maaktdat ze tijdens hetveldwerk meestalniet worden gezien.Alleen een concen-tratie van botanischmateriaal of restengroter dan 5 mm, bijvoorbeeld kersen-pitten of schaaldelenvan hazelnoten, zijnin het veld herken-baar. Omdat deze botanische macro-resten over het algemeen zo kleinzijn, is het gebruikelijk om grondmon-sters te nemen.In grondmonsters kan een breedscala aan plantenresten voorkomen.Zaden, vruchten en houtskool zijn demeest voorkomende plantenresten.De mogelijkheden voor houtskoolon-derzoek worden elders besproken.

Naast de al genoemde zaden envruchten komen in de grondmonstersook regelmatig plantenresten voor, dieop het eerste gezicht niet te identifice-ren zijn. Het kan daarbij gaan omplantenvezels, (verkoolde) etensres-ten of resten van wortels en knollen.Met behulp van een microscoop(soms is daarvoor een electronenmi-croscoop nodig) zijn deze restenmeestal op naam te brengen. Ook inaangekoekte lagen in potten of kuipenkunnen herkenbare plantenrestenaanwezig zijn, die zicht kunnen gevenop de herkomst van het aankoeksel(voedsel of één of ander ambachtelijkproces).

P l a n t a a r d i g m a t e r i a a l

2. BOTANISCHE MACRORESTEN

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

13

Bemonstering ten behoeve van botanischemacroresten. Neem een representatief mon-ster uit de vulling en voorkom contaminatiemet andere lagen of pakketten.

Page 14: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

In met name aardewerk en hutten-leem kunnen goed herkenbare indruk-ken van plantenresten voorkomen. Deplantenresten zelf zijn vaak verdwe-nen. De indrukken bevatten over hetalgemeen voldoende kenmerken voordeterminatie. Voor dit onderdeel isoverleg tussen de aardewerkspecialisten de botanisch specialist aan tebevelen.

Botanische macroresten komen voorin verkoolde, onverkoolde of gemine-raliseerde vorm. In archeologischecontext kunnen plantenresten alleenonder invloed van vuur verkoold zijn.In verkoolde vorm kan het materiaalin alle typen archeologische sporenbewaard blijven. Verkoolde resten zijnechter kwetsbaar. De temperatuurwaaronder de resten verkoolden alsook allerlei (post)depositionele pro-cessen beïnvloeden de kwaliteit vanhet verkoolde materiaal.In onverkoolde vorm blijven restenmet name onder extreem droge òfonder zuurstofarme, natte omstandig-heden bewaard. In archeologischecontext (in Nederland) hebben we vrij-wel uitsluitend te maken met de twee-de situatie. Dat betekent dat inarcheologische sporen die permanentonder invloed van het grondwaterhebben gestaan onverkoolde planten-resten kunnen voorkomen, bijvoor-beeld in waterputten, beerputten, kui-len, ophogingslagen. De kwaliteit vanhet onverkoolde materiaal is goedwanneer de sporen waarin ze terechtkwamen vanaf het begin van de depo-sitie nat zijn geweest. Een slechtereconservering heeft altijd te maken metverdroging van de grond waarin deresten zich bevonden.Plantenresten mineraliseren wanneer

ze met fosfaten in aanraking komen.Door het mineralisatieproces blijvenplantenresten ook in droge milieusbewaard. De kwaliteit van geminerali-seerde resten is over het algemeenmatig tot slecht. In het archeobota-nisch onderzoek spelen deze resten,op een enkele uitzondering na, eenondergeschikte rol. Een enkele keerblijven plantenresten bewaard in denabijheid van metaal.

OnderzoekOnderzoek aan botanische macrores-ten levert waardevolle bijdragen over:* voedsel- en gebruiksplanten* landbouw (akkerbouw en veeteelt)* landschap en milieu* handel en nijverheidDaarnaast zijn met name zaden envruchten bij uitstek geschikt voor 14C-onderzoek, omdat - in tegenstelling tothout - dit materiaal in zeer korte tijdmeestal binnen één jaar gevormd is.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

14

Page 15: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

AlgemeenHet veldwerk wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen (PvE) eneen Bestek. Daarin staan de voorwaarden voor onderzoek. Het monsterprogram-ma is afhankelijk van de in deze documenten geformuleerde doel- en vraagstellin-gen. Het verdient aanbeveling om bij de opzet ervan en bij het veldwerk specialis-ten te raadplegen, dan wel de bemonstering van uitzonderlijke fenomenen aan henover te laten.

Bemonsteren; planDe wijze van bemonsteren is voor de onderzoeksthema’s min of meer gelijk. Hetbemonsteringsplan kan echter per vindplaats verschillen en is afhankelijk van dedoel- en vraagstellingen van het onderzoek, zoals die in Programma van Eisen enBestek staan verwoord. Desalniettemin gelden enkele algemene regels:* Het is van cruciaal belang dat monsters worden genomen van verschillende

typen grondsporen en verspreid over het nederzettingsterrein (kuilen, haard-plaatsen, waterputten, sloten, enzovoort). Agrarische activiteiten of het berei-den van voedsel kunnen zich bijvoorbeeld concentreren in bepaalde delen vande nederzetting.

* Het nemen van een grondmonster heeft met name zin als het betreffendegrondspoor scherp gedateerd kan worden. Botanisch materiaal uit een grond-spoor met een dateringsrange van bijvoorbeeld 500 voor Chr. tot 500 na Chr.is vaak niet te interpreteren, omdat aan de individuele plantenresten niet te zienis hoe oud ze zijn. Uitzonderingen vormen concentraties van botanisch materi-aal die een duidelijk samenhangend geheel vormen (bijvoorbeeld een pakketdorsafval). In deze gevallen is het aan te bevelen toch te bemonsteren en deplantenresten via de 14C-methode te laten dateren.

* Omdat tijdens het veldwerk de grondsporen lang niet altijd goed zijn te dateren,verdient het aanbeveling om een overmaat aan grondmonsters te verzamelenen in een later stadium een selectie te maken van de te onderzoeken monsters.

* Bijzonder materiaal dient altijd verzameld te worden.

Bemonsteren; uitvoeringGrondmonsters worden bij voorkeur uit een coupe van een spoor genomen. Indienin een spoor verschillende vullingen of pakketten zijn te onderscheiden, wordt eenselectie gemaakt. Vervolgens wordt per geselecteerde vulling of pakket een mon-ster genomen. Bij het nemen van de monsters worden de volgende handelingenverricht:* coupe wordt getekend (eventueel gefotografeerd).* er wordt bemonsterd met een schone (!) troffel of schep.* de grond wordt per onderscheiden vulling of pakket verzameld.* de bemonstering geschiedt bij voorkeur van onder naar boven.* bij het grondmonster wordt een vondstkaartje met gegevens gedaan.* de monsterlocatie wordt op tekening aangegeven.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

15

Page 16: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VerpakkingsmateriaalAls verpakkingsmateriaal zijn schone plastic emmers die luchtdicht kunnen wordenafgesloten ideaal. Emmers zijn duurder dan plastic zakken, maar zijn makkelijkerte vervoeren, te stapelen en de opslag is overzichtelijker. Bovendien kunnenemmers (indien schoongemaakt) worden hergebruikt. Doe bij emmers een vondst-kaartje (verpakt in een plastic zakje) in de emmer en klem er één tussen de dek-sel, zodat het opschrift leesbaar is.Indien geen emmers voorradig zijn, kunnen monsters verpakt worden in stevigeplasticzakken die luchtdicht afgesloten worden. Daarbij verdient het de voorkeurde monsters in dubbele plastic zakken te verpakken en het vondstkaartje (in eenschoon plastic zakje) tussen de binnen- en buitenzak aan te brengen.

MonstergrootteDe monstergrootte is afhankelijk van de omvang van een spoor of de specifieke tebemonsteren pakketten of lagen.Wanneer de te bemonsteren eenheid in eenspoor een zekere omvang heeft én men tijdens het bemonsteren geen grote plan-tenresten ziet, zal minimaal vijf liter grond worden verzameld. Indien besloten isom de monsters te floteren (de voorwaarden voor floteren staan in de volgendeparagraaf ), is minimaal 10 liter grond nodig. Indien tijdens het veldwerk in eenspoor, bijvoorbeeld een beerput of een (middeleeuwse) waterput, veel grote plan-tenresten worden aangetroffen, wordt een grondmonster van ten minste 50 litergenomen. Een groot volume is in deze gevallen nodig om zicht te krijgen op deover het algemeen zeldzaam voorkomende grote resten, zoals bijvoorbeeld vanamandel en olijf.

Grondmonsters verwerken: zeven of floterenIn overleg met de specialist wordt een plan gemaakt voor het verwerken van demonsters.

ZevenMonsters tot tien liter worden gezeefd. Daarbij wordt per monster:* ten minste een halve liter grond gezeefd op een zeefset, waarvan de fijnste zeef

een maaswijdte van 0,25 mm heeft en * de rest gezeefd op een zeefset waarvan de fijnste zeef een maaswijdte van

0,5 mm heeft.

Van monsters van 50 liter, waarin grote plantenresten voorkomen, wordt* ten minste een halve liter grond gezeefd op een zeefset, waarvan de fijnste zeef

een maaswijdte van 0,25 mm heeft en * ten minste vier en een halve liter gezeefd op een zeefset waarvan de fijnste zeef

een maaswijdte van 0,5 mm heeft.* de rest op een set zeven waarvan de fijnste zeef een maaswijdte van 2 mm

heeft.

FloterenBij floteren worden deeltjes gescheiden op basis van een verschil in soortelijk

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

16

Page 17: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

gewicht. Verkoolde plantenresten gaan in water drijven, terwijl anorganisch materiaal in water zinkt. Het belangrijke bezwaar van deze methode is dat om uit-eenlopende redenen een deel van het verkoolde materiaal niet gaat drijven, metname wanneer sediment aan het verkoolde materiaal blijft kleven. Zand hecht zichover het algemeen niet aan verkoold materiaal.

Wegens het genoemde bezwaar mogen monsters alleen gefloteerd worden wanneer:* grondmonsters groter dan tien liter zijn;* alleen verkoolde plantenresten zijn te verwachten én* het verkoolde plantenresten in zandgrond betreft.

Bij floteren geldt dat het flotaat op een set zeven wordt opgevangen waarvan defijnste zeef 0,25 mm is. Van elk monster wordt ten minste vijf liter van het residugezeefd op een zeef met een maaswijdte van 0,5 mm.

OpslagPer monsterDe opslag van het botanisch materiaal na het zeven is afhankelijk van de staat vanhet materiaal.* Bij aanwezigheid van onverkoold materiaal én wanneer de botanisch specialist

onverkoold materiaal verwacht aan te treffen, worden de residu’s opgeslagen inluchtdicht af te sluiten potten met water.

* Wanneer de staat van het materiaal (verkoold of onverkoold) niet zeker is,wordt een residu altijd in luchtdicht af te sluiten potten met water opgeslagen.

* Wanneer de botanisch specialist uitsluitend verkoold materiaal verwacht, kun-nen zeefresidu’s op papier (bijvoorbeeld kranten) uit de wind worden gedroogd(in de schaduw, nooit in de volle zon!) en daarna in een goed af te sluiten plasticzak (minigrip) of pot worden opgeslagen.

* Bij floteren wordt het flotaat en het zeefresidu op papier (bijvoorbeeld kranten)gedroogd en in aparte goed af te sluiten plastic zakken (minigrip) of pottenopgeslagen.

Voorwaarden voor droogruimtes zijn:* de temperatuur is maximaal 40 graden Celsius,* sterke temperatuursfluctuaties komen er niet voor (verkoold materiaal springt

dan kapot),* er is geen tocht/wind (verkoold materiaal is licht en waait weg als het droog is)

Voor monsters en residu’sDe opslagruimte van de nog niet verwerkte monsters én van de gezeefde of geflo-teerde monsters dient koel en donker te zijn. Datzelfde geldt voor tijdelijke opslagvan monsters. Niet goed geïsoleerde (en af te sluiten) veldketen en metalen zee-containers voldoen niet aan de hier gestelde eisen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

17

Page 18: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

18

AdressenARC BVPostbus 41018, 9701 CA Groningentel.: 050-3687100fax: 050- 3687199e-mail: [email protected]

BIAX ConsultHogendijk 134, 1506 AL Zaandamtel.: 075-6161010fax: 075-6149940e-mail: [email protected]: www.xs4all.nl~biax

Brinkkemper Archeologisch BureauWalgtse straat 37, 4064 CK Variktel.: 0344-651895

ROBAfd. ArcheobotanieKerkstraat 1, 3811 CV Amersfoorttel.: 033-4227777

Universiteit van AmsterdamAACT.a.v. J.P. PalsNieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZAmsterdamtel.: 020-5255811e-mail: [email protected]

Rijksuniversiteit GroningenGroninger Instituut voor Archeologie(GIA)T.a.v. R. CappersPoststraat 6, 9712 ER Groningentel.: 050-3636744

Rijksuniversiteit LeidenArcheologisch CentrumT.a.v. C.C. BakelsPostbus 9515, 2300 RA Leidentel.: 071-5272393e-mail: [email protected]

Overdracht aan specialistHet uitwerken van botanisch materiaalgeschiedt door de botanisch specia-list, maar in nauw overleg met de pro-jectleider van het archeologischonderzoek. De projectleider draagtzorg voor de aanlevering van relevan-te documentatie, zoals doel- en vraag-stellingen, veldtekeningen, locatie vanhet bemonsterde materiaal, enzo-

voort. De projectleider onderhoudt hetcontact met de botanisch en aarde-werkspecialist over het determinerenvan imprints in aardewerk, huttenleemenzovoort.De specialist rapporteert regelmatig de voortgang aan de projectleider enadviseert, over de te analyseren monsters en het nemen van monstersvoor 14C-dateringen, enzovoort.

LiteratuurHaaster, H. van: 1997: De ecologie van de Middeleeuwse stad. Deel 2:Bemonsteringsmethodiek en overzicht van grondsporen met ecologischeinformatie. (BIAXiaal 58).Museum of London 1994: Archaeological site manual (Third edition). Londen.

Page 19: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

3Aard en voorkomen In principe kan in Noordwest-Europain alle zuurstofarme en natte milieusonder het grondwaterniveau hout inonverkoolde vorm gevonden worden,als (on)bewerkt materiaal uit antropo-gene lagen, of als stammen, wortel-stelsels en takjes uit natuurlijke lagen.Onder goede omstandighedenbewaard ziet het hout er onmiddellijkna het blootleggen stevig en solideuit, echter, zodra het aan lucht, zonen wind wordt blootgesteld, gaat dekwaliteit binnen een aantal uren zien-derogen achteruit. Vooral zuurstof,warmte en licht bevorderen de groeivan maden, schimmels en bacteriën.Het hout krimpt, scheurt en begintvanaf het eerste moment te desinte-greren. In de praktijk is hout één vande meest kwetsbare materiaalgroepenop een opgraving. Daarbij komt dathet bij deze materiaalgroep vaak gaatom grote structuren en een grootvolume waarvan het tekenen en ver-werken veel tijd kost. Bij een opgra-ving waar veel hout te verwachten is,moet ruim tijd voor houtspecialistischonderzoek worden ingepland.

OnderzoekHout was in het verleden één van demeest gebruikte grondstoffen en werdgebruikt als bouwmateriaal voor huizen, wegen, bruggen en beschoeiingen, maar ook voor allerleiverschillende soorten objecten, vanduikers tot kleine huishoudelijke voor-werpen. Gezien het gebruik van hout

voor de meest uiteenlopende doelein-den en de uiteenlopende vormen,geeft deze vondstgroep inzicht in:- de materiële cultuur;- socio-economische aspecten als

bijvoorbeeld handel, seizoensarbeiden organisatiegraad van een gemeenschap;

- de ontwikkeling van technologischkunnen aan de hand van bewer-kingstechnieken;

- de natuurlijke houtvegetatie in hetverleden;

- het gebruik van deze natuurlijkehulpbron door de mens, bijvoorbeelddoor middel van beheer van lokalebosopstanden.

Daarnaast is een heel belangrijkaspect de mogelijkheid tot daterendoor middel van:- dendrochronologisch onderzoek;- 14C-datering;- gebruikte bewerkingstechnieken die

in sommige gevallen een zeer globa-le datering kunnen aangeven.

Als men bij een vindplaats er van uit-gaat dat er veel hout gevonden zalworden in verschillende structuren,moet bij het opstellen van hetProgramma van Eisen en/of vooraf-gaande aan het onderzoek een hout-specialist geraadpleegd worden om erzeker van te zijn dat optimale informa-tie verkregen wordt en onderzoeks-vragen geformuleerd worden die pas-sen binnen, of een aanvulling vormenop, de algemene vraagstellingen van

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

19

P l a n t a a r d i g m a t e r i a a l

3. ONVERKOOLD HOUT

Page 20: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Behandeling van de houtvondsten in het veldVuistregels zijn:- De tijd tussen opgraven, lichten, verwerken (dwz registreren, determineren, foto-graferen, tekenen) en eventueel conserveren zo kort mogelijk houden.

- Als onmiddellijk lichten of bemonsteren van het hout niet mogelijk is, maatrege-len nemen om de vondsten in het veld tegen zon, wind, vorst en uitdroging tebeschermen, door voortdurend nat houden en afdekking, met plastic, dicht ophet hout liggend. Dergelijke maatregelen vertragen echter slechts het desinte-gratieproces, maar voorkomen het niet. Hout lijkt vochtig te blijven aan de bui-tenzijde, maar droogt van binnen naar buiten uit. Door het inklappen van de cel-wanden is het proces niet omkeerbaar.

- Indien enigszins mogelijk het hout pas helemaal vrijleggen vlak voor het lichten- Voor het blootleggen van voorwerpen en fijn vlechtwerk werken met houten ofplastic spatels of met de vingers, niet werken met scherpe spades of troffels,soms werkt het gebruik van een lage-druk spuit met water goed.

Registratie in situRegistratie bestaat uit:- het uitdelen van vondstnummers;- het op de veldtekening zetten van de vondstnummers op de locatie van devondst;

- het beschrijven van structuren en specifieke sporen in de sporenbeschrijving;- tekenen;- fotograferen.

Vondstnummer- In principe krijgen alle palen en onderdelen binnen één structuur of één spooreen eigen vondst- of houtnummer. Het verdient aanbeveling voor het hout eeneigen serie nummers te reserveren, met een eigen houtvondsten-monsterlijst.

- De vondstkaartjes zijn van watervast materiaal en moeten met watervaste penof potlood beschreven worden. Het is aan te raden ze ook nog in een apart mini-grip zakje te verpakken

- Als het hout wel een nummer heeft gekregen, maar nog niet gelicht kan worden,moeten de vondstkaartjes stevig op het stuk hout vastgemaakt worden. Bij groothout kan dit door middel van een spijker die door het kaartje in het hout geslagenwordt. Van satéprikkers als ‘vondstkaartenvasthouders’ waaien de kaartjes af.

- Bij verpakking de vondstkaartjes zo bevestigen dat de vondstnummers duidelijkzichtbaar blijven aan de buitenkant.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

20

de te onderzoeken vindplaats. Somswordt pas tijdens de opgraving hetwerkelijke potentieel van het houton-

derzoek voor de specifieke vindplaatsduidelijk.

Page 21: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Beschrijving van structuren in de sporenformulieren- Beschrijving van de verticale/ horizontale/schuine positie van de verschillendeonderdelen van de structuur.

- Opmeten van de NAP waarden van onder- en bovenkant.- Registratie van de mate van conservering per structuur of spoor.Tekenen- Hout op vlaktekeningen in schaal 1:50, tenzij het gaat om samengestelde struc-turen van dicht op elkaar liggend en staand hout. Deze 1:20 tekenen, zowel inhet horizontale als verticale vlak.

- Details van houtverbindingen tussen verschillende elementen van de structuur endoorsneden door de structuur 1:10 tekenen.

- Eventuele stratigrafische verbanden met andere sporen tekenen.

Fotograferen- Alle structuren zo fotograferen dat het duidelijk is hoe ze driedimensionaal in hetveld liggen.

- Foto’s nemen van in het veld zichtbare details zoals verbindingselementen.

Behandeling van de verschillende soorten houtvondstenPalen en constructie-onderdelen- Alles per onderdeel lichten.- Nat verpakken in plastic zakken of met strak eromheen gewonden plastic folie,als er snel door de houtspecialist naar gekeken kan worden, anders insealenmet veel water.

Verpakken en transport naar de opslag is niet altijd nodig bij aanwezigheid van eenhoutspecialist in het veld. Dan kan veel van het materiaal in het veld bekeken enbemonsterd worden. In overleg met de houtspecialist kunnen, na uitleg en afspra-ken, bepaalde werkzaamheden ook door een lid van het opgravende team gedaanworden.

Vlechtwerkwanden- Elke verticale staak krijgt zijn eigen vondstnummer en wordt in zijn geheelbemonsterd.

- De horizontale takken worden bemonsterd als verzamelmonster tussen twee ver-ticale staken in.

- Elk verzamelmonster krijgt een eigen vondstnummer, waarbij aangegeven staattussen welke twee verticale staken het segment genomen is.

- Let bij eindstukken van vlechtwerkwanden op de uiteinden van het vlechtwerk enhun afwerking. Maak detailfoto’s hiervan.

BotenBij de vondst van hele boten en grote scheepsonderdelen alles afdekken, nat houden en het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterArcheologie(NISA) inschakelen voor advies over registratie, lichten en conserveren (zie ‘Adressen’).

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

21

Page 22: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Voorwerpen- Voorwerpen zo snel mogelijk lichten.- In afwachting van vondstregistratie in het veld voor een korte tijd ter plekkeonder natte lappen, afgedekt met plastic, bewaren.

Na opgraven de volgende regels aanhouden: - Voorwerpen niet wassen, alleen ontdoen van al te grote klompen zand en klei.- Kleine objecten ongewassen verpakken in een niet te ruim, goed af te sluitenplastic bakje met voldoende water. Zorg ervoor dat de objecten niet stuk kunnenklotsen!

- Grote objecten ongewassen en goed vochtig insealen of nat in plastic huishoudfo-lie verpakken die zo strak mogelijk om het voorwerp gevouwen wordt. Om hetbreken van voorwerpen te voorkomen kan het nodig zijn een versteviging aan tebrengen, bijvoorbeeld in de vorm van een plank onder een lang voorwerp. Deversteviging liefst aan de buitenkant van de verpakking in verband met hetgevaar voor uitdroging.

- Objecten van vlechtwerk, zoals manden en fuiken, als een totaalpakket lichtendoor een metalen plaat onder het object te schuiven. Tegen uitdroging bescher-men door er drijfnatte lappen overheen te leggen en deze goed af te dekken metplastic. Lappen regelmatig drijfnat maken. Pas schoonmaken en uitpreparerendirect voor tekenen en fotograferen (en eventueel conserveren). Het is echterhet beste om zo snel mogelijk (binnen een dag) een deskundige op het gebiedvan lichten en conserveren erbij te halen om het materiaal te stabiliseren totdatfinanciering voor de conservering geregeld is.

BemonsterenIn veel gevallen kunnen dezelfde monsters voor verschillende analyses gebruiktworden.Bepaling van de houtsoort kan bijvoorbeeld ook gebeuren aan monsters voor jaar-ringenonderzoek.

Voor determinatie- Voorwerpen worden in hun geheel aan de houtspecialist gegeven.- Van constructiehout kan een klein stukje van 3x3x3 cm worden afgehaald, ingoede conserveringsstaat en met regelmatige houtcelstructuur.

- Monsters moeten vochtig en in minigrip zakjes worden opgeborgen.- Uit sporen met vele stukjes hout zoals in vloeren, greppels en kuilen - meestalbetreft het takken/twijgen en spaanders - kunnen verzamelmonsters genomenworden van 5 tot 10 liter. Bij zulke grote sporen op meerdere plaatsen mon-sters nemen.

Voor jaarringenonderzoek (zie hoofdstuk 19: dendrochronologisch onderzoek)

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

22

Page 23: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Voor datering door middel van de 14C-methodeConventioneel of AMS- Neem dunne takjes of de buitenste, laatst gegroeide ringen van een paal ofstam.

- Vermijd kernhout.

Wiggle matching aan palen/stammenWiggle matching is een nieuwe methode, ontwikkeld door het Centrum voorIsotopenonderzoek van de Universiteit van Groningen om door middel van de 14Cmethode een veel exactere datering te verkrijgen dan mogelijk is bij ‘normale’ 14Cdateringen. Bij aanwezigheid van de laatste gegroeide ring van een paal of stamkan de datering de vel- of sterfdatum van de boom aangeven. Het is een methodedie vooral belangrijk kan zijn als er geen geschikte monsters zijn voor dendrochro-nologisch onderzoek en ook anderszins de nauwkeurige datering van een struc-tuur een probleem is. Het kan in principe op alle houtsoorten toegepast worden.De geschiktheid voor wiggle matching kan alleen door de houtspecialist bepaaldworden. In principe gelden de volgende criteria:- De palen/stammen moeten minimaal 50 jaarringen hebben.- Er moet voldoende materiaal zijn, d.w.z. een flink stuk paal of stam.- De bast of schors moet nog aanwezig zijn.

Bewaren van de houtvondsten en monstersHet grote hout kan voor enige maanden onbehandeld bewaard worden, mits aan-dacht wordt besteed aan de volgende zaken.- Het hout moet goed verpakt zijn.- Het hout moet bewaard worden onder koele en donkere omstandigheden. De optimale bewaartemperatuur is circa 4-8 graden Celsius.

- Laat hout(monsters) nooit voor dagen in een hete container in het veld staan,maar bewaar ze ook niet in vrieskisten of koelhuizen, waar de celstructuur kapotvriest.

- Bijzondere voorwerpen moeten niet onbehandeld bewaard worden, maar zo snelmogelijk worden verwerkt.

- 14C monsters bewaren in een koelkast.

Literatuur en adressenZie het hoofdstuk 4: Plantaardig materiaal: hout in verkoolde en andere verhardevormen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

23

Page 24: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

24

Page 25: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

4Aard en voorkomenHoutskool ontstaat door langzame enonvolledige verbranding van houtonder zuurstofarme omstandighedenen bij temperaturen van 300-400 gra-den Celsius. Het kan een onopzettelijkbijproduct zijn van een onvolledig ver-brandingsproces zoals bij crematies,in haarden of incidentele verbrandingvan een huis. Voor sommige industrië-le activiteiten zoals voor metaalbewer-king wordt hout onder gecontroleerdeomstandigheden met opzet omgezettot houtskool. Hout in verkoolde vormis zeer bestendig tegen biologischeaantasting en kan daarom zowel innatte als droge milieus teruggevondenworden, maar het is zeer gevoeligvoor mechanische druk.Hout wordt vaak in gemineraliseerdevorm in beerputten gevonden, bij voorwerpen samengesteld van bijvoorbeeld hout en metaal (lans-schachten, grafkisten en dergelijke).

OnderzoekDe informatie uit verkoold hout uitarcheologische context ligt op het vlakvan:- culturele informatie, zoals houtkeuze

(uit functionele, religieuze overwe-gingen en dergelijke) en handel;

- vegetatiereconstructie;- daterend 14C-onderzoek.

Het belang van het houtskoolonder-zoek en de prioriteit ervan binnen dealgemene doelstellingen van eenvindplaats hangt in belangrijke mate

af van de andere mogelijkheden omde verlangde informatie over bijvoor-beeld de vegetatie te verkrijgen en inhoeverre de houtskool aanvullende ofop zichzelf staande informatie ople-vert. Er zijn vindplaatsen waar orga-nisch materiaal alleen bewaard is gebleven in verkoolde vorm engegevens over vegetatie zijn in datgeval op geen andere wijze te verkrij-gen dan uit dit verkoolde materiaal.Tijdelijke jachtkampen uit met namede paleo- en mesolithische periodenworden vaak alleen in de vorm vanhaarden teruggevonden.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

25

P l a n t a a r d i g m a t e r i a a l

4. HOUT IN VERKOOLDE EN ANDERE VERHARDE VORMEN

Page 26: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen van houtskool en de bemonstering van de verschillendetypen sporenUit vergelijkend onderzoek is gebleken dat de meeste houtskool wordt gevondendoor het nemen van grondmonsters. Het met de hand verzamelen van houtskoolheeft over het algemeen geen zin, tenzij het gaat om specifieke verkoolde objectenzoals voorwerpen, hele takken of stammen of constructiehout uit paalgaten.Houtskoolonderzoek vereist de determinatie van voldoende materiaal, in de meeste gevallen betekent dit minimaal 100 tot 150 fragmenten per monster.Fragmenten kleiner dan 2 mm kunnen soms nog gedetermineerd worden, maardit neemt veel tijd, dus is alleen onder bepaalde omstandigheden zinnig.Interpretatiemogelijkheden verschillen per type spoor. Vloer- of loopvlakken representeren het gebruik van brandhout over een langere periode. Het zijn deoverblijfselen van vele selecties van brandhout uit, naar men over het algemeenaanneemt, de min of meer onmiddellijke omgeving en het kan daarom gebruiktworden om informatie te krijgen over de houtvegetatie en veranderingen daarin inde betreffende perioden. Crematies, kort openliggende kuilen, verbrand constructiehout en dergelijke vertegenwoordigen een eenmalige selectie van hout en de houtskool uit deze sporen geeft naast beperkte informatie over de vegetatie vooral culturele informa-tie. Dit ligt natuurlijk weer anders als het een hele serie haarden betreft over eenlangere periode.

Vloeroppervlakken, loopvlakken*Algemene vraagstellingen- Vegetatiereconstructie.- Cultureel gericht (verspreiding van activiteitengebieden, activiteitgebonden hout-keuze).

*Bemonstering- Het hele oppervlak in vakken van 1 x 1 m indelen.- Bij dikke lagen onderverdelen in lagen van 5-10 cm. - Meer loopvlakken/bewoningslagen boven elkaar moeten apart bemonsterd wor-den.

- Onderscheid maken tussen loopvlakken binnen en buiten de huisstructuren.- De houtskool, te zamen met andere macroresten per vak en per laag verzame-len. Afhankelijk van het totaaloppervlak en in overleg met houtspecialist kan geko-zen worden voor bemonstering van een aantal vakken in plaats van alle.

- Vondstnummer van het grondmonster aangeven op de veldtekeningen om kwan-titatieve en kwalitatieve verschillen tussen de verschillende vakken en eventuelesignificante verbanden te kunnen bepalen.

- Probeer aan te geven in sporenbeschrijvingen hoe groot het bemonsterde opper-vlak is ten opzichte van het niet-bemonsterde.

- Verbrande takken/stammen in hun geheel aangetroffen bij elkaar verpakken in eenafzonderlijke zak, om onnodige overrepresentatie van één houtsoort tegen te gaan.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

26

Page 27: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

*Monstergrootte- Is een laag arm aan houtskool (dit is moeilijk te kwantificeren en gebeurt meestop het oog, maar houdt in minder dan 100 fragmenten van per m2) alle grondper vak te verzamelen.- Is een laag rijk aan houtskool, dwz ca 250 fragmenten per m2, dan is een volu-me van 5 liter per laag en per vak van m2 voldoende.

Crematies, brandgraven*Algemene vraagstelling-Cultureel gericht (houtgebruik/keuze, “import”, seizoenbepaling).

*Bemonstering- Sporen in hun geheel bemonsteren, tezamen met het overige materiaal.

*Monstergrootte- Alles. Bij een grote hoeveelheid materiaal meer zakken met ieder een eigenvondst/monsternummer.

- Aangeven welk deel van het spoor door elk monster vertegenwoordigd wordt.

Grafkisten en voorwerpen met gemineraliseerd hout*Algemene vraagstelling- Cultureel gericht (houtgebruik/keuze bij de verschillende onderdelen)

*Bemonstering- Elke spijker/metalen element met houtresten apart verzamelen.- Locatie van elk element exact aangeven op tekening.

Haarden*Algemene vraagstelling- Cultureel gericht (houtgebruik/keuze, “import”, seizoenbepaling).- Vegetatiereconstructie (hangt af van het aantal haarden).

*Bemonstering- Sporen in hun geheel bemonsteren, tezamen met het overige materiaal.

*Monstergrootte- Alles. Bij een grote hoeveelheid materiaal meer zakken met ieder een eigenvondst/monsternummer.

- Aangeven welk deel van het spoor door elk monster vertegenwoordigd wordt.

Ovens (industriële activiteiten)*Algemene vraagstelling- Cultureel gericht (houtgebruik/keuze, “import”).

*Bemonstering- Sporen in hun geheel bemonsteren, tezamen met het overige materiaal.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

27

Page 28: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Monstergrootte-Alles. Bij een grote hoeveelheid materiaal meer 5 liter zakken met ieder eeneigen vondst/monsternummer. Aangeven welk deel van het spoor door elk mon-ster vertegenwoordigd wordt.

Paalgaten of afgebrande (huis)structuren*Algemene vraagstelling - Cultureel gericht (import, houtgebruik/keuze).

*Bemonstering- Eén fragment als het duidelijk één paal betreft.- Een apart grondmonster uit het paalgat (van mogelijk oud vloeroppervlak).

*Monstergrootte- Eén fragment per paal.- Van vloeroppervlakmateriaal standaard 5 liter.

BeerputtenVoor beerputten kan volstaan worden met de houtskool uit algemene macrores-ten-monsters. In beerputten worden ook vaak gemineraliseerde houten voorwer-pen aangetroffen.*Algemene vraagstelling- Cultureel gericht (import, houtgebruik/keuze)

*Bemonstering- lagen apart bemonsteren bij houtskool. Verhard of gemineraliseerd hout wordtelk voorwerp in zijn geheel verzameld.

*Monstergrootte- Voor houtskool: uit elke laag 5 liter.

Waterputten, afvalkuilen*Algemene vraagstelling- Cultureel gericht (import, houtgebruik).- Tuinvegetatiereconstructie (soms)

*Bemonstering - Lagen apart bemonsteren.

*Monstergrootte- Uit elke laag 5 liter.

Esdekken*Algemene vraagstelling- Hangt af van locatie en datering van het betreffende esdek.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

28

Page 29: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

*Bemonstering- Algemene macro-resten monsters.

*Monstergrootte- 5 liter

Zeven of floteren van houtskoolhoudende grondmonstersFloteren wordt alleen gebruikt bij verkoold materiaal, zeven wordt zowel voor verkoold als onverkoold materiaal gebruikt. Floteren is de minst beschadigendemethode als het verkoolde materiaal sterk gefragmenteerd en slecht geconser-veerd is. De keuze tussen zeven en floteren hangt af van de grondsoort waarin dehoutskool zich bevindt. Houtskool in droog zand en/of grint kan goed gefloteerdworden. In nat zand kan houtskool aan het zand blijven “hangen”, waardoor eendeel van de houtskool verloren kan gaan. Het residu moet hierop gecontroleerdworden. Houtskool in klei, löss of veen kan het best gezeefd worden. Voor houtskool is eenzeefmaaswijdte van 2 mm voldoende.

Bewaren van de houtvondstenVerkoolde en gemineraliseerde houten voorwerpen mogen niet met water schoon-gemaakt worden, maar moeten langzaam gedroogd worden vóór verpakking.Na het zeven of floteren moet de houtskool gedroogd worden opgeborgen. Hetdrogen kan in de droogkast gebeuren bij een matige temperatuur. Snelle drogingonder hoge temperaturen veroorzaakt verdere fragmentatie. Niet-gezeefde(grond)monsters moeten direct goed worden afgesloten, zodat ze niet uitdrogen.

LiteratuurBadal-Garcia, E., I. Figueiral, C. Heinz & J.L. Vernet 1991; Charbons de boisarchéologiques méditerranéens: de la fouille à l’interpretation. Palaeoethnobotanyand Archaeology. International Work-Group for palaeoethnobotany 8th symposium,Nitra-Nové Vozokany 1989. Acta Interdisplinaria Archaelogica, Tomus VII, 7-22.Chabal, Lucie, 1997; Forêts et sociétés en Languedoc (Néolithique final, Antiquitétardive). L’anthracologie, méthode et paléoécologie. Parijs.Haaster, H. van 1998. De Ecologie van de Middeleeuwse Stad. Deel 2:Bemonsterings-methodiek en overzicht van grondsporen met ecologische informa-tie. (BIAXiaal 58).Jones, David M. (ed.) 1995. Waterlogged wood. Guidelines on the recording,sampling, conservation, and curation of waterlogged wood, English HeritageCustomer Services, Londen.Rijn, P. van 1995. Houtskool. Overzicht van mogelijkheden en methoden van eenveronachtzaamde materiaalgroep. (BIAXiaal 17).Rijn, P. van 1998. Handleiding voor de behandeling en bemonstering van hout enhoutskool in het veld. BIAXiaal 59.Schweingruber, F.H. 1982. Mikroskopische Holzanatomie. Birmensdorf.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

29

Page 30: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

30

Adressen14C-datering:Centrum voor Isotopen Onderzoek,RUGT.a.v. H. van der PlichtNijenborgh 4, 9747 AG Groningentel.: 050-3634760

Dendrochronologisch onderzoek:RINGp/a ROBKerkstraat 1, AmersfoortPostadres: Postbus 1600, 3600 BPAmersfoorttel.: 033-4227777

Conserveringslaboratorium dat ookdiensten in het veld verricht:ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

Conserverings- en onderzoeks-instantie van boten en grote scheepsonderdelen:Nederlands Instituut voor Scheeps-en onderwaterArcheologieOostvaardersdijk 01-04, Lelystad tel.: 0320-269700

Houtspecialisten die ook in het veldwerk verrichten:BIAX ConsultHogendijk 134, 1506 AL Zaandamtel.: 075-6161010e-mail: [email protected]

Bureau voor Eco-archeologie:T.a.v. S. LangeWerkendelslaan 114, 1851 VE Heilootel.: 072-5337525

Page 31: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

5Aard en voorkomen Dit hoofdstuk behandelt bot, gewei,ivoor en hoorn. Het zijn resten vanzoogdieren, vogels, amfibieën en rep-tielen.Bot en gewei hebben een harde,compacte buitenkant en een zachterebinnenkant. De verschillen tussen dezachtere kern en de hardere schilkunnen verschillen in krimp, en dushet risico van scheuren, met zichmeebrengen.Ivoor en hoorn (van horens, van hoe-ven maar ook schildpadschilden) zijnopgebouwd uit een soort jaarringen.Door minimale veranderingen in hetvochtgehalte kunnen krimpverschillenoptreden, waardoor een object inplaatjes uiteenvalt.

Dierlijke resten kunnen als losse ske-letelementen of fragmenten daarvangevonden worden (slacht-, consump-tie en productieafval), maar ook inanatomisch verband worden aange-troffen en deel uitmaken van eenmeer of minder compleet skelet. Hetdier kan zijn geofferd of anderszinsbewust zijn begraven, of een natuurlij-ke dood zijn gestorven. De skeletele-menten kunnen onbeschadigd zijn,maar ook vraat-, snij-, kap- of anderebewerkingssporen vertonen. Dierlijkeresten kunnen ook worden gebruiktvoor het maken van voorwerpen (arte-facten) of deel uitmaken van een, uitmeerdere materialen samengesteld,voorwerp (bijvoorbeeld benen heft vaneen ijzeren mes).

OnderzoekHet belang van dierlijk materiaal kanvoor de archeologie moeilijk onder-schat worden. De vondstgroep kanonder andere een bijdrage leverenaan de reconstructie van het land-schap, aan de kennis van de ontwik-keling en gezondheidstoestand van(huis)dieren in het verleden en aanhet duiden van talrijke sociaal-econo-mische en religieuze aspecten vanvroegere samenlevingen. Daarbij kanbijvoorbeeld worden gedacht aan devoedseleconomie (of er sprake is van,en zo ja, de wijze waarop jacht enveeteelt werden bedreven), aan derelatie tussen vleesconsumptie ensociale status en aan ambachtelijkeproductieprocessen.

Bij het archeozoölogisch onderzoekworden kwalitatieve (zoals bijvoor-beeld diersoort, skeletonderdeel,gebitsslijtage) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal, gewicht,fragmentatiegraad) vastgesteld.Deze basisgegevens vormen het uit-gangspunt voor het archeozoölogischonderzoek van een context of vind-plaats.Voorwerpen kunnen soms typo-chronologisch worden gedateerd.

Er bestaan enkele specifiek(e) onder-zoeksvormen en -technieken:* datering: de absolute ouderdom van

botmateriaal (verbrand en onver-brand) kan door middel van 14C-datering worden vastgesteld;

* DNA-onderzoek;

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

31

5. BOT, GEWEI, IVOOR EN HOORN

D i e r l i j k m a t e r i a a l

Page 32: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

* Chemische analyse;* Histologisch onderzoek: aan kleine

monsters is via dit onderzoek hetverschil tussen mens en dier, evenals de diersoort, vast te stellen.Tevens kan de conserverings-toestand van het bot worden vastgesteld;

* Micro-wear analyse.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

32

Skelet van een rund.

Page 33: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen; algemeenDe verzamelwijze van dierlijke resten wordt bepaald door:

1. de vraagstelling(en) van het onderzoek,2. het karakter van de vondst (is het een ‘gewone’ of een bijzondere vondst, bij-

voorbeeld een voorwerp, een compleet skelet o.i.d),3. de conserveringstoestand.

Ad. 1Bij het opstellen van een Programma van Eisen en/of voorafgaande aan hetonderzoek dient een archeozoöloog te worden geraadpleegd. Op deze wijze kanmen op de hoogte worden gesteld van bestaande archeozoölogische vragen metbetrekking tot specifieke perioden, gebieden en/of vindplaatstypen. Tevens kunnendan gezamenlijk onderzoeksvragen worden opgesteld en kan overleg wordengevoerd over de verzamel- en onderzoeksstrategie in relatie met de beantwoor-ding van de onderzoeksvragen.

Ad. 2Het karakter van een vondst heeft consequenties voor de verzamelwijze. Een ‘gewone vondst’ wordt op een andere manier verzameld dan bijvoorbeeld eenvoorwerp of een skelet. Een aparte behandeling vereisen:

- de kwetsbare materialen ivoor, hoorn en schildpad,- gebruiksvoorwerpen,- skeletten of nog in anatomisch verband liggende delen daarvan.

Ad. 3De conserveringstoestand van het materiaal wordt bepaald door de post-depositio-nele processen en het kalk- en zuurstofgehalte van de bodem. Hoe meer kalk enhoe minder zuurstof, hoe beter de conservering. De zuurgraad speelt bij de con-servering minder een rol, hoewel in zeer zure contexten - zoals venen - de minera-le component van het bot oplost, maar hoorn (en huid) juist goed bewaard blijft.Goed geconserveerd materiaal is stevig en compact en kan worden opgepakt zon-der dat het uit elkaar valt. Matig geconserveerd materiaal lijkt stevig, maar valt bij het oppakken in diversestukken uiteen.Slecht geconserveerd materiaal is zichtbaar bros en verkruimelt/verpulvert bij hetoppakken.

N.B. Bij een inventarisatie (of monitoring), gericht op de vraag over de conserve-ringstoestand van de dierlijke resten is histologisch onderzoek aan te bevelen.Ogenschijnlijk goed geconserveerd materiaal kan inwendig zijn structuur groten-deels hebben verloren.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

33

Page 34: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Verzamelen; werkwijze

Ongeacht de conserveringstoestand1. De kwetsbare materialen en de gebruiksvoorwerpen die fragiel of gefragmen-teerd zijn of die uit verschillende (losse) onderdelen bestaan, ‘en bloc’ lichten.Hierdoor blijft de samenhang van het materiaal en de eventuele sporen daaropbeter bewaard.

2. Vanwege het hoge archeozoölogische informatiegehalte kaken met gebitsele-menten en schedels altijd ‘en bloc’ lichten en in een aparte zak verpakken. Kiezenzitten vaak los en kunnen gemakkelijk uit de kaak vallen; schedels vallen zeergemakkelijk in fragmenten uiteen.

Goed geconserveerd materiaal Vergt geen specifieke behandeling in het veld. Wél dienen de kleine, fragiele res-ten (botten van kleine zoogdieren, vogels, amfibieën, etc.) uit hetzelfde vondstnum-mer apart bewaard te worden van de grotere, stevige en compactere(zoogdier)resten. Als alles bij elkaar wordt gevoegd, gaan de kleine, fragiele restenstuk.

Matig geconserveerd materiaal In dit geval moeten zoveel mogelijk bij elkaar horende stukken van hetzelfde skelet-element in een aparte vondstzak worden gedaan. Vanwege het hoge archeozoölo-gische informatiegehalte dienen niet alleen de kaken en schedel, maar ook decomplete pijpbeenderen ‘en bloc’ te worden gelicht en apart te worden verpakt.

Slecht geconserveerd materiaalDe relatief grote fragmenten ‘en bloc’ lichten, waarna ze in het archeozoölogischlaboratorium kunnen worden uitgeprepareerd. Het is raadzaam om bij slechtgeconserveerd botmateriaal een specialist in het veld te raadplegen; determina-ties kunnen eventueel in het veld plaatsvinden, waardoor een enorme hoeveelheid‘en bloc’-gelicht vondstmateriaal kan worden voorkomen. Vanwege het hoge infor-matieve gehalte (behalve de kaken, schedels en complete pijpbeenderen) de grotefragmenten van pijpbeenderen ‘en bloc’ lichten en apart verpakken.

BegravingenIndien mogelijk, moet de archeozoölogisch specialist in het veld bij de ontgravingervan betrokken worden, omdat hij/zij de meeste informatie uit dergelijke vond-sten kan halen. In het algemeen dient een dierlijk skelet op dezelfde wijze behandeld te worden alseen menselijk skelet. Dus een apart spoornummer, een vondstenlijst en zorgvuldigopgraven in kwadranten en vlakken met duidelijk coupes en profielen, waarbij alleszodanig wordt ingemeten dat de ligging achteraf eenduidig is te reconstrueren.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

34

Page 35: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Tevens is het noodzakelijk dat:1. De relatie tussen grondspoor en het (partiële) skelet goed wordt vastgelegd.Hoe ziet het spoor eruit (horizontaal en verticaal)? Wat ligt er verder in hetspoor? Wat is de relatie tussen de diverse vondsten in het spoor?2. Foto’s worden genomen.3. Een schematische tekening van het skelet én de context wordt gemaakt waarop de verschillende skeletelementen duidelijk zijn te onderscheiden (mooie knokenhoeven niet te worden getekend, wel streepjes die duidelijk opperarmbeen, spaak-been, teenkoten, etc. voorstellen). 4. De ligging en de houding van het skelet wordt beschreven. 5. Aangeven of en welke onderdelen van het skelet ontbreken (zie literatuur: fiches d’ ostéologie animale). 6. Neem een (grond)monster (ter hoogte) van de maaginhoud.7. Elk lichaamsdeel (bijv. linker voorpoot, rechter achterpoot, wervelkolom) in een aparte zak wordt gedaan.

Belangrijke punten: - Neem andere (grond)monsters, rekening houdend met de eisen van de diversegenoemde onderzoekstechnieken.

- Bedenk of het skelet geschikt is voor expositie en daar eventueel voor zal wordengebruikt. Zo ja, dan het skelet zo min mogelijk vrijleggen/uitprepareren: de bot-ten moeten niet los komen te liggen (exact op dezelfde plek terugleggen is nooitmogelijk). Het skelet ‘en bloc’ lichten in overleg met de conserverings- en materi-aalspecialist.

N.B. Bij complete dierbegraving, vanaf de Nieuwe tijd tot nu, bedacht zijn op deeventuele aanwezigheid van resistente bacteriën, zoals bijvoorbeeld de miltvuur-bacterie in de grond. Bij verdenking, beschermende kleding en mondkapje dragen.

GrondmonstersVoorafgaand aan het onderzoek moet een bemonsteringprogramma worden opge-steld in overleg met de specialist.Per opgravingeenheid volstaat een grondmon-ster van 40 liter (of minder als het niet anders kan). Het is van belang (een schat-ting van) het totale volume van het grondspoor te noteren, waaruit het monster isgenomen.Het is van cruciaal belang dat monsters worden genomen van verschillende typengrondsporen (kuilen, waterputten, beerputten, sloten, e.d.). Door bijvoorbeeldalleen waterputten te bemonsteren en het materiaal in kuilen met de hand te ver-zamelen, kan een onbetrouwbaar en eenzijdig archeozoölogisch beeld ontstaan.

Deel van een vondstcomplex Soms is een vondstcomplex te groot om in zijn geheel te verzamelen. Als een deelvan het materiaal wordt meegenomen (bijvoorbeeld een deel van de talrijke hoorn-pitten van runderen, die deel kunnen uitmaken van het afval van een leerlooierij)moet duidelijk worden weergegeven om welk deel het gaat en een schatting wor-den gegeven van de grootte van het complete vondstcomplex. Indien mogelijk

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

35

Page 36: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

moet een archeozoölogisch specialist worden geraadpleegd over de verzamelwijzeen de wijze van documenteren.

Reinigen, drogen (nummeren) en verwerken van monstersOngeacht de conserveringstoestandDe kwetsbare materialen en gebruiksvoorwerpen niet wassen noch reinigen ofdrogen. Ze dienen bewaard te worden in afgesloten vondstzakjes of -bakjes, ondervochtigheidscondities die overeenkomen met de bodemgesteldheid. De vondstenop een koele plaats bewaren bij een temperatuur van 5-10 graden Celsius.

Goed geconserveerd onbewerkt materiaal Dit met de hand verzamelde materiaal kan gewassen worden en voorzichtig wor-den geborsteld met een borstel die zachter is dan het botmateriaal. Het materiaalkan aan de lucht op kamertemperatuur worden gedroogd; grote temperatuur-schommelingen mijden. Indien men kiest om individuele botelementen te numme-ren, dan dient het vondstnummer op een duidelijke, maar niet al te zeer in hetoog springende plaats, te worden aangebracht. Vondstnummers moeten niet aan-gebracht worden op functionele uiteinden of spoordragende vlakken.

Matig geconserveerd materiaal Dit met de hand verzamelde materiaal kan boven een zeef met een maaswijdtevan maximaal 4 mm met een zachte waterstraal worden schoongespoeld. Hetmateriaal heel langzaam drogen in openstaande of liever nog (uitsluitend aan debovenkant!) geperforeerde, vondstzakjes bij een temperatuur van 5-10 gradenCelcius.

Slecht geconserveerd materiaal De ‘en bloc’ gelichte fragmenten worden niet gewassen, gereinigd of gedroogd enmoeten in afgesloten vondstzakjes of -bakjes worden bewaard onder vochtigheids-condities die overeenkomen met de bodemgesteldheid. Op een koele plaats bewa-ren bij een temperatuur van 5-10 graden Celsius.De overige met de hand verzamelde fragmenten kunnen worden behandeld zoalsbij het matig geconserveerde materiaal is omschreven.

MonstersMonsters voor regulier onderzoek kunnen tijdens de opgraving of in een later sta-dium worden gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 2 mm. Een anderemogelijkheid is het zeven van 10 liter over een maaswijdte van 2 mm en de overi-ge 30 liter over 4 mm. Het is van belang bij het zeefresidu, de totale volume vande gezeefde inhoud en het totale volume van het grondspoor waaruit het monsteris genomen, te noteren. De zeefresiduen dienen aan de lucht te worden gedroogdbij kamertemperatuur, tenzij de specialist anders aangeeft.

Monsters voor specifiek onderzoek mogen niet worden gezeefd en moeten altijdluchtdicht worden afgesloten, bij voorkeur in afsluitbare emmers. De monstersworden onbehandeld aan een specialist overgedragen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

36

Page 37: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Tijdelijke opslagDe opslag van dierlijk materiaal kan het beste plaatsvinden in een donkere ruimtemet een temperatuur van 5-10 graden Celsius. Het materiaal alleen stapelenwanneer het verpakkingsmateriaal dit toestaat. Controleer gedurende de opslagregelmatig of de toestand van het materiaal nog stabiel is.Bij de opslag van kwetsbaar materiaal, gebruiksvoorwerpen of slecht geconserveerd materiaal, gedurende langer dan een maand, dient een specialist te wordengeraadpleegd.

Monsters voor specifiek onderzoek opslaan in een donkere ruimte met een tempe-ratuur van 5-10 graden Celsius. Bij de opslag gedurende langer dan een maand,dient een specialist te worden geraadpleegd.

De totale duur van de tijdelijke opslag (dus vanaf het moment van verzamelen totaan het moment van aanleveren aan een definitief depot) is maximaal 2 jaar.Binnen deze periode moet het materiaal dus ook zijn geanalyseerd.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

37

Voorbeeld van een ‘fiche’:een runderachtige

Page 38: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

38

AdressenArcheoplan EcoOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295fax: 015-2138582e-mail:[email protected]

ArchaeoBoneAggemastate 135, 8926 PCLeeuwardentel.: 058-2668220e-mail: [email protected]

ROBAfdeling ArcheozoölogieKerkstraat 1, 3800 BP Amersfoorttel.: 033-4227777fax: 033-4227799e-mail: [email protected]

Universiteit van AmsterdamAAC Zooarcheologisch LaboratoriumNieuwe Prinsengracht 1301018 VZ Amsterdamtel.: 020-5257418 b.g.g. 5255830fax: 020-5255831

Universiteit GroningenGroninger Instituut voor ArcheologiePoststraat 6, 9712 ER Groningentel.: 050-3636741

Conserveringslaboratorium dat ookdiensten in het veld verricht:ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

Overdracht aan specialistIndien niet alle verzamelde dierlijkeresten en monsters aan een specia-list ter onderzoek worden aangebo-den, moet in overleg met de specia-list een selectie worden gemaakt.

Bij het overdragen van dierlijk botma-teriaal voor determinatie en analyse

aan een specialist, moeten:1. ook de benen artefacten ter bestu-dering worden aangeboden;2. de voor de interpretatie noodzaklijke opgravinggegevens, dateringenen contextinformatie worden meege-leverd.

Literatuur en websiteBone-info: www.archis.nl/html/producten/index.

Davis, S.J.M. 1995: The Archaeology of Animals. Londen.Helmer, D. 1987: Fiches déscriptives pour les relevés d’ensembles osseux anim-aux. Fiches d’ostéologie animale pour l’archéologie.O’Connor, T. 2000: The Archaeology of Animal Bones, Londen. Reitz, E.J., en E.S. Wing 2000: Zooarchaeology. Cambridge.

Page 39: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

6Aard en voorkomenIn grote trekken sluit de behandelingvan visresten aan bij hetgeen overdierlijk materiaal gezegd is. Wat deaard van het vismateriaal betreft, kanonderscheid gemaakt worden tussendrie categorieën. Ten eerste is er eenfundamenteel verschil tussen vissenmet een overwegend kraakbeenskeleten vissen met een beenskelet.Van de eerste categorie zal men inhet algemeen weinig tot niets aantref-fen, terwijl het skelet van beenvissennet zo resistent is als dat van vogelsen amfibieën. De derde categorie vormen de schubben. Sommigeschubben zijn stevig en compact,andere duidelijk opgebouwd uit segmenten. Schubben van het laatstetype hebben de neiging bij droging uitelkaar te vallen.

OnderzoekOnderzoek aan vismateriaal biedt demogelijkheid vast te stellen, of ersprake is van herkomst uit een zoet-, brak- of zoutwatermilieu.Vismateriaal speelt ook een rol bij het reconstrueren van de voedseleco-nomie, waarbij soms (in historischecontext) ook statusverschillen tussensociale milieu’s kunnen worden opgemerkt.In tegenstelling tot het reguliereonderzoek aan dierlijk materiaal wordtvismateriaal niet gewogen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

39

6. VISRESTEN

D i e r l i j k m a t e r i a a l

Schematische laterale afbeelding van deschedel, de schoudergordel en de anaalvinvan een vis. Legenda: 1=cranium; 2=para-sphenoideum; 3=articulare; 4=dentale; 5=pte-rygoideum; 6=quadratum; 7=hyomandibulare;8=branchiostegale; 9=epihyale; 10=ceratohy-ale; 11=praeoperculum; 12=operculum;13=interoperculum; 14=suboperculum;15=maxillare; 16=supramaxillare; 17=clei-thrum; 18=supracleithrum; 19=postcleithrum;20=scapula; 21=coracoideum; 22=posttem-porale; 23=basipterygium.

Page 40: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

VerzamelenTenzij prospectief onderzoek heeft aangetoond, dat tijdens de opgraving een groteconcentratie visresten kan worden verwacht, heeft het geen zin om in enige syste-matiek op visresten te monsteren. Beter is eerst dan een monster te nemen,wanneer bij het verzamelen met de hand daadwerkelijk visresten worden aange-troffen. Gaat het om visresten zonder anatomisch verband, dan wordt op die plaats een monster van 3 tot 5 liter genomen. Treft men een groter min of meercompleet deel van het skelet aan, dan wordt dat ‘en bloc’ gelicht en apart verpakt.In beerputten komen (in het algemeen) altijd visresten voor. Wanneer men besluitslechts een deel van de inhoud als selecte steekproef te onderzoeken, moet bijhet zeven uitdrukkelijk rekening gehouden worden met visresten van verschillendegrootte (zie zeven).Wordt bij een opgraving een fuik aangetroffen, dan zal men de inhoud als eenselect vismonster moeten opslaan en behandelen.Steurplaten (huidverbeningen) hebben de neiging sterk te gaan schilveren en uit-een te vallen. Wanneer zij in slechte conditie zijn, kunnen zij geconserveerd wor-den door ze met verdunde houtlijm in te smeren en na droging in aparte zakjes tebewaren.Otolieten (gehoorsteentjes) worden droog in een apart doosje of buisje bewaard.

ZevenWil men visresten bij het onderzoek betrekken, dan zal nat gezeefd moeten wor-den over de 2 mm zeef. Wordt bijvoorbeeld bij beerputonderzoek alleen de 4mmzeef gebruikt, dan gaat veel informatie verloren. Kleiner dan 2 mm geeft in hetalgemeen niet meer informatie dan aan het materiaal van de 2 mm zeef ontleendkan worden, maar eist wel een veel grotere tijdsinvestering. Voor het zeven kankoud of lauw water gebruikt worden, bij voorkeur in combinatie met een douche-kop. Vismateriaal wordt nooit geborsteld.Gezeefd en schoon skeletmateriaal kan in de open lucht gedroogd en daarnaopgeborgen worden. Schubben worden bij voorkeur niet gedroogd, maar in eenvloeistof met desinfectiemiddel om algvorming te voorkomen bewaard voor naderonderzoek, omdat zij anders bij droging in segmenten uiteen kunnen vallen.Voor het nader onderzoek kan het dienstig zijn de visresten naar grootte te schei-den, te weten: a) resten van de 4 mm-zeef, b) van de 2 mm-zeef.

Nummeren en bewarenVismateriaal zelf wordt nooit genummerd. Daar is het ook in het algemeen te kleinvoor. Wanneer het gaat om losse skeletelementen, dienen die los in een vondst-zakje bewaard te worden met daarop alle relevante gegevens. Snijsporen wordenvaak eerst bij later nader (microscopisch) onderzoek opgemerkt. Voorkomen moetworden, dat die gegevens (deels) verloren gaan door het object te nummeren.Het bewaren van kleine onderdelen en fragmenten kan het beste geschieden in

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

40

Page 41: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

plastic doosjes, opdat de kans op fragmentatie door fijndrukken wordt voorkomen.Visresten dienen altijd apart gehouden te worden van de overige dierenbotten.

LiteratuurBrinkhuizen, D.C. 1989: Ichthyo-archeologisch onderzoek: methoden en aanpas-sing aan de hand van Romeins vismateriaal uit Velsen, Groningen.Wheeler, A., en A.K.G. Jones 1989: Fishes, Cambridge.

AdressenArchaeo-Zoo Waldeck Pyrmontlaan 8 B/21075 BV Amsterdamtel.: 020-6643354e-mail: [email protected]

D.C. BrinkhuizenKoninginnelaan 18A, 9712 BT Groningen

ROBT.a.v. F. LaarmanKerkstraat 1, 3811 CV Amersfoorttel.: 033-4227777

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

41

Overdracht aan specialistOnderzoek aan visresten is tijdro-vend. Het is daarom raadzaam con-tact op te nemen met een specialist,zeker wanneer sprake is van sub-stantiële visresten. Hij/zij kan u advi-

seren over de wijze van verzamelenen de onderzoeksmogelijkheden,zodat een statistisch aanvaardbaarantwoord wordt verkregen op degestelde onderzoeksvragen.

Page 42: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

42

Page 43: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

7Aard en voorkomen Schelpen zijn de harde uitwendigeskeletdelen van de ongewerveldeweekdieren of schelpdieren. Dezediergroep wordt ook molluskengenoemd. Bij een verdere indelingonderscheiden we o.a. slakken entweekleppigen (mossels). Ook inktvis-sen behoren tot de mollusken. Somskunnen we van inktvissen de (inwen-dige) rugschilden of kaken tijdens hetopgraven aantreffen. Schelpen wor-den op vele manieren al honderddui-zenden jaren door de mens gebruikten hun inhoud gegeten. De weten-schap die zich met schelpen bezig-houdt heet malacologie.

Schelpen bestaan voor een groot deeluit koolzure kalk (calciumcarbonaat).De wand is in veel gevallen opge-bouwd uit drie lagen: een binnenstekalklaag (parelmoerlaag), een mid-denlaag van kalk (prisma- of porcel-einlaag) en een buitenste laag vanconchioline (opperhuid). De opper-huid is meestal bruin of zwart en meestal zeer dun. Het materiaal ishoornachtig en komt qua samenstel-ling overeen met chitine (zoals we datbij insecten aantreffen). Meestal zijnschelpen stevig en kunnen lang engoed bewaard blijven in de bodem.Door chemische processen in degrond kan de schelp echter zacht wor-den of door zuren geheel oplossen. Ineen van oorsprong kalkvrije grond zijngeen schelpen te verwachten. Is hetsediment echter kalkhoudend dankunnen zowel in natuurlijke als antro-

pogene afzettingen grote aantallenschelpen aanwezig zijn. Door grond-bewegingen (onder andere opgraven)kunnen vooral de grotere, dunneschelpen uit elkaar vallen.

Schelpen of schelpfragmenten kun-nen op allerlei plaatsen gevondenworden. De dieren kunnen ter plekkegeleefd hebben, schelpen kunnenaangespoeld zijn, het kunnen voed-selresten zijn van mens of dier (schel-penhopen) of resten van lokaas enverder kunnen ze gediend hebben alssieraden (grafvondsten), versieringen(ornamenten), inleg in ander materi-aal, kralen, knopen, cameeën, bet-alingsmiddel (geldkaurie), parelleve-ranciers, muziekinstrument, werktui-gen, container, bakje, ritueel / offer,kleurstoffen (purper), wegverharding,bouwmateriaal e.d. In gebroken vormtreffen we schelpen aan als mageringin aardewerk, mest, medicijn, grit voorpluimvee e.d.

OnderzoekSchelpen in een archeologische con-text kunnen belangrijke informatieopleveren. Vooral in prehistorischekustnederzettingen kunnen weekdie-ren een belangrijke component vanhet voedselpakket zijn geweest. Ingunstige gevallen kan zelfs metbehulp van slijpplaatjes het seizoenvan verzamelen bepaald worden.Schelpen leveren een goede bijdrageaan de reconstructie van een deel vande omgeving. Vragen als hoe zag eenkustgebied eruit, stroomde het water,

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

43

7. SCHELPEN

D i e r l i j k m a t e r i a a l

Page 44: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

veranderde het zoutgehalte, kwam erbos voor kunnen er mee beantwoordworden. Soms kunnen veranderingenin de omgeving door natuurlijke ofmenselijke oorzaak met behulp vaneen molluskendiagram (verloop soor-ten en aantallen per laag) aangetoondworden. In een groter verband zijnschelpen geschikt om vroegere kustlij-nen te reconstrueren of om het kli-maat te bepalen.Soorten die niet in het onderzoeksge-bied thuishoren kunnen iets zeggenover handel. Zeldzame schelpen ingraven geven status aan. Kleiner wor-dende exemplaren van een soort inde tijd wijzen soms op overexploitatie.Onderzoek aan de schelpenmageringvan het aardewerk kan informatiegeven over de herkomst van de pot-tenbakkersklei.Sommige soorten zijn kenmerkendvoor bepaalde perioden.

Bij schelpenonderzoek wordt aller-eerst gekeken naar de aanwezigesoorten, hun aantallen en bij gegetensoorten de grootteklassen en hetgewicht.Verder onderzoek kan betrekking hebben op:

* Het vaststellen van de ouderdomdoor middel van 14C-datering,Uraan/Thorium en aminozuur racemisatie (overleg met specialist, bij aminozuur racemisatie mag bijvoorbeeld het materiaal niet verhitworden).

* Samenstelling schelp (chemischeanalyse).

* Periode van sterven (groeiringenon-derzoek met behulp van slijpplaat-jes).

* Gebruikssporen, bewerkingssporen(niet wassen met stevige borstels,niet in aanraking laten komen metmetaal, dus ook niet zeven opmetaal maar op bijvoorbeeld plasticzeven, niet nummeren op de schelpmaar alle schelpen in een apartzakje met nummer, niet impregne-ren/conserveren, drogen mag).

* Veranderingen in verzamelplaats, -intensiteit of milieu (veranderingen inafmetingen binnen de soorten in deloop van de tijd).

* Herkomst door de aanwezigheidvan resten of boorgaten van andereorganismen op of in de schelp vastte stellen (niet wassen met hardeborstels e.d.).

* Klimaat (O16/O18, C12/C13)* Samenstelling en herkomst van

water (stabiel isotopen onderzoek)* Vervuiling en industriële activiteiten

(geochemisch onderzoek).

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

44

oester

wijngaardslak

Page 45: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

VerzamelenSchelpen of schelpdelen kunnen:

1. Als enkele of geïsoleerde vondst tijdens de opgraving aangetroffen worden. Ineen aantal gevallen is in dat geval de ligging van de schelp belangrijk. We denkendan vooral aan (bouw)offers, sieraden (schelpenketting) of knopen. In een dergelijkgeval moet de juiste ligging in bijvoorbeeld het skelet ingetekend en/of gefotograf-eerd worden. Is het voorwerp kwetsbaar en bijzonder dan kan in overleg met despecialist het schelpmateriaal ter plekke geïmpregneerd worden (verdunde lijm)om uit elkaar vallen te voorkomen. Ook in natuurlijke afzettingen kan de ligging van het materiaal belangrijke informa-tie geven. Bekend is het voorkomen van doubletten van Platte slijkgapers in leef-stand in mariene afzettingen in hoog gelegen kustgebieden.

2. Met meerdere exemplaren in de grond aanwezig zijn. Ook kan een grondlaaggrotendeels uit schelpen bestaan. Voor een goede schelpenanalyse zijn grondmon-sters noodzakelijk. Hierdoor blijkt pas hoe rijk de fauna is en om wat voor soortmateriaal het gaat. Bedenk dat er in natuurlijke afzettingen slakken- en mossel-soorten aanwezig zijn waarvan de schelpen maar 2 mm groot worden. De jongeexemplaren zijn nog kleiner! Ook fragmenten zijn meestal nog goed op naam tebrengen.

BemonsterenVoordat er overgegaan wordt tot het systematisch nemen van grondmonstersmoet er overlegd worden met een specialist. Afhankelijk van de vraagstelling kandan een monsterprogramma vastgesteld worden.Bij een schelprijke opgraving geldt in het algemeen dat er verspreid en laagsgewijsbemonsterd wordt. In het geval van schelpenhopen (‘køkkenmødding’) kan bijvoor-beeld op een aantal plaatsen het gehele profiel laagsgewijs bemonsterd worden.Monsters van enkele liters uit laagjes van enkele cm dik kunnen de basis zijn vooreen berekening van de totale hoeveelheid schelpen en de veranderingen in samen-stelling in de loop van de tijd. Bij wegverhardingen, beerputten, afvalkuilen, slootvullingen e.d. kan vaak volstaanworden met 10 liter grond.In het geval van natuurlijke sedimenten met schelpen kan - afhankelijk van de vraagstelling - besloten worden om een profiel geheel te bemonsteren. Vooral inafzettingen die in water zijn gevormd, is het soms zinvol om in laagjes van 1 cmdikte te bemonsteren (bijvoorbeeld met 0,5 liter monsters). Veranderingen in hetmilieu kunnen dan nauwkeurig vastgelegd worden. Vaak kan een dergelijk onder-zoek gelijk opgaan met planten- (zaden en pollen), vis-, kleine zoogdierenonderzoeke.d. Daarnaast moeten concentraties van schelpen meegenomen worden (bijvoor-beeld als 5 liter monsters).

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

45

Page 46: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Door enkele liters grond als proef te zeven krijgt men een indruk over de aantallenaanwezige schelpen. Het monsterprogramma kan in overleg dan aangepast wor-den.

Reinigen en verwerken van schelpen en grondmonstersIn het algemeen mag men schelpen niet zeven, schoonmaken of impregneren metchemicaliën.Bij een goede conservatie kunnen veelal de individueel verzamelde schelpen voor-zichtig schoongemaakt worden met een zachte kwast en water en bij kamertem-peratuur gedroogd worden. Vooral de soorten uit zee (oester, mossel, strand-schelp, alikruik) kunnen hier goed tegen. Zoetwatermossels vallen vaak uit elkaartijdens het drogen. Het beste is dan om de kleppen of doubletten met de aanhan-gende vochtige grond in een plastic zakje te doen. Landslakken kunnen over hetalgemeen voorzichtig schoongespoeld en gedroogd worden.

Losse schelpen uit zoetwater- en landmilieu’s zijn vaak kwetsbaar. Apart opbergenin doosjes of buisjes (met papier, watten o.i.d.) is aan te raden. Dit geldt zekervoor de minder algemene en bijzondere schelpen. Grondmonsters kunnen hetbeste door de specialist zelf gezeefd worden. Vaak zijn de omstandigheden op eenlaboratorium hiervoor het beste. In overleg kan echter in een aantal gevallen ookgoed in het veld gezeefd worden. Dit heeft als voordeel dat de grond op de plekvan de opgraving blijft. Bij kwetsbaar materiaal mag er niet met een hogedruk-spuit gewerkt worden.Wanneer het om de natuurlijke fauna gaat, dan moet met een fijne zeef gewerktworden (maaswijdte 0,5 mm). In speciale gevallen (broedvalonderzoek) moet (eendeel) van het monster door een zeef met 0,25 mm gaas gespoeld worden. Bij antropogene afzettingen met schelpen als voedselrest volstaat meestal eenzeef met mazen van ongeveer 2 mm. Deze monsters kunnen in het veld gezeefdworden. Na droging wordt het residu opgeborgen in plastic zakken in dozen.

Schelpen uit zout (grond)water moeten in zoetwater ontzilt worden.

Tijdelijke opslagOpslag van stevige, losse schelpen zal over het algemeen geen problemen geven.Het materiaal moet vrij in doosjes of plastic zakken liggen en niet onder drukkomen van erop liggende voorwerpen. Sommige schelpen, vooral grote zoetwater-mossels, kunnen door drogen hun buitenste bruine laag verliezen of in fragmentenuiteen vallen. Zij moeten enigszins vochtig blijven (in plastic met aangehechtegrond) en zo snel mogelijk naar een specialist . Gedroogde residu’s van grond die tijdens de opgraving gezeefd is en waar veelschelpen in zitten kunnen zo bewaard worden. Dit materiaal wordt voorzichtig inplastic zakken of dozen opgeslagen. Zeefresidu’s met schelpen kunnen ook natbewaard worden, bijvoorbeeld in potten of emmers met deksels (voeg geen con-serveringsmiddelen toe).Grondmonsters kunnen in goede plastic zakken of kratten vochtig bewaard worden.Stapelen van monsters kan het best door gebruik te maken van kratten of kisten.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

46

Page 47: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

In alle gevallen is een correcte etikettering belangrijk. De etiketten mogen niet ver-gaan (geen vochtig papier!) en de tekst moet tegen licht en mechanische bescha-diging bestand zijn.

LiteratuurBoer, T.W., en R.H. de Bruyne, 1991: Schelpen van de Friese Waddeneilanden.Leeuwarden/Oegstgeest.Bruyne, R.H. de, 1994: Schelpen van de Nederlandse kust. Utrecht.Claassen, C., 1998: Shells (Cambridge Manuals in Archaeology). Cambridge.Evans, J., 1972: Land snails in archeology. London/New York.Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van derVelde en J.N. de Vries,1998: De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente enfossiele weekdieren uit zoet en brak water (Nederlandse Fauna 2). Leiden. Kerney, M.P., en R.A.D. Cameron, 1980: Elseviers slakkengids.Amsterdam/Brussel.Poppe, G.T., en Y. Goto, 1991: European seashells I (Polyplacophora,Caudofoveata, Solenogastra, Gastropoda). Wiesbaden.Poppe, G.T., en Y. Goto, 1993: European seashells II (Scaphopoda, Bivalvia,Cephalopoda). Wiesbaden.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

47

Overdracht aan specialist Indien niet alle schelpen en mon-sters door een specialist onderzochtzullen worden, moeten specialist enopgraver een selectie maken. Ookalle bijzondere (bewerkte) schelpenmoeten voor een analyse aan eenspecialist worden aangeboden.Voor het schelpenonderzoek noodza-kelijke opgravingsgegevens (context-informatie, lithologie, tekeningen,foto’s, dateringen e.d. moeten voorzover beschikbaar worden meegele-verd.

Definitieve opslagNa het onderzoek moet het materiaalgoed geëtiketteerd opgeslagen wor-den op een plaats die goed toegan-kelijk is voor andere onderzoekers.Dit ter controle van determinaties,verder onderzoek e.d. Bij publicatieswordt deze plaats vermeld (museum,instituut, archeologisch depôt).

Page 48: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

48

AdressenVoor informatie en eventuele deter-minaties van schelpen:

Rijksuniversiteit Leiden,Archeologisch Centrum T.a.v. W.J. KuijperPostbus 9515, 2300 RA Leiden tel.: 071- 5272394e-mail: [email protected]

Rijksuniversiteit Groningen,Groninger Instituut voor Archeologie T.a.v. W. PrummelPoststraat 6, 9712 ER Groningen tel.: 050-3636732e-mail: [email protected]

Nederlands Instituut voor ToegepasteGeowetenschappen, Afdeling MalacologieT.a.v. T. MeijerPostbus 80015, 3508 TA Utrecht.tel.: 030-2564725e-mail: [email protected]

Zoölogisch Museum Amsterdam,Instituut voor Systematiek enPopulatiebiologie, AfdelingMalacologieT.a.v. R.G. MoolenbeekPostbus 94766, 1090 GTAmsterdam.tel.: 020-5256294e-mail: [email protected]

Nationaal Natuurhistorisch MuseumNaturalis, Postbus 9517, 2300 RA Leiden.Recente mollusken: E. Gittenberger,e-mail:[email protected].: 071-5687614 Fossiele mollusken F.P. Wesselingh,e-mail:[email protected] tel.: 071-5687663

Page 49: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

8Aard en voorkomen Dit hoofdstuk behandelt chitineuzeresten. Het zijn resten van de grotegroep der geleedpotige dieren(Arthropoda), die onder andere dekreeftachtigen, duizend- en miljoenpo-ten, mijten en andere spinachtigen eninsecten omvat. In de archeologieworden voornamelijk insecten en mij-ten gebruikt. Eetbare krabben enandere kreeftachtigen zijn door hungrootte qua verzamel- en verwerking-methode vergelijkbaar met botmateri-aal.Chitine is een zeer sterke stof dieonder de juiste omstandigheden zeerlang bewaard kan blijven. Gunstigeomstandigheden zijn bijvoorbeeldnatte anaërobe (zuurstofarme) condi-ties, maar ook onder extreem drogeomstandigheden kunnen de restenvan insecten en mijten goed bewaardblijven. Funest voor de kwaliteit vanconservering, zowel voor als ook namonstername, zijn sterke wisselingenin vochtigheidsgraad.

Slechts bij uitzondering zijn restenvan mijten of insecten met het bloteoog waarneembaar tijdens een opgra-ving. Dit betreft dan meestal concen-traties van vliegenpoppen (bijvoor-beeld in graven of beerputten) of dekschilden van grote kevers. In iedere afzetting kunnen echter demicroscopische resten van geleed-potige dieren worden aangetoond.Uiteraard bestaan er wel grote ver-schillen in dichtheid, kwaliteit van con-servering en daarmee bruikbaarheid

van de aanwezige fauna’s. Als vuistre-gel kan binnen de Nederlandsearcheologie worden aangehouden datnattere, lager gelegen afzettingen eer-der bruikbare monsters zullen opleve-ren dan hogere, drogere afzettingen.In sommige gevallen zijn arthropoden-resten verkoold of gemineraliseerd enzijn dan nog redelijk te identificeren.

Naast het nemen van grondmonstersis er een aantal specifiekere mogelijk-heden om geleedpotigen te verzame-len binnen een archeologische con-text. Zo kunnen er tussen de tandenvan kammen en in plukken haar oftextiel resten van (parasitaire) insec-ten worden gevonden en ook op of inmenselijke resten zijn resten van aller-lei informatieve organismen te vinden.

OnderzoekOnderzoek aan resten van geleedpoti-gen kent veel mogelijkheden.Enerzijds is er informatie te verkrijgenover klimaat en landschap, waarbijmet behulp van gevleugelde insectenook relatief snelle veranderingen daarin kunnen worden gedetecteerd.Anderzijds kunnen mijten, ongevleu-gelde insecten en insectenlarveninformatie geven over omstandighe-den op zeer kleine schaal. Doordat er erg veel soorten geleedpotigen zijnen doordat ze leven onder zeer uiteenlopende en vaak zeer specifiekeomstandigheden, kan ook de informatie op allerlei zaken betrekkinghebben en ook zeer specifiek zijn.Bijvoorbeeld: roofmijten in mest over

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

49

8. MIJTEN EN INSECTEN

D i e r l i j k m a t e r i a a l

Page 50: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

de producent ervan, voorraadinsectenover omstandigheden van voedselop-slag, ectoparasieten zoals luizen envlooien over hun gastheer, vliegen-poppen en andere insecten over deomstandigheden tijdens en vooraf-gaande aan een inhumatie (vergelijkforensische entomologie). Op dezewijze kunnen de resten van geleedpo-tigen extra informatie verschaffen overveeteelt- en landbouwtechnieken endaarmee ook over de voedselecono-mie, maar bijvoorbeeld ook overmateriaalgebruik en leefomstandighe-den. Behalve dat we mijten en insec-ten gebruiken als indicatoren, speel-den ze vaak ook een belangrijke rol inhet leven van de mens: als plaagdiervoor de eigen gezondheid, in de dierlijke en plantaardige productie, inde opslag, en in gebruikte materialen,maar soms ook als voedsel of alsmedicijn.

Het reguliere onderzoek leidt normaalgesproken voor elk monster tot een aldan niet (semi-) kwantitatieve soorten-lijst van een of meer diergroepen. Incombinatie met andere gegevens isdit de basis voor interpretaties.Opmerkingen met betrekking tot bij-voorbeeld conserveringstoestand offragmentatie-patronen kunnen in eenlater stadium nuttig zijn bij het inter-preteren van tafonomische processen.In de praktijk blijkt het vrijwel ondoen-lijk om niet te werken met een onder-zoeksstrategie in twee stappen: eersteen waarderingsonderzoek gevolgddoor een analysefase van (een selec-tie van) het materiaal.De absolute ouderdom van chitineuzeresten kan door middel van 14C-date-ring worden vastgesteld, waarbij alsregel kan worden aangehouden dat

een object dateerbaar is met behulpvan de versnellermethode zodra hetmet het blote oog zichtbaar is. Metbehulp van de Mutual Climatic Range-methode kan voorts van grote-re vondstcomplexen getracht wordende paleo-klimatologische gegevens tekwantificeren.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

50

Page 51: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

BemonsterenResten van geleedpotigen zijn in de eerste plaats te verzamelen door het nemenvan daartoe geschikte bodemmonsters. Voor resten die geassocieerd zijn metandere vondsten zijn er andere procedures.

BodemmonstersDe verzamelwijze van de bodemmonsters wordt grotendeels bepaald door de vraagstelling(en) van het onderzoek en moet daarom van tevoren in overleg metde specialist worden besproken, zodat een adequaat bemonsteringsprogrammakan worden opgesteld. Synchronisatie en samenwerking met botanisch onderzoekblijkt daarbij in de praktijk efficiënt, aangezien de bemonsteringstechniek overeen-komt en bepaalde monsters voor beide onderzoeken zijn te benutten. Koppelingmet archeozoölogisch onderzoek van resten van gewervelden ligt minder voor dehand.

Hoewel resten van Arthropoden over het algemeen zeer klein zijn, is het vanbelang om een voldoende groot monster te verzamelen om voor een eventuelelage dichtheid of slechte kwaliteit van conservering te kunnen compenseren. Dezebeide grootheden zijn echter in het veld niet vast te stellen. Hoe groot een mon-ster precies moet zijn, is wel sterk afhankelijk van bovengenoemde factoren envan de organische rijkdom van de afzetting. Een monster van één liter uit eenbeerkuil zal soms al ruim voldoende materiaal opleveren, terwijl voor een slechtgeconserveerde slootvulling 10 liter soms niet genoeg is. Als richtlijn kan een volu-me van 5 liter per monster worden aangehouden. Dit biedt tevens de mogelijkheidom hetzelfde monster ook nog te benutten voor bijvoorbeeld paleobotanischonderzoek, visbotjes, diatomeeën, etc.

Het is van belang om zoveel mogelijk verschillende typen grondsporen te bemon-steren (kuilen, waterputten, beerputten, huisvloeren, sloten). Ook moet een pogingworden gedaan de monstername af te stemmen op de vraagstelling. Dus bij eenvermoedelijke mestlaag in een vermeend stalgedeelte ook monsters nemen in hetvermeende woongedeelte en buiten het gebouw in bijvoorbeeld kuilvullingen.

De monsters moeten bij voorkeur worden genomen uit verse profielen of vlakkenom de kans op contaminaties met recente Arthropoden te verkleinen. Om dezelf-de reden is het beter om deze monsters te nemen tijdens windstil en bewolktweer (deze voorwaarden zijn uiteraard lang niet altijd in de hand te houden). Demonsters moeten goed verpakt worden, bij voorkeur in stapelbare plastic emmersvan 5 of 10 liter, maar in ieder geval beschermd tegen uitdroging en binnendrin-gen van recente organismen. De monsters dienen zowel een label in een plasticzakje in de emmer te krijgen als ook duidelijk op de buitenkant met een permanentmarker te zijn gekarakteriseerd. De monsters worden onbehandeld aan een spe-cialist overgedragen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

51

Page 52: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Vondstgeassocieerde monstersSommige resten van geleedpotigen zijn op een of andere wijze geassocieerd,gehecht aan, of zelfs gevangen in vondsten, als kammen, textiel, haar, menselijkeresten, e.d. Als het gaat om het identificeren van parasieten is het formaat vanhet monster van ondergeschikt belang, hoewel het van belang is om de vondstenvrij ruim te bemonsteren. Dus liever een forse schep grond met wat haar of tex-tiel erin dan proberen in het veld de resten vrij te prepareren. Hetzelfde geldt voorkammen of resten daarvan. Deze mogen in geen geval worden gespoeld, afgebor-steld of anderszins gereinigd worden. Ook deze monsters dienen goed afgeslotenvan de lucht te worden verpakt, bijvoorbeeld in meerdere plastic zakken. Vanbelang is daarbij ook dat de monsters verpakt worden in de vochtigheidsgraad dieze ook in het veld hadden, dus niet laten uitdrogen of onderdompelen, maar ver-pakken zoals ze gevonden zijn. Ook aan en in andere artefacten kunnen informatie-ve resten aanwezig zijn.Perfect geconserveerde menselijke resten worden waarschijnlijk zo compleetmogelijk geborgen en in het laboratorium in overleg met allerlei specialistenbemonsterd. In dit geval moet niet nagelaten worden ook de bodem rond hetlichaam ruim te bemonsteren. Ook voor minder goed geconserveerde resten,maar waar wel organisch materiaal bewaard is gebleven, is bemonsteren nuttig.Te denken valt aan de inhoud van maagdarmkanaal (insectenresten blijven hierinperfect bewaard). Vooral bij resten met bijzondere vondstomstandigheden kunnenresten van Arthropoden veel informatie verschaffen over de omstandigheden vooren tijdens begraven, dan wel bewaard raken. In dit geval is het niet alleen belang-rijk de bodem rond het lichaam ruim te bemonsteren maar ook de grond tebemonsteren die aan de resten gehecht is.

Tijdelijke opslagDe richtlijnen voor de opslag van monsters voor geleedpotigenonderzoek zijn gelijkaan die voor monsters voor specifiek onderzoek zoals beschreven bij dierlijk mate-riaal (hoofdstuk 5).

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

52

Overdracht aan specialistIn overleg met de specialist dient teworden bepaald welke monsters inaanmerking komen voor een waarde-ringsonderzoek. Zoals de naam alsuggereert richt dit onderzoek zichmet name op de vraag welke waardede monsters hebben voor de analysevan resten van geleedpotigen. Opbasis van dit waarderingsonderzoekwordt vervolgens een basisrapporta-ge waarderingsonderzoek opgesteldwaarin de volgende vragen wordenbeantwoord:

* Zijn er resten van geleedpotigenbewaard in het materiaal?* Hoe is de dichtheid en conserve-ringstoestand van deze resten?* Welke toepassingsmogelijkheden bieden de gevonden resten?Meestal zal een waarderingsonder-zoek worden uitgevoerd om tekomen tot de selectie van de mon-sters die voor een verdere analyse inaanmerking komen. In de ideale situ-atie gebeurt dit al tijdens de opgra-ving, zodat de vraagstellingen enmonsterstrategie kunnen worden

Page 53: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Literatuur Ashworth, A.C., P.C.Buckland & J.P. Sadler (eds.),1997: Studies in QuaternaryEntomology - An Inordinate fondness for Insects, Quaternary Proceedings 5.Chichester.Elias, S.A. 1994: Quaternary insects and their environments.Washington/London.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

53

aangepast aan de bevindingen.Bij het overdragen van de monstersaan een specialist moeten de voor

de interpretatie noodzakelijke opgra-vingsgegevens, dateringen en con-textinformatie worden meegeleverd.

AdressenIASE, Tom HakbijlIdentification and Advisory Services inEntomology(afd. Entomologie, Zoölogisch Museum,Universiteit van Amsterdam)Plantage Middenlaan 64, 1018 DH Amsterdamtel.: 020-525 6529 / 6240fax: 020-525 6528e-mail: [email protected] http://www-zma.bio.uva.nl/depart-ments/entomol/IASEN.htmlhoofdspecialisatie: kevers, voorraadplaagdieren en andere antropo-fiele insecten.nevenspecialisatie: spinnen, vliegenpop-pen, eventuele andere insecten, forensi-sche archeologie.

ScaraB, Jaap SchelvisAlkumaheerd, Wirdumerweg 1, 9917 PA Wirdumtel.: 0596 572985 of 06 23354289e-mail: [email protected] http://home.wxs.nl/~scarab.schel-vis/home.htmlhoofdspecialisatie: mijten, ectoparasietenen mest-analysenevenspecialisatie: haren van zoogdierenen endoparasieten.

Page 54: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

54

Page 55: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

9Aard en voorkomenMenselijk skeletmateriaal kan in ver-schillende vormen worden aangetrof-fen. In inhumatiegraven ligt het skeletmeestal in anatomisch verband in eengraf. De houding in het graf kan sterkvariëren. We maken onderscheid tus-sen primaire en secundaire inhuma-tiegraven. Primaire inhumatiegravenzijn graven waarin het intacte skeletwordt aangetroffen, zoals het werdgedeponeerd na het overlijden.Secundaire inhumatiegraven wordengekenmerkt doordat er sprake is vaneen behandeling van het lichaam nahet overlijden en voor de bijzetting. Inhet geval van een secundaire begra-ving liggen de delen van het skeletdoorgaans niet meer in anatomischverband.

Behalve inhumatiegraven komen ookcrematiegraven voor. Na lijkverbran-ding kunnen de crematieresten op debrandplaats zijn achtergelaten ofwel ineen urn of los in een kuil zijn bijgezet.Niet alle menselijke skeletresten wor-den aangetroffen in de context vaneen opzettelijke begraving. Lichamenkunnen zijn achtergelaten of achter-gebleven zonder formeel te zijn begra-ven. Bovendien kunnen skeletelemen-ten na deponeren in de bodem uit huncontext zijn geraakt door diverse pro-cessen en activiteiten. Dergelijke ske-letten zijn vaak incompleet en deteruggevonden delen kunnen vraat-sporen, snijsporen, botbreuken ensporen van secundaire verbrandingvertonen.

OnderzoekUit het skelet kunnen gegevens overgeslacht, leeftijd, lichaamslengte enpathologie afgeleid worden. Daardoorgeeft het skeletmateriaal informatieover de demografie en gezondheidvan vroegere populaties. Relaties metde voedseleconomie en levenswijzezijn daarbij van belang. In samenhangmet de archeologische context, zoalsgraftype en bijgaven, worden traditiesin de behandeling van de dodebelicht. Gegevens aangaandegeslacht en leeftijd zijn van belangvoor het onderzoek van de sociale enculturele aspecten van het grafritueelbinnen een populatie en/of tussenverschillenden populaties in ruimte entijd.

Het onderzoek van menselijke skelet-elementen is een onderdeel van defysische antropologie. Het fysischantropologisch onderzoek omvat deinventarisatie van de aanwezige ske-letdelen, de bepaling van het geslachten de schatting van leeftijd en lengte.Verder worden botmaten, niet-metri-sche variatie en eventuele pathologi-sche veranderingen in het skeletgedocumenteerd. De beschrijving vancrematieresten omvat eveneens gege-vens over het gewicht, de fragmenta-tie en de verbrandingsgraad.

Skeletmateriaal kan ook benut wordenvoor specifiek onderzoek:* 14C-datering: voor de bepaling vande absolute ouderdom van botmateri-aal (verbrand en onverbrand); indienAMS meteen ook isotopen onderzoekkoolstof en stikstof isotopen!

9. MENSELIJK SKELETMATERIAAL

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

55

Page 56: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

* DNA-onderzoek: voor de bepalingvan genetische verwantschap enpathologisch onderzoek (monsterna-me door of in overleg met specialist).* Chemische analyse: onderzoek vanstabiele isotopen en sporenelementenvoor de bepaling van paleodieet, toxi-sche belasting en herkomst (monstersvoor biochemisch onderzoek afspre-ken met specialist).* Entomologisch onderzoek: voor destudie van insecten uit de grafcontext(monstername door specialist).* Microscopisch onderzoek: door mid-del van histologisch onderzoek is heteveneens mogelijk de biologischeleeftijd van een individu te bepalen.Hierbij wordt gebruik gemaakt van depijpbeenderen en de gebitselementen.Verder kan histologisch onderzoektoegepast worden om pathologischeveranderingen in het skelet nader teonderzoeken (monsters hoeven niet inveld genomen te worden).* Palynologisch onderzoek:regionale/lokale herkomst individu, bij-voorbeeld van bloemenbijgave in graf-kuil (monstername door specialist).* Röntgenologisch onderzoek: terbepaling van de leeftijd bij overlijdenen diagnose van pathologische veran-deringen in het skelet.* Aangezichtsreconstructie: om aande hand van de schedel het aange-zicht van personen uit het verleden tereconstrueren.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

56

Menselijk skelet met de benaming van enkele skeletonderdelen.

Cranium

clavicula

scapula

humerusvertebrae

radiusulna

pelvisfemur

carpalen

metacarpalen

phalangetibiafibula

tarsalen

metatarsalen phalange

Page 57: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen; algemeenDe verzamelwijze van menselijke resten wordt bepaald door:1. De vraagstelling(en) van het onderzoek. Bij het opstellen van het Programmavan Eisen en/of voorafgaande aan het onderzoek dient een fysisch antropoloog teworden geraadpleegd. Dit om de onderzoeksvragen te formuleren en de daarbijbehorende strategie van opgraven, registratie en bemonstering vast te stellen.Verder dient de fysisch antropoloog ook bij het veldwerk betrokken te worden.

2. Het karakter van de vondst. Het karakter van de vondst heeft gevolgen voor deverzamelwijze (zie dierlijk bot). Een losse vondst van een skeletelement wordt opeen ander manier verzameld dan een compleet graf met skelet, een kuil met cre-matieresten of brandplaats met crematieresten. De vondst van incompleet men-selijk skeletmateriaal is vaak wel een indicatie voor de aanwezigheid van menselijkebegravingen in de onmiddellijke omgeving.

3. De conserveringstoestand. De conserveringstoestand van het materiaal wordtbepaald door de pre-depositionele processen en het kalk- en zuurstofgehalte vande bodem. Hoe meer kalk en hoe minder zuurstof, hoe beter de conservering. Dezuurgraad speelt bij de conservering minder een rol, hoewel in zure contexten -zoals venen- de minerale component van het bot oplost, maar bijvoorbeeld huid enhaar juist goed bewaard blijft.Goed geconserveerd materiaal is stevig en compact en kan worden opgepakt zon-der dat het uit elkaar valt. De buitenste laag van het bot is grotendeels onbescha-digd.Matig geconserveerd materiaal lijkt stevig, maar valt bij het oppakken in diversestukken uiteen. Delen van het bot zijn vergaan, de buitenste laag van het bot ver-toont plaatselijk sporen van decompositie.Slecht geconserveerd materiaal is zichtbaar bros of zacht, en verkruimeld of valtuit elkaar bij het oppakken. Grotere delen van het bot ontbreken, kleine delen vanhet skelet zijn compleet vergaan.

Verzamelen; werkwijze (begeleiding of uitvoering door fysisch antro-poloog gewenst)Ongeacht de conserveringstoestand1. De schedel en onderkaak dienen in zijn geheel gelicht te worden, liefst ‘en bloc’2. Scheid altijd de linker en de rechter ledematen en verzamel en verpak deze

apart.3. Grond uit de vulling van het graf dient te worden gezeefd (met name in debuurt van de handen, voeten en schedel).

Goed geconserveerd materiaalHiervoor is geen specifieke behandeling in het veld nodig. Verzamel en verpak devolgende skeletdelen apart: schedel en onderkaak, rompgedeelte, bekken, linker-arm/hand, rechterarm/hand, linkerbeen/voet en rechterbeen/voet.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

57

Page 58: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Matig geconserveerd botmateriaalEen fysisch antropoloog doet fysisch antropologisch onderzoek in het veld.Dezelfde onderdelen als hierboven worden apart verpakt maar liefst ‘en bloc’gelicht.

Slecht geconserveerd botmateriaalOverleg met specialist noodzakelijk om eventueel in het veld het bot te conserve-ren en voordien de nodige monsters te nemen. De fysisch antropoloog doetfysisch antropologisch onderzoek in het veld.Het skelet wordt in z’n geheel of in bovengenoemde delen ‘en bloc’ gelicht.

Inhumatiegraven en crematiegravenIndien mogelijk moet de fysisch antropoloog in het veld bij de opgraving aanwezigzijn. Het graf, de grafkuil en het skelet dienen zorgvuldig opgegraven ( in vlakkenen/of kwadranten met duidelijke coupes en profielen) en gedocumenteerd te wor-den (spoornummers, vondstnummers, associatie vondsten in het graf en in graf-veld, hoogtemetingen, etc) zodat de ligging achteraf eenduidig is te reconstrueren.

Tevens is het noodzakelijk dat:

1. De relatie tussen grondspoor en skelet (of crematieconcentratie) goed wordtvastgelegd. Zijn er grafgiften en waar liggen die ten opzichte van het skelet?Wat is de relatie tussen de diverse vondsten in het spoor?

2. Het graftype beschreven wordt inclusief eventuele verstoringen/oversnijdingen.3. Er een tekening van het graf en het skelet wordt gemaakt in schaal 1:1 of

1:10.4. Er een schematische tekening wordt gemaakt van het skelet en de context.5. Er foto’s worden gemaakt.6. De ligging en de houding van het skelet wordt beschreven.7. Er diverse grondmonsters (in overleg specialist) genomen worden uit de graf-

kuil en uit de omgeving van het graf (controlemonsters).8. De eventuele aanwezige nier-/galstenen, haar-/nagelresten, hersenresten

gedocumenteerd zijn en geborgen worden.9. Het gebruik van conserveringmiddelen wordt gedocumenteerd met name op

welke delen van het skelet.10. Er een registratiesysteem wordt bijgehouden betreffende de monsters die zijn

genomen en door welke specialist.11. Er een velddeterminatie plaatsvindt met betrekking tot conservering, inventari-

satie geslacht, leeftijd, lengte en pathologie.12. Dat de diverse (vooral linker en rechter) skeletonderdelen apart verpakt zijn.13. Dat urnen met crematieresten pas in het laboratorium door de specialist

geleegd worden.14. Indien het skelet zal worden gebruikt voor expositie is het zaak om het skelet

zo min mogelijk vrij te leggen, maar ‘en bloc’ te lichten in overleg met defysisch antropoloog.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

58

Page 59: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

BemonsterenVoorafgaand aan het onderzoek moet een bemonsteringsprogramma wordenopgesteld in overleg met de specialist. Monsters ten behoeve van de specifiekeonderzoekstechnieken, die boven besproken zijn, worden genomen in overleg metde diverse specialisten.

Voor DNA-onderzoek geldt dat de persoon die het monster neemt steeds weg-werphandschoenen moet dragen. De handschoenen moeten vervangen worden bijaanraking van een ander skelet. Ook is aan te raden een mond-en hoofdkapje tedragen om contaminatie met speeksel en huidschilfers te voorkomen. Van elk skelet zijn drie schachtfragmenten van de pijpbeenderen en drie kiezen nodig. Demonsters mogen niet met water of een conserveringsmiddel in aanraking komen.De monsters moeten verpakt worden in papieren zakjes of enveloppe (niet metspeeksel dichtplakken maar met plakband). In elk zakje/enveloppe mag slechtséén monster verpakt worden. De monsters op een droge plaats op kamertempe-ratuur bewaren.

Reinigen, drogen (nummeren) en bewerken van botmateriaalGoed geconserveerd botmateriaalHet met de hand verzamelde materiaal indien nodig wassen en voorzichtig borste-len met een borstel die zachter is dan het botmateriaal. Vochtig of nat gereinigdmateriaal aan de lucht op kamertemperatuur laten drogen; grote temperatuur-schommelingen vermijden. Indien men kiest om individuele beenderen te numme-ren, dan dient het vondstnummer op een duidelijke, maar niet al te zeer in hetoog springende plaats te worden aangebracht.

Matig en slecht geconserveerd botmateriaalDeze ‘en bloc’ gelichte delen delen worden niet gewassen, maar langzaam gedroogd (zie hierboven) en indien uitgehard verder uitgeprepareerd en eventueelgeconserveerd.

CrematierestenCrematieresten die los werden aangetroffen of afkomstig zijn uit een brandkuilworden gewassen boven een zeef met een maaswijdte van 1mm en aan de luchtgedroogd, zoals boven beschreven. Crematieresten in urnen blijven in de urn omdoor een specialist verder te worden behandeld.

Tijdelijke opslagDe opslag kan het beste plaatsvinden in een donkere ruimte met een temperatuurvan 5-10 graden Celsius. Om schimmelvorming te voorkomen dient een hogeluchtvochtigheid te worden vermeden). Het materiaal alleen stapelen wanneer deverpakking dat toelaat. Controleer gedurende de opslag of de conditie van het botmateriaal stabiel is. Bij de opslag van kwetsbaar materiaal, gedurende langerdan een maand dient een specialist geraadpleegd te worden.Monsters voor specifiek onderzoek opslaan in een donkere ruimte met een tempe-ratuur van 5-10 graden Celsius. Bij de opslag gedurende langer dan een maand

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

59

Page 60: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

dient een specialist geraadpleegd te worden.De totale duur van de tijdelijke opslag (dus vanaf het moment van verzamelen totaan het moment van aanleveren aan een definitief depot) is maximaal twee jaar.Binnen deze periode moet het materiaal dus ook zijn geanalyseerd.

Literatuur Bass, W.H., 1979: Human Osteology. Columbia.Brothwell, D.R., 1981: Digging up Bones. Oxford.Ubelaker, D.H., 1984: Human Skeletal Remains. Washington D.C.Workshop of European Anthropologists, 1980: Recommendations for Sex andAge Diagnosis of Skeletons, Journal of Human Evolution 9, 517-549.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

60

Adressen Liesbeth SmitsKerkstraat 305, 1017 GZ Amsterdamtel.: 020-6224890e-mail: [email protected]

Universiteit van AmsterdamAmsterdam Archeologisch CentrumNieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZAmsterdamtel.: 020-5255839e-mail: [email protected]

Maja d’HollosyLepelstraat 13, 1018 XK Amsterdamtel.: 020-6231087e-mail: [email protected]

Raphael PanhuysenBarge’s AnthropologicaAnatomie/LUMCPostbus 9602, 2300 RC Leidentel.: 071-5276674e-mail: [email protected]: [email protected]

Conserveringslaboratorium dat ookdiensten in het veld verricht:ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

Overdracht aan specialist Bij de overdracht van het skeletmate-riaal aan de fysisch antropoloog ofde onderzoeker van specifieke mon-

sters moeten de voor de interpretatienoodzakelijke gegevens, dateringenen contextinformatie worden meege-leverd.

Page 61: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

10 Aard en voorkomenOnder leer word een dierlijke huid ver-staan, die op een of andere wijzebehandeld is om bederf tegen tegaan. In de praktijk zal de archeoloogin Noordwest-Europa uitsluitend metplantaardig gelooid leer te makenhebben, aangezien andere methodenniet water bestendig zijn en dus inons klimaat zelden bewaard blijven. Inenkele bijzondere situaties (bijvoor-beeld in grafkelders of onder kerk-vloeren) kan leer droog bewaard zijn.De handelswijze is in dat geval gelijkaan dat van droog textiel.

In principe kunnen lederen voorwer-pen verwacht worden in alle anaero-be, vooral waterrijke milieus (opho-gingslagen, terpen, diepe kuilen,grachten, oude rivierlopen, aanplem-pingen en stadsuitbreidingen). Er zal,bij het graven in dergelijke situaties,van begin af aan rekening gehoudenmoeten worden met de speciale eisenaangaande reiniging, conservatie enopslag van organische materialen(leer, hout, textiel), ook op de opgra-ving zelf. Al deze materialen moetenonmiddellijk behandeld worden, enkunnen niet ‘voorlopig’ in een bakwater gelegd worden. De projectleiderzal het verwerkings-traject vooraf algoed voor ogen moeten hebben.Bij de financiële planning voor iederonderzoek in waterrijke milieus(waterlogged conditions) zal een vastpercentage van de begroting bij voor-baat gereserveerd moeten wordenvoor conservering, opslag en bestu-dering van organische materialen.De ervaringen in London leren dat

deze reserve in de orde van gootte isvan 10-20%.

OnderzoekLeer is het plastic van de oudheid enwerd voor allerlei doeleinden gebruikt.De zeer gevarieerde voorwerpen -maar ook het productieafval - geveninzicht in de materiële cultuur, de aardvan de nederzetting, de organisatievan productie en nijverheid, welvaarten handelsrelaties. Het meest voorko-mend product is lederen schoeisel,dat in zowel de Romeinse Tijd als deMiddeleeuwen goed te dateren is entevens informatie over bevolking,gezondheid en status verschaft. In deRomeinse Tijd word leer veelvuldiggebruikt voor militaire doeleinden,zoals tenten, paardentuig, zadels,hoezen voor schilden en andere mili-taire uitrusting. In de Middeleeuwenkomen riemen, beurzen, zwaard- enmesscheden, etuis voor boeken, bril-len en dergelijke naast het schoeiselveelvuldig voor. Bij het legen vanwaterputten moet rekening gehoudenworden met rituele deposities vanschoeisel.Determinatie van de diersoorten levertinformatie op over veehouderij.Momenteel is het nut van chemischonderzoek aan leer niet bewezen bijnat materiaal. Bij droog leer dient mende specialist te raadplegen overonderzoeksmogelijkheden. Het onder-zoek van leer richt zich op identificatievan voorwerpen, kwantitatieve analy-se van omvangrijke vondstgroepen eninterpretatie binnen een culturele con-text.

10. LEER

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

61

Page 62: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen; algemeenIn beginsel moeten lederen voorwerpen in dusdanige toestand bewaard wordendat zij beschikbaar blijven voor toekomstig onderzoek. Leer komt zelden in zulkehoeveelheden voor dat bemonsteren zinvol is en in principe is selectie tijdens deopgraving af te wijzen. Overleg eventueel vooraf met een materiaal-specialist,zodat zinvolle keuzes gemaakt worden.

Houd rekening met het feit dat ongeconserveerde organische resten potentieelschadelijk zijn voor de gezondheid (schimmels, sporen, enz). Het materiaal is ookkwetsbaar en bij minimale uitdroging treedt krimp op.

Verzamelen; werkwijzeVoorkom uitdroging: dek het leer af met plastic folie als het niet onmiddellijkgeborgen wordt.Licht het leer zo veel mogelijk als één pakket samen met het aanhangend vuil.Zichtbaar complete voorwerpen moeten individueel verpakt worden. Grote voor-werpen kunnen ondersteuning nodig hebben. Leer uit beerputten en graven slechts aanraken met handschoenen aan: in som-mige gevallen zal ook verdere bescherming van neus en mond nodig zijn.Materiaal per context registreren en opbergen. Bij waterputten, kuilen en gracht-vullingen is het belangrijk de positie aan te geven (minimaal onder-, midden- enbovenlaag). Bij ophogingslagen met dikke pakketten leer kan in overleg met despecialist vastgesteld worden hoe en wat het beste verzameld kan worden omzodoende toch het maximum aan informatie te behouden (bijvoorbeeld vondstenper dagdeel apart houden).Bij zeer fragiele of zeldzame voorwerpen is het raadzaam om foto’s en schetsenvan de veldsituatie te maken.Ledervondsten moeten onmiddellijk goed vochtig worden verpakt in dubbele gese-alde plastic zakken (niet met plakband dicht geplakt), label (watervaste inkt!) apartin een gesloten mini-grip zakje toevoegen. Verwijder zo veel mogelijk lucht uit dezak. Leer uitsluitend op de opgraving reinigen, indien direct tot conservering wordtovergegaan. Leer kan -boven een zeef- in stromend water worden schoonge-maakt. Schoongemaakt leer moet in nieuwe plastic zakken (met nieuwe labels)worden verpakt. Opslag in natte staat mag nooit langer dan twee jaar duren.

Tijdelijke opslagBewaar de zakken in afgesloten plastic containers op een koele, donkere plek.Voor middeleeuws (en later) materiaal is invriezen (met aanhangend vuil) eenoptie, maar is voor Romeinse vondsten af te raden. Eenmaal ontdooid, nooit weerinvriezen (!), vanwege de veroorzaakte schade aan de celstructuur.Vanwege gezondheidsrisico’s is het af te raden om chemische of schimmelweren-de middelen te gebruiken.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

62

Page 63: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

63

.LiteratuurCowgill, J., M. de Neergard en N. Griffiths 1987: Knives and Scabbards.Medieval Finds from Excavations in London I. Londen.Driel-Murray, C. van 1990: ‘Zwaardscheden en andere vondsten uit de 14deeeuw uit de Marktenroute te Leiden’, Bodemonderzoek in Leiden Jaarverslag1988/89, p. 153-201.Goubitz, O, W., Groenman van Waateringe en C. van Driel-Murray 2001:Stepping Through Time. Archaeological footwear from prehistoric times until1800. Zwolle.Grew, F. en M. de Neergard 1988: Shoes and Pattens. Medieval Finds fromExcavations in London II. Londen.

Overdracht aan specialistDe vondstgroep moet in zijn geheelaan een specialist worden overge-dragen, inclusief relevante informatie(spot dates, tekeningen, foto’s, etc.).Sluit een vondstenlijst bij het materi-

aal zodat de specialist ontbrekendenummers kan opsporen. Wegens degezondheidsrisico’s en het behoud van het materiaal moet leer gecon-serveerd worden voordat het aan despecialist overhandigd wordt.

AdressenJ. NientkerROBPostbus 16003800BP Amersfoorttel.: 033-4227777e-mail: [email protected]

C. van Driel-MurrayAACNieuwe Prinsengracht 1301018 VZ Amsterdamtel.: 020-5255830e-mail: [email protected]

Conserveringslaboratoriumdat ook diensten in het veldverricht:ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

Knooplaarsje, 14de - 15de eeuw.Tekening: O. Goubitz

Page 64: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

64

Page 65: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

11 Aard en voorkomen Onder bijzondere omstandigheden,afhankelijk van de zuurgraad en derelatieve vochtigheid in de bodem,kan textiel bewaard blijven. Textilia,gemaakt van zowel plantaardige (lin-nen, katoen) als dierlijke (wol enzijde) vezels, kunnen onder extreemdroge omstandigheden (graven, hol-tes in bouwwerken) min of meerintact blijven. In de overwegend zureen natte bodems daarentegen blij-ven alleen de dierlijke vezelsbewaard. Plantaardige weefsels blij-ven in Nederland verder alleenbewaard indien zij in zeer kalkrijkeomgeving door mineralisatie verhar-den (beerputten met mortelresten).In vroegmiddeleeuwse graven op dezandgronden kan textiel (indirect)bewaard blijven in de oxidatielaagvan een metalen voorwerp dat alsbijgift aan de dode is meegegeven.Tijdens het eeuwenlange verblijf inde bodem wordt het meeste textielaangetast door bacteriën en schim-mels. Bovendien werd textiel vaakverknipt tot kleinere stukken.Hierdoor worden alleen relatief klei-ne fragmenten opgegraven. Grotestukken zoals herkenbare kledings-tukken treft men voornamelijk aanonder natte omstandigheden(gracht, veen) of in droge graven inkerken.

OnderzoekHoewel kleding naast voedsel tot de basisbehoeften van de mensbehoort, is vanwege de grote vergankelijkheid van het materiaalmaar weinig bekend over kleding in

de pre- en protohistorie. In museatreft men alleen kleding aan vanafde zeventiende eeuw. Het betrefthier kleding van de hogere standenof kleding van historisch bekendepersonen. Kleding van de gewoneman ontbreekt. Deze werd destijdseindeloos hersteld en/of verknipt totkleinere stukken bruikbaar voorandere kleding. Veel textiel eindigdeals poetslap.

Gezien de geringe kans dat textielwordt aangetroffen, is het noodzake-lijk dat ieder fragment wordt onder-zocht, ook de kleinste snipper. Menkan al veel informatie halen uit 1cm2. Van iedere textielvondst wordthet verwerkte materiaal onderzocht.Bij luxe weefsels kan men metaal-draden, al dan niet geoxideerd, ver-wachten. Verder wordt onderzochtwelke vervaardigingstechniek(en)toegepast zijn: viltmaken, spinnen,weven, vlechten, breien, borduren,naaien, etc. Dankzij onderzoek vantextiel door de eeuwen heen kanmen ontwikkelingen in toegepastematerialen en technieken onderzoe-ken. Bij grotere stukken kan menkleding reconstrueren. Het voorko-men van kostbare weefsels ver-schaft informatie over handel en sta-tus.

Indien men een opgraving gaatopstarten in een gebied waar menveel organisch materiaal verwacht,dient men bij de (financiële) planningrekening te houden met conserve-ring en bestudering van textielvond-sten aangezien, textiel vrij snel na

11. TEXTIEL

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

65

Page 66: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

de opgraving behandeld moet worden (zo kan binnen enkeledagen/weken schimmelgroei optreden).Wil men specifieke onderzoekstech-nieken toepassen dan dient menvóór reiniging speciale maatregelente treffen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

66

Schematische weergave van de weefselbin-dingen.1a. Effenbinding (één op, één neer).

1b. Ribsbinding (twee op, twee neer; de bin-dingspunten liggen boven elkaar).

2a. Driebindige keper: K 2/1 (de kettingdraadgaat eerst over twee en dan onder ééninslagdraad; de bindingspunten verschuivensteeds een draad).

2b. Driebindige keper: K 1/2 (de kettingdraadgaat eerst over één en dan onder tweeinslagdraden; de bindingspunten verschuivensteeds een draad).

2c. Vierbindige of gelijkzijdige keper: K 2/2(de kettingdraad gaat over en onder tweeinslagdraden).

(uit: BOORbalans 3. Archeologisch onderzoek in het tracé van deWillemsspoortunnel te Rotterdam.Rotterdam, 1997)

Page 67: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen; algemeen In principe wordt al het textiel verzameld. Tot nu is nog zo weinig bekend overarcheologisch textiel dat iedere vondst als ‘ bijzondere vondst’ kan worden geka-rakteriseerd.Zodra men leer aantreft tijdens een opgraving moet men bedacht zijn op de aan-wezigheid van textiel. Textiel is echter in de bodem minder goed zichtbaar en veelkwetsbaarder dan leer: de conserveringstoestand is meestal (zeer) slecht.

Verzamelen; werkwijze* Ziet men draden of een weefsel uit de grond steken tracht dan eerst vast te

stellen hoe groot en hoe stevig de vondst is.* Betreft het een vondst van meerdere stukken die bij elkaar horen, bijvoorbeeld

delen van een kledingstuk waarvan het naaigaren is vergaan, maak dan in hetveld een schets en/of foto van de ligging.

* Verpak een zichtbaar compleet voorwerp in één zak.* Indien duidelijke kleuren of geoxideerde metaaldraden zichtbaar zijn, dan moeten

er kleurenfoto’s van textiel in situ gemaakt worden.* Indien de vondst niet direct geborgen kan worden dan afdekken met plastic folie

om uitdrogen te voorkomen.

Werkwijze bij natte/vochtige textielvondsten * Indien de vondst stevig genoeg is kan deze met aanhangende grond opgetild

worden en vlak in een plastic zak gestopt worden. Is het textiel nat dan de zakin een extra plastic zak stoppen.

* Is het textiel te zwak, dan het textiel met aanhangende grond op een hardeondergrond van stevig plastic (geen hout of metaal) schuiven.

* Geen chemische of schimmelwerende middelen toevoegen (gezondheidsrisico).* In alle gevallen de lucht uit de zak persen en de zak(ken) dichtsealen.

Vondstnummer apart met watervaste inkt noteren op een opgeplakt etiket of loskaartje/label. Kaartje/label apart opbergen in gesloten mini-grip zakje en dan inde zak met textielvondst stoppen.

Werkwijze bij droge textielvondsten (uit bijvoorbeeld graven in kerken)

* Werk in verband met gezondheidsrisico’s alleen met beschermende kleding(stofkapje, plastic handschoenen en/of overige beschermende kleding).

* Noteer in het veld de ligging van het textiel (rechterkous, achterpand van jas,etc.).

* Indien de vondst stevig genoeg is, kan deze met aanhangende grond opgetildworden en vlak in een plastic zak gestopt worden.

* Is het textiel te zwak, dan het textiel met aanhangende grond op een hardeondergrond van stevig plastic (geen hout of metaal) schuiven.

* Indien de vondst in zeer goede staat is kan men in het veld voorzichtig metzacht kwastje het gruis verwijderen. Het textiel vlak in een plastic zak stoppen,

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

67

Page 68: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

zak open houden: niet dichtsealen om condensvorming en schimmelgroei te voorkomen. Vondstnummer apart met watervaste inkt noteren op een opgeplaktetiket of los kaartje/label. Kaartje/label apart opbergen in gesloten mini-grip zakje en dan in de zak met textielvondst stoppen.

Werkwijze bij droge textielvondsten (uit bijvoorbeeld vroegmiddel-eeuwse graven op de zandgronden)* Indien men in een vroegmiddeleeuws graf metalen bijgiften aantreft die geoxi-deerd zijn, dan kan men in de oxidatielaag (afdrukken) van textielresten verwach-ten. Documenteer direct bij het tekenen welke zijde van het object boven ligt(beschrijving op zakje, foto?). Alleen dan is het mogelijk om te bepalen of het tex-tiel afkomstig is van een lijkdoek gelegen over het metalen object of van een kle-dingstuk gelegen onder het metalen object.

BemonsterenAangezien het textiel meestal, zeker in vochtige toestand, zeer kwetsbaar is, ishet niet zinvol om speciaal monsters te nemen voor textielonderzoek. Wel moetmen tijdens de verwerking van grond/zeefmonsters ten behoeve van plantaardigeen/of dierlijke resten bedacht zijn op textielvondsten. Bij zeefmonsters uit bijvoor-beeld beerputten kan men vondsten tegenkomen die men niet met de hand kanverzamelen. Zo is de kans groter dat men in zeefmonsters bijvoorbeeld lossegarens en knopen aantreft. Ook is het mogelijk dat men dan fragmenten vindt vanzwakke textilia die relatief snel in kleine stukjes uiteenvallen.

Eisen vanuit specifieke onderzoekstechniekenVoordat men de vondsten gaat reinigen en conserveren moet men vooraf beslis-sen of men op korte termijn speciale onderzoekstechnieken gaat gebruiken. Vooralle onderzoekstechnieken geldt dat men het textiel niet reinigt of impregneertmet conserveringsmaterialen. Dit geldt voor: 14C-datering. Het textiel kan door middel van 14C-onderzoek gedateerd worden. Dit is voornamelijk toepasbaar bij prehistorische vondsten, indien men het textielniet op grond van begeleidende vondsten kan dateren.Kleurstofanalyse.Wolfijnheidsmetingen. Door behandelen met conserveringsmiddelen kunnen devezels gaan zwellen, waardoor de oorspronkelijke vezeldikte niet meer gemetenkan worden.Metaalonderzoek. Onderzoek van metaaldraden.Röntgenonderzoek. Zinvol indien een skelet met kleding wordt aangetroffen of alsmen meer wil weten over de inhoud van een roestklomp bedekt met textiel.

Reinigen en drogenVoor alle textielvondsten geldt dat deze niet in het veld gewassen kunnen worden:het risico dat het textiel uit elkaar valt of dat details omtrent versiering of de voeringvergaan is te groot. Het verdient aanbeveling zo snel mogelijk contact op te nemenmet een materiaaldeskundige om over de behandeling van de textilia te spreken.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

68

Page 69: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Tijdelijke opslag Vochtig/nat textielVoor vochtig textiel geldt, net als voor de overige organische vondsten, dat deplastic zakken in een donkere ruimte moeten worden opgeslagen met een tempe-ratuur van 5-10 graden Celsius. Voorkomen moet worden dat de zakken met tex-tiel teveel op elkaar gestapeld worden. In verband met lekkage en/of schimmel-groei, dient het vondstmateriaal regelmatig gecontroleerd te worden.Indien het textiel een onderdeel vormt van een object waarin ook hout, leer ofmetaal is verwerkt, dienen deze objecten met voorrang behandeld te worden inoverleg met de desbetreffende restauratoren.

Droog textielAangezien droge textilia uit graven in kerken altijd gekreukeld/geplooid zijn,dienendeze resten niet gestapeld te worden om breuken te voorkomen. Zorg altijd voor vol-doende hoogte tussen meerdere lagen textiel of berg ze apart op in verschillendedozen. Ook voor dit textiel geldt: bewaren in donkere ruimte met een temperatuurvan 5-10 graden Celsius. Regelmatige controle op schimmelgroei is noodzakelijk.

Reinigen vochtige/natte vondstenAlleen indien het textiel stevig genoeg is, kan men in een werkruimte/laboratori-um het textiel reinigen.* Haal het textiel voorzichtig uit de zak: bekijk of stukken oorspronkelijk aan of

boven elkaar bevestigd waren. Zo ja, noteer deze gegevens en probeer de bijelkaar horende stukken met een draad met een paar steekjes aan elkaar tenaaien.

* Leg het textiel in bak met zacht leidingwater of gedemineraliseerd water (omlatere kalkafzettingen op het textiel te voorkomen).

* Probeer de aanhangende grond voorzichtig te verwijderen.* Spoel het textiel altijd twee keer na met gedemineraliseerd water.* Na het reinigen moet het textiel zo vlak mogelijk, al dan niet onder (lichte) druk,

gedroogd worden.* Zowel het reinigen als drogen vereist regelmatige controle van de toestand van

de vondsten (let op schimmelgroei).* Pas als het textiel goed droog is kan een kleine textielvondst opgeborgen

worden in een geperforeerd plastic minigrip zakje. Grote vondsten worden opgeborgen tussen zuurvrij papier.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

69

Page 70: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

LiteratuurBoersma, F. (red.), 2000: Op de keper beschouwd; handboek voor het behoudvan textielcollecties. Amsterdam.Comis, S.Y., 1990: Zijde voor arm en rijk, bodemvondsten uit de 13e - 18e eeuw.In: B. Brommer (red.), Van kimono tot ruimtepak. Helmond, 61-79.Gorp, P.J.M. van & A.J.G.M. Hombergen, laatste druk: Textielwaren. Groningen.Vons-Comis, S.Y., 1988: Een nieuwe reconstructie van de kleding van de ‘Prinsesvan Zweeloo’, Nieuwe Drentse Volksalmanak 105, 151-187.Vons-Comis, S.Y., 1990: De wollen kleding. In: W.A.B. van der Sanden (red.):Mens en moeras, veenlijken in Nederland van de bronstijd tot en met deRomeinse tijd. Assen, 181-197.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

70

Overdracht aan specialistIn principe worden alle gevondentextilia overgedragen aan een spe-cialist. Aangezien het onderzoek vanarcheologisch textiel een vrij kleineen relatief jonge discipline is inNederland is de kans groot dat zichonder de vondsten nieuwe vervaardi-gingstechnieken bevinden.Bovendien zijn de aantallen textiliauit de prehistorie, de Romeinse tijden de (vroege) middeleeuwen zo

gering, dat men nauwelijks een volle-dig beeld heeft van textiel uit dieperioden. Kortom, alles verzamelenen overdragen aan de specialist.Voorhet (wetenschappelijk) onderzoekzijn gegevens over datering en vond-stomstandigheden (losse vondst,opgraving, beerput, ophogingslaag,ligging in graf/grafkist, globale infor-matie over de overige vondsten)onontbeerlijk.

AdressenMw. S.Y. ComisPlanciusplantsoen 10-I, 2253 TR Voorschotentel.: 071-5769439e-mail: [email protected]

Mw. J.A. ZimmermanAldringaweg 20, 9892 PG Feerwerdtel.: 0594-621965e-mail: [email protected]

Conserveringslaboratorium dat ookdiensten in het veld verricht:ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

Page 71: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

12 Aard en voorkomenMetaal wordt onder toevoeging vanenergie uit delfstoffen verkregen. Alsgevolg hiervan is het een in wezeninstabiele materiaalgroep die geneigdis om weer tot de oorspronkelijke toe-stand, die van erts, te vergaan.Als gevolg van (elektro)chemischeprocessen zijn metalen in de bodemonderhevig aan corrosie. De aard enmate van corrosie is afhankelijk vaneen groot aantal variabelen in debodemgesteldheid en in de eigen-schappen van het metaal. De belang-rijkste variabelen in de bodem zijn: dezuurgraad en het vochtgehalte van debodem, de hoeveelheid en aard vande aanwezige ionen, de doorlaatbaar-heid van de bodem en daarmee desnelheid van uitwisseling van ionen engassen. Wat het object betreft zijn dehomogeniteit van de samenstelling,de oppervlakteruwheid en het oxidatiepotentiaal van het metaal debelangrijkste factoren. Het snelste verval vind plaats in een relatiefdroge, zandige en goed doorlatendebodem. Metaal blijft het best behou-den in een bodem die nat, compacten rijk aan organische bestanddelenis. In deze omgevingstypen ontstaanrespectievelijk aërobe en anaërobecorrosiepatronen.Voor metaal van de zeebodem geldtin grote lijnen hetzelfde als voor vond-sten van het land. Materiaal dat zichonder water onder lagen organischmateriaal bevindt, zal een corrosie-patroon vertonen dat vergelijkbaar is

met dat van een anaërobe omgeving,met dien verstande dat de maritiemeomgeving door het hoge zoutgehalte(chloor) een meer agressieve corrosiete zien geeft.

Van metaal zijn in de oudheid tal vanproducten vervaardigd. Bij archeolo-gisch onderzoek kunnen metalenobjecten als verloren object, afval,productierestant of in de vorm van bijgaven in begravingen aangetroffenworden.

IJzer- In een zuurstofrijke omgeving vormt

zich op ijzer een dikke laag corrosiein de vorm van ijzerhydroxide. Hetobject wordt in een relatief hoogtempo in corrosiemateriaal omgezet.Na het opgraven kan door een wis-selwerking met atmosferisch vochten in deze laag aanwezige chloride-ionen een kristalomzetting plaatsvin-den. Doordat de gehele corrosielaagvan de ijzeren kern afschilfert, wordtaan het object grote schade toege-bracht. Aërobe corrosiela-gen zijnherkenbaar aan het grote volume ende bruine kleur. Door een tijdige con-serveringsbehandeling kan het cor-rosiemateriaal op het object over hetalgemeen redelijk behouden wor-den.

- IJzer uit een anaërobe omgevingvertoont een dunnere corrosie diezwart van kleur is door de daarinvoorkomende sulfiden en oxiden.Het gevaar van afschilferen is hier

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

71

Anorganische materialen

12. METAAL

Page 72: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

minder aanwezig. Doorgaans is nogeen goed gedetailleerd ijzeren objectonder de corrosielaag aanwezig.

- Bij gietijzer vormt zich in nagenoegelke bodem corrosie tussen de kris-tallen van het materiaal. Gietijzer isdaardoor niet gemakkelijk te stabili-seren.

KoperlegeringenKoper wordt meestal als brons (gele-geerd met tin) of messing (gelegeerdmet zink) aangetroffen, maar ookobjecten van zuiver koper komenvoor.- In een goed beluchte bodem ont-

staat aan koperlegeringen een wei-nig stabiel corrosiepatroon, vooralals er veel chloor in de bodem aan-wezig is. Meestal bestaat de corrosieuit een egale donkergroene laag vancarbonaten die hier en daar doorbro-ken wordt door licht blauwgroenepuisten waar koperchloride te zienis: putcorrosie. Bij onoordeelkundigeconservering en deponering kan bijdit materiaal later de zogenaamdebronspest ontstaan.

- In een anaërobe omgeving ontstaanop koperlegeringen voornamelijkcorrosieproducten die in wateroplosbaar zijn. Hierdoor wordt hetobject als blank metaal gevonden.Deze vorm van verval wordt ook welmoor-patina genoemd. Uiteindelijkkan het object geheel in de bodemoplossen.

Lood en tinLood en tin zijn redelijk bestand tegenbodeminvloeden.- In een aërobe omgeving ontwikkelt

zich op beide metalen een laag grij-ze corrosie die voornamelijk uit car-bonaten bestaat.

- In een anaërobe omgeving ontstaateen zeer dunne laag van zwarte sul-fiden. Lood en tin komen vaak metelkaar in legering voor.

Tin kan door tinpest aangetast wor-den. Bij dit nog niet geheel begrepenvervalpatroon wordt het metallischetin omgezet in een lossere kristal-structuur die weinig samenhang heeft.Tinpest ontstaat alleen bij temperatu-ren beneden 13 graden Celsius, dochwaarnemingen van ontstaan ervan bijtemperaturen beneden het vriespuntzijn niet bekend. Waarnemingen vanhet ontstaan van tinpest in de bodemzijn zeer zeldzaam.

ZilverHoewel zilver een tamelijk edel metaalis, verdraagt het een verblijf in debodem slechter dan bijvoorbeeld loodof tin.- In een luchtige bodem ontstaat een

grijze laag zilverchloride. Dit materi-aal is lichtgevoelig en verkleurt daar-door in korte tijd naar paars. Nietzelden is het object sterk aangetast.

- In een anaërobe bodem vormt zichop zilver een laag sulfide die relatiefeenvoudig te verwijderen is en waar-onder zich meestal nog een weinigaangetast object bevindt.

Zilver wordt vaak met koper gelegeerd waardoor een zilverenobject met een groene koperoxideoverdekt kan zijn en daardoor aanvankelijk abusievelijk voor koperaangezien wordt.

GoudGoud wordt door een verblijf in debodem niet aangetast. Bij een laaggoudgehalte kan door andere in delegering aanwezige componenten weleen corrosielaag ontstaan. Op goud

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

72

Page 73: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

vormt zich vaak een bruine neerslagvan ijzerzouten, die goed te verwijde-ren is.

Metaal wordt dikwijls in samenhangmet andere materialen aangetroffen,wat voor verdere behandeling eencomplicerende factor is. In voorko-mende gevallen laat men de behan-deling van het meest kwetsbare mate-riaal prevaleren. Op metalen objectenworden geregeld gemineraliseerderestanten van vergane organischematerialen waargenomen, bijvoor-beeld van hout, textiel of leer. Omdatmateriaal zeer informatief is, moethiermee zeer voorzichtig wordenomgesprongen.

OnderzoekMetaal is in de oudheid een materiaaldat moeilijk te winnen en daardoorkostbaar was. In een cultuur wordenvan metaal dikwijls objecten vervaar-digd die karakteristiek zijn voorberoepsuitoefening, huishouden enrituelen. Eenmaal opgegraven kunnenzij veel informatie verschaffen overvroegere maatschappelijke structuren.Ook geven zij inzicht in de ontwikke-ling van de (vervaardigings-)techniek.Vaak zijn deze objecten aan een dui-delijke vormontwikkeling onderhevigwat een gebruik als dateringsmateri-aal mogelijk maakt. Vooral muntenvormen een betrouwbare en relatiefeenvoudig te raadplegen daterings-bron.

Omdat metalen objecten in grote aan-tallen bij opgravingen aangetroffenworden, dient eerst een selectie toe-gepast te worden. Hierbij wordt voorelk object bepaald of het voldoendeinformatie geeft om een individuele

gang door het onderzoekstraject terechtvaardigen. Dit houdt in dat hetobject bij het onderzoek beschrevenen afgebeeld zal worden en dat hetnaderhand ter verificatie op te sporenmoet zijn. Een dergelijk object vanhoge informatiewaarde krijgt daaromeen uniek vondstnummer en wordt,indien mogelijk, geconserveerd.Objecten van een lagere informatie-waarde worden bij verder onderzoekniet individueel behandeld, maar hoog-uit per spoor als groep beschreven,gewogen of gemeten. De selectie vanhet materiaal wordt gemaakt door develdarcheoloog, in samenwerking metde materiaalspecialist en bij voorkeurook met de conserveringsdeskundige.De bij onderzoek verzamelde informa-tie vormt het uitgangspunt voor demaatschappelijke en economischeduiding van een context of vindplaats.

Met betrekking tot de materiaalcate-gorie ‘metaal’ kunnen voorts een aan-tal specifieke onderzoekstechniekenworden genoemd:

- Röntgenonderzoek. Individueel tebehandelen objecten kunnen, alsreinigen en conserveren niet moge-lijk is, met behulp van röntgenonderzocht en afgebeeld worden.

- Microscopie. Met optische of elektro-nenmicroscoop wordt het oppervlakbestudeerd om informatie te verza-melen over bewerkings- en gebruiks-sporen en over gemineraliseerdeorganische resten.

- Metaalkundige analyse. Een polijst-plaatje van een monster van hetobject wordt microscopisch bestu-deerd. Vervaardigingstechniek,bewerking en corrosie laten karakte-ristieke sporen na.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

73

Page 74: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

- Röntgenfluorescentie en andere ele-ment-analysetechnieken. Van eenmetaalmonster wordt de materiaal-samenstelling bepaald. Hierin kun-nen aanwijzingen voor materiaalge-bruik en bewerkingstechniek wordengevonden

- Röntgendiffractie. Door de kristal-structuur te bepalen kan informatieover corrosieprocessen verkregenworden.

- Massa-spectrometrie. De verhoudingvan de verschillende isotopen vaneen metaal wordt vastgesteld.Hiermee kan in sommige gevallende herkomst van het materiaal wor-den bepaald.

Voorafgaand aan microscopischonderzoek mag het te bestuderenmateriaal niet geïmpregneerd worden.Bij de overige analytische onder-zoekstechnieken worden aan debehandeling van de vondsten geeneisen gesteld, omdat ze uitgaan vaneen monster aan de binnenzijde vanhet materiaal.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

74

Page 75: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

VerzamelenIn principe wordt elk metalen object verzameld. Het verdient aanbeveling om bij elkaangelegd vlak met een metaaldetector het vlak af te zoeken. Wanneer men degrondsporen niet wil beschadigen, kan een gelokaliseerd metalen object tijdelijk inhet vlak worden gemarkeerd. Het verzamelen geschiedt bij alle metaalsoorten opdezelfde wijze.

Met de handObjecten die voldoende stevigheid hebben, kunnen met de hand opgenomen wor-den. Controleer het object op verse breuken om vast te stellen of niets ervan ach-terblijft. Aan het object wordt direct een uniek vondstnummer en/of spoornum-mer toegekend die op een vondstkaartje vermeld worden. Op de veldtekening vanvlak of profiel worden deze nummers op de juiste plaats aangegeven.

En bloc- Objecten waarvan men vermoedt dat zij onvoldoende stevig zijn, worden en blocopgenomen, (zie aldaar) bij voorkeur in samenwerking met een conserveringsspe-cialist. Ook dicht bij elkaar liggende objecten met een onderlinge samenhang wor-den en bloc opgenomen. Naast vondst- en/of spoornummer worden vorm enafmeting van het opgenomen deel op de vlaktekening aangegeven. Op het opgeno-men deel wordt een indicatie van het noorden bevestigd.Elk object wordt van een ingevuld vondstenkaartje voorzien. Indien men bij objec-ten een onderlinge samenhang vermoedt, dan wordt dit op vondstkaartje en vond-stenlijst aangegeven.En bloc opgenomen vondsten worden in dezelfde vochttoestand gehouden alswaarin ze aangetroffen zijn.

BemonsterenOm onderzoek te kunnen verrichten naar een eventuele inhoud worden holle meta-len objecten, zoals vaatwerk, niet geleegd. Dat geldt ook voor objecten die nietbestemd zijn om iets te bevatten, zoals holle kandelaars, olielampen, enz. Hier kande inhoud informatie verschaffen over vervaardigingstechnieken. Door metaalomgeven ruimten kunnen, door de conserverende werking van metaal op orga-nisch materialen, extra informatie verschaffen die uit andere grondmonsters niette verkrijgen is.

ReinigenMetalen objecten worden in het veld slechts globaal van aanhangende grond ontd-aan. Zij worden niet in het veld gewassen omdat het risico bestaat informatie, diezich aan het oppervlak van het object bevindt, te verliezen.En bloc opgenomen vondsten worden in het veld niet afgewerkt. Deze wordenkoel, vochtig en donker bewaard en zo spoedig mogelijk aan een conserveringsate-lier overgedragen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

75

Page 76: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

DrogenZie tussentijdse opslag.

NummerenIn het veld wordt op metaalvondsten geen nummer aangebracht. Het vondstkaart-je met het nummer wordt consequent bij het object gehouden. Het aanbrengenvan een nummer geschiedt na reiniging.

Tussentijdse opslagOp het moment van het opgraven staat een archeologische vondst aan grote risi-co’s bloot. Door de abrupte overgang van een verblijf in de vochtige, koele bodemnaar het depot met wisselende luchtvochtigheid en temperatuur, kan met nameaan metalen objecten, grote schade ontstaan. Bij het verwerken en bij de opslagvan metaalvondsten dient men altijd te streven naar omgevingsparameters dievoor het object het minst schadelijk zijn. Voor het ontstaan van corrosie moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn.Naast het metaal zelf moet er water aanwezig zijn dat door erin opgeloste zoutenelektrisch geleidend geworden is. In het water moet zuurstof opgelost zijn. Detemperatuur moet voldoende hoog zijn om de reactie vlot te laten verlopen. Voor het behoud van het object is het dus belangrijk om de luchtvochtigheid ende temperatuur zo laag mogelijk te houden, de toestroom van zuurstof te beper-ken en de hoeveelheid opgeloste zouten te verminderen. Ook dienen de eenmaalingestelde waarden zo veel mogelijk constant gehouden te worden. Bij een zeerlage relatieve luchtvochtigheid beneden 18% is er niet voldoende water aan hetmetaaloppervlak aanwezig om corrosie op gang te brengen. Eenmaal behandeldmateriaal is stabiel binnen veel ruimere grenzen. IJzer uit een aërobe context is het meest gevoelig voor de condities bij opslag,gevolgd door anaëroob ijzer en koper uit een aërobe omgeving. De gevoeligheidvan de andere metaalvarianten is beduidend minder. Uit een oogpunt van efficiën-tie wordt echter voor alle materiaalsoorten een identieke behandeling voorgesteld.

Een tussentijdse opslag, tussen opgraven en conserveren, is op tweeërlei wijzeverantwoord uit te voeren. Tussentijdse opslag mag niet langer dan 6 maandenduren.Objecten van lage informatiewaarde kunnen na een snelle droging gedocumen-teerd worden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat eventueel naderhand optredendeschade wordt geaccepteerd.Objecten van hoge informatiewaarden, die als individuele vondst onderzocht wor-den, dienen volgens de nu volgende richtlijnen (of voorschriften) te worden behan-deld.

InvriezenMen kan het object in vochtige toestand invriezen en bevroren opslaan. Door delage temperatuur verloopt de chemische reactie zeer langzaam en doordat hetwater in bevroren toestand is vindt ionenverplaatsing slechts langzaam plaats. Invriezen kan plaatsvinden in polyethyleen zakken waarbij men ervoor zorgt deze

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

76

Page 77: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

zakken in de koude omgeving niet te beschadigen. Vondstenkaartjes kunnen pro-bleemloos mee ingevroren worden. Om de vorming van ijskristallen in het object tebeperken dient het invriestraject van het (voorgekoelde) object zo kort mogelijk tezijn.

Droge opslagMen kan het object snel drogen en extreem droog bewaren. De elektrochemischecorrosie verliest hiermee het middel voor ionentransport. Bij de droge opslagmethode droogt men de objecten snel onder lichte verwar-ming. Vervolgens worden de objecten in geperforeerde PE-zakken verpakt en ineen goed luchtdicht sluitende PE-doos geplaatst. In deze doos wordt ook eenluchtdoorlatende verpakking met silicagel geplaatst. Bij goed gedroogd materiaal isvoor een doos van 5 liter 100 gram silicagel voldoende. De donkerblauwe kleurvan de silicagel geeft aan dat het goed droog is. Rose gekleurd materiaal is in elkgeval te vochtig. (Door verhitting is silicagel te regenereren.) In de doos wordteveneens een indicatorstrip geplaatst waarop de luchtvochtigheid door de wandvan de doos heen af te lezen is. Sla de dozen op een koele plaats op. Op dezewijze verpakt materiaal moet geregeld gecontroleerd worden. Als de luchtvochtig-heid te hoog opgelopen is, dan wordt het silicagel vervangen. Materiaal dat met te vochtig silicagel opgeslagen is, gaat snel achteruit: dit silica-gel is in staat de lucht in de verpakking juist op een hoog vochtniveau constant tehouden.

Snel behandelenEen derde methode die overwogen kan worden, is om snel te starten met de con-serveringsbehandeling van het object. Vooral voor ijzeren objecten uit een aërobeomgeving kan het zeer bevorderlijk zijn onmiddellijk na het bergen te starten meteen ontzoutend alkalisch sulfietbad, met name wanneer het uit een maritiemecontext afkomstig is. De voorwerpen niet laten drogen. Op de opgraving al vochtigverpakken. Het ontzouten van vochtig gehouden voorwerpen gaat sneller en beterten opzichte van reeds gedroogde voorwerpen. De behandeling moet binnen eenweek beginnen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

77

Page 78: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

LiteratuurCronyn, J.M. 1990: The Elements of Archaeological Conservation.Handboek van ROB-specificaties (Amersfoort 1998).Payton, R. (ed) 1992: Retrieval of Objects from Archaeological Sites, Denbigh.Watkinson, D. (red) 1988: First Aid for Finds. Hertford/Londen.

Adressen ROBAfdeling ConserveringKerkstraat 1, 3800 BP Amersfoorttel.: 033-4227777fax: 033-422 77 99e-mail: [email protected]

NISANederland Instituut voor Scheeps enOnderwaterarcheologieOostvaardersdijk 01-04, 8242 PALelystadtel.: 032 -261360fax: 032 -269750www.archis.nl

Conserveringsatelier Kempkens en coWindmolenven 45, 6081 PJ Haelen(L)tel.: 047-592947fax: [email protected]

ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295fax: 015-2138582

Veres(Adressenlijst restauratoren) Van Hallstraat 294, 1051 HMAmsterdamtel.: en fax: [email protected]

Nederlands Restoratoren Register(Lijst van geregistreerde restaurato-ren)www.restaurator.nl

H.J.M. MeijersMuseum Het ValkhofPostbus 1474, 6501 BL Nijmegentel.: 024-3608805fax: [email protected]

Overdracht aan specialistObjecten van een lagere informatie-waarde worden rechtstreeks aan demateriaalspecialist overgedragen.Objecten met een hoge informatie-waarde worden ter conservering aaneen conserveringsatelier aangebo-den. Daarna gaan deze door naar demateriaalspecialist, vergezeld vanhet conserveringsrapport en alle bijconservering vervaardigd beeld- endocumentatiemateriaal.Door middel van een schriftelijkeovereenkomst worden kwaliteit vanconservering, levertijd en garantiemet het conserveringsatelier vastge-legd.

Alle voor de interpretatie en conser-vering noodzakelijke documentatie,dateringen, (veld)tekeningen enandere opgravingsgegevens wordenmee-geleverd.

VeiligheidDe corrosieproducten van een aantalmetalen, vooral die van koper enlood, zijn giftig. Deze metalen wor-den met chirurgische handschoenengehanteerd. Inademing van het stofdient voorkomen te worden.Raadpleeg de specialistische veilig-heidsliteratuur.

78V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

Page 79: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

13 Aard en voorkomenGlas ontstaat wanneer een mengselvan silicium met kalium of sodium oflood, en calcium wordt blootgesteldaan een hoge temperatuur. Bij circa1000 graden Celsius in open vuur ont-staat een glasachtig gekristalliseerdesubstantie, ondoorzichtig maar meteen dichte structuur die na vermaling,door middel van hitte verkit: faience.Het wordt voornamelijk aangetroffenin de vorm van kralen. Ze kunnenvariëren in kwaliteit van solide totbrokkelig.

In gesloten ovens met een hogeretemperatuur waarbij glas smelt(<1200 graden Celsius), komt hetzowel transparant als opaak (ondoor-zichtig) voor, afhankelijk van toevoe-ging van kleurende metaaloxiden enbrandatmosfeer. Glas komen we inveel verschillende kwaliteiten in debodem tegen. Vaak is het oudtijdsgebroken en als afval gedumpt. Hetglas (ook het glas van de hoogstekwaliteit) is door mechanische(druk)kracht gefragmenteerd. Glas isgevoelig voor vocht. Glaswerk uitRomeinse- en Vroegmiddeleeuwsegraven is in veel gevallen nog gaafaan te treffen. Laat- en postmiddel-eeuws gebruiksglas is vaak vanslechte kwaliteit waardoor het voorvocht extra gevoelig is. Onzuiveresamenstelling van de (kwalitatief min-dere) grondstoffen, te korte brandtijdvan het mengsel en/of te lage brand-temperatuur zijn daar debet aan. Ookde bodemsamenstelling heeft invloedop de kwaliteit en conservering vanhet glas.

OnderzoekGlas biedt veel onderzoeksmogelijk-heden op sociaal-economisch gebied,waaronder de reconstructie van han-delsroutes en -betrekkingen en tech-nologische ontwikkelingen in het ver-leden. De hoge status die glaswerk inveel periodes genoot, resulteerde inmodegevoelige producten waardoorde verschillende modellen elkaar snelopvolgden. Glazen voorwerpen heb-bent vanwege de fragiliteit doorgaanseen relatief korte levensduur. Glazenobjecten zijn daarom zeer geschiktvoor het vaststellen van de dateringvan archeologische complexen.

Bij het glasonderzoek worden kwalita-tieve (zoals bijvoorbeeld kleur, hoeda-nigheid en functie van het voorwerp)en kwantitatieve eigenschappen(zoals aantal scherven, gewicht, frag-mentatiegraad, en minimum aantalexemplaren) vastgesteld. Bij voorwer-pen en, in mindere mate, schervenkan door middel van typo-chronologiede relatieve datering worden bepaald.

13. GLAS

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

79

Page 80: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen; algemeenDe verzamelwijze van glas wordt bepaald door:1. De vraagstellingen van het onderzoek. Bij het opstellen van een Programmavan Eisen en/of voorafgaande aan het onderzoek dient een materiaalspecialist teworden geraadpleegd. Op deze wijze kan men op de hoogte worden gesteld vanbestaande specialistische vragen m.b.t. specifieke perioden, gebieden en/of vind-plaatsen. Tevens kunnen dan gezamenlijk onderzoeksvragen worden opgesteld enkan overleg worden gevoerd over de verzamel- en onderzoeksstrategie betreffendede beantwoording van de onderzoeksvragen.2. De conserveringstoestand. De conserveringstoestand van glas hangt naast devervaardigingskwaliteit af van de bodemomstandigheden (hoewel nog niet alle oor-zaken van degradatieprocessen bij glas onder invloed van de vaak complexe omge-vingsfactoren volledig zijn verklaard). We onderscheiden:*Goed geconserveerd glas: dit is volledig transparant en gelijkmatig van kleur englans; opaak glas bestaat uit een homogene harde massa met een gelijkmatigekleur.

*Matig geconserveerd glas: dit vertoont irrisatiekleuren, heeft ondoorzichtige ofbruinkleurende insluitingen (kristallisatie) of oppervlakaantastingen; opaak glasheeft een poederig oppervlak.

*Slecht geconserveerd glas: de transparantheid, oorspronkelijke kleur en glanszijn geheel of deels verdwenen, verdonkering of -bruining is opgestreden, is brok-kelig of gelaagd, heeft een netwerk van zeer kleine barsten (crizzling); opaakglas isbrokkelig of zacht poederig.

Verzamelen; werkwijze

Ongeacht conserveringstoestandGlazen voorwerpen, die fragiel of gefragmenteerd zijn, die uit verschillende (losse)onderdelen bestaan, of die zijn voorzien van een opgebrachte versiering als(brand)schildering, emaillering of vergulding moeten 'en bloc' worden gelicht.Hierdoor blijft de samenhang van het materiaal en de eventuele sporen bewaard.

Goed geconserveerd glasVergt geen specifieke behandeling in het veld.

Matig geconserveerd glasIn dit geval moeten zoveel mogelijk de bij elkaar horende fragmenten van hetzelf-de voorwerp in een aparte vondstzak worden gedaan. Houd rekening met de druk-belasting van bijeengevoegde scherven.

Slecht geconserveerd glasDe relatief grote fragmenten dienen 'en bloc' te worden gelicht, waarna ze in het

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

80

Page 81: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

conserveringslaboratorium kunnen worden uitgeprepareerd. Het is van belang devochtigheidsgraad van het glas in de bodem zoveel mogelijk te handhaven en uit-droging te voorkomen, (plastic) vondstzakken afsluiten en zonodig vochtigheids-graad herstellen door vocht toe te voegen (verstuiver). Het is raadzaam om bijslecht geconserveerd glaswerk een specialist in het veld te raadplegen; determi-naties kunnen eventueel ter plekke plaatsvinden, waardoor een enorme hoeveel-heid 'en bloc' -gelicht vondstmateriaal kan worden voorkomen.

Bij gave voorwerpen is uiterste voorzichtigheid vereist: nooit trekken aan half vrij-gegraven glazen, omdat het breedste deel ervan zich vaak onderaan bevindt enhet glas dan barst of breekt.

BemonsterenVoorafgaand aan het onderzoek moet een bemonsteringprogramma worden opge-steld in overleg met de specialist.

GrondmonstersPer opgravingeenheid een grondmonster nemen is van belang voor onderzoekvan degradatieprocessen van glas ten gevolg van bodemomstandigheden.

Reinigen, drogen (nummeren) en verwerken van glas

Ongeacht de conserveringstoestand:Kwetsbaar glas waaronder ook dunwandig glas niet wassen, reinigen of drogen.Het glas dient bewaard te worden in afgesloten vondstzakjes of -bakjes, ondervochtigheidscondities die overeenkomen met de bodemgesteldheid. De vondstenop een koele plaats bewaren bij een constante temperatuur.

Goed geconserveerd glasHet met de hand verzamelde glas kan worden gewassen en voorzichtig geborsteldmet een zachte borstel. Het materiaal kan aan de lucht op kamertemperatuurworden gedroogd; grote temperatuurschommelingen moeten vermeden worden.Indien men individuele scherven nummert, dient het vondstnummer op een duide-lijke, maar niet op een al te in het oog springende plaats, te worden aangebracht(in wit) bij donkerkleurig glas.

Matig geconserveerd glasDit met de hand verzamelde glas kan boven een zeef met een maaswijdte vanmaximaal 4 mm met een zachte waterstraal worden schoongespoeld. Het materi-aal heel langzaam drogen in openstaande of liever nog (uitsluitend aan de boven-kant!) Geperforeerde, vondstzakjes bij een temperatuur van 5-10 graden Celsius.

Slecht geconserveerd glasDe 'en bloc' gelichte fragmenten worden niet gewassen, gereinigd of gedroogd enmoeten in afgesloten vondstzakjes of -bakjes worden bewaard onder vochtigheids-condities die overeenkomen met de bodemgesteldheid. Op een koele plaats

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

81

Page 82: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

bewaren bij een temperatuur van 5-10 graden Celsius. De overige met de handverzamelde fragmenten kunnen worden behandeld zoals bij kwetsbaar glas, waar-onder ook dunwandig glas, is omschreven.

Monsters voor specifiek onderzoek Glasmonsters die voor chemische analyse zijn bestemd, mogen niet wordengezeefd en moeten altijd luchtdicht worden afgesloten, bij voorkeur in afsluitbareemmers. De monsters worden onbehandeld aan een specialist overgedragen.

Tijdelijke opslagGlas met een opgebrachte versiering bijvoorbeeld (brand)schildering, emaillering ofvergulding moet men niet opslaan, maar zo spoedig mogelijk door een conserve-ringspecialist laten behandelen. De opslag van glas kan het beste plaatsvinden in een donkere ruimte met eenconstante temperatuur van 15-20 graden Celsius (RH< 45%). Het materiaalalleen stapelen wanneer het verpakkingsmateriaal dit toestaat. Controleer gedu-rende de opslag regelmatig of de toestand van het materiaal nog stabiel is.Bij de opslag van kwetsbaar glas, of slecht geconserveerd glas, gedurende langerdan een maand dient een specialist te worden geraadpleegd.Monsters voor specifiek onderzoek opslaan in een donkere ruimte met een tempe-ratuur van 5-10 graden Celsius. Bij de opslag gedurende langer dan een maand,dient een specialist te worden geraadpleegd. De totale duur van de tijdelijke opslag (dus vanaf het moment van verzamelen totaan het moment van aanleveren aan een definitief depot) is maximaal 2 jaar.Binnen deze periode moet het materiaal dus ook zijn geconserveerd en geanaly-seerd.

LiteratuurDavison, S., en R. Newton 1989: Conservation of Glass. London.Henkes, H.E. 1994: Glas zonder glans. Vijf eeuwen gebruiksglas uit de bodem vande Lage Landen 1300-1800 (Rotterdam Papers 9). Rotterdam.Tennent, N.H. 1999: The conservation of Glas and Ceramics. London.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

82

Overdracht aan specialistIndien niet al het verzamelde glas enmonsters voor onderzoek aan eenspecialist worden aangeboden, moetin overleg met de specialist eenselectie worden gemaakt. Bij het

overdragen van glas voor determina-tie en analyse aan een specialist,moeten de voor de interpretatie nood-zakelijke opgravinggegevens, daterin-gen en contextinformatie wordenmeegeleverd.

Page 83: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

83

AdressenArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295fax: 015-2138582e-mail: [email protected]

Restauratiewerkplaats Jo Kempkensen Co Windmolenven 45, 6081 PJ Haelentel.: 0475-592947fax: 0475-595147e-mail: [email protected]

ROBT.a.v. J.F.P. KottmanAfdeling ConserveringKerkstraat 1, 3800 BP Amersfoorttel.: 033-4227777fax:033-4227799e-mail: [email protected]

Schematische voorstelling van de vervaardiging van een ribbelbeker. a=blaaspijp;b=opsteekgereedschap; c=pontilijzer; d=blaaspijp met klompje glas en vorm; e=aan-hechting pontilijzer; f=verwijdering blaaspijp; g=beker voltooid. (Tek. J. Kottman).

Page 84: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

84

Page 85: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

14 Aard en voorkomenCeramiek is een verzamelnaam voorvoorwerpen van gebakken klei. Defysieke eigenschappen van ceramieklopen sterk uiteen, afhankelijk van degebruikte grondstoffen, de kleiberei-ding, de vormtechnieken en de tech-nieken van het bakken en eventueelglazuren. Archeologen maken vaakeen weinig zuiver onderscheid tussen“handgevormde” en “gedraaide cera-miek” waarbij het eerste (vrijwel)geheel zonder draaischijf is vervaar-digd. In de dagelijkse praktijk wordt deaanduiding “gedraaide ceramiek”(draaischijfaardewerk), hoewel dit fei-telijk geheel onterecht is, niet alleengebruikt voor ceramiek die is vervaar-digd met een draaischijf maar ookvoor in mallen gevormde ceramiek ofzelfs bij voorwerpen, die in eengecombineerde handgevormde engedraaide techniek zijn vervaardigd(bijvoorbeeld borden en koekenpan-nen van laatmiddeleeuws rood aarde-werk).

Het eindresultaat van de grondstoffen-bereiding en het bakken van de kleiwordt met de term “baksel” aange-duid. Baksels worden doorgaansonderscheiden op grond van korrel-grootte-verdeling, type magering,hardheid, porositeit, structuur van hetbreukvlak en kleuren, soms ook deoppervlaktebehandeling. Als grond-stoffen kunnen uiteenlopende soortenklei zijn gebruikt, eventueel gemengdmet andere kleisoorten of grondstof-fen (bijvoorbeeld kalk in de postmid-deleeuwse faience). Vaak bevat hetbaksel een zandfractie, met een kor-

relgrootte tussen de 0,1 en 1 mm,soms ook andere stenen insluitsels toteen korrelgrootte van enkele millime-ters (“kiezels”, “grind”), waarbij dehoeveelheden sterk uiteen kunnenlopen. Deze zandfractie kan ofwel vannature in de gedolven klei hebbengezeten, ofwel naderhand bij de klei-bereiding zijn toegevoegd. Hoewelalleen dit laatste technisch gezien“magering” mag worden genoemd,worden in de praktijk vaak alle methet blote oog zichtbare korrels als“magering” betiteld. Een baksel kanook magering bevatten van organischmateriaal (schelpgruis, stro, meestalalleen als holtes na het bakken vande klei zichtbaar) of van potgruis (cha-motte, soms moeilijk te onderschei-den van verkleurde vlekjes vannatuurlijke ijzerconcentraties in deklei).

Door een beheersing van hogere tem-peraturen kunnen hardere bakselsontstaan. In een oven kunnen de tem-peraturen zover opgevoerd wordendat het rekristallisatiepunt (“smelt-punt”) van een kleisoort wordt over-schreden en de klei van kristalstruc-tuur verandert. Hierbij kan de klei ver-sinteren waarbij het baksel zeer hardwordt en de porositeit wordt geredu-ceerd tot een glasachtige dichtheid.Men spreekt dan van “steengoed” of“porselein”. In de andere gevallenwordt het baksel beschreven als “aar-dewerk”. Aardewerk kent uiteenlopen-de gradaties van hardheid maar hier-voor zijn geen vastomlijnde normen.Soms is er groot verschil tussen dehardheid aan het oppervlak en de

14. CERAMIEK UIT ROMEINSE TIJD, MIDDELEEUWEN EN NIEUWE TIJD

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

85

Page 86: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

hardheid van het binnenste, “debreuk”.

OnderzoekCeramiek wordt verzameld voor uiteenlopende doeleinden:- dateren van grondsporen,- sociaal-economische aspecten van

vondstcomplexen,- onderzoek van gebruiksfuncties van

voorwerpen,- onderzoek van typochronologie,

productie, handel en consumptie vanceramiek.

Bij het onderzoek van ceramiek zijntal van methoden en technieken ingebruik. Gezien de grote omvang vande hier beschreven periode (verschil-lende periode-specialismen) is dezetekst niet de plaats om nader in tegaan op determinatie van ceramiek-soorten, onderzoek naar aardewerk-technologie, gebruikssporen, produc-tie, handel en consumptie van cera-miek, om nog maar niet te sprekenover de eventuele inzet van natuurwe-tenschappelijke middelen. Van debetrokken veldarcheoloog wordt indeze ook enige specialistische kennisverwacht.Wel kunnen enkele opmerkingen wor-den gemaakt over kwantificeren.Doordat er veel verschillende metho-den zijn, wordt de vergelijkbaarheidvan onderzoeksresultaten niet bevor-derd. De meeste archeologen passenna het wassen zoveel mogelijk scher-ven aan elkaar, determineren het entellen de aantallen. Ongemerkt wor-den daarbij verschillende werkwijzenaangehouden. Voorbeelden: inventari-seren van alleen randen en/ofbodems of tevens van de wandfrag-menten, inventariseren van fragmen-

ten zonder ze eerst te passen of náhet passen, het wel of niet tellen vande overgebleven wandfragmenten diena het passen niet zijn verbonden metrand- of bodemfragmenten, of het weltellen van wandfragmenten van zeld-zame, of versierde, of specifiekgevormde ceramiek maar het nietmeetellen van minder goed determi-neerbare wandfragmenten. Hoe gaatmen om met wandfragmenten diehoogstwaarschijnlijk behoren bijbepaalde rand- of bodemfragmentenmaar die niet passen. Het verdientdus aanbeveling om vast te leggen opwelke wijze de tellingen tot stand zijngebracht, want de methoden zijn langniet zo universeel als wel gedachtwordt. Inmiddels komen ook anderemethoden voor kwantificatie ingebruik, zoals het meten van randper-centages of het wegen van vondstma-teriaal.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

86

Page 87: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

AlgemeenHet merendeel van archeologische vondsten bestaat uit resten van huisafval, bijde ceramiek gaat het dan hoofdzakelijk om voorwerpen die oudtijds als gevolg vanbreuk zijn weggeworpen. Complete of zelfs gave voorwerpen worden tamelijk zel-den gevonden. Deze zijn doorgaans niet onderhevig geweest aan enige vorm vansecundaire verplaatsing, nadat de gebruikers ze destijds in de bodem hebbengedeponeerd: denk hierbij bijvoorbeeld aan potten die nog worden aangetroffen ophun originele plaats van (dagelijks) gebruik zoals aspotten of voorraadpotten, ofaan grafbijgiften of andere rituele deposities zoals een pot die onder een staandervan een huis is ingegraven. Bij dergelijke vondsten is het van groot belang om hunpositie tijdens de opgraving exact driedimensionaal te documenteren. Ook verdienthet aanbeveling om de inhoud bij berging te bemonsteren.

Bij de analyse van in scherven gebroken ceramiek is het doorgaans voor de inter-pretatie van essentieel belang om vast te stellen of de voorwerpen na breuk com-pleet in het grondspoor zijn beland, of dat er in het grondspoor alleen kleine frag-menten zitten van incomplete objecten. Het eerste kan immers op een “primairedepositie” duiden, met andere woorden de voorwerpen of de fragmenten ervanzijn vermoedelijk nog aangetroffen op de plek waar ze zijn gedeponeerd kort nabreuk en op het tijdstip dat het grondspoor werd opgevuld, bijvoorbeeld een afval-kuil, een put of een sloot. Een sterke fragmentatie en grote mate van incompleet-heid duiden daarentegen op het verstoren van de primaire context waarin descherven zijn gedeponeerd (het vondstmateriaal kan dan soms nog wel wordenbeschouwd als een steekproef van een primaire context), of zelfs op het secundairverplaatsen van de scherven (eventueel met de grond waarin ze zitten) naar eenander grondspoor waar ze zijn vermengd met vondsten uit andere context. Zoworden in de insteek van palen, funderingen en dergelijke doorgaans uitsluitendsecundair verplaatste vondsten aangetroffen, doordat de insteek meestal is opge-vuld met (een deel van) de grond die tijdens de aanleg van het spoor is opgedol-ven. Secundair verplaatst vondstmateriaal valt onder de noemer van “opspit” en isvaak door de vermenging van de herkomst uit verschillende lagen en grondsporenvoor weinig meer geschikt dan voor het bepalen van een terminus post quemdatering van het betreffende spoor. Als specie voor ophogingslagen kan men sterkuiteenlopende vondstcomplexen tegenkomen, variërend van geheel omgespitteen/of verplaatste oudere vondstcomplexen en lagen tot primaire depositie vanhuisvuil gedurende de tijd dat de ophoging werd gevormd.Het is derhalve tijdens het veldwerk zaak om een scherp oog te hebben voor der-gelijke depositieprocessen die zich kunnen manifesteren in de structuur en samen-stelling van de grond en in de bijmenging van uiteenlopende afvalresten.

Berging en bemonsteringGezien de grote verschillen in vraagstellingen en onderzoeksmethoden voorvondstcomplexen, zullen bij opgravingen veel zaken betreffende berging, bemonste-ring en verwerking van vondsten nader gespecificeerd moeten worden in het

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

87

Page 88: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Programma van Eisen voor de betreffende opgraving.Het is niet eenvoudig om vuistregels op te stellen voor bergings- en bemonste-rings-strategieën. Heel ruwweg kan men stellen, dat een optimaal onderzoek naarsociaal-economische aspecten van vondstcomplexen, of naar gebruiksfuncties vanvoorwerpen, of naar typochronologie, productie, handel en consumptie van cera-miek meestal gebaat is bij een zo volledig mogelijke berging. Voor het bepalen vandateringen evenwel kan men, indien er veel scherfmateriaal in een spoor aanwezigis, meestal volstaan met een steekproef. Op welke wijze deze steekproef dan kanworden genomen, hangt onder meer af van de hoeveelheden materiaal, de (reedsin het veld geconstateerde) uiteenlopende dateringen van het aangetroffen scherf-materiaal, de variatie in soorten ceramiek, of de mate waarin dateringen kunnenworden bepaald uit de onderlinge verdeling van soorten en vormen (seriatie). Zozou men bijvoorbeeld alleen randfragmenten kunnen bergen, of kunnen volstaanmet een bepaalde hoeveelheid materiaal. Bedenk dat bij het nemen van een mon-ster (vooral uit grote vondstcomplexen) de wijze van bemonstering meteen geno-teerd zou moeten worden om vragen achteraf te voorkomen.

De meest volledige berging is natuurlijk die waarbij alle grond wordt gezeefd. Ditkan men op uiteenlopende wijzen in het veld reeds doen door middel van waterover een zeef van bijvoorbeeld 8 mm maaswijdte (zoals in Noord-Holland bijvoor-beeld de stevige gaasbodem van bloembollen-kistjes). Een andere optie is omgrond met vondsten en al te bergen en het zeven elders te doen. Dit laatste iseen met succes beproefde methode voor het bergen van vondsten uit beerputten(“methode-Alkmaar”), waarbij luchtdicht afsluitbare kunststof emmers van 26 literworden gebruikt. Voordelen zijn onder andere de grote snelheid van werken, dezeer volledige berging en de lange houdbaarheid van de afgesloten emmers metongewassen materiaal erin (ook bij organische vondsten). Nadelen zijn de logistiekvan afvoer en opslag van de emmers en het volume van de modder bij het was-sen.

De meeste grondsporen worden handmatig uitgetroffeld. Men moet daarbij eropbedacht zijn dat in donkere en/of vochtige grond veel materiaal eenvoudig overhet hoofd kan worden gezien, met name scherven van donkere ceramieksoortenof sterk gefragmenteerd materiaal (dat geldt overigens ook nadrukkelijk voor glas-werk).

Bij het verzamelen van vondsten moet natuurlijk alles worden voorzien van vondst-kaartjes. Tijdens het bergen van grote vondstcomplexen is het verstandig om eenmedewerker uitsluitend te belasten met het inpakken en met de administratie.

Soms komt men in het veld zeer bros aardewerk tegen, dat door een zacht bak-sel en/of post-depositionele processen (plantenwortels, de inwerking van water,vorst of bodemzuren) bij berging breekt en uiteenvalt. Het beste is om dit materi-aal “en bloc” te lichten met wat omliggende grond en dit in een bak of doos voor-zichtig en geleidelijk te laten drogen (niet op de verwarming). Eventueel kunnenspecialisten worden ingeschakeld voor de droging van het materiaal, de conserve-

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

88

Page 89: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

ring (in geval van twijfel niet te lang wachten met bellen), die het materiaal bijvoor-beeld met een versterkend middel kunnen impregneren.

Ook bij het zeven en wassen van ceramiek moet men natuurlijk bedacht zijn op hetvoorzichtig behandelen van kwetsbare aardewerksoorten zoals zacht gebakkenhandgevormd aardewerk of aardewerk waarvan de glazuurlaag is aangetast.

Reinigen en nummerenIndien de scherven erg vuil zijn, bijvoorbeeld als ze uit kleiïge grond afkomstig zijnof uit een vette zwarte brandlaag, kan het nuttig zijn om ze eerst een tijd in eenbak water te weken (let daarbij op de vondstkaartjes!). Soms is er een aanslag diezich niet handmatig laat verwijderen. Inweken met gewone zeep of afwasmiddel ismeestal wel veilig maar reiniging met chemische middelen zoals waterstofperoxi-de, salpeterzuur, steradent o.i.d. moet met grote terughoudendheid en alleendoor deskundigen worden gedaan. Aanslag die het gevolg is van het oorspronkelijkgebruik (beroeting, kalkaanslag en dergelijke) zou men evenwel zoveel mogelijkmoeten laten zitten. Soms bevinden zich nog resten van de oorspronkelijke inhoudin een pot en is die in het veld nog niet bemonsterd. Deze moet men vóór hetwassen zo zuiver mogelijk bemonsteren voor een eventueel specialistisch onder-zoek (let daarbij op de administratieve gegevens bij deze monstername achterafna het veldwerk).

Het is gebruikelijk om gewassen en gedroogde voorwerpen en scherven te voor-zien van een erop geschreven administratiecode (vondstnummer). De hiervoorgangbare techniek is de ouderwetse Oostindische inkt en kroontjespen. Er zijn ookmechanische nummer-technieken ontwikkeld. De resultaten zijn wisselend maarwel bemoedigend. Bij zeer grote vondstcomplexen wordt wel afgezien van hetnummeren van álle fragmenten en beperkt men zich tot alleen de grotere stukken(bijvoorbeeld groter dan een gulden) of tot een selectie van de belangrijkste stuk-ken.

OpslagVoor de opslag van ceramiek hoeven geen vergaande klimatologische eisengesteld te worden. Het belangrijkste is dat het materiaal, dat na het wassen goedgedroogd moet zijn, vorstvrij, vochtvrij en stofvrij wordt bewaard. Als verpakkingworden (zie SPECIFICATIES KNA) kunststof zakken gebruikt die weer worden opge-slagen in dozen, kisten of kratten. Een en ander wordt reeds voorafgaand aan hetonderzoek afgesproken met de depotbeheerder van het depot van bodemvondstenwaar de vondsten na de opgraving zullen worden gedeponeerd (zie SPECIFICATIESKNA). Bedenk bij de opslag dat direct zonlicht op deze zakken kan leiden tot con-densvorming.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

89

Page 90: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

90

Page 91: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

15 Aard en voorkomenDit hoofdstuk behandelt prehistorischaardewerk, zowel vaatwerk als voor-werpen van gebakken klei. Vaatwerkomvat voorwerpen als potten, kom-men, schalen en ander serviesgoed.Het vaatwerk is gemaakt van klei.Afhankelijk van de grondstoffen diedoor de klei zijn gemengd en de bak-wijze is het aardewerk hard of zacht.De verschraling kan bestaan uit pot-gruis (chamotte/schervengruis), orga-nisch materiaal (planten resten, stro),minerale magering (grind, steengruis,gebroken kwarts, veldspaten, graniet-soort). De voorwerpen zijn meestal ineen open vuur gebakken waarbij detemperatuur laag bleef en het aarde-werk niet compleet hard werd.De voorwerpen van gebakken kleikunnen zijn gebruikt als weefgewicht,netverzwaarder of spinklosje. Dezevoorwerpen zijn meestal niet hardgebakken en soms zelfs helemaal nietgebakken. De voorwerpen zijn overhet algemeen niet verschraald. Ookkunnen scherven van potten herge-bruikt zijn als spinschijfje of weefge-wicht. Dit is te zien aan de afrondingvan de breukvlakken (pas op voor ver-wering van het materiaal, dit geeftnamelijk bijna hetzelfde resultaat).

OnderzoekEr bestaan met betrekking tot prehis-torisch aardewerk verschillendeonderzoeksmogelijkheden:

-Macroscopisch onderzoek op techno-logisch en morfologische kenmerken.

-Slijpplaatjes-onderzoek om de her-komst van het baksel of de samen-

stelling van de magering te bepalenof om de maakwijze vast te stellen.

-Daterend onderzoek, typochronolo-gisch of via 14C-datering.

-Functiebepaling van het aardewerk,zodat mogelijk de gebruikscontextkan worden bepaald.

-Chemische analyse (XRD, röntgen-diffractie voor mineralogisch onder-zoek van de magering).

- Diatomeeënanalyse : vaststellenzoet- of zoutwater afzetting vangebruikte klei

Bij het aardewerk onderzoek wordenkwalitatieve (zoals bijvoorbeeld mage-ring, potvorm, bakwijze, versiering,rand- en bodemtype, verwering, kleur,typologie, periodisering, secundairesporen en postdepositionele sporen)en kwantitatieve eigenschappen(zoals aantal scherven, gewicht, pot-grootte (diameter, wanddikte), frag-mentatiegraad) vastgesteld. Dezebasisgegevens vormen het uitgangs-punt voor een typo-chronologischeindeling van het aardewerkcomplex.

15. PREHISTORISCH AARDEWERK

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

91

Page 92: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Verzamelen; algemeenDe verzamelwijze van aardewerk wordt bepaald door:1. de vraagstelling(en) van het onderzoek,2. het karakter van de vondst (is het een ‘gewone’ of een bijzondere vondst, bij-voorbeeld een compleet exemplaar),3. de context.

Ad. 1Bij het opstellen van een Programma van Eisen én/of voorafgaande aan hetonderzoek dient een aardewerkspecialist worden geraadpleegd. Op deze wijze kanmen op de hoogte worden gesteld van bestaande vragen met betrekking tot spe-cifieke perioden, gebieden en/of vindplaatstypen. Tevens kunnen dan gezamenlijkonderzoeksvragen worden opgesteld en kan overleg worden gevoerd over de ver-zamel- en onderzoeksstrategie in relatie met de beantwoording van de onderzoeks-vragen.

Ad. 2Het karakter van een vondst heeft consequenties voor de verzamelwijze. Een‘gewone vondst’ wordt op een andere manier verzameld dan bijvoorbeeld een com-pleet exemplaar. Complete exemplaren moeten niet meteen gewassen worden in verband met dechemische analyse van aankoeksels. Alleen bij instortingsgevaar van zeer fragielefragmenten kan eventueel in het veld al worden geconserveerd door middel vanhet besproeien van het aardewerk met een paraloid oplossing.

Ad. 3Er zijn verschillende contexten mogelijk, bijvoorbeeld een nederzetting (huis) of eengraf of uit specifieke grondsporen of vondstlagen. De onderzoeksstrategie zalvoor een nederzettingsterrein anders zijn dan voor een graf.

Verzamelen; werkwijzeAardewerk is in het algemeen vrij goed geconserveerd. Slechts in enkele gevallen,bijvoorbeeld als het materiaal onder de grondwaterspiegel zit, is het materiaal ineen slechte staat. De complete exemplaren dienen indien mogelijk ‘en bloc’ te worden gelicht.Hierdoor blijft de inhoud intact en kunnen eventueel monsters worden genomen.De inhoud kan in het uiterste geval ook in het veld worden verzameld. De vullingvoorzichtig verwijderen, mogelijk kunnen crematieresten en houtskool worden aan-getroffen. Neem van de inhoud een monster dat voor botanisch onderzoekgeschikt is.Aardewerk dat in een duidelijke context wordt gevonden, zoals in kuilen, goeddocumenteren. Neem foto’s en teken de context. Eventueel de kuil contextueelopgraven om extra informatie en materiaal te verkrijgen. Verzamel zowel aardewerk uit de sporen als uit de (indien aanwezig) vondstlaag.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

92

Page 93: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Reinigen, drogen en nummeren Het aardewerk kan met een zachte waterstraal gereinigd worden. Eventueel kanmet een tandenborstel of nagelborstel voorzichtig de scherven worden afgebor-steld. Zodra er krassen op het aardewerk verschijnen, moet weer alleen met dewaterstraal worden gewassen. Vervolgens kan het aardewerk in vondstbakjes ineen droogkast worden gedroogd. Dit moet zeker niet te kort gebeuren andersgaat het materiaal als nog schimmelen in de vondstzakjes. Alleen de significantescherven en grote fragmenten moeten genummerd worden. Let hierbij op dat denummering niet op een versiering wordt gezet. Het liefst moet een nummer aande binnenzijde van de scherf worden geplaatst. De nummering bestaat uit de pro-jectcode en eventueel een putnummer en uiteraard het vondstnummer.

De ‘en bloc’ gelichte objecten worden niet gewassen, gereinigd of gedroogd enmoeten in afgesloten vondstzakjes of -bakjes worden bewaard onder vochtigheids-condities die overeenkomen met de bodemgesteldheid. Meestal door het voor-werp in een plastic zak met de bijbehorende aarde te bewaren wordt de vochtig-heid behouden. Eventueel af en toe nat sproeien bij uitdrogingsverschijnselen (tezien aan krimpscheuren zowel van het aardewerk als de aarde die er om heen zit).Op een koele plaats bewaren bij een temperatuur van 5-10 graden Celsius.

Als het materiaal reeds in verwerkingsruimte is en het gaat om fragiel aardewerkdan eerst laten drogen, daar worden de scherven harder van. De scherven meteen zachte waterstraal wassen en uit de grond verwijderen. Is het materiaal nogte zwak, meteen weer laten drogen. Vervolgens de scherven afborstelen en meteen paraloid oplossing de scherven conserveren (indien interessant voor verdertechnologisch of morfologisch onderzoek). Niet met paraloid bewerken indien deverwachting is dat er nog aankoeksel verzameld kan worden.

Tijdelijke opslagDe opslag van aardewerk vereist geen speciale zorg. Er moet alleen worden opge-let dat er niet te veel gewicht op de fragmenten komt te liggen. Het liefst het aar-dewerk opslaan in vondstdozen op een koele, vorstvrije plaats. Hele exemplaren zosnel mogelijk aan de specialist overdragen in verband met verder onderzoek enter voorkoming van schade gedurende de opslag.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

93

Overdracht aan specialistIndien niet al het verzamelde aarde-werk aan de specialist ter onderzoekwordt aangeboden, moet in overlegmet de specialist een selectie worden

gemaakt. Het aardewerk moet bij deoverdracht worden vergezeld van deopgravingsgegevens, dateringen encontextinformatie.

Page 94: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Literatuur Gibson, A, en A. Woods 1997: Prehistoric Pottery for the Archaeologist.Leicester.Leeuw, van der, S.E., en A.C. Pritchard (red.) 1984: The many dimensions of pot-tery. Ceramics in archaeology and anthropology. Amsterdam.Orton, C., P. Tylers en A. Vince 1993: Pottery in archaeology. (CambridgeManuals in Archaeology), Cambridge.Rice, P.M. 1987: Pottery analysis. A Sourcebook. Chigago/London.Rye, O. 1976: Pottery Technology: Principles and Reconstruction. Washington.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

94

AdressenArcheologisch Diensten Centrum(ADC)Energieweg 14, 3751 LT Bunschotentel.: 033-2998181ffax: 033-2998180www.archeologie.nl

ARCHOLPostbus 9515, 2300 RA Leidentel.: 071-5273313

Archaelogical Research &Consultancy bv Postbus 41018, 9701 CA Groningentel.: 050-3687100fax: 050-3687199www.arcbv.nl

ROBAfdeling ConserveringKerkstraat 1, 3800 BP Amersfoorttel.: 033-4227777fax: 033-4227799

www.archis.nl

Instituut voor Aardewerktechnologie(IAT)Faculteit Archeologie UniversiteitLeidenPostbus 9515, 2300 RA Leidentel.: 071-5272411fax: 071-5272429www.leidenuniv.nl

Conserveringslaboratorium dat ookdiensten in het veld verricht:ArcheoplanOude Delft 224, 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

Page 95: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

16 Aard een voorkomen In de archeologie wordt de termnatuursteen gebruikt om onderscheidaan te brengen tussen steen ensteenachtige materialen die kunstma-tig, door de mens gemaakt zijn, zoalsaardewerk en slakken. Steen is eenalgemene naam voor gesteente(“rots”), dat als afzonderlijke stukken,al dan niet bekapt of verbrijzeld inarcheologische context kan wordenaangetroffen.Gesteenten zijn in de natuur voorko-mende aggregaten van één of meermineralen. Ze kunnen grofweg in driehoofdgroepen ingedeeld worden:1. Magmatische gesteenten: ontstaandoor stolling van magma, dat is vloei-baar gesteentemateriaal. Voorbeelden:graniet, bazalt, tefriet.2. Sedimentaire gesteenten: door ver-schillende processen (verwering, ero-sie, afzetting en eventueel verkitting)aan ( of dicht onder) het aardopper-vlak gevormd. Voorbeelden: zand-steen, siltsteen, kalksteen, vuursteen,maar ook losse gesteenten als klei enzand horen hiertoe.3. Metamorfe gesteenten: gesteentendie bij verhoogde temperatuur (envaak ook verhoogde druk) een veran-dering hebben ondergaan in structuuren/of mineralogische samenstelling.Voorbeelden: leisteen, marmer, kwart-siet.

Archeologen spreken vaak van natuursteen en vuursteen, alsof hettwee naast elkaar staande, verschil-lende categorieën betreft. Dit isnomenclatorisch onjuist (vgl. “dierenen koeien”). Daar vuursteen in de

Steentijd de belangrijkste grondstofwas, is er een eigen specialisme ontstaan, waarbij de aandacht voorandere steensoorten is veronacht-zaamd. In deze specialismen is veel kennis ontwikkeld omtrent typologie,productietechnieken en gebruiksspo-ren, die ook van nut zouden kunnenzijn voor voorwerpen van anderesteensoorten die in de Steentijd zijngebruikt. Het verdient dan ook aanbeveling dat de vuursteenspecia-list zijn kennis naar deze steensoortenuitbreidt, of dat deze specialist zeernauw samenwerkt met de specialistvoor de andere steensoorten.Om die reden wordt voor de behan-delwijze van het vroege steen-materiaal verwezen naar het hoofd-stuk over vuursteen.

Gesteenten zijn in het verledengebruikt voor de productie van diversesoorten gereedschap (slijpstenen,maalstenen, vijzels, gewichten, etc.)bouw- en beeldhouwwerk, waarondersarcofagen. Gesteenten zijn ookgewonnen voor de productie van aar-dewerk, glas en metalen (ook ertsenzijn gesteenten!).

Verder zijn de organogene sedimen-ten van belang, zoals steenkool, barn-steen, koraal en git. Ook sierstenenkunnen worden aangetroffen, zoalsedelstenen (topaas), halfedelstenen(granaat/almandien en diverse kwarts-varianten, etc.).In ons land worden veel stenen alszwerf-/rolsteen gevonden, terwijlandere in groeves zijn gewonnen uitvast gesteente.

16. NATUURSTEEN

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

95

Page 96: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

OnderzoekNatuursteen komt voor op nagenoegalle archeologische vindplaatsen,vanaf het Paleolithicum tot deModerne Tijd en het is verbazingwek-kend dat het, met uitzondering vanvuursteen, een stiefmoederlijk behan-delde vondstcategorie is, die lang nietaltijd gedetermineerd wordt en somsmaar ten dele verzameld wordt. Deafwezigheid van vast gesteente inNederland maakt juist dat dezevondstcategorie zo rijk aan informatieis. Naast de typologie van bepaaldevoorwerpen, geeft het inzicht in op desite verrichte ambachten, in activiteits-gebieden en de intensiteit daarvan,denk aan malen, vissen, slijpen(metaalbewerking). Het geeft ookinzicht in de technologie van degereedschapsproductie. Vanaf deRomeinse tijd draagt het natuursteen-onderzoek bij aan de kennis vanbouwmaterialen en -technieken.Herkomstbepalingen van steen draagtbij aan de kennis over handelscontac-ten en netwerken. In sommige geval-len kan ook natuursteen bijdragenaan de datering van de vindplaats, ditgeldt vooral voor Romeins en (Vroeg-)Middeleeuws materiaal.

Het reguliere onderzoek omvat demacroscopische determinatie van desteensoort en het object wat er vangemaakt is. Dit omvat kwalitatieveeigenschappen (kleur, vorm, steen-soort, bewerking-/gebruiksspoor, typevan artefact, typo-chronologie, post-depositionele sporen) en kwantitatieveeigenschappen (formaat, aantal,gewicht en fragmentatiegraad).

Specifiek onderzoek wordt gebruiktom bovengenoemde kwalitatieve

eigenschappen te kwantificeren, zoalshet meer inzicht krijgen in steensoor-ten en hun herkomstgebieden; aardvan gebruiks-/productiesporen;conserveringstoestand en degradatieprocessen van de verschillende steensoorten in verschillende bodem-milieus.De volgende technieken worden algemeen gebruikt:

* microscopische analyses (doorval-lend/opvallend licht);

* röntgendiffracometrie (XRD), voorhet mineralogisch onderzoek.

* microprobe en scanning electronmicroscope (SEM) voor in situ analyses in een voorwerp.

Verder bestaan er fysisch-chemischeanalysemethoden, zoals neutronenac-tiveringsanalyse (NAA), röntgenfluo-rescentie (XRF), infraroodspectrome-trie (IR) en vele andere om de samen-stelling (hoofd- en/of sporenelemen-ten) te bepalen. In enkele gevallenkan het zinvol om fysische eigen-schappen zoals soortelijke gewicht ofbreeksterkte te bepalen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

96

Page 97: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

VerzamelenIn het algemeen dient al het natuursteen uit een vindplaats verzameld te worden.Als er echter selecties moeten plaatsvinden (te grote hoeveelheid of grootte vande steen) zullen deze door een natuursteenspecialist gedaan moeten worden. Nietbewerkte stenen kunnen net zulke belangrijke informatiedragers zijn als herkenba-re ‘mooie’ artefacten. Bij het opstellen van een Programma van Eisen voorafgaan-de aan het onderzoek dient een natuursteenspecialist te worden geraadpleegd. Opdeze wijze kan men op de hoogte worden gesteld van bestaande onderzoeksvra-gen met betrekking tot specifieke perioden, gebieden en/of vindplaatstypen.Tevens kunnen dan gezamenlijk onderzoeksvragen worden opgesteld en kan over-leg worden gevoerd over de verzamel- en onderzoeksstrategie ten behoeve van debeantwoording van de onderzoeksvraag.

Vanaf de IJzertijd is er een toename van de variatie in steensoorten en objectenop de meeste vindplaatsen waar te nemen. Bovendien is dit materiaal vaak overgrotere afstand en uit groeven aangevoerd. Om herkomst en handelswegen tekunnen onderzoeken is het van wezenlijk belang dat het materiaal in zijn totaliteitverzameld wordt. Vanaf de Romeins tijd komen ook bouwconstructies (wegen,bruggen fundamenten en muren) van natuursteen voor, het is van groot belangdat voor de documentatie van deze constructies de natuursteenspecialist wordtgeraadpleegd.

Natuursteen is ook een materiaal dat vaak is hergebruikt, vooral in de (Vroege)Middeleeuwen. Dit is door de specialist met diachrone kennis van het materiaalvast te stellen.

Reinigen, drogen (nummeren) en verwerken van monstersSteen is niet gevoelig voor wassen en het materiaal kan licht gewassen wordenom grond te verwijderen. Toch moet gelet worden op sporen van residu’s,gebruiksporen en mortelresten.Zie voor Steentijdmateriaal ook het hoofdstuk over vuursteen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

97

Overdracht aan de specialistIndien niet alle natuursteen van eenvindplaats aan de specialist aangebo-den kan worden, moet in overleg metde specialist op de opgraving eenselectie gemaakt worden. Bij het over-dragen van de natuursteen voor

determinatie en analyse aan een spe-cialist moet relevante informatie(opgravingsgegevens in vorm vanplattegronden, profielen, spoornum-mers en (voorlopige) dateringen enandere belangrijk informatie) meege-leverd worden.

Page 98: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

LiteratuurDrenth, E., en H. Kars 1990: Non-Flint Stone Tools from Two Late Neolithic Sitesat Kolhorn, Province of North Holland, The Netherlands, Palaeohistoria 32, 21-46.Kars, E.A.K. 2001: Natuursteen, in: A.A.A Verhoeven, (red.) ,Twaalf eeuwenbewoning langs de Linge bij de Stenen Kamer in Kerk-Avezaath (ca.750-1998),Rapportage Archeologische Monumentenzorg. Kars, H.1984: Early- Medieval Dorestad an Archeo-Petrological Study, proefschriftVU Amsterdam (ook verschenen in de vorm van een aantal artikelen in deBerichten Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek, jrg. 30-31).

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

98

AdressenVoor prehistorisch natuursteen, zieook het hoofdstuk over vuursteen.

Het Archeologische DienstenCentrum (ADC)Energieweg 14, 3751 LT Bunschotentel.: 033-2998181fax: 033-2998180www.archeologie.nl

ROBAfdeling ArcheometrieKerkstraat 1, 3811 CV AmersfoortPostbus 1600, 3800 BP Amersfoorttel.: 033-4227777fax: 033-422 77 99www.archis.nl

Page 99: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

17Aard en voorkomenVoor de prehistorie, en dan vooralvoor de steentijd, is vuursteen éénvan de belangrijkste informatiebron-nen. Vuursteen vergaat niet en wordtin grote aantallen aangetroffen. Deverwerking van vuursteenvondsten inhet veld is niet zo gecompliceerd alsbij andere materiaalgroepen. In dithoofdstuk gaat het uitsluitend overvuursteen, inclusief enkele veelgebruikte kwartsietsoorten die opdezelfde wijze bewerkt worden alsvuursteen, en de verschillende the-ma’s die daarbij van belang zijn. Deaandacht is daarbij vooral gericht opde meest algemeen voorkomendezaken. Onderwerpen zoals de opzetvan een onderzoek en de opgravings-methoden en technieken komen hierniet aan bod.

Niet al het vuursteen dat op een vind-plaats wordt aangetroffen is daar doormensen aangevoerd. In de delen vanNederland die in de Saale-ijstijdwaren bedekt met gletsjers en in de delen van Zuid-Limburg met vuur-steenrijke afzettingen moet ook rekening worden gehouden met nietdoor mensen bewerkt vuursteen.De mens gebruikte vuursteen uitsecundaire bronnen: glaciale afzettin-gen, rivieren en stranden en uit pri-maire voorkomens: de kalkafzettingenin Zuid-Limburg. Zo kan er een grootaantal verschillende grondstofgroepenworden onderscheiden met iedereigen specifieke kenmerken. Ookwerd gebruik gemaakt van kwartsiet-soorten die uit slechts enkele primairebronnen afkomstig zijn, zoals

Wommersom in België. Het onder-zoek van grondstoffen levert veelinformatie over lange-afstand contac-ten.Vuursteen is zeer resistent, maar tochkan verwering optreden. Op vuursteenzijn dan verschillende glans- en kleur-veranderingen zichtbaar. In veelgevallen is dit ook een aanwijzing dathet om oude, vaak paleolithische,artefacten gaat.

OnderzoekDoor de grote hoeveelheden vuur-steen die in het verleden bewerkt zijn,is vuursteen bij uitstek geschikt omvindplaatsen op te sporen.Bij een opgraving is natuurlijk deruimtelijke informatie van grootbelang. Dit is o.a. de basis voor hetherkennen van activiteitengebiedenen het afbakenen van vindplaatsen.Ook het refittingonderzoek -waarbijgetracht wordt alle vuursteentjes weeraan elkaar te passen- levert hier eenbelangrijke bijdrage aan. De techni-sche analyse van de bewerking vanhet vuursteen, het onderzoek van degebruikte grondstoffen, de werktuigty-pologie en het gebruikssporenonder-zoek, zijn de belangrijkste onder-zoeksmethoden om o.a. de ouder-dom, culturele toewijzing, de matevan verstoring en de functie van devindplaats vast te stellen. Het zijn alle-maal bouwstenen waarmee uiteinde-lijk een poging ondernomen kan wor-den om een reconstructie te makenvan wat er zich op de vindplaats inhet verleden heeft afgespeeld.

17. VUURSTEEN

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

99

Page 100: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

100

12 3 4

6

8 9 10 11 12 13

14 15 16 17 18 19

5 6 7

Page 101: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

101

7

Verschillende typen prehistorische vuurstenen spitsen(75% van de ware grootte)

Laat Paleolithicum1=Havelte-spits; 2=kerfspits; 3=Ahrensburg-spits;4=Federmesser (Tjonger)-spits.

Mesolithicum (5-6: vroeg, 7: midden, 8-9: laat)5=A-spits; 6=B-spits; 7=Feuille de Gui (mareblad)-spits;8=smal trapezium; 9=breed trapezium.

Neolithicum (10: vroeg, 11-13: midden, 14-17: laat)10=LBK-spits (Lineaire bandkeramiek); 11=driehoekigespits met halfvlakdekkende retouche(Michelsbergcultuur); 12=bladvormige spits met half-vlakdekkende retouche (Michelsbergcultuur); 13=trans-versale spits (Trechterbekercultuur/Vlaardingen-/Steingroep); 14=denneboomvormige spits(Vlaardingen-/Steingroep); 15=gesteelde driehoekigespits (Enkelgrafcultuur); 16=driehoekige spits(Klokbekercultuur); 17=gesteelde spits met weerhaken(Klokbekercultuur).

Vroege Bronstijd18=gesteelde spits met weerhaken; 19=driehoekigespits met holle basis.

(Tekening: L. Verhart)

Page 102: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

VerzamelenVuursteen wordt op verschillende wijzen verzameld, afhankelijk van het type onder-zoek.In het prospectieonderzoek worden stukken vuursteen meestal van het oppervlakopgeraapt. Een dergelijk methode van verzamelen kan het beste worden uitge-voerd op geploegde akkers na een flinke regenbui. Vondsten worden geregistreerdop een kaart en voorzien van een nummer.Een andere methode van prospectief onderzoek is het boren en het graven vanzeer kleine proefputjes (25 bij 25 cm). Het grondmonster wordt gezeefd en deaangetroffen vondsten per monsternummer geregistreerd en opgeborgen. Bij eenmaaswijdte van 4 mm blijven artefacten vanaf zo’n 5 mm achter. Fijnere maas-wijdten kunnen ook toegepast worden. Het boren kan geschieden met Edelman-boren met verschillende diameters tot max. 20 cm. Hoe groter de boor des tegroter het grondvolume, maar diep boren, vooral in zware grond, is niet eenvou-dig. Bij het graven van kleine proefputjes wordt een groter grondvolume verzameldwaardoor vaak beter uitspraken over de verwachtingen ter plaatse gedaan kunnenworden. Een bijkomend voordeel is dat meestal ook het bodemprofiel vastgelegdkan worden.Bij opgravingen worden de vondsten verzameld afhankelijk van de vraagstelling. Alsde stratigrafie belangrijk is, dan wordt meestal individueel, driedimensionaal inge-meten. Dit individueel inmeten gebeurt ook veel op opgravingen waarin de vond-sten zich in een zandige matrix bevinden. De vondsten worden door het krabbenof troffelen van de grond opgespoord en de uitgegraven grond vaak gezeefd. Eendergelijke methode is bruikbaar bij vindplaatsen waar ook nog andere materialenaangetroffen kunnen worden, bijvoorbeeld aardewerk. Als op een vindplaats ech-ter alleen vuursteen wordt verwacht dan kan ook uitsluitend gezeefd worden, hetliefst in vakken van 25 bij 25 cm, eventueel in verschillende laagdikten. Als er natgezeefd kan worden dan hebben zeven met kunststofgaas de voorkeur, omdat danvoorkomen wordt dat op het vuursteen een metaalpatina ontstaat die hetgebruikssporenonderzoek kan bemoeilijken.

VondstverwerkingDe vondstverwerking van vuursteen is vrij eenvoudig. Het vuursteen wordt gewas-sen, genummerd en opgeborgen in plastic zakjes. Werktuigen worden apart ver-pakt en niet gewassen i.v.m. gebruikssporenonderzoek.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

102

Page 103: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

LiteratuurBeuker, J.R. 1983: Vakmanschap in vuursteen. Assen.Deeben, J en E. Drenth (red.) 1998: Bijdragen aan het onderzoek naar deSteentijd in Nederland. Verslagen van de “Steentijddag” 1. RAM 68.Gijn, A.L. van 1990: The wear and tear of flint: principles of functional analysisapplied to Dutch Neolithic assemblages. Leiden.Johansen, L. 2000 : Fitting Facts. Refitting analyses of lithic materials from StoneAge sites in The Netherlands, Denmark and Greenland. Kopenhagen.Tixier, J., e.a. 1980: Préhistoire de la piere taillée 1: terminologie et technologie.Valbonne.Verhart, L.B.M. 2000: Times fade away. The neolithization of the southernNetherlands in an anthropological and geographical perspective. Leiden.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

103

Overdracht aan de specialistVoor verder onderzoek en analyseworden de vondsten overgedragenaan een specialist. Deze bestudeerthet materiaal op technologische entypologische kenmerken, doet onder-zoek naar de gebruikte grondstoffen,dateert en karakteriseert de artefac-ten. Het gebruikssporenonderzoek

wordt vaak door een andere specialistuitgevoerd. De selectie van de arte-facten die het meest geschikt zijnvoor verdere bestudering wordtmeestal door de gebruikssporenspe-cialist uitgevoerd. Deze specialist trachtvast te stellen waarvoor en hoe arte-facten gebruikt zijn.

AdressenLykke JohansenBoterdiep 105, 9712 LM Groningentel.: 050-3146063

Stone AgeBloemendaalseweg 56/58, 2804 AB Goudatel.: [email protected]

ROBKerkstraat 1, 3811 CV Amersfoorttel.: 033-4227777fax: 033-4227799

ArcholPostbus 9515, 2300 RA Leidentel.: 071-5273313

Universiteit GroningenARC BVPostbus 41018, 9701 CA Groningentel.: 050-3687100fax: 050-3687199e-mail: [email protected]

Page 104: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

104

Page 105: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

18 Aard en voorkomenDit hoofdstuk behandelt de resten vanpyrotechnische processen, oftewel deafvalproducten die vrijkomen bij bloot-stelling van materiaal aan vuur. Bij deeerste selectie in het veld komen devolgende materialen vaak in de cate-gorie slak terecht: ijzerslak, ijzererts,gebrande leem en gesinterd materi-aal. Een slak is een afvalproduct vanmetaalproductie, -verwerking, en non-metallurgische processen, zoals kalk-branden, baksteenproductie, aarde-werkproductie en glasproductie en -verwerking.Gezien de resistentie tegen secundai-re degradatie zal het materiaal in vrij-wel elke site vanaf de Bronstijd voor-komen. Een uitzondering is gebrandeleem, dat namelijk zeer fragiel kanzijn.

IJzerslak IJzerslak kan van verschillende pro-cessen afkomstig zijn: productie vanijzer, en het zogenaamde herverhittenen smeden van ijzer. Productie-, enherverhittingsslakken worden in ver-houding minder vaak teruggevonden,veel vaker gaat het om smeedslak-ken. Productie slakken kunnen in situliggen (slakkenhoop, in of naast eenoven, kuilovenslak in kuiloven).Herverhittings- en smeed slakkenworden ook in situ aangetroffen(hamerslag in een smidse, smeed-slakken in een smeedhaard), meestalechter worden de grotere exemplarenin een afvalkuil gevonden of verspreidover de opgraving.Productieslakken en smeedslakkenzijn grofweg als volgt te onderschei-

den: productieslakken hebben vaakeen metallisch oppervlak en zijn nietmagnetisch; smeedslakken hebbenvaak een roestig uiterlijk en zijn mag-netisch;herverhittingsslakken kunnen kenmer-ken van beide voorgaande typen slakhebben.

IJzererts Dit kan als erts op een ijzerproductiesite worden gevonden of als bouwma-teriaal in een fundering.

Gebrande en gesinterde klei (vanhaarden, ovens)Dit wordt vaak bij het slakmateriaalaangetroffen. Gebrande klei vansmeltkroezen of mallen kunnensamen met slakken voorkomen, maardat hoeft niet. Deze laatste materialenworden gebruikt voor het smelten engieten van metalen zoals koper enbrons en niet bij de vroege ijzerver-werking.

Voorafgaand aan een opgraving moe-ten de resultaten van veldverkennin-gen besproken worden met specialis-ten. Met name uit boorresultaten kun-nen voorspellingen gedaan wordenover de locatie en aard van het te ver-wachten materiaal.

Onderzoek Onderzoek aan slakken geeft inzichtin de technologie en organisatie bin-nen een site en de sociaal-economi-sche condities waarbinnen een sitefunctioneert zowel op regionaal alsbovenregionaal niveau. Daarnaastlevert het slakonderzoek kennis op

18. SLAKKEN EN VERBRAND OF GESINTERD MATERIAAL

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

105

Page 106: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

van de materiële cultuur en draagt hetbij aan het totaalbeeld van de site.Onderzoeksvragen en mogelijkhedenzijn sterk afhankelijk van de periodeen bodemgesteldheid, daarom wor-den hieronder een uitsplitsing gemaakt naar specifieke aandachts-punten per periode en vondstomstan-digheden. In Nederland wordt eenonderscheid gemaakt tussen eennatte en een droge context.

De primaire uitwerking van het onder-zoek aan slakken omvat determinatie,wegen, datering en vaststellen van dearcheologische context. Uit dit materi-aal wordt vervolgens een selectiegemaakt voor nader onderzoek. Nahet maken van een representatievesteekproef kan het overige materiaalweg. Aanvullend op het slakonder-zoek worden alle botanische monstersmet behulp van een röntgenapparaatgescand op het voorkomen van kleinslakmateriaal. In overleg met de bota-nische afdeling worden de monstersverder verwerkt.

Er bestaan enkele specifieke onder-zoeksvormen en -technieken* Chemische analyse (XRF, ICP_AES,

XRD)* Microscopische analyse (opvallend

en doorvallend licht)* Microprobe/SEM

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

106

Page 107: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

VerzamelenSlakken en gebakken of gesinterd materiaal vormen een weerbarstige groep. Inhet veld is zelfs een eerste determinatie van dit materiaal niet altijd mogelijk.Daarom is selectie in het veld door niet-specialisten op dit gebied vrijwel onmoge-lijk. Het materiaal dient daarom volledig verzameld te worden. Om het dichtslibbenvan magazijnen te voorkomen, moet zo snel mogelijk ten minste een primaire uit-werking plaats vinden. De selectie van het materiaal kan grotendeels in het veldplaatsvinden. In uitzonderlijke gevallen, zoals het aantreffen van resten in situ engrote hoeveelheden of concentraties van materiaal dient de specialist opgeroepente worden. Dit voorkomt dat detailinformatie verloren gaat. Hieronder worden despecifieke kenmerken per periode genoemd, voor elke latere periode gelden ookde specificaties voor de voorgaande perioden.

NeolithicumLicht gebakken klei is erg teer en mag in geen geval worden gewassen. Sporen enfijne details op de klei kunnen indicatief zijn voor de specifieke functie.

Bronstijd en Vroege IJzertijdSpeciale aandacht moet worden gegeven aan het voorkomen van mallen. Deze zijnvaak zeer fragmentarisch en de sporen erop zijn vaak niet direct herkenbaar. Ditmateriaal moet niet worden gewassen, niet uitdrogen en niet in zakken wordengedaan. Bij voorkeur moet het materiaal in gesloten zakken worden bewaard waarbij de kans op schuren vermeden moet worden. Daarnaast moet het zo snelmogelijk worden onderzocht.Bronsschuim (slak die op het gesmolten metaal in een smeltkroes ontstaat) komtvaak versplinterd voor en wordt daardoor over het hoofd gezien. Ook met demetaaldetector is het vaak niet te vinden. Smeedslakken uit deze context zijn zeldzaam en verdienen daardoor extra aan-dacht.

Midden-IJzertijd tot de vroeg-Romeinse periode Vanaf de Midden-IJzertijd komen ijzeren artefacten vaker in de opgraving voor.Deze zijn vaak moeilijk van ijzerslakken te onderscheiden vanwege de sterke corro-sie en moeten meteen worden geröntgend en gestabiliseerd.In deze periode kunnen ook slakken voorkomen waarin sporen van meervoudigemetaalbewerking terug te vinden zijn. Met name de combinatie brons en ijzerkomt voor. Het is van belang dat dit type slak zo snel mogelijk door een specialistwordt bekeken. Dit geld met name voor materiaal uit natte context.In de Midden-IJzertijd komt de ijzerproductie op. De combinatie van productieslak-ken, die in dit geval op smeedslakken kunnen lijken, met gesinterde en verslakteklei kan informatie opleveren over het oventype dat is gebruikt bij de productie.Met name de klei kan in de bouwvoor terecht zijn gekomen, daarom moet de loca-tie van klei en slak uit de bouwvoor goed gedocumenteerd worden.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

107

Page 108: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Romeinse tijdIn de Romeinse tijd wordt de smeedhaard vaak bekleed met leisteen, het is daar-om van belang dat bij de uitwerking de natuursteenspecialist en de slakspecialistcontact hebben. Vanwege de grote hoeveelheid materiaal (slak en natuursteen) isselectie in het veld door een specialist aan te raden. De Romeinen gebruikten bijhet smeden mogelijk ook steenkool. Het is van belang de datering van de contextin de gaten te houden.

Vroege MiddeleeuwenIn deze periode kunnen de resten van grootschalige ijzerproductie voorkomen inde vorm van slakkenhopen. Deze bevinden zich meestal buiten de nederzettingmaar kunnen ook daarbinnen voorkomen. Het compleet opnemen van het materi-aal is dan over het algemeen niet mogelijk, bemonstering en documentatie dient indit geval door een specialist gedaan te worden.

Late Middeleeuwen en Nieuwe tijdDoor de introductie van de hoogoven ontstaat er een totaal ander type ijzerpro-ductie slak. Het is van belang de datering van de context in de gaten te houdenomdat de slakken zelf geen enkele aanwijzing voor datering meer bieden.Koperslakken uit deze periode wijzen op negentiende- en twintigste-eeuwse produc-tie, bemonstering hiervan is dus niet noodzakelijk.

BemonsterenKlein slakmateriaal, zoals hamerslag, kan een aanwijzing zijn voor de aanwezigheidvan een smeedhaard. Eigenlijk zou elke houtskoolrijke plek daarom bemonsterdmoeten worden. In ieder geval kunnen alle (botanische) monsters met behulp vaneen röntgenapparaat gescand worden op het voorkomen van klein slakmateriaal.De monsters mogen voor het röntgenen niet worden gezeefd, gedroogd of geflo-teerd. Indien mogelijk moeten de monsters worden geseald om uitdroging te voor-komen. Het monstervolume bedraagt minimaal 5 liter. Kleine sporen moeten bijvoorkeur volledig worden verzameld. Indien op een bepaalde plek een concentratie materiaal aanwezig is (niet in éénspoor), is het nuttig om, in overleg met de specialist, random monsters te nemenin de directe omgeving en binnen de concentratie om de betekenis van een derge-lijke concentratie vast te stellen.

Reinigen, drogen (nummeren) en verwerken van monstersDe monsters moeten op de standaard wijze worden gedocumenteerd. Bij de ver-werking van de monsters moet rekening worden gehouden met bovengenoemdebeperkingen. De met het röntgenapparaat gescande monsters worden in overlegmet de botanische afdeling verder verwerkt.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

108

Page 109: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Literatuur Bachmann, H.-G. 1982: The identification of slags from archaeological sites,London (Institute of Archaeology / Occasional publication 6).Doswald, C., A. Duvauchelle, L. Eschenlohr, W. Fasnacht, V. SchaltenbrandObrecht, M. Senn-Luder, V. Serneels 1997: Grabungstechnik. Erze, Schlacken,Eisen: Einführungskurs zum Studium der frühen Eisenmetallurgie und derBestimmung der Abfälle dieser Industrie. Basel.Sperl, G: 1980: Über die Typologie urzeitlicher, frühgeschichtlicher und mittelaltli-cher Eisenhüttenschlacken, studien zur industrie-archäeologie VII, Wien.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

109

Overdracht aan de specialistIndien niet alle verzamelde slakkenen monsters aan een specialist teronderzoek kunnen worden aangebo-den, moet in overleg met de specialisteen selectie worden gemaakt.

Bij het overdragen van slakken voordeterminatie en analyse aan een spe-cialist, moeten de voor de interpreta-tie noodzakelijke opgravingsgege-vens, dateringen en contextinformatieworden meegeleverd.

AdressenIneke JoostenInstituut Collectie Nederland (ICN)afdeling ConserveringsonderzoekPostbus 76709, 1070 KA Amsterdamtel.: 020-3054688/728fax: 020-3054700e-mail: [email protected]

Matthijs van Niep/a Admiraal de Ruyterweg 285 1h,1055 LV Amsterdamtel.: 06-23102251e-mail: [email protected]

Patrice de RijkNiedersächsisches Institut fur histori-sche KüstenforschungViktoriastrasse 26, D 26382WilhelmshavenDuitslandtel.: ++49 4421915143e-mail: [email protected]

Page 110: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

110

Page 111: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

19 OnderzoekHout was in het verleden een veelgebruikt bouwmateriaal en is daaromeen omvangrijke, archeologischevondstcategorie. Dendrochronologischonderzoek van eik kan leiden tot eenop het jaar - en soms seizoen - nauw-keurige datering van het tijdstip waar-op de boom werd gekapt. Ook es, iep,beuk, zilverspar en grove den zijnonder zekere voorwaarden bruikbaar.Exacte dateringen zijn onmisbaarvoor ons inzicht in de chronologie(volgorde/gelijktijdigheid) en schaal(het organisatieniveau) van gebeurte-nissen uit het verleden. Nader statis-tisch onderzoek van jaarringpatronen,al dan niet in samenhang met ander-soortige gegevens, leidt tot land-schaps- en klimaatreconstructies,meer inzicht in de interactie tussenmens en landschap en de reconstruc-tie van handelsroutes.

Bij dendrochronologisch onderzoekworden de jaarringbreedten in hethout opgemeten. De resulterendemeetreeks wordt gedateerd door ver-gelijking met bestaande, regionale,referentiekalenders uit Nederland ende omringende landen.Er bestaan ook specifieke onder-zoekstechnieken:* Herkomstbepaling: de globale her-

komst van het hout wordt vastge-steld aan de hand van de bij dedatering meest succesvolle referen-tiekalenders.

* 14C-datering: dendrochronologisch

ondateerbaar hout kan met de 14C-methode gedateerd worden.

* Bosreconstructie: de ontwikkelingvan voormalige bossen kan gere-construeerd worden met behulp vaneen combinatie van technieken:houtsoortdeterminaties en dendro-chronologie, micromorfologischbodemonderzoek, palynologie, deanalyse van macroresten en insec-ten (mijten), en de analyse van deboommorfologie (wortels, stammen,takken).

19. DENDROCHRONOLOGISCH ONDERZOEK

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

111

Onderzoekstechnieken

Page 112: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Bemonsteren; algemeenDe monstername wordt bepaald door: 1. de onderzoeksvraagstelling2. het type object

Ad. 1Bij het opstellen van een Programma van Eisen en/of voorafgaande aan hetonderzoek dient een dendrochronoloog te worden geraadpleegd. Op deze wijzekan men op de hoogte worden gesteld van bestaande dendrochronologische vra-gen m.b.t. specifieke perioden, gebieden en/of vindplaatstypen. Tevens kunnendan gezamenlijke onderzoeksvragen worden opgesteld en kan overleg wordengevoerd over de bemonsterings- en onderzoeksstrategie in relatie met de beant-woording van de onderzoeksvragen.

Ad. 2Het karakter van een vondst heeft consequenties voor de monstername. Een‘gewone vondst’ wordt op een andere manier bemonsterd dan bijvoorbeeld eenhouten tempel.

Voor dendrochronologisch daterend onderzoek moet een monster 60 of meer rin-gen hebben. Om de kans op een datering zo groot mogelijk te laten zijn, moetenzoveel mogelijk monsters genomen worden. Het dendrochronologisch laboratori-um moet zelf de beste keuze onder de monsters kunnen maken. Bovendien is dekans groot dat individuele monsters geen datering opleveren maar de middelcurvevan een aantal monsters samen wel. De aanwezigheid van spinthout (de circa 15tot maximaal 50 buitenste ringen van een boom, die het kernhout omringen) ende laatst gegroeide jaarring onder de schors, is belangrijk voor de exactheid vande datering.

Bemonsteren; werkwijzeLet bij het nemen van een dendrochronologisch jaarringenmonster op het volgen-de:- Neem de grootst mogelijke diameter.- De te zagen schijf moet niet dikker dan 5-6 cm zijn.- Neem, indien aanwezig, het stuk van de paal/stam met alle jaarringen van mergtot en met spinthout en liefst de laatst gegroeide jaarring. Deze is vaak te her-kennen aan de aanwezigheid van schors.

- Neem een stuk zonder rotte plekken of rotte kern.- Vermijd de stukken met vergroeiingen in het jaarringpatroon, zoals bij zijtakken ofde overgang naar het wortelhout.

- Om te voorkomen dat het spinthout losraakt van het kernhout, kan men vantevoren het te zagen deel omwinden met verband of stevige tape en zo schors,spinthout en kernhout bij elkaar houden.

- Verpak elk individueel monster in een schone plastic zak.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

112

Page 113: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

- Seal het monster zonder water in, met het vondstnummer duidelijk zichtbaar aande buitenkant.

Desnoods kunnen er twee monsters van één stam genomen worden: één metspinthout en één met de meeste jaarringen, als deze twee vereisten niet op het-zelfde stuk te vinden zijn.

N.B.Eikenhout is in het veld over het algemeen makkelijk te herkennen:- Het kernhout: is taai en vezelig, de kleur is donkerbruin tot zwart.- Het spinthout (niet altijd aanwezig): een lichtbruine tot zandkleurige rand om hetkernhout. Spinthout is in vergelijking met het harde taaie kernhout erg zacht enlaat gemakkelijk los.

- In het horizontale vlak (de zogenaamde kopse kant van een paal of stam) is despecifieke houtcelstructuur van eik met het blote oog te zien als concentrischerijen gaatjes, met dwars daarop vanuit de kern naar de buitenste ringen toe,glanzende banen, als de spaken van een wiel.

- Bovenste aangetaste delen van eiken palen hebben vaak een rafelige zwarte‘pluim’.

- Het kernhout van subfossiele eik is in de meeste gevallen niet te breken met dehand, dit in tegenstelling tot andere houtsoorten (met uitzondering van naald-hout, dat echter alle andere kenmerken van eik mist)

Eiken palen en palen van naaldhout zijn vaak zo hard dat een kettingzaag gebruiktmoet worden. Het werken met een kettingzaag is gevaarlijk en mag alleen doorspeciaal opgeleide mensen gedaan worden. Zijn die niet aanwezig, dan kunt u deplantsoenendienst of afdeling groenvoorziening van de gemeente inschakelen.

Bijzondere objecten: dienen niet bemonsterd te worden, maar in hun geheel teworden uitgegraven, gewassen en verpakt (zie richtlijnen hoofdstuk 3: onverkooldhout).

Bemonsteren t.b.v. specifiek(e) onderzoek(stechnieken)Herkomstbepaling: optimaal is monstername van alle voor dendrochronologischonderzoek geschikte stukken hout in de opgraving;

Bosreconstructie: hiertoe dient het voormalige bos (steekproefsgewijs) opgegra-ven te worden. De morfologie van de boom(resten) - wortels, stammen, takken -dienen in het veld te worden vastgelegd. Optimaal is de monstername van allevoor dendrochronologisch onderzoek geschikte houtresten van het voormaligebos in de opgraving.

Reinigen, drogen en verwerken van monstersHet hout dient gewassen te worden en in plastic te worden verpakt (inclusiefvondstkaartje met de relevante gegevens).

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

113

Page 114: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Tijdelijke opslag In verband met een mogelijk snel verslechterende conservering dient het materi-aal binnen één tot enkele maanden naar een dendrochronologisch laboratoriumgestuurd te worden.

Literatuur en websiteBaillie, M.G.L., 1982:Tree-Ring Dating and Archaeology. London.Jansma, E., 1995: RemembeRINGs. The Development and Application of Localand Regional Tree-Ring Chronologies for the Purposes of Archaeological andHistorical Research in the Netherlands. ( Nederlandse Archeologische Rapporten19). Amersfoort.

http//web.utk.edu/~grissino

AdressenROBNederlands Centrum voor Dendrochronologie RINGPostbus 16003800 BP Amersfoorttel.: 033 4227513/514fax: 033 4227799

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

114

Overdracht aan de specialistIndien niet alle verzamelde houtmon-sters aan een specialist ter onderzoekworden aangeboden, moet in overlegmet de specialist een selectie wordengemaakt. Bij de overdracht van het

materiaal aan een specialist moetende voor de interpretatie noodzakelijkeopgravinggegevens, dateringen encontextinformatie worden meegele-verd.

Page 115: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

20 Organismen, die tijden hun leven koolstof opnemen, verkrijgen daarbijde 14C-evenwichtsconcentratie vanhun omgeving. Tijdens de groei kanhet koolstof en daarmee ook het 14Cworden vastgelegd in cellen, zoals inplantenmateriaal als zaden en boom-ringen, en is dan niet meer mobiel.Het kan ook zijn dat het koolstof zichverspreid over het organisme en tij-dens het leven in evenwicht is met deomgeving. De uitwisseling met deomgeving staakt dan bij de dood vanhet organisme. Geen nieuw 14C wordtnog aangevoerd en de aanwezige14C- concentratie begint vanaf datmoment af te nemen door het radio-actief verval: de 14C-klok is gestart.

materiaalkeusAllereerst kan alleen materiaal datrepresentatief is voor een bepaaldegebeurtenis gebruikt worden voor dereconstructie van deze gebeurtenis.Het is zaak om hieromtrent van tevo-ren zekerheid te hebben.Onbetrouwbare monsters leveren ookeen datering, maar een datering dieper definitie geen betrouwbare relatiekan herbergen.

Geschikt of ongeschikt materiaalhangt af van de kennis omtrent dekoolstofopname - en zo ook de 14C-opname van het materiaal. Aan dehand van de bepaling van het 14C-gehalte van het materiaal - de bepa-ling van de ratio van het aantal 14C-atomen ten opzichte van het aantal12C-atomen - wordt de tijdsduurbepaald van het radioactief verval. Inhoeverre uit deze tijdsduur, de 14C-

datering, ook de feitelijke datering vaneen specifieke gebeurtenis weergeeft,bepaalt of we geschikt of ongeschiktmateriaal hebben. Voor materiaal dathet koolstof direct vastlegt, zoals inplantenmateriaal (hout, bladeren,zaden, haren) representeert de 14C-datering de tijd sinds het ontstaan.Kennis omtrent de groei is dan nogvan belang voor de bepaling van despecifieke gebeurtenis. In dit verbandverdienen eenjarige materialen(zaden, boomringen, haren) de voor-keur in plaats van materialen (hout ofhoutskool) waarvan de groeiperiodeniet is vast te stellen.Geheel anders ligt het bij materiaal,

waar koolstof wordt opgenomen ineen traject van groei tot dood, zoals inbotten. Hierbij herbergt de 14C-date-ring een zekere verblijfsduur van hetkoolstof en is extra informatie nodigom hiervoor te corrigeren. Een geheelandere parameter is de schijnbareveroudering als gevolg van afwijkende14C-evenwichtsconcentraties in ver-schillende milieus. Dit geldt voor hetmariene milieu (reservoir ouderdomgemiddeld 400 jaar), maar ook voorgrondwater met opgeloste kalk (‘hardwater effect’).

ContaminatieContaminatie door koolstof van inwer-kende zuren uit het omringende milieu(humuszuren van bodems en grond-water) levert een 14C-datering, diezowel te jong als te oud kan uitkomen.Veelal worden deze verontreinigingenstandaard door chemische preparatie(zuur-loog-zuur) verwijderd of wordenspecifieke fracties geselecteerd van-

20. 14C-DATERING

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

115

Page 116: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

wege hun geringe gevoeligheid voorcontaminatie (collageen van botten,cellulose van hout of textiel). Echterbepaalde contaminaties worden nietstandaard in de preparatie verwijderden leveren te hoge ouderdommen(van fossiele origine: conserverings-middelen, teer, olie) of te jonge ouder-dommen (schimmels, wortels).

Materiaal voor 14C-dateringenDe hoeveelheid materiaal dat nodig isvoor een 14C-datering hangt af van demethode die wordt gebruikt. Voor deAMS-methode (‘accelerator massspectrometry’), waarbij een hoog ren-dement wordt behaald bij het tellenvan individuele atomen, is voor eenroutine analyse ongeveer een prepa-raat van 1 milligram nodig. De analyti-sche precisie is ongeveer 0,5% (over-eenkomend met 40 14C-jaren). Voorde klassieke telbuismethode is veelalduizend keer zoveel materiaal nodig.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

116

Literatuur en websitePlicht, H. van der 2001: Isotopenonderzoek in de archeologie. You arewhat you eat, Archeobrief 19 (zomer 2001), 3-7.Plicht, H. van der 2001: Isotopenonderzoek in de archeologie. 14C clock-wise/counterclockwise, Archeobrief 20 (herfst 2001), 3-7.

Voor adressen en weblinks: www.radiocarbon.org

Page 117: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

AdressenCentrum voor Isotopen OnderzoekNijenborgh 49747 AG Groningentel.: 050-3634760fax: 050-3634738

Faculteit Natuur- en ScheikundePostbus 800003508 TA Utrechttel.: 030-2532238

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

117

Overzicht van de materiaalkeus voor 14C-dateringen met AMS.Voor de klassieke telbuismethode is veelal duizend keer zoveel materiaal nodig.

Page 118: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

118

Page 119: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

21 Een gevarieerd aanbod van analys-etechnieken is voorhanden om dechemische samenstelling van grond-soorten of artefacten te onderzoeken.In dit overzicht worden een aantal toe-passingen genoemd waarbij de mon-stername-methode (A, B of C) staataangegeven. Tevens wordt beschre-ven hoe grondsoorten of artefacten,die in aanmerking komen voor chemi-sche analyses, op het oog te herken-nen zijn.

Aard en voorkomen van het materiaalChemisch onderzoek kan plaatsvin-den bij onder andere fosfaatminera-len, voedselresiduen en mineralen(pigmenten / zware metalen).Fosfaten zijn soms herkenbaar aanrode, groene of blauwe plekken in debodem, maar dat is niet strikt noodza-kelijk. Ook zonder deze waarneemba-re kleuren kan het fosfaatgehalte vande bodem hoog zijn. Fosfaten zijnafkomstig uit botmateriaal of fosfolipi-den uit het vetweefsel van dieren.Voedselresiduen zijn soms herken-baar als aankoeksel of gekleurdevlekken op scherfmateriaal. Restantenvan vetzuren, lipiden of eiwitten zijnvrijwel niet waarneembaar, omdat zein de scherven geabsorbeerd kunnenzijn en kunnen alleen door chemischeanalyse aangetoond worden.Mineralen (zowel organische als anor-ganische) zijn herkenbaar als een dui-delijk gekleurde korst (kristallen) ofhomogene gekleurde poederachtigeafzetting op scherven of andereobjecten. Deze mineralen zijn somsonveranderd vanaf het moment van

begraven, maar ook omzettingen totandere (secundaire) mineralen zijnmogelijk, afhankelijk van het milieu inde bodem (zuurgraad, vochtigheid,zuurstofgehalte en micro-organis-men).Organische verbindingen zoalscoprosterol duiden op de aanwezig-heid van menselijke coprolieten.Coprosterol is niet waarneembaar enslechts doormiddel van analysetech-nieken aan te tonen.De aanwezigheid van zware metalenin de grond is moeilijk waarneembaar,alleen een zware-metalen-analysegeeft hierover uitsluitsel. Slechts inzeldzame gevallen zijn bijvoorbeeldkwikrestanten waarneembaar als zil-verwitte bolletjes.

Een toepassing zoals het identificerenvan bloedrestanten op vuursteen doormiddel van electroforese en immuno-logische technieken is nog enigszinscontroversieel. Voor meer zekerheidover deze toepassing is nog naderonderzoek nodig.

Onderzoek en monsternameHet belang van chemisch onderzoekvoor de archeologie ligt voornamelijkop de volgende vier gebieden:

1. Lokaliseren van anthropogenegebieden

- Fosfaatanalyse van grondmonsters(zie monstername C)- Zware-metalenanalyse of mineralen-analyse van grondmonsters (zie mon-stername A). Deze analyse is bijvoor-

21. CHEMISCH ONDERZOEK

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

119

Page 120: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

beeld relevant met betrekking tot res-tanten van industriële activiteiten.- Identificatie van vermoedelijke men-

selijke coprolieten / mestlagen vanhumane oorsprong (niet schoonma-ken, maar direct bemonsteren op deopgraving, zie monstername B).

2. Vaststellen van leefgewoonten

- Voedselresten-analyse (niet schoon-maken maar direct bemonsteren opde opgraving, zie monstername B).Deze analyse is relevant met betrek-king tot bijvoorbeeld vetresiduen(afkomstig van plantaardige oliën,melk, vis, vlees) in scherven. Maarook bij het vaststellen van diversegraansoorten d.m.v. onverzadigde vet-zurenanalyse en bij het vaststellenvan bijvoorbeeld restanten van wijn enbier, respectievelijk tartaarzuur en cal-ciumoxalaat op scherven.- Zware-metalenanalyse van botmate-riaal, voor romeins materiaal analyseop lood (zie monstername B).- Mineralenanalyse, pigmentengebruikt voor cosmetica, verf, chemi-caliën gebruikt voor industrie, far-maceutische doeleinden of mogelijkzelfs alchemie (niet schoonmaken,maar direct bemonsteren op deopgraving (zie monstername B).- Hars- of vet-identificatie in zalfpotjesof flesjes (niet schoonmaken, maardirect bemonsteren op de opgraving.Zie monstername B).- DNA -analyse in botten en tanden(zie monstername B).- Ook kan gedacht worden aan identi-ficatie van galstenen of nierstenen inskeletten (zie monstername B).

3. Achterhalen van samenstellingen vervaardigingswijzen vanarcheologische objecten

- Metalen-analyse voor extra metallurgische informatie.

4. Achterhalen van de handelsbe-trekkingen

- Herkomst van ceramiek, barnsteen,metalen/legeringen, bouwmaterialen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

120

Betuline, component in neolithischeteerresiduen.

Page 121: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Bemonsteren; methode A

Consequenties voor opgravenStel het spoor vast dat aan een chemisch onderzoek onderworpen moet worden. Maak het spoor schoon met een schone troffel en neem van een representatiefen homogeen uitziend gedeelte van het spoor zorgvuldig de monsters zonder verontreinigingen uit de omgeving van het spoor mee te nemen.

Monstername1. Neem ca. 5 monsters van elk 100-500 gram. 2. BLANCO: Bepaal wat behoort tot de zogenaamde “omgeving” van het spoor enneem ook hier ca. 5 monsters van elk 100-500 gram. Dit zijn “blanco” monstersdie in theorie een significant lager gehalte aan te identificeren verbindingen moetopleveren dan in het spoor zelf.

Wijze van aanleverenBerg de monsters op in speciale glazen monsterflesjes met luchtdichte afsluiting. Geen plastic zakjes gebruiken.

MonsterverwerkingEtiketteer en registreer de monsters volgens het eigen systeem.

Tijdelijke opslagBerg de monsters op in een donkere en koude (5-10 graden Celsius) omgeving,bij voorkeur een koelkast.Voeg geen schimmelremmers toe aan de monsters.

Bemonsteren; methode B

Consequenties voor opgravenBepaal welke objecten/gedeelten aan een chemisch onderzoek onderworpen moeten worden. Werk zoveel mogelijk steriel. Voorkom contact van de vingers met de binnenkantvan de monsterflesjes en de binnenkant van de dekseltjes en tevens met de harenvan de kwast.Trek dunne latex handschoenen aan om biologische verontreiniging van de teonderzoeken objecten/gedeelten met lichaamseigen materiaal te voorkomen.Verwijder voorzichtig voor zover mogelijk met een kwastje omgevingsverontreinin-gen zoals aarde en zandkorrels van de objecten/gedeelten.Let op: Voedselresten niet verwijderen van de scherf.

Monstername1. Neem zoveel mogelijk beschikbaar materiaal mee voor onderzoek. Een minimalemonstergrootte is hier niet te noemen omdat de beschikbare hoeveelheden meestal klein zullen zijn.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

121

Page 122: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

2. BLANCO: Bepaal indien mogelijk wat behoort tot de zogenaamde “omgeving”van het monster en neem hier max 5 monsters. Dit zijn “blanco” monsters die intheorie een significant lager gehalte aan te identificeren verbindingen moet opleve-ren dat in het spoor zelf.

Wijze van aanleverenBerg de monsters op in speciale glazen monsterflesjes met luchtdichte afsluiting. Geen plastic zakjes gebruiken.

MonsterverwerkingEtiketteer en registreer de monsters volgens het eigen systeem.

Tijdelijke opslagBerg de monsters op in een donkere omgeving in een vrieskist bij de laagst moge-lijke temperatuur, bij voorkeur min 20 graden Celsius.Voeg geen schimmelremmers toe aan de monsters.

Bemonsteren; methode C

Monstername(Monstervoorbereiding volgens NEN 5751 grondvoorbereiding)1. Bepaal het terrein dat bemonsterd moet worden en zet een meetsysteem metpunten om de 5 meter uit zodat van iedere 25m2 een droog monster van ca. 10gram kan worden genomen. 2. BLANCO: Bepaal wat behoort tot de zogenaamde “omgeving” van het te onder-zoeken terrein en neem hier met hetzelfde meetsysteem een even groot aantalmonsters van elk ca. 100 gram. Dit zijn “blanco” monsters die in theorie een sig-nificant lager gehalte aan fosfaat moet opleveren dat op het terrein zelf.

Wijze van aanleverenBerg de monsters op in speciale glazen monsterflesjes met luchtdichte afsluiting. Geen plastic zakjes gebruiken.

MonsterverwerkingEtiketteer en registreer de monsters volgens het eigen systeem.

Tijdelijke opslagBerg de monsters op in een donkere en koude (5-10°C) omgeving, bij voorkeureen koelkast.Voeg geen schimmelremmers toe aan de monsters.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

122

Overdracht aan de specialistVoer de analyses binnen twee wekenuit. Organische materialen kunnen

namelijk worden afgebroken door licht,lucht en enzymen van micro-organis-men.

Page 123: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Websites en literatuurCavanagh, W.G., S. Hirst en C.D. Litton 1988. Soil phosphate, site boundariesand change point analysis. Journal of Field Archaeology, vol 15, 67-83.Pollard, A.M. en C. Heron 1996: Archaeological Chemistry. Cambridge.

http://www.umu.se/envarchlab/MaiFrame.html(Environmental Archaeology Laboratory Department of Archaeology & Sami Studies KBC plan 5 University of Umeå S-90187 Umeå Sweden)

http://www.wisc.edu/larch/aclab/larch.htm(laboratory for archaeological chemistry 5470 Social Sciences Building University of Wisconsin-Madison Madison Wisconsin 53706)

http://www.geol.lu.se/personal/kfL/kfl.htm(The Laboratory for Ceramic ResearchDepartment of Quaternary Geology University of Lund, Tornavägen 13, SE-22363 Lund, Sweden )

http://www.student.brad.ac.uk/clampert/(Department of Archaeological Sciences, University of Bradford, UK)

http://www.ohioarch.org/ArchaeologicalReports.htm(Voor informatie over: bloedresidue analyse)

AdressenAdviesbureau LagasDe la Gardestraat 47 2722 AT Zoetermeertel.: 06-27116615 / 079-3418996

Archeoplan CRA / ECOOude Delft 224 2611 HJ Delfttel.: 015-2145295

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

123

Page 124: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

124

Basisprocedure micromorfologisch onderzoek (naar Kooistra 1991).

Page 125: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

22 InleidingMicromorfologie is een naam voormicroscopische technieken waarmeeje bodem- en sedimentmonsters kanbestuderen en zegt niets over deonderwerpen waarvoor het ingezetkan worden en de scope van deresultaten. Micromorfologie is alsvolgt te definiëren: “Het in onverstoor-de toestand bestuderen van de structuur van ruimtelijke patronen innatuurlijke en niet-natuurlijke bodemsmet behulp van diverse microsco-pische technieken voor een aantalspecifieke werkvelden”.

Binnen de archeologie is de micro-morfologie voor de volgende werkvel-den in te zetten:1. Landschapsreconstructies in ver-

schillende tijdsperioden: wind- enwatersedimentatie en erosie; hel-lingprocessen, veenvorming; ver-natting en verdroging van de grond,periglaciale en glaciale verschijnse-len, inclusief vorstwerking.

2. Bodemvorming en verwering: uit-spoeling, neerslagen; humusvor-men, bodembiologie, begroeiings-vormen; struktuurontwikkeling;waterhuishouding, verwering.

3. Bewoningsgeschiedenis: ophogin-gen/afgravingen;verdichtingen/betredingen; aanrij-kingen; afvallagen; vuurplaatsen;branden; posities en kwaliteit bot-ten, organisch materiaal en scher-ven; drainage/klink.

4. Landgebruik: gebruik als akkerland,grasland en bos, met wisselinglandgebruik. Verschillende typenlandbouw aan de hand van grond-

bewerkingen, structuurverschillenen humustypen, aanrijkingen, bran-den.

5. Kwaliteit bodemarchief: degradatie-vormen organische stof; verstorin-gen; scheiding voormalige proces-sen en actuele, chronologie; effec-ten fysische-, chemische- en biolo-gische processen.

In combinatie met palynologie zijntevens vaak dateringen mogelijk alsreferentie profielen beschikbaar zijn.

Met behulp van micromorfologie kanveel informatie die in de bodem opge-sloten ligt, ook die uit het verleden,achterhaald worden. Dit zijn ‘afdruk-ken’ van natuurlijke processen, dehandelingen die mensen verrichttenen die van hun interacties.Als de situatie in het veld goedbeschreven is, de monsters op degoede plaats genomen zijn en degrootte ervan voldoende is om de ver-schijnselen te bestuderen, kan demicromorfologische analyse informatieverschaffen over zowel grote land-schappelijke eenheden als specifiekesporen. Dit is vergelijkbaar met paly-nologie waarbij ook via microscopischonderzoek uitspraken gedaan kunnenworden over zowel vegetatie succes-sies, als over specifieke soorten.

Aard en voorkomen van het onderzoeksmateriaalIn de bodem komen vaak verschijnse-len voor die in het veld niet te duidenzijn.* Waardoor zijn zwarte lagen

ontstaan?

22. MICROMORFOLOGISCH ONDERZOEK

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

125

Page 126: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

* Zijn onregelmatige verkleuringennatuurlijk of door mensen veroorzaakt?

* Liggen bepaalde botten, stukkenhout e.a. wel op hun oorspronkelijkeplek of zijn ze verplaatst? Indien ver-plaatst, komen er nog bodemrestenof -verschijnselen op of in voor dieiets over de herkomst zeggen?

* Wat is de genese van het sedimenten de bodem? Onder welke klimato-logische omstandigheden en in welkmilieu zijn ze gevormd?

* Heeft in deze laag landbouw plaats-gevonden en zo ja, welk type land-bouw?

* In welk materiaal komen de vond-sten voor, liggen deze materialen insitu, komen ze op of in een bodem,afzetting, laag voor?

* Wijzen sommige onregelmatighedenin een laag op menselijke activiteitook als er geen duidelijke sporen inhet veld worden gevonden?

* Zijn er omzettingen van organischestof en wat is de kwaliteit ervan?

* Wat is de chemische samenstellingvan vondsten, verschijnselen en ver-andert deze over een bepaald tra-ject?

* Dateren vondsten van voor, tijdensof na de bodemvorming? Of warenze reeds in het moedermateriaalaanwezig?

Afhankelijk van de vraagstelling wis-selt de aard en het voorkomen vanhet onderzoeksmateriaal. Deze kun-nen betrekking hebben op: (1) speci-fieke lagen in een profiel, (2) sporenen (3) vondsten, in hun voorkomenen context. In alle gevallen zijn hetvoorkomen ervan, het karakter entype materiaal, de positie in het profielén de overgangen naar de omgeving

c.q. andere lagen en sporen vanbelang voor de bemonsteringsstrate-gie. Omdat in de bodem imprints vanzowel de geologie/geomorfologie, alsde bodemvormingen en archeologieaanwezig zijn, die vaak door elkaarheen lopen en door de tijd kunnenveranderen, moet de omgeving vanhet onderzoeksmateriaal nauwkeurigbeschreven worden. Temeer omdatmensen in het verleden meer dan nurekening hielden met verschillen inhet landschap ontstaan door de geo-logie/geomorfologie en bodemvormin-gen.

OnderzoekDe slijpplaten van ongestoordebodemmonsters worden geanalyseerdmet een polarisatie research-lichtmi-croscoop met vergrotingen tot 250 x.Overzichten van de gebruikte proce-dures zijn gegeven in Kooistra (1990,1991). In de rapportage van hetmicromorfologisch onderzoek wordende verschijnselen geïdentificeerd entoegekend aan processen, met aan-duiding van hun chronologie en inter-acties. Afhankelijk van aanwezigearcheologische gegevens en integra-tie met andere specialisten kunnen depatronen en reconstructies verder-gaand ingevuld worden.De slijpplaten en losse geprepareerdemonsters, die gemaakt zijn om chemi-sche omzettingen te bestuderen wor-den bij hoge vergrotingen, tot ca.6000 x, met een elektronen micro-scoop (SEM) bestudeerd waarbij vanrelevante velden de chemischesamenstelling met behulp van X-rays(EDX) wordt bepaald. Op deze wijzezijn de chemische samenstelling enveranderingen op korte afstand in deoorspronkelijke setting te bestuderen.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

126

Page 127: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

VELDWERK

Gezien de grote variatie in vraagstellingen en vaak voorkomende superpositie vangeomorfologische, bodemkundige en archeologische verschijnselen vindt de selec-tie van de locaties in het veld in samenwerking met archeologen door de specialistplaats. De bemonstering, registratie en analyses worden door de specialist ver-zorgd.

Bemonsteren; strategieënEr zijn twee strategieën te onderscheiden: de continue bemonstering en de selec-tieve bemonstering.De continue bemonstering wordt gebruikt voor reconstructie van de geogenese,bodemvorming en menselijke invloed door de tijd. Hierbij is het belangrijk de mon-sterlocaties zo te kiezen dat de overgangen van de lagen goed bemonsterd zijn endat er een korte overlap is van ca. 2 cm, om verstoringen aan de randen van demonsters te elimineren. Bij een selectieve bemonstering horen naast het materi-aal zelf ook de overgangen naar de omgevende lagen c.q. sporen goed bemon-sterd te worden. De monsters kunnen horizontaal zowel als vertikaal genomenworden, afhankelijk van de vraagstelling en het voorkomen in het profiel.Daarnaast is het mogelijk monsters te nemen in een schoongemaakt (loop)vlak.

Bemonsteren; werkwijze en registratieEr zijn verschillende bemonsteringstechnieken ontwikkeld om onverstoorde, geo-riënteerde monsters te nemen. De gangbare methode maakt gebruik van metalenmonsterblikjes, waarvan de zijden één geheel vormen met een boven- en onder-deksel die verwijderd kunnen worden. Er zijn verschillende grootten in gebruik.Voor archeologische monsters met hun complexiteit van natuurlijke en antropoge-ne effecten met hun overgangen zijn grote monsters noodzakelijk. De gangbarematen hiervoor zijn 15 x 8 x 5 (l x b x d) cm. Op geselecteerde bemonsteringslo-caties wordt een effen vlak gemaakt, één deksel van het monsterblikje verwijderden de open kant op de juiste locatie geplaatst met de lasnaad linksboven. Ondergelijkmatige druk met gelijktijdig insnijden en verwijderen van de grond er omheenworden de blikjes geheel gevuld. Dit wordt gecontroleerd door het bovendekselkort te openen. Als het te bemonsteren materiaal te bros of te hard is, kan menvoor-impregnatie overwegen. Voor-impregnatie kan in het veld gedaan worden meteen metaalvernis of kunsthars. Ook kunnen brokken materiaal met gipsverbandverpakt worden en verder behandeld en beschreven als de monsters in blikken.

Als het blikje vol is vindt registratie plaats. De volgende gegevens worden opgeno-men: een volgnummer, de datum, plaats en naam opgraving, oriëntatie monster-blikje (lange zijde horizontaal of vertikaal), de bemonsterde laag, de diepten enpositie in het profiel. Op het deksel van het blikje wordt het volgnummer, dedatum, een naam en diepten met pijl voor de bovenkant geschreven met eenwatervast stift. Daarnaast kunnen foto’s genomen worden van het profiel metmonsterblikjes en/of een schets gemaakt van de profielwand met laag aanduidin-gen en positie monsters.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

127

Page 128: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Met een lang mes wordt de grond schuin achter een monsterblikje los gestoken,de extra grond zorgvuldig in fasen afgesneden en het onderdeksel gesloten. Somsis het niet mogelijk het deksel erop te passen. Dan wordt hij omgekeerd eropgelegd, in een plastic zak gedaan en vast getaped. Als er veel wortels zijn kunnendie met een schaar worden afgeknipt en als er open ruimtes zijn dan worden dezeopgevuld met adequaat materiaal om verstoring te vermijden. Als er veel biologi-sche activiteit in het profiel te zien is, wordt een gaatjesdeksel gebruikt waardoorbodemorganismen de grond uit kunnen kruipen.Als het te bemonsteren materiaal nat is en er krimp te verwachten valt (klei,organisch materiaal) worden er monsterblikjes gebruikt van 2 cm dikte om hetmateriaal in te vriesdrogen. De gevulde monsterblikjes worden in plastic zakken gedaan waarop registratiegegevens herhaald worden en, indien nodig, volledig dicht getaped. Daarna vindtzodanige verpakking en stapeling plaats dat schokken en stoten tijdens vervoergeen invloed hebben. Naast een schets van het profiel met positie monsters is een profielbeschrijvingvan de lagen nodig, informatie over het recente landgebruik en de vraagstellingenbetreffende het onderzoek aan de diverse monsters. Bij een natte bemonstering in boorkernen, bijvoorbeeld t.b.v. de onderwaterarcheologie of diepe mechanisch gestoken boorkernen uit een afgedekt landschap,kunnen na eventuele drainage en opening van de buizen hieruit monsters voormicromorfologisch onderzoek worden genomen. Aanbevolen minimale diametervan de boorkernen 5 cm in verband met verstoringen langs de wanden. Ook hier-bij geldt dat de documentatie met vraagstellingen zo volledig mogelijk zijn.

Tijdelijke opslagDe gevulde monsterblikjes moeten opgeslagen worden in een koele, droge plaats,de natte monsters in een koelkast. De tijdelijke opslag dient kort te zijn om deactiviteit van organismen en chemische reacties zoveel mogelijk te beperken.Natte en/of krimpgevoelige monsters dienen z.s.m. geconserveerd te worden. Develddocumentatie wordt geregistreerd.

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

128

Conservering en preparatieDe beste conservering van slijpplaat-monsers is om deze te verwerken totgeïmpregneerde blokken. Dit gebeurtdoor de onverstoorde bodemmonstershetzij klimaats te drogen, hetzij tevriesdrogen. Klimaatsdrogen vindtplaats voor droge niet krimpendegrondmonsters; vriesdrogen voornatte en krimpende materialen. Degedroogde monsters worden daarnageïmpregneerd met een kleurloze

onverzadigde polyesteroplossing. Naverdamping van het grootste gedeeltevan het oplosmiddel uit deze oplos-sing worden de monsters verhard metgammaradiatie. Na uitzagen kunnende verharde blokken in kartonnenzakken met hun registratie gegevensen labnummer opgeslagen worden.

Uit de blokken wordt uit het middeneen plak van 2 cm dikte gezaagd.Eén kant wordt gevlakt, op een glas-

Page 129: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

Literatuur en websiteBisdom, E.B.A., Henstra, S., Jongerius, A. enThiel, F., 1975: Energy-dispersive x-ray analysis on thin sections and unimpregnated soil material. Neth. J. Agric. Sci.,23 (2), 113-125.Bisdom, E.B.A., en Schoonderbeek, D., 1983. The characterization of the shapeof mineral grains in this sections of soils by Quantimet and BESI. Geoderma 30,303 - 332.Courty, M.A., Goldberg, P. and Macphail, R., 1989: Soils and micromorphology inarchaelogy. Cambridge.Jongerius, A., en Heintzberger, G., 1975: Methods in soil micromorphology; atechnique for the preparation of large thin sections. (Soil Survey Papers 10).Wageningen.Kooistra, M.J., 1990: The future of soil micromorphology, in: L.A. Douglas (red.),Soil micromorphology. Amsterdam, 1990, 1-8.Kooistra, M.J., 1991: A micromorphological approach to the interactionsbetween soil structure and soil biota, Agriculture, Ecosystems and Environment34, 315-328.Mücher, H.J., Slotboom, R.T., en ten Veen, W.J., 1989: Eenenkeerdgrond palynologisch ontsloten: toepassing van de palynologie bij de toet-sing van en aanvulling op archvalische data. KNAG Geografisch Tijdschrift 23, 2:109 -118.Murphy, C.P., 1986: Thin section preparation of soils and sediments.Berkhamsted

Tevens is informatie te vinden op de volgende website: www.teamlandschap.nl

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

129

plaat geplakt en na harding gezaagdop 2 mm dikte. De glasplaat met ditmonster wordt machinaal tot ca. 100µm gevlakt, met de hand tot de ver-eiste 25 µm dikte en afgedekt meteen dekglas. Slijpplaten die bestu-

deerd worden met de SEM-EDX wor-den niet afgedekt met een dekglas.Losse monsters voor SEM-EDX kun-nen op verschillende manieren gepre-pareerd worden, afhankelijk van hettype materiaal en de vraagstellingen.

Page 130: VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIEVELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 3 VOORWOORD De Veldhandleiding Archeologie is het eerste deel van een reeks die door het College voor de Archeologische Kwaliteit

V E L D H A N D L E I D I N G A R C H E O L O G I E

130

Schema bemonsteringsstrategieën. a: continue bemonstering; b: selectieve bemonstering vanlagen, sporen en vondsten.

AdressenAlterra, WURAfdeling Landschap en Ruimtelijke OntwikkelingPostbus 47, 6700 AA Wageningentel.: 0317-474269fax: 0317-419000e-mail: [email protected]: www.alterra.wageningen-ur.nl

RAAP Archeologisch AdviesbureauPostbus 1347, 1000 BH Amsterdamtel.: 020-4634848e-mail: [email protected]

Universiteit van Amsterdam, IBEDFaculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Nieuwe Achtergracht 166, 1018 WV Amsterdam tel.: 020-5255890e-mail: [email protected]

Wageningen Universiteit, WURDept. OmgevingswetenschappenPostbus 37, 6700 AA Wageningentel.: 0317-482674e-mail:[email protected]

a b