shiva tattva

31
1 Hoofdstuk 1 Heer Çiva’s hoogste zegening Eens reisde de grote wijze Närada Muni naar het verblijf van Heer Çiva en begon hem daar op te hemelen door te zeggen, “U bent erg nauw verwant en dierbaar aan de Allerhoogste Heer Kåñëa. Niet alleen dat, u bent de manifestatie van Kåñëa; u bent niet verschillend van Hem. U kunt iemand bevrijding schenken en zelfs ook Kåñëa prema geven, het zeldzame juweel van transcendentale liefde voor Kåñëa.” Toen hij Närada hem zo op vele manieren hoorde verheerlijken, werd Heer Çiva kwaad en zei, “Je glorificatie van mij is onjuist. Ik ben helemaal niet dierbaar aan Çri Kåñëa.” Heer Çiva is feitelijk het meest dierbaar tot Çri Kåñëa, en daarom kan Kåñëa hem bepaalde diensten geven die Hij aan niemand anders kan geven. Toen de halfgoden en de demonen de Melkoceaan aan het karnen waren om zo de nectar der onsterfelijkheid te bemachtigen, was de eerste substantie die geproduceerd werd een krachtig en gevaarlijk gif dat de hele wereld aantastte. De halfgoden maakten hun smeekbede tot Çri Kåñëa, en Hij adviseerde hen om Heer Çiva te verzoeken het gif op te drinken. Zodoende vereerden ze Heer Çiva en baden, “Red ons alstublieft! Alleen u kunt ons beschermen!” Heer Çiva verzamelde het gif en nam het in zijn mond, maar aarzelde om het door te slikken, omdat hij dacht, “Heer Kåñëa is in mijn hart. Het gif zal Hem aantasten.” Daarom hield hij het gif in zijn keel, die hierdoor verbrandde en zijn nek een blauwe kleur gaf. Uit oprechte nederigheid zei Heer Çiva toen tegen Närada: “Ik wil Zijn geliefde toegewijde zijn, maar in werkelijkheid ben ik dat niet. Je weet dat mijn lichaam altijd bedekt is met het as van de crematieplaatsen, en dat ik altijd een slinger van doodshoofden om mijn nek draag. Mijn metgezellen zijn allemaal geesten en heksen, dus ik ben niet gekwalificeerd om Kåñëa’s meest dierbare toegewijde te zijn. Als ik Hem werkelijk zo dierbaar ben, waarom zou Hij mij dan hebben bevolen om me te koppelen aan de geaardheid onwetendheid om zodoende de verschrikkelijke taak van de vernietiging van het universum tot uitvoering te brengen? Als ik zo’n grote ontvanger van Zijn genade ben, waarom zou Hij mij dan hebben bevolen om Çaëkaräcärya te worden en een filosofie te prediken die tegen Hem gekant is?” Hoewel hij het tegendeel spreekt, was het in werkelijkheid juist omdat Çiva zo dierbaar is aan Kåñëa dat Kåñëa in staat was om hem de moeilijke opdracht te geven om als Çaëkaräcärya te verschijnen. 1 Veel mensen hadden de allerhoogste 1 Heer Çiva refereerde hier aan de lange geschiedenis met betrekking tot het propageren door Çrépäd Çaëkaräcärya van het concept dat de levende wezens in alle opzichten één zijn met God. Voor het verschijnen van Çaëkaräcärya vijftienhonderd jaar geleden was de leegteleer van het Boeddhisme, welke de autoriteit van de Veda’s verwerpt, prominent in India. Çaëkaräcärya is een incarnatie van heer Çiva, de allerhoogste toegewijde van de Heer. Echter, om het Boeddhisme te verdrijven en de autoriteit van de Veda’s weer in ere te herstellen, moest hij noodgedwongen een

Upload: rob-elings

Post on 23-Jun-2015

660 views

Category:

Documents


2 download

TRANSCRIPT

Page 1: Shiva Tattva

1

Hoofdstuk 1

Heer Çiva’s hoogste zegening Eens reisde de grote wijze Närada Muni naar het verblijf van Heer Çiva en begon hem daar op te hemelen door te zeggen, “U bent erg nauw verwant en dierbaar aan de Allerhoogste Heer Kåñëa. Niet alleen dat, u bent de manifestatie van Kåñëa; u bent niet verschillend van Hem. U kunt iemand bevrijding schenken en zelfs ook Kåñëa prema geven, het zeldzame juweel van transcendentale liefde voor Kåñëa.” Toen hij Närada hem zo op vele manieren hoorde verheerlijken, werd Heer Çiva kwaad en zei, “Je glorificatie van mij is onjuist. Ik ben helemaal niet dierbaar aan Çri Kåñëa.” Heer Çiva is feitelijk het meest dierbaar tot Çri Kåñëa, en daarom kan Kåñëa hem bepaalde diensten geven die Hij aan niemand anders kan geven. Toen de halfgoden en de demonen de Melkoceaan aan het karnen waren om zo de nectar der onsterfelijkheid te bemachtigen, was de eerste substantie die geproduceerd werd een krachtig en gevaarlijk gif dat de hele wereld aantastte. De halfgoden maakten hun smeekbede tot Çri Kåñëa, en Hij adviseerde hen om Heer Çiva te verzoeken het gif op te drinken. Zodoende vereerden ze Heer Çiva en baden, “Red ons alstublieft! Alleen u kunt ons beschermen!” Heer Çiva verzamelde het gif en nam het in zijn mond, maar aarzelde om het door te slikken, omdat hij dacht, “Heer Kåñëa is in mijn hart. Het gif zal Hem aantasten.” Daarom hield hij het gif in zijn keel, die hierdoor verbrandde en zijn nek een blauwe kleur gaf. Uit oprechte nederigheid zei Heer Çiva toen tegen Närada: “Ik wil Zijn geliefde toegewijde zijn, maar in werkelijkheid ben ik dat niet. Je weet dat mijn lichaam altijd bedekt is met het as van de crematieplaatsen, en dat ik altijd een slinger van doodshoofden om mijn nek draag. Mijn metgezellen zijn allemaal geesten en heksen, dus ik ben niet gekwalificeerd om Kåñëa’s meest dierbare toegewijde te zijn. Als ik Hem werkelijk zo dierbaar ben, waarom zou Hij mij dan hebben bevolen om me te koppelen aan de geaardheid onwetendheid om zodoende de verschrikkelijke taak van de vernietiging van het universum tot uitvoering te brengen? Als ik zo’n grote ontvanger van Zijn genade ben, waarom zou Hij mij dan hebben bevolen om Çaëkaräcärya te worden en een filosofie te prediken die tegen Hem gekant is?” Hoewel hij het tegendeel spreekt, was het in werkelijkheid juist omdat Çiva zo dierbaar is aan Kåñëa dat Kåñëa in staat was om hem de moeilijke opdracht te geven om als Çaëkaräcärya te verschijnen.1 Veel mensen hadden de allerhoogste

1 Heer Çiva refereerde hier aan de lange geschiedenis met betrekking tot het propageren door Çrépäd Çaëkaräcärya van het concept dat de levende wezens in alle opzichten één zijn met God. Voor het verschijnen van Çaëkaräcärya vijftienhonderd jaar geleden was de leegteleer van het Boeddhisme, welke de autoriteit van de Veda’s verwerpt, prominent in India. Çaëkaräcärya is een incarnatie van heer Çiva, de allerhoogste toegewijde van de Heer. Echter, om het Boeddhisme te verdrijven en de autoriteit van de Veda’s weer in ere te herstellen, moest hij noodgedwongen een

Page 2: Shiva Tattva

2

Heer slechts aanbeden teneinde hun zelfzuchtige wensen in vervulling te laten gaan, denkende, “Simpelweg door onze verering van God zal Hij tevreden zijn over ons en voldoen aan al onze wereldse verlangens.” Ze vereerden Hem alleen maar zodat Hij spoedig aan al hun wensen zou voldoen, niet om Hem te plezieren. Heer Kåñëa dacht, “Dit is erg gevaarlijk.” Hij riep Heer Çiva en instrueerde hem, “Zulke valse toegewijden zullen grote onrusten veroorzaken, dus houd ze ver van Mij weg. Breng een filosofie tot stand die het volgende stelt: ‘brahma satyaà jagan mithyä—het Absolute is waar, deze wereld is onwaar.’ Je moet prediken, ‘Alle zielen zijn Çiva; alle zielen zijn Brahma; allen zijn één. Jij bent brahma, het onpersoonlijke Absolute. Het is niet nodig om een andere God te aanbidden; je bent zelf de Allerhoogste God.’ “Aarzelend vroeg Heer Çiva aan heer Kåñëa, “Kunt U alstublieft aan iemand anders vragen om dit te doen? Ik ontbeer de kwalificatie voor deze dienst.” Kåñëa antwoordde, “Nee, jij zult dit moeten doen. In de gehele wereld zie ik niemand die zo capabel is als jij bent.” Terwijl hij zich schaamde zei Heer Çiva tegen Näräda, “Uiteindelijk heb ik moeten toegeven dat ik Zijn bevel tot uitvoering zou brengen. Verschijnend als Çaëkaräcärya predikte ik overal. ’U bent brahma, jij bent brahma, u bent het onpersoonlijke brahma. De gehele wereld is onecht.’ Ik heb er zoveel spijt van. Ik weet dat ik een grote overtreding heb begaan door er voor te zorgen dat nu zoveel mensen gekant zijn tegen Heer Kåñëa. Maar toch, om Zijn opdracht tot uitvoering te brengen heb ik deze doctrine verspreid. Gezien het feit dat Hij me soms zulke opdrachten geeft, is het duidelijk dat ik niet Zijn meest dierbare ben.”

De Bedriegers Bedriegend

Heer Çiva gaf Näräda ook blijk van zijn spijt dat hij zegeningen aan de vijanden van Kåñëa had gegeven. Om de verlangens van zijn Heer te vervullen, had hij zegeningen gegeven aan demonen zoals Rävaëa, Våkäsura, Çalva en Jayadratha, en zodoende had hij dus veel dingen gedaan die schijnbaar gekant waren tegen Kåñëa en kåñëa-bhakti. Näräda Muni zei echter, “Meester, probeer me alstublieft niet te misleiden. Ik weet dat wat u ook maar doet, altijd door u gedaan wordt om Heer Kåñëa te plezieren en om Hem te assisteren in Zijn spel en vermaak, ten gunste van alle levende wezens. U vertelde me dat u zo vaak zegeningen heeft gegeven aan Zijn vijanden. Ik weet dat Zijn vijanden, evenals de vijanden van Zijn toegewijde neven, de Päëòava’s, u aanbidden voor kwaadwillige zegeningen. Ik weet ook dat u ze deze zegeningen schenkt. Maar deze zegeningen zijn niet onfeilbaar; ze bevatten altijd wel een uitvlucht. In werkelijkheid bedriegt u al deze begunstigden teneinde Kåñëa te plezieren. U bent zonder twijfel Zijn meest dierbare vriend.”

compromis sluiten met de atheïstische filosofie van de Boeddhisten en zodoende een non-devotionele doctrine prediken.

Page 3: Shiva Tattva

3

Çiva en Näräda gingen door met het bespreken van historische incidenten, welke volgens Heer Çiva bewezen dat hij niet dierbaar was aan Kåñëa, maar welke volgens Näräda juist het tegenovergestelde bewezen.

Een uitvlucht

Het grote epos Mahäbhärata verhaalt over Koning Jayadratha, een van de vele demonen die zo’n sluwe zegening had ontvangen van Heer Çiva. Duryodhana, de neef langs vaderszijde van de vijf Päëòava broers, had zijn zus Dushala gehuwd aan koning Jayadratha, en hierdoor was de koning ook een soort stiefbroer van de Päëòavas geworden. Op een dag besloot Jayadratha om Draupadé, de vrouw van de Päëòavas, te ontvoeren, uit een intens verlangen om haar zijn eigen vrouw te maken. Toen hij haar dwong plaats te nemen in zijn strijdwagen berispte ze hem, en riep, “Ik ben de vrouw van de Päëòava’s. Als ze jou te pakken krijgen, zullen ze je straffen en doden!” De arrogantie van Jayadratha voorkwam dat hij naar haar luisterde, en hij zette de ontvoering voort. Ondertussen benaderde de wijze Näräda de Päëòava’s en informeerde hen als volgt: “Oh, ik zag Jayadratha Draupadé wegnemen, en ze was aan het huilen!” Twee van de Päëòavas, Bhéma en Arjuna, begonnen onmiddellijk Jayadratha te achtervolgen. Bhéma stapte van zijn strijdwagen af en rende sneller dan de paarden van Jayadratha. Met zijn pijl en boog veroorzaakte Arjuna een vuur dat de strijdwagen van Jayadratha omringde, die zo in de val zat en nergens meer heen kon. Zwaar geslagen door Bhéma en gearresteerd door Arjuna, werd Jayadratha vastgebonden aan de strijdwagen en zo meegenomen naar de plek waar Yudhiñöhira Mahäräja samen met Draupadé had verbleven. Bhéma en Arjuna spraken met Yudhiñöhira, hun gerespecteerde oudere broer. Bhéma drong bij hem aan, “Ik wil Jayadratha doden. Geef me alsjeblieft de opdracht om hem te doden.” Ter ondersteuning van Bhéma’s argument zei Arjuna, “Jayadratha heeft een afschuwelijke daad begaan en zou gedood moeten worden.” Koning Yudhiñöhira antwoordde, “De overtreding was begaan tegen Draupadé. We zouden het pleit aan haar moeten voorleggen, dan zullen we doen wat ze ook maar beveelt.” Toen Jayadratha tot aan de voeten van Draupadé werd gebracht, zei ze genadevol tegen haar echtgenoten, “Dood hem niet; vergeef hem. Hij is onze stiefbroer. Als jullie hem doden maak je van de zus van jullie neef een weduwe, en zal ze voor de rest van haar leven huilen.” Bhéma en Arjuna benaderden toen Heer Kåñëa en verzochten Hem: “Wat moeten we nu doen? We hebben beloofd Jayadratha te doden, en nu vertelt Draupadé ons dat we hem moeten vergeven.” Kåñëa antwoordde, “Voor iemand die werd vereerd, geldt eerverlies als zijnde erger dan de dood.” Arjuna scheerde toen het hoofd van koning Jayadratha, liet vijf plukken haar over en scheerde de ene helft van zijn gezicht, terwijl hij de andere helft

Page 4: Shiva Tattva

4

ongeschoren liet. Jayadratha voelde zich vernederd, en nadat hij was vrijgelaten door Bhéma en Arjuna dacht hij dat het inderdaad beter was geweest om te zijn gestorven. Hij dacht, “Ik ga op een of andere manier wraak nemen.” Zo verzonken in deze gedachten ging hij naar Gangotré in de Himälaya’s en onderging daar een strenge soort boetedoening om zo Heer Çiva te plezieren. Na enkele maanden gaf hij alle voedsel, water en lichamelijke activiteiten op, en stond op het punt te sterven. Op dat moment verscheen Heer Çiva voor hem en vroeg hem wat voor soort zegen hij graag zou willen ontvangen als beloning voor zijn ascese. Jayadratha antwoordde, “Ik wil wraak nemen op de Päëòava’s. Ik wil ze allemaal verslaan en doden.” Heer Çiva zei tegen hem, “Je kunt de Päëòava’s verslaan, maar dan wel alleen Yudhiñöhira, Bhéma, Nakula en Sahadeva; Arjuna niet.” Jayadratha zei, “Als u me niet tot mijn volste genoegdoening kunt zegenen, geeft u me dan alstublieft de zegen dat noch Arjuna noch iemand anders mij zal kunnen doden.” Heer Çiva antwoordde, “Deze zegen kan ik je geven: als je wordt onthoofd en je hoofd valt op de grond, zal de persoon die dat heeft veroorzaakt onmiddellijk dood neervallen. Jouw leven zal gespaard blijven en je hoofd zal zich weer verenigen met de rest van je lichaam. Zo kun je honderden duizenden malen ‘gedood’ worden, maar zul je niet sterven. Anderzijds, als je afgehakte hoofd in de handen van je vader valt en hij gooit het op de grond, zul je sterven.” Dit stemde Jayadratha tevreden en hij dacht, “Mijn vader zou dit nooit doen.” Toen de slag van Kurukshetra begon, koos Jayadratha de zijde van de vijand van de Päëòava’s, Duryodhana. Op een avond tijdens de veldslag, terwijl de zon onder ging, was de vader van Jayadratha verzonken in gebed en het maken van een offerande van water voor de Zonnegod. Arjuna zag dit geschikte moment. Met het vakkundig loslaten van een pijl scheidde hij Jayadratha’s hoofd van zijn romp en zorgde ervoor dat het hoofd recht in de handen van zijn mediterende vader viel. Opgeschrokken en zonder er bij stil te staan wierp Jayadratha’s vader het hoofd op de grond. Daarna, terwijl hij zijn ogen opende, riep hij uit, “Wat was dat natte ding?” Toen hij zag dat hij zojuist het hoofd van zijn zoon had weggegooid, begon hij te jammeren, “O mijn zoon! O mijn zoon! Jij bent nu dood!”

Een Sluwe Zegening Omdat hij afgunstig was op Kåñëa, en verlangde om de kracht te verkrijgen waarmee hij Hem zou kunnen vernietigen, zocht de demon Çälva ook zijn beschutting bij Heer Çiva. Hij verrichtte een strikte soort versterving en at dagelijks niet meer dan een handvol as. Na een jaar was Heer Çiva erg tevreden met hem, en vroeg hem om voor een zegening te smeken. Çalva smeekte Heer Çiva om een vliegtuig, en zei, “Dit vliegtuig dient te functioneren zoals ik dat wil; het dient bestuurd te worden door mijn geest. Op mijn bevel moet het naar de hemel gaan, of waar ik dan ook maar heen wil gaan. In de zomer moet het van binnen gekoeld zijn. Als er slechts twee man zijn, moeten er maar twee zitplaatsen zijn, en als ik wil reizen met honderden duizenden personen, moeten er zich een evenredig aantal zitplaatsen manifesteren. Het dient nooit neer te storten door een of ander mechanisch

Page 5: Shiva Tattva

5

gebrek en het moet uitgerust zijn met allerhande wapens. Het dient gevaarlijk en angstaanjagend te zijn voor de Yadu’s.” Heer Çiva ging akkoord en Çalva werd door de demon Maya Dänava geholpen met het bouwen van een mystiek vliegtuig dat de stad Dvärakä (de woonplaats van Heer Kåñëa) begon te vernietigen. Çalva viel zelf van boven aan, terwijl zijn soldaten over de grond aanvielen. De soldaten van de Yadu dynastie vochten onder leiding van Pradyumna met Çalva en zijn leger, maar konden hem niet verslaan. Uiteindelijk verscheen Heer Kåñëa persoonlijk op het slagveld, en na vele intensieve gevechten aan beide zijden, alsmede vele mystieke vertoningen van Çalva, haalde de Heer Zijn Werpschijf tevoorschijn, onthoofdde hem en schonk hem bevrijding. Op deze manier hebben de zegeningen die door Heer Çiva worden geschonken aan de vijanden van Heer Kåñëa altijd een zwakke plek—een uitvlucht. Heer Çiva is extreem sluw en scherpzinnig, en hij dient altijd zijn Heer, Çré Kåñëa. Närada was bekend met dit feit, en wilde de glories van Heer Çiva bekendmaken. Çiva is zeer naast en dierbaar tot Kåñëa, en niet verschillend van Hem. Probeer hem altijd te vereren, want hij is Kåñëa’s grootste toegewijde.

nimna-gänäà yathä gaìgä devänäm acyuto yathä

vaiñëavänäà yathä çambhuù puräëänäm idam tathä

Çrémad-Bhägavatam (12.13.16)

“Net zoals de Ganges de beste van alle rivieren is, is Heer Acyuta [Kåñëa] de allerhoogste onder de goden en is Heer Çambhu [Çiva] de beste onder de Vaiñëava’s, en is het Çrémad-Bhägavatam de beste van alle Puräëa’s.”

Het Principe van Çiva

Het principe van Çiva—çiva-tattva—is uitermate ingewikkeld. Het principe van Brahmä is niet zo ingewikkeld omdat Heer Brahmä altijd een jéva is, een eindige spirituele ziel. Soms, als er geen bekwame jéva beschikbaar is, neemt Heer Viñëu (Kåñëa’s expansie) zelf de rol van Brahmä op zich, maar dat is zeldzaam. Heer Çiva is niet zoals Brahmä; hij is geen eindige ziel. Na de acht materiële lagen te hebben doorkruist, en na zowel de Virajä (de rivier die de materiële en de spirituele wereld verdeelt) als de planeet van Heer Brahmä (de hoogste materiële planeet) te hebben doorkruist, komt men uit op de planeet van Heer Çiva. Daar staat hij bekend als Sadäçiva, een manifestatie van Heer Viñëu. Çiva-tattva kan alleen worden begrepen middels de analogie van yoghurt en melk. Deze analogie vindt men terug in Çré Brahma-Saàhitä en wordt nader

Page 6: Shiva Tattva

6

verklaard in het commentaar van Çréla Jéva Gosvämé: “Net zoals melk in yoghurt verandert wanneer het in aanraking komt met een bepaald middel, neemt Çré Govinda, Heer Kåñëa, de gedaante aan van Çambhu (Çiva) om zodoende een specifiek doeleinde tot stand te brengen. Het voorbeeld van yoghurt wordt in feite gegeven om het begrip van oorzaak en gevolg over te brengen, niet vanwege het begrip van transformatie. Çré Kåñëa is werkelijkheid en kan niet getransformeerd worden, dus is het niet mogelijk voor Hem om enig soort vervorming te ondergaan. Een wensvervullend juweel manifesteert vele dingen naar gelang iemands verlangen, maar haar constitutionele aard blijft onaangeraakt.”2

Rämeçvara Mahädeva

Toen Çré Rämacandra de brug naar Laìkä aan het bouwen was, vestigde Hij een Çiva-liìga (deity gedaante van Çiva) met de naam Rämeçvara. Al het gewone volk begon Heer Çiva te vereren, roepende, “Rämeçvara ki jaya! U bent de içvara van Räma: U bent de heer van Räma.” De halfgoden waren hierdoor ontevreden en verkondigden door middel van een stem uit de hemel, “Rämas ca asau éçvaraù: Räma is God, en Çaìkarä is ook God; ze zijn één en dezelfde.” Toen hij dit hoorde brak de Çiva-liìga. Heer Çiva verrees uit de liìga en vertelde ze allemaal, “Jullie zijn allemaal dwaas; jullie kennen mijn tattva helemaal niet, de gevestigde waarheden betreffende mijn identiteit. Räma is mijn beminde en mijn God, en dat is waarom ik Rämeçvara wordt genoemd.”

Perfecte Liefde Toekennen Heer Çiva verblijft eeuwig in de woonplaats van Heer Kåñëa, Çré Våndävana, waar hij vele gedaantes manifesteert om toegewijde dienst aan Hem te betonen. De gedaante van Gopéçvara Mahädeva 3 was gemanifesteerd door Kåñëa’s

2 “In dit geval bestaat het speciale transformerende middel uit een mengsel van mäyä’s aspect van de geaardheid onwetendheid, het onbeduidendheids aspect van de marginale energie, en een geringe mate van de gecombineerde kennis (saàvit) en gelukzaligheids (hlädiné) aspecten van de transcendentale energie. De stralende ondergeschikte heerser in de gedaante van Çambhu-liìga, die is verenigd met zijn speciale transformerende agens, is wezenlijk de gelijkenis van Gods expansie.” (Brahma-saàhitä commentaar door Çréla Bhaktivinoda Öhäkura) 3 In zijn originele en meest zuivere gedaante is Heer Çiva eeuwig Gopéçvara Mahädeva. Toch voerde hij de volgende ‘menselijke’ bezigheid uit waarin hij Gopéçvara ‘werd’: “Heer Çiva wilde een gopé worden. Hij volbracht meerdere vormen van ascese en toen Paurëamäsé Yogamäyä tevreden was en voor hem verscheen, smeekte hij haar om in Kåñëas räsa-lélä mee te mogen doen. Paurëamäsé assisteerde hem genadevol met het baden in Brahmä-kuëòa, en hij nam onmiddellijk de gedaante aan van een tiener gopé. Toen ging hij naar de plek waar de räsa-lélä plaatsvond, en verstopte zich daar in een bosje. “Kåñëa en de gopé’s voelden echter dat er iemand met een ander gemoed was gekomen. Ze vroegen elkaar, ‘Waarom ben je niet blij vandaag? Wat is er aan de hand?’ Na een zoektocht ontdekten ze de nieuwe gopé en vroegen ‘haar’, ‘Wie ben je? Wat is je naam? Wie zijn je ouders? Wat is de naam van je echtgenoot? Waar is het huis van je schoonouders?’

Page 7: Shiva Tattva

7

verlangen. Toen Kåñëa verlangde om Zijn räsa dans uit te voeren, manifesteerde Çrématé Rädhikä, de belichaming van Zijn plezier energie, zich vanuit Zijn linkerzijde, en Gopéçvara Mahädeva vanuit Zijn rechterzijde. Die gedaante van Çiva die in Käçé of Kailäsa verblijft, in de materiële wereld, is een gedeeltelijke manifestatie van de originele Sadäçiva in Våndävana. De vele andere gebruikelijk aanbeden gedaanten van Heer Çiva zijn expansies van Sadäçiva. Ze zijn niet de originele gedaanten. Gedeeltelijke expansies zoals Péppaleçvara Mahädeva, Bhüteçvara Mahädeva, Raìgeçvara Mahädeva enzovoorts, kunnen niet de zegening schenken die verkregen kan worden door de genade van Gopéçvara Mahädeva—de hoogste perfectie van liefde, namelijk vraja-prema. Çréla Raghunäta Däsa Gosvämé heeft een gebed geschreven in zijn Vraja-viläsa-stava:

mudä gopendrasyatmaja bhuja parisranga nédhaye sphurad gopirvåndair yam iha bhägavatam pranayibhih bhajadbhistair bhaktyäs vamabhilasitam präptam aciräd

yamitire gopéçvaram anudinam taà kila bhaje

“Ik aanbid dagelijks Gopéçvara Mahädeva, die zich aan de oever van de Yamumä bevindt. Die exacte Gopéçvara werd aanbeden door de gopé’s in diepe devotie, en hij vervulde snel hun verlangens om een opperst kostbaar juweel in de vorm van de omhelzing van de zoon van Nanda Mahäräja [Kåñëa] te verkrijgen.”

Çréla Sanätana Gosvämé, de grote Vaiñëava heilige die in Våndävana verbleef in de buurt van de oude Çré Madana-Mohana tempel, ging er dagelijks op uit om Çré Gopéçvara Mahädeva te bezoeken in zijn tempel. Eens, in zijn oudere jaren, had Sanätana Gosvämé een droom waarin Gopéçvara voor hem verscheen en hem instructies gaf: “Neem nu dat je oud bent alsjeblieft niet meer zo veel moeite om me te bezoeken.” Sanätana Gosvämé antwoordde, “Ik zal gewoon door blijven gaan met U te bezoeken. Ik kan deze gewoonte niet veranderen.” Gopéçvara Mahädeva zei, “Dan zal ik mezelf manifesteren en zal ik verblijven in Bhankandé, in de buurt van jouw verblijfplaats.” De volgende dag verscheen Gopéçvara Mahädeva in Bankhandé, halverwege zijn originele tempel en Çréla Sanätana Gosvämé’s woonplaats. Toen hij dit zag raakte Sanätana Gosvämé overweldigd door transcendentale extase, en zou vanaf die dag iedere dag Bankhandé Mahädeva bezoeken.

“Toen Çiva deze vragen niet kon beantwoorden begonnen ze haar zoveel te slaan dat haar wangen rood gloeiden en opzwollen, en ze begon te roepen, ‘Yogamäyä, Yogamäyä. Red me. Ik zal nooit meer naar Våndävana gaan, en zal nooit meer durven mee te doen in räsa-lélä.’ Paurëamäsé arriveerde en verzocht de gopé’s om hun genade aan Heer Çiva te tonen. ‘Zij is het doel van mijn genade’, vertelde Paurëamäsé hen. Toen accepteerden de gopé’s haar als een gopé en gaf Kåñëa haar de naam Gopéçvara (zij wiens éçvara’s (heersers) de gopé’s zijn). Hij gaf haar de zegen om de bewaker van de räsa-lélä te worden en zei, ‘Zonder de goedkeuring van Gopéçvara zal niemand de räsa-lélä kunnen betreden.’ “ (Uit Pinnacle of Devotion)

Page 8: Shiva Tattva

8

Waar hij ook maar was, Çréla Sanätana Gosvämé kon niet zonder zijn geliefde Heer Çiva—Gopéçvara Mahädeva en Bankhandé Mahädeva in Våndävana, en Kämeçvara Mahädeva in het Käyavana woud. In Govardhana verbleef hij in de nabijheid van zijn zeer dierbare vriend, Cakreçvara Mahädeva, die zijn naam verkregen had toen hij de Govardhana heuvel en de Vrajaväsé’s had gediend door zijn drietand omhoog te houden als een cakra, waarmee hij hen beschermde tegen de krachtige wolkbreuk die door Koning Indra was gestuurd. Voorafgaand aan dit had Heer Çiva aan Çré Kåñëa om de zegen gevraagd om het spel en vermaak tijdens Zijn kindertijd mee te mogen maken. Kåñëa gebood hem om zichzelf in Nandagaon te plaatsen, in de vorm van een heuvel. Çiva volgde dit bevel op en werd de Nandéçvara Heuvel, en raakte zo dus bekend als Nandéçvara (Heer Brahmä werd Brahma-parvata, de berg in de geboorteplaats van Çrématé Rädhikä, Varñänä. Omdat Brahmä zo dichtbij Rädhikä blijft, is hij ook onze Gurudeva). Wij eren Heer Çiva als een grote Vaiñëava en als Guru. We aanbidden hem niet afzonderlijk. We vieren Çiva-ratri, de verschijningsdag van Heer Çiva, en we vereren hem in verband met zijn relatie tot Çré Kåñëa. Çréla Sanätana Gosvämé heeft in zijn Hari-bhakti-viläsa geschreven dat alle Vaiñëava’s Çiva-caturdasi (Çiva-ratri) zouden moeten vieren. Heer Çiva, in wie zich alle goede eigenschappen bevinden, zou zeker vereerd moeten worden door deze dag te vieren. We bieden onze eerbetuigingen aan Heer Çiva middels gebeden zoals deze:

Våndävanävani-pate jaya soma soma-maule Sanaka-sanandana-sanätana-näradeòya Gopéçvara vraja-viläsi-yugäìghri-padme

Prema prayaccha nirupädhi namo namas te (Saìkalpa-kalpadruma 103)

“O Poortwachter van Våndävana! O Soma, alle eer aan u! U wiens voorhoofd wordt versierd met de maan, en wie aanbidbaar is door de wijzen aangevoerd door Sanaka, Sanandana, Sanätana en Närada! O Gopéçvara! Verlangend dat u me prema schenkt voor de lotusvoeten van Çré Çré Rädhä-Mädhava, die vrolijke bezigheden vertonen in Vraja-dhäma, bied ik u keer op keer mijn eerbetuigingen aan.”

Door de zegening van Çiva

Een brähmana in Käçé Väräëasé bad eens tot Heer Çiva, “Ik wil mijn dochter uithuwelijken, maar ik heb geen geld. Geef me alstublieft geld.” Heer Çiva zei tegen hem, “Ga naar Våndävana en ga daar op zoek naar Çréla Sanätana Gosvämé. Aan hem kun je vragen of hij je wat van zijn rijkdom wil geven ten behoeve van het huwelijk van je dochter.” Zodoende ging de brähmana te voet naar Våndävana en toen hij daar eenmaal aan was gekomen, vroeg hij de dorpelingen

Page 9: Shiva Tattva

9

ter plaatse waar hij de persoon genaamd Sanätana Gosvämé kon vinden. Aangezien iedereen wist wie dat was, legden ze hem uit waar hij verbleef. Çréla Sanätana Gosvämé was zijn bhajana aan het beoefenen in Käliya-hrada vlakbij de Yamunä rivier. Käliya-hrada was de voormalige thuishaven van de erg giftige slang genaamd Käliya. Omdat Käliya-hrada zo dicht in de buurt van de Yamunä lag, was het omringende gebied erg zanderig. Çréla Sanätana Gosvämé ging slechts gekleed in een lendedoek. Hij ging altijd van deur tot deur om te bedelen voor een klein beetje prasäda (voedsel overblijfselen van Kåñëa), en nam als maaltijd slechts één droge chapatti (plat brood) zonder zout. De brähmaëa kwam aan bij zijn hut en zei, “Ik ben naar Çaìkara Mahädeva, Heer Çiva, gegaan en hij zei dat ik u moest opzoeken. Hij vertelde mij dat u mij wat rijkdom zou schenken voor de bruiloft van mijn dochter.” Sanätana Gosvämé antwoordde, “Ik heb geen bezittingen. U kunt zien dat ik niets anders heb dan een lendedoek.” Toen dacht hij, “Oh, Çiva kan niet gelogen hebben. Hij is mijn boezemvriend.” Toen hij zo aan Heer Çiva dacht en de zaak verder overwoog, herinnerde hij zich plots een toetssteen die hij ooit had weggegooid en daarna was vergeten, dus zei hij tegen de brähmaëa, “Ga naar de Yamunä en verwijder daar wat zand, daar zult u een toetssteen vinden. Hij ligt ergens in het zand maar ik weet niet meer precies waar.” De brähmaëa vond de steen, raakte er ijzer mee aan, en het ijzer veranderde in goud. Hij was erg, erg blij dat Heer Çiva hem had gezegd naar Våndävana te gaan, en dacht dankbaar, “Mijn gebeden zijn gehoord en beantwoord door hem.” Op weg naar huis echter, nam zijn hebzucht naar geld toe en hij begon te denken, “Waarom bewaarde Sanätana Gosvämé de toetssteen eigenlijk in het zand? Het had geen nut daar. Hij moet dus nog waardevollere juwelen hebben dan deze toetssteen.” Zo kwam het dat hij terugging, en Sanätana Gosvämé vroeg hem, “Waarom bent u teruggekomen?” Hij antwoordde, “Ik ben hier omdat ik weet dat u juwelen bezit die nog waardevoller zijn dan deze toetssteen.” Sanätana Gosvämé zei toen, “Goed, ga die toetssteen in de Yamunä gooien.” De brähmaëa deed dit met al zijn kracht, waarna Sanätana Gosvämé tegen hem zei, “Kom hier. Kom hier.” Hij gaf hem de mantra “Hare Kåñëa Hare Kåñëa Kåñëa Kåñëa Hare Hare, Hare Räma Hare Räma Räma Räma Hare Hare” en zei, “Ik heb geen wereldse juwelen, maar ik heb wel transcendentale juwelen. Het juweel van Heer Kåñëa en Çré Rädhä zal spoedig naar u toe komen, dus blijf alstublieft hier. Het huwelijk van uw dochter zal automatisch plaatsvinden. Blijf hier en chant Hare Kåñëa.” Die brähmaëa volgde de instructies van Sanätana Gosvämé op en werd een zeer verheven heilige.

Page 10: Shiva Tattva

10

Hoofdstuk 2

De Functie en De Persoon

Çré Närada verlangde ernaar om de glorie van Heer Çiva te verkondigen. Zoals hiervoor beschreven werd, loofde hij Çiva als de grootste en meest dierbare toegewijde van Heer Kåñëa, en raakte Heer Çiva vervolgens ontsteld bij het horen van die lofzang. Çiva verhaalde toen een aantal voorvallen welke volgens hem bewijzen waren dat hij helemaal niet dierbaar aan Kåñëa was. Nu vergelijkt Heer Çiva zichzelf met Prahläda Mahäräja 4 , de befaamde toegewijde van Heer Nåsiàhadeva beschreven in het Çrémad-Bhägavatam. Hij zei tegen Näräda, “Çré Prahläda Mahäräja is superieur aan mij, en het is hij die de dierbare toegewijde van de Heer is.” Ondanks dat Heer Çiva superieur is aan Prahläda Mahäräja, zei hij tegen Näräda dat Prahläda Mahäräja superieur was. Waarom? Hij zei dit om mensen aan te moedigen in de voetstappen te treden van het ideale karakter van Prahläda Mahäräja, en zijn leringen na te volgen. Desondanks kan Prahläda Mahäräja de transcendentale verblijfplaats van Çré Kåñëa niet betreden, terwijl Heer Çiva daar eeuwig verblijft als Gopéçvara. Çiva dient Çré Kåñëa persoonlijk op talrijke manieren. Hij en zijn vrouw Pärvaté-devé mediteren op de añöa-käléya-lélä, het vertrouwelijke, achtvoudige dagelijkse spel en vermaak van Heer Kåñëa. Deze geheime bezigheden zijn erg vertrouwelijk, maar toch zijn zowel Çiva als Pärvaté in staat om er op te mediteren. Çiva is honderden van duizenden malen superieur aan Prahläda Mahäräja, en toch verklaarde de spitsvondige Çiva dat Prahläda Mahäräja superieur aan hem was. Waarom deed hij dat? Aan de ene kant is Prahläda Mahäräja superieur, maar aan de andere kant ook weer niet. We kunnen dit verzoenen door na te denken over de twee perspectieven vanuit welke we Heer Çiva kunnen bevatten: We kunnen Heer Çiva zien vanuit zijn functionele positie, maar ook vanuit het standpunt van zijn persoonlijkheid. Als een persoonlijkheid, los van zijn functie, verschijnt hij als een metgezel van de Allerhoogste Heer, zoals Gopéçvara, Hanumän en Bhéma. Als Gopéçvara verblijft hij eeuwig in Våndävana. Als Bhéma dient hij altijd Heer Kåñëa. Vervolgens,

4 Prahläda Mahäräja hoorde de boodschap van het Çrémad-Bhägavatam terwijl hij in de baarmoeder van zijn moeder zat, toen zij op dat moment in de kluizenaarshut van Çré Närada Muni verbleef. Prahläda Mahäräja was vanaf zijn geboorte gefixeerd in transcendentale realisatie van de allesdoordringende aanwezigheid van de Allerhoogste Heer, en hij predikte liefde voor God tot zijn schoolvriendjes op de jonge leeftijd van vijf jaar. Ondanks de pogingen van zijn atheïstische vader om zijn aard te veranderen—pogingen die resulteerden in het herhaaldelijk proberen hem te doden door middel van o.a. vergiftiging, hem in kokende olie laten zakken, hem van de top van een klif naar beneden gooien etc.—bleef Prahläda grote vreugde ervaren door zich Heer Viñëu te herinneren en Zijn namen te reciteren. Prahläda werd beschermd door de Allerhoogste Heer in elke situatie. Uiteindelijk verscheen Heer Viñëu ten tonele in de gedaante van half mens, half leeuw, en doodde zijn demonische vader. Toen hem een zegening werd aangeboden door de Heer, vroeg Prahläda simpelweg om de bevrijding van zijn vader, evenals al de geconditioneerde zielen. Hij wordt in deze wereld door alle zuivere toegewijden vereerd.

Page 11: Shiva Tattva

11

wanneer Hanumän en Bhéma zich verenigen in dit huidige tijdperk van Kali, worden zij Madhväcärya, onze Sampradäya-guru.5 Vanuit het oogpunt van Heer Çiva’s taak als de god van de vernietiging, en ook vanuit die van Brahmä als de ondergeschikte schepper van het universum, zijn Çiva en Brahmä eigenlijk dienstbetrekkingen. Heer Brahmä en Heer Çiva zijn geen gewone levende wezens, maar hun dienstbetrekkingen zijn zoals die van president of minister president van een land, waarin de persoon die de functie vertegenwoordigd een bepaalde specifieke taak te vervullen heeft. Zowel als taak als persoon is Çiva superieur aan Brahmä. Heer Çiva is een expansie van Heer Viñëu, maar soms kan een jiva de expansie van Çiva die bekend staat als Rudra worden. Wanneer een persoon honderd geboortes lang zuiver de plichten van het varëäçrama systeem volgt, wordt het voor hem mogelijk om Brahmä te worden.6 Met andere woorden, hij kan de positie of betrekking van Brahmä verkrijgen. Op zijn beurt, wanneer een persoon in de positie van Brahmä zich voor honderd geboortes vakkundig van zijn taken weet te kwijten, kwalificeert hij zich om de betrekking van Çiva in zijn manifestatie als Rudra te bekleden. Daarom is Çiva’s positie superieur aan die van Brahmä, en geldt dit ook als bewijs dat Çiva machtiger is dan Brahmä.

De Taak van Vernietiging

Wat is de functie van Çiva’s dienstbetrekking, en waarom is deze superieur aan die van Brahmä? Een reden is dat Brahmä geen pralaya, de volledige vernietiging van het universum—iets heel gevaarlijks, kan uitvoeren, terwijl Çiva dat wel kan. Çiva’s taak als vernietiger is vergelijkbaar met die van een boer die een grote oppervlakte van tarwe zaait en cultiveert. De boer onderhoudt de gewassen met veel zorg, en beschermt het tegen allerhande ongedierte, en dan na vijf of zes maanden is het gewas volgroeid en klaar om geoogst te worden. Dan oogst de boer de tarwe met de hand of met een machine, en hij haalt zorgvuldig het tarwe uit de halmen door het gewas te dorsen. Het overgebleven deel van de plant verwordt restafval, onderworpen aan rotting en het trekt ziekte, ongedierte en slangen aan. Om die reden verbrandt de boer dit restafval. Net zoals de boer de granen van de planten verwijdert, onttrekt Heer Çiva de eeuwige spirituele zielen van hun materiële lichamen en van de wereld. Ten tijde

5 “Çréla Madhväcärya is de originele äcärya voor degene die tot de Mädhva-Gauòiya-sampradäya behoren.” (SB 6.1.40. betekenis) “Deze Madhvä-Gauòiya-sampradäya staat ook bekend als de Brahmä-sampradäya omdat de geestelijke erfopvolging origineel bij Brahmä begonnen is. Brahmä instrueerde de wijze Näräda, Näräda instrueerde Vyäsadeva, en Vyäsadeva instrueerde Madhva Muni, ofwel Madhväcärya.” (Kåñëa Introductie) 6 “De Veda’s zeggen, “Svadharma-niñöhaù çata janmabhiù pumän viriïcatäm eti–Iemand die strikt de principes van het varëäçrama systeem volgt voor minstens honderd geboortes, zal beloond worden met de positie van Heer Brahmä.” (SB 5.20.33 betekenis) Varëäçrama-dharma–de sociale instituties die de samenleving onderverdelen in vier onderverdelingen van sociaal leven en vier beroepsmatige onderverdelingen van kastes.

Page 12: Shiva Tattva

12

van de vernietiging schept hij een vlammenzee die het hele universum treft en in vuur en vlam zet, maar de spirituele zielen worden niet vernietigd. Er zijn twee soorten universele vernietigingen: één aan het eind van een dag van Heer Brahmä en één aan het eind van zijn leven. Aan het einde van zijn dag (4.320.000.000 zonnejaren) rust hij in een mystieke slaap binnenin het lichaam van Garbhodakaçäyé Viñëu, en alle geconditioneerde levende wezens gaan daar dan ook naar binnen.7 Terwijl het gehele universum is ondergedompeld in water, rusten de levende wezens in hun subtiele lichamen binnenin het transcendentale lichaam van Garbhodakaçäyé Viñëu. Daar wachten zij op het begin van de volgende dag van Brahmä, de volgende materiële schepping of manifestatie. Sommigen van hen raken bevrijd, en anderen niet. Wanneer Heer Brahmä honderd hemelse jaren van zijn leven heeft voltooid, voert Heer Çiva weer zijn taak van vernietiging uit. Op dat moment gaan alle spirituele zielen het lichaam binnen van Käraëodakaçäyé Viñëu, ofwel Mahä Viñëu. Aan het eind van elke dag van Brahmä gaan alle zielen Garbhodakaçäyé Viñëu binnen, en aan het eind van Brahmä’s leven gaan zelfs de miljoenen manifestaties van Garbhodakaçäyé Viñëu Käranodakaçäyé Viñëu8 binnen samen

7 “Aan het begin van Brahmä’s dag worden alle levende wezens gemanifesteerd vanuit hun ongemanifesteerde toestand, en daarna, wanneer de nacht valt, gaan ze weer op in die ongemanifesteerde toestand. Telkens weer, wanneer Brahmä’s dag begint, worden alle levende wezens in hun zijnstoestand gebracht, en bij het vallen van de nacht van Brahmä worden zij hulpeloos tenietgedaan.” (Bhagavad-gétä 8.18-19) “Aan het einde van de dag, door toedoen van een onbeduidende deel van de geaardheid duisternis, gaat de krachtige manifestatie van het universum op in het duister van de nacht. Door de invloed van de eeuwige tijd blijven de ontelbare levende wezens versmolten in die ontbinding, en alles is stil.” (Çrémad-bhägavatam 3.11.28) “De ontbinding van de drie werelden wordt ten uitvoer gebracht door de incarnatie van duisternis, Rudra, vertegenwoordigd door het vuur van de eeuwige tijd dat zich over de drie werelden verspreidt. Deze drie werelden staan bekend als Bhüù, Bhuvaù en Svaù (Pätäla, Martya en Svarga). De ontelbare levende wezens gaan op in die ontbinding, welke zich voordoet als het vallen van het doek na de voorstelling van de energie van de Allerhoogste Heer, en zo wordt alles stil.” (Çrémad-bhägavatam 3.11.28 betekenis) “Er wordt gezegd dat het verwoestende vuur uit de mond van Saëkarñaëa honderd jaar van de halfgoden, ofwel 36.000 menselijke jaren, zal woeden. Daarna zullen er 36.000 jaren lang stortvloeden aan regen vallen, vergezeld door hevige windvlagen en golven, en de zeeën en oceanen zullen overstromen. Mensen vergeten al deze verwoestingen van de werelden en denken dat ze gelukkig zijn met de materiële vooruitgang van de beschaving. Dit wordt mäyä genoemd, ofwel ‘dat wat niet is’.” (Çrémad-bhägavatam 3.11.31 betekenis) “Daarna, aan het einde van het millennium, zal de Heer zelf, in de vorm van Rudra de vernietiger, de volledige schepping vernietigen zoals de wind de wolken uiteendrijft. Deze schepping wordt erg toepasselijk vergeleken met wolken.” (Çrémad-bhägavatam 2.10.43) 8 “Er zijn twee soorten ontbinding van de gemanifesteerde kosmos. Aan het eind van elke 4.320.000.000 zonnejaren, wanneer Brahmä, de heer van een specifiek universum, gaat slapen, vindt er een vernietiging plaats. Aan het eind van Brahmä’s leven, dat plaats vindt aan het einde van Brahmä’s honderdjarige leeftijd, volgens onze berekening aan het einde van 8.640.000.000 x 20 x 12 x 100 zonnejaren, vindt er een volledige vernietiging van het gehele universum plaats, en in beide perioden gaan zowel de materiële energie genaamd mahat-tattva als de marginale energie

Page 13: Shiva Tattva

13

met de spirituele zielen. Ten tijde van de schepping produceert Käranodakaçäyé Viñëu ontelbare manifestaties van Garbhodakaçäyé Viñëu, en ten tijde van de volledige vernietiging gaan Zij allemaal weer terug in Zijn lichaam.9 Heer Çiva is geen normaal levend wezen, maar hij bevindt zich ook niet in de categorie van Heer Viñëu. Hij is heel veel machtiger dan enig levend wezen, inclusief Heer Brahmä. Hij is echter niet gelijk aan Heer Viñëu. Omdat hij bijna even goed is als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kan hij de drie fases der tijd zien: verleden, heden en toekomst. Een van zijn ogen is als de zon en de andere is als de maan. Hij heeft ook een derde oog, dat zich tussen beide wenkbrauwen bevindt. Het is vanuit dit derde oog dat hij vuur voortbrengt en toepast ten tijde van de universele vernietiging. Gezien vanuit dit perspectief kan—de vernietiger—Heer Çiva Çré Kåñëa niet direct dienen, omdat hij bezig is om zijn functie uit te voeren. Die zielen die na honderden duizenden geboortes van toegewijde dienst verlost zijn, terwijl ze alle wereldse verantwoordelijkheden en zorgen hebben verzaakt—inclusief posities zoals die van Brahmä en Çiva—en die continu over Kåñëa horen, Hem vereren en aan Hem denken, nemen geboorte in deze wereld als zuivere toegewijden zoals Prahläda Mahäräja. Dit werd door Heer Çiva aan Näräda verteld. Prahläda Mahäräja heeft niets met deze wereld te maken; niets te scheppen en niets te vernietigen. Hij verwierp al dit soort zaken als zijnde onbeduidend. Hoewel hij een groot koninkrijk had geërfd, werd het beheerst en bestuurd door zijn ministers. Zijn zintuigen waren volledig geabsorbeerd in de transcendentale liefdevolle dienst aan de Allerhoogste Heer. Hij was altijd bezig met het horen van de namen en glories van de Heer, met het zingen en praten over Zijn luister, met het zich herinneren van Hem. Hij was altijd bezig op Hem te mediteren, gebeden tot Hem op te zeggen, Zijn instructies op te volgen en had zich volledig aan Hem overgegeven. Toegewijden in de categorie van Prahläda hoeven manifestaties van Heer Kåñëa zoals Heer Nåsiàhadeva en Heer Räma niet te benaderen, want de Heer komt persoonlijk naar ze toe in deze gedaantes. Heer Çiva vertelde Çré Näräda dat hij de Heer noch kan zien, noch zijn diensten aan kan bieden, zoals Prahläda Mahäräja Heer Vämana en Heer Nåsiàhadeva kan zien, omdat hij altijd bezig is met de taak van het besturen van het universum. Vämana en Nåsiàhadeva Zijn beiden manifestaties van dezelfde Heer, die met regelmaat Prahläda Zijn goddelijke associatie verleent, alsmede hem de mogelijkheid biedt om Zijn lotusvoeten te dienen en er eerbetuigingen aan te brengen.

genaamd jiva-tattva op in de persoon van de Allerhoogste Heer.” (Çrémad-Bhägavatam 1.10.21 betekenis) 9 “Käranodakaçäyé Viñëu is de eerste manifestatie van de Allerhoogste Heer, en Hij is de meester van eeuwige tijd, ruimte, oorzaak en gevolg, geest, de elementen, het materiële ego, de geaardheden der natuur, de zintuigen, de universele gedaante van de Heer, Garbhodakaçäyé Viñëu en totale aantal van alle levende wezens, zowel bewegend als niet bewegend.” (Çrémad-Bhägavatam 2.6.42)

Page 14: Shiva Tattva

14

Hoewel zowel Brahmä als Çiva vergeleken met Prahläda Mahäräja eigenlijk superieur zijn in hun bhakti, brengen hun functies contact met de drie guëa’s, ofwel de drie geaardheden der materiële natuur (namelijk goedheid, hartstocht en onwetendheid), met zich mee. De rol van Heer Brahmä behelst schepping en voortplanting, welke zich in raja-guëa, de geaardheid hartstocht, bevindt. Heer Çiva’s rol van vernietiging en ontbinding is in tama-guëa, de geaardheid onwetendheid. Om deze reden worden zij guëa-ävatära’s genoemd, ofwel persoonlijke goddelijke nederdalingen van de materiële eigenschappen. Prahläda Mahäräja is nirguëa, transcendentaal aan de drie geaardheden der natuur. Hij heeft niets met activiteiten in goedheid, hartstocht of onwetendheid te maken, geaardheden door welke deze aarde in ketenen wordt gehouden. Heer Çiva staat ook boven de drie geaardheden der natuur, maar hij neemt de geaardheid onwetendheid (tama-guëa) aan om zich zo efficiënt mogelijk van zijn taak te kunnen kwijten.

De Persoonlijke Metgezel

Laten we nu, in verband met Heer Çiva’s verheerlijking van Prahläda Mahäräja, de identiteit van Heer Çiva als een transcendentale persoonlijkheid—onafhankelijk van zijn functie—onder de loep nemen. Soms geven oudgediende Vaiñëava’s blijk van hun oprechte erkenning van de beginneling, waarmee ze hem of haar inspireren op het pad van devotie. De Vaiñëava’s kunnen zeggen, “Oh, jij werkt zo hard en verdient een boel geld, en met dat geld steun en voed je mij. Ik heb geen enkel middel tot mijn beschikking. Ik doe niets anders dan op jouw kosten een kort bezoekje brengen, eten en slapen. Als jij niet de nodige maatregelen had getroffen betreffende het management van alle activiteiten hier, was het voor mij niet mogelijk geweest om hier op dit festival over de glories van Heer Kåñëa te spreken, dus jij bent superieur aan mij.” Uit oprechte nederigheid, dankbaarheid en genegenheid, spreken bevrijde zielen op deze vertederende manier, en zijn tegelijkertijd onveranderlijk in hun realisatie dat ze te allen tijde persoonlijk worden onderhouden door de Allerhoogste Heer. De oudgediende Vaiñëava houdt altijd het persoonlijk gewin van de discipel in gedachten. Echter, Heer Çiva sprak niet ten bate van Prahläda Mahäräja, maar om aspirerende toegewijden vertrouwd te maken met de verschillende stadia der toewijding. Het was zijn verlangen om de dienst van Çré Näräda Muni en Çréla Sanätana Govämé te bevorderen10, wiens missie het was om in deze wereld de verschillende stadia der devotie op te richten en uiteindelijk de glories van de gopé’s vast te stellen. Probeer al deze waarheden te begrijpen, en streef ernaar om geleidelijk aan standvastig in bhakti gesitueerd te raken. Stel je eens voor dat je in een winkelcentrum bent waar je duizenden soorten winkels hebt. In sommige van die winkels heb je producten gemaakt van ijzer, in

10 Zie alstublieft de inleiding van dit boekje voor meer details.

Page 15: Shiva Tattva

15

sommige producten van goud, in sommige vind je juwelen en in andere heb je cintämaëi (wensvervullende juwelen). Een expert leidt je langs alle winkels, laat de verschillende producten zien en geeft aan welke superieur zijn. Als je duizend pond ijzer hebt en slechts één ons goud, heeft het kleine beetje goud meer waarde. Anderzijds zullen vele ponden goud niet opwegen tegen de waarde van één Kausthuba-mani of een ander gelijkwaardig juweel. Miljoenen van zulke waardevolle juwelen kunnen niet worden vergeleken met slechts een geringe hoeveelheid cintämaëi, en zelfs miljoenen cintämaëi juwelen wegen niet op tegen slechts één heilige naam van Heer Kåñëa. Stel nu dat iemand alleen de naam van Heer Kåñëa reciteert, terwijl iemand anders opgaat in het reciteren van de naam Rädhä-Ramaëa. De naam Rädhä-Ramaëa, die Çré Kåñëa betekent, heeft meer transcendentale smaak (rasa) dan alleen de naam Kåñëa. De persoon die opgaat in die heilige naam zal daarom een groter spiritueel genot ervaren. Wat betreft de analogie van de winkels in een winkelcentrum zegt de expert je, “Deze winkel is goed, die winkel is beter, en deze winkel is de beste.” Op diezelfde wijze stelt Çréla Sanätäna Gosvämé in zijn Çré Båhad-bhägavatämåta de gradaties van uitmuntendheid onder de verschillende soorten toegewijden en hun toewijding vast, om zo zijn lezers te helpen in het bepalen van hun spirituele pad. De geschiedenis van Närada Muni’s komst naar de verblijfplaats van Heer Çiva en zijn daaropvolgende verering, werd voor het eerst verteld in deze Çré Båhad-bhägavatämåta. Net zoals Çréla Sanätäna Gosvämé is Närada Muni ook zo’n expert zoals die hierboven beschreven staat. Hij verlangde ernaar om zuivere bhakti over de gehele wereld te vestigen, en speelde daarom de rol van het zoeken naar de grootste toegewijde en ontvanger van Heer Kåñëa’s genade. Zijn speurtocht leidde hem allereerst naar de “winkel” van een brähmaëa in Prayäga, en daarna naar Zuid-India, naar de winkel van een koning. Toen reisde hij naar de hemel, waar hij de winkel van Koning Indra binnenliep, en Indra stuurde hem naar de winkel van Heer Brahmä. Brahmä stuurde hem naar Heer Çiva, en Çiva stuurt hem nu naar Prahläda Mahäräja. Geleidelijk aan zal Çré Näräda ons naar de grootste ontvangers van Kåñëa’s genade leiden, de gopé’s. In de gedaante van Gopéçvara is Heer Çiva de geliefde dienaar en metgezel van diezelfde gopé’s.

Hoofdstuk 3

Drie Overwegingen

Er zijn drie overwegingen (vicära’s) vanuit welke de relatie tussen Heer Kåñëa en Heer Çiva kan worden begrepen. Een daarvan wordt tattva-gata-vicära genoemd —de overweging van hun relatie door middel van vastgestelde filosofische waarheid. Een andere wordt aiçvarya-gata-vicära genoemd—de overweging van hun relatie met betrekking tot het koninklijke spel en vermaak van de Allerhoogste Heer, en de derde wordt naravat-gata-vicära genoemd—de

Page 16: Shiva Tattva

16

overweging van hun relatie met betrekking tot het zoete menselijke spel en vermaak van de Allerhoogste Heer. Volgens de filosofische waarheid (tattva) is Çadäçiva Çré Kåñëa’s volkomen expansie, en de gedeeltelijke manifestatie van Çadäçiva is Heer Çiva. Uit het oogpunt van Heer Kåñëa’s spel en vermaak in opulentie en koninklijke waardigheid (aiçvarya), is Heer Kåñëa de aanbiddelijke diviniteit van Çiva, die altijd geliefd, geëerd en gerespecteerd wordt door hem. In naravat-gata-vicära echter, speelt Kåñëa een andere rol—die van een doodgewoon menselijk wezen. Hij voert zijn spel en vermaak op als een erg jong, klein kind dat niets onafhankelijk kan doen. Zijn moeder, Çrématé Yaçodä devé, geeft Hem te eten en komt al Zijn behoeftes tegemoet. Gedurende deze bovenzinnelijke activiteiten als doodgewoon mens, kan Heer Çiva komen om Hem zegeningen te geven. In de geschriften die Puräëa’s worden genoemd staat geschreven dat toen Kåñëa in Dvärakä verbleef, Hij Çiva aanbad om een kind te verkrijgen uit de schoot van Zijn vrouw Jämbavaté. Hoewel Heer Çiva in dit spel en vermaak wordt aanbeden door Heer Kåñëa, beschouwt hij zichzelf nooit als superieur aan Kåñëa. Hij is zich er altijd van bewust dat Kåñëa de Allerhoogste persoonlijkheid Gods is, en dat hij de eeuwige dienaar van Kåñëa is. Het is van essentieel belang om een helder inzicht in deze waarheden te hebben. Iemand die deze drie perspectieven of overwegingen kent, kan de relatie tussen Heer Çiva en zijn Heer begrijpen.

Vastgestelde Waarheid

Volgens het principe van filosofische waarheid is Heer Çiva een gedeeltelijke manifestatie van Çré Kåñëa’s volkomen expansie, Sadäçiva. Wanneer Kåñëa het verlangen heeft om te scheppen, expandeert Hij Zichzelf als Mahä-Saìkarñaëa, en in het bezit van dit verlangen om te scheppen, expandeert Saìkarñaëa zich als Mahä-Viñëu (Käraëodakaçäyé Viñëu). Mahä Viñëu verlangt er vervolgens naar om te scheppen, en Zijn verlangen neemt dan de vorm aan van een licht dat vanuit de plek tussen de wenkbrauwen uitstraalt. De gelijkenis of schemerige reflectie van dat licht wordt Çambhu-liìga (Çiva) genoemd. Het licht zelf is eeuwig en is niet Çambhu-liìga; Çambhu-liìga is haar gelijkenis of schaduw. Er bestaat nog een andere gelijkenis die Yoni wordt genoemd, en dit is de schaduw van Ramä-devé. Ramä-devé is de spirituele energie van Mahä-Viñëu, en in Vaikuëöha is ze Heer Näräyaëa’s geliefde wederhelft Lakñmé-devé. Dit is haar originele transcendentale gedaante, en haar schaduw is de beperkte scheppende energie—Yoni. Mahä-Viñëu heeft twee soorten energieën met welke Hij de materiële werelden schept. Een soort energie wordt nimitta—de instrumentele oorzaak der schepping—genoemd, en de andere upädäna—de elementaire oorzaak. De werktuiglijke en elementaire oorzaken van de schepping kunnen als volgt worden uitgelegd: Stel dat ik zeg, “Ik heb een slang gedood met een stok”, dan is de persoon die verlangde naar die activiteit en die ook uitvoerde de instrumentele oorzaak (nimitta), en geldt de stok als elementaire oorzaak

Page 17: Shiva Tattva

17

(upädäna). Een ander voorbeeld: Een pottenbakker maakt een pot. Het verlangen of de wil van de pottenbakker om de pot te maken is de instrumentele oorzaak. Het totaal aan instrumenten dat werd gebruikt om de pot te maken, zoals het wiel, de klei, de modder en het water, is de elementaire oorzaak. Mahä-Viñëu’s eeuwige instrumentele energie neemt zijn gereflecteerde gedaante aan als Yoni, de beperkte schaduw energie, en de elementaire oorzaak neemt de ‘reflectie-gedaante’ aan van Çambhu-liìga. De schepping vindt dan plaats middels de samenkomst van Çambhu-liìga en zijn vrouwelijke wederhelft Yoni. Çambhu wordt de liìga van de Allerhoogste Heer genoemd, wat inhoudt dat hij het gemanifesteerde symbool is van de mannelijke voortplantingscapaciteit van de Heer, en hij verschijnt met het doel om de kosmische manifestatie voor te bereiden. Dat vermogen welke geboorte geeft aan de materiële schepping is de energie Mäyä, en haar intrinsieke gedaante is Yoni. Eigenlijk zijn de originele instrumentele en elementaire oorzaken niet Yoni en Çambhu; het is Mahä-Viñëu. De materiële natuur, in de vorm van Yoni, verlangt te scheppen door de käma-béja (zaad der verlangen) die in haar is geïmpregneerd, en daarom is zij de secundaire instrumentele oorzaak. Het zaad der verlangen gaf haar de behoefte om te scheppen, en omdat ze toen wilde scheppen wordt ze de instrumentele oorzaak genoemd. Çambhu levert de materialen voor de schepping, en wordt daarom de elementaire oorzaak genoemd. Çambhu, de schemerige weerspiegeling van de goddelijke verlangens vervulde blik van de Heer Zelf, vervolmaakt zijn samenkomst met Yoni. Hij kan echter niets onafhankelijk van de energie van Mahä-Viñëu doen. Mahä-Viñëu is de Allerhoogste gepersonificeerde Wil, en het is Hij die zorgt voor de samenkomst van de twee—Yoni en Çambhu. Hij is de goddelijke overheersende persoon, het volkomen gedeelte van Heer Kåñëa en de schepper van de aardse wereld. Om de schepping plaats te laten vinden, moet er het verlangen van de Allerhoogste Doener zijn. Hij moet aanwezig zijn. De instrumentele oorzaak en de elementaire oorzaak moeten worden gemengd met het verlangen, of de blik, van Mahä-Viñëu. De eerste gedaante van de schepping is het Mahat-tattva, het totaal aan vierentwintig elementen.11 Dit Mahat-tattva is de weerspiegeling van de käma-béja, het originele zaad der verlangen in Goloka Våndävana. Het zaad van amoureus scheppingsverlangen in Goloka is de belichaming van zuiver kenvermogen. Het is een prototype van het seksverlangen in deze aardse wereld, hoewel het er ver vandaan is gevestigd. Het zaad van werelds seksverlangen is dus de verdorven weerspiegeling van het zaad van het originele scheppende verlangen in Goloka Våndävana.

Dienst in Bezigheden van Koninklijke Waardigheid 11 Mahat-tattva” de vierentwintig elementen bestaan uit de vijf grofstoffelijke elementen, de drie fijnstoffelijke elementen, de tien zintuigen, de vijf zintuiglijke voorwerpen en de gehele materiële oorzaak. (Zie ook Srémad-Bhägavatam canto 3, hoofdstuk 26 voor een uitgebreide uitleg over dit onderwerp)

Page 18: Shiva Tattva

18

De geschiedkundige vertellingen die nu volgen zijn voorbeelden van aiçvarya-gata-vicära, Heer Çiva’s relatie met Kåñëa vanuit het oogpunt van Kåñëa’s koninklijke verhevenheid. Deze transcendentale historiën, geopenbaard in het Çrémad-Bhägavatam, laten zien hoe afhankelijk heer Çiva is van Kåñëa. Bovendien onthullen ze ook dat wanneer Çiva zegeningen geeft aan de vijanden van Kåñëa, hij dat doet om te assisteren in de transcendentale bezigheden van de Heer, welke ten uitvoer worden gebracht ten gunste van alle levende wezens. Çiva’s afhankelijkheid Het Çrimad Bhägavatam vertelt over de demon Våkäsura die, in zijn verlangen om van Heer Çiva’s vrouw, Pärvaté, te genieten, strenge verstervingspraktijken aan de dag legde om Heer Çiva te plezieren. Toen Heer Çiva uiteindelijk voor hem verscheen om hem zijn zegening te geven, sprak Våkäsura zijn verlangen uit dat zodra hij iemands hoofd aan zou raken, het hoofd van die persoon onmiddellijk open zou splijten en dat die persoon dan zou sterven. Heer Çiva gaf hem deze zegen, en Våkäsura stormde onmiddellijk naar voren om het tegen Heer Çiva te gebruiken. Çiva vroeg, “Wat ben je aan het doen?” Hij antwoordde, “Nu pas ik mijn zegening toe.” Hij zei niet, “Ik wil Pärvaté.” Hij keek alleen maar naar Pärvaté en rende op Heer Çiva af. Çiva rende angstig weg, en Våkäsura zette onmiddellijk de achtervolging in. Heer Çiva was getooid in een hertenvel, welke van zijn lijf viel, en daarna viel zijn òamaru drum ook nog. Hij bleef echter rennen, en hij herinnerde zich zijn Heer. Wie was die Heer die hij zich herinnerde? Het was Çré Kåñëa. Dit is aiçvarya-gata-vicära. Heer Çiva vluchtte van het land tot de lucht en van de lucht naar andere planeten, totdat hij de grenzen van het universum bereikte, maar Våkäsura bleef hem achtervolgen. De gezaghebbende goden van de hogere planeten, zoals Heer Brahmä, Indra en Candra, waren niet in staat om hem te redden van het dreigende gevaar, en uiteindelijk zocht hij zijn toenadering bij de persoonlijke manifestatie van Kåñëa, namelijk Heer Viñhnu in Çvetadvépa. Om Zijn toegewijde te beschermen verscheen Heer Viñëu als een perfecte brahmacäré, en de uitstraling van Zijn lichaam was aantrekkelijk voor zowel Çiva als de demon. Nadat Hij Våkäsura had gestopt door hem Zijn eerbetuigingen te brengen, en door zijn vertrouwen te winnen middels het spreken van zoete en vleiende woorden, vroeg Heer Viñëu, “Waarom rent u achter Çiva aan?” Våkäsura antwoordde, “Hij heeft me de zegening gegeven dat wanneer ik mijn hand bij iemand op het hoofd leg het open zal splijten. Nu zal ik die zegening op hem toepassen.” Heer Viñëu in de kledij van een brähmacaré zei, “U bent erg dwaas. Gelooft u nu echt in de zegening van deze man, die gaïja rookt, allerhande bedwelmende middelen tot zich neemt en in crematoriums leeft? Gelooft u werkelijk dat hij geautoriseerd en machtig genoeg is om zegeningen te schenken? Zijn zegening zal nutteloos blijken. Hij houdt u slechts voor de gek. U bent hem achterna aan het rennen, maar uiteindelijk zult u erachter komen dat zijn zegening ineffectief zal

Page 19: Shiva Tattva

19

zijn. Probeer het maar eens op uzelf uit; leg uw hand op uw hoofd. U zult zien dat er niets zal gebeuren.” Våkäsura stemde in, “Ja, ik zal het proberen.” Op deze manier raakte de demon verward door middel van de zoete woorden van Kåñëa en door de expansie van Zijn illusoire energie. Hij vergat de kracht van Heer Çiva en zijn zegening. Zodoende legde hij zijn hand op zijn eigen hoofd, dat onmiddellijk openspleet, en zo stierf de demon. Dit spel en vermaak levert bewijs dat Heer Çiva niet onafhankelijk is; zijn eerwaardige Godheid is Kåñëa.12 Çiva’s Weldoener Al het spel en vermaak uitgevoerd door Çiva is er voor bedoeld om iedereen over de suprematie van Heer Kåñëa te onderwijzen, en om iedereen te inspireren zich aan Hem over te geven en om zijn/haar beschutting bij Hem te zoeken. De volgende geschiedenis is daar een goed voorbeeld van. De halfgoden vochten eens met de demonen en versloegen hen. De demonen zochten toen hun beschutting bij hun leider, Maya Dänava, die toen drie mystieke vliegtuigachtige verblijven voor ze maakte. Met behulp van deze vliegtuigen begonnen de demonen alle planetenstelsels te overwinnen. Daarna, toen de demonen de hogere planetenstelsels begonnen te vernietigen, gingen de heersers van die planeten naar Heer Çiva, gaven zich aan hem over en zeiden, “Beste Heer, wij halfgoden staan op het punt om verslagen te worden. Wij zijn uw volgelingen. Wees zo goed om ons te redden.” Heer Çiva stelde ze gerust en zei, “Wees niet bang.” Hij legde zijn pijlen aan op zijn boog en schoot ze richting de drie verblijfplaatsen van de demonen, en zo doodde hij alle demonen. De grote mysticus Maya Dänava dompelde toen de lichamen van de demonen in een door hem gemaakte bron gevuld met godendrank, waardoor de demonen weer terug tot leven kwamen en bijna onverslaanbaar werden. Çiva begon zich toen erg zorgen te maken. Toen Hij dit zo zag begon Heer Kåñëa in Zijn gedaante als Heer Viñëu te overwegen hoe hij Çiva kon helpen om de demonen te verslaan. Heer Viñëu werd toen een koe en Heer Brahmä werd een kalf, en zij gingen de verblijven van de demonen binnen en dronken alle nectar van die bron op. Toen, door middel van Zijn persoonlijke vermogen van religie, kennis, verzaking, bekwaamheid enzovoorts, voorzag Kåñëa Heer Çiva van alle benodigdheden voor de strijd. Hij manifesteerde een strijdwagen, een wagenmenner, een vlag, paarden, olifanten, een boog, een schild en pijlen, en Heer Çiva nam plaats in de strijdwagen om te gaan vechten. Hij vernietigde de drie verblijfplaatsen van de demonen, en de inwoners van de hogere planeten

12 “Zo werd Heer Çiva door de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Näräyana, die transcendentaal is aan alle materiële eigenschappen, gered van een wisse dood aan de hand van deze demon. Iedereen die deze geschiedenis met geloof en toewijding aanhoort, wordt zeker verlost van materiële verstrikking, en zal uit de handen van zijn vijanden blijven.” (Kåñëa, Hoofdstuk 88)

Page 20: Shiva Tattva

20

verheerlijkten en aanbaden hem, en hij werd bekend als Tripuräri, de vernietiger van de drie onderkomens der demonen. Dus wees niet bang. Kåñëa zal je redden als je jezelf aan Hem aanbiedt. Hij heeft dit Zelf beloofd in de Bhagavad-géta. Als jij je volledige verantwoordelijkheid in het leven aan Hem overdraagt—niet slechts je lichamelijke onderhoud, maar ook je intelligentie, je zintuigen en al het andere dat je bezit—zal Hij volledige zorg en verantwoordelijkheid over je dragen. Wees niet bang. Geen leed of zorgen van enige soort zullen je kunnen deren. Bovendien zul je het domein van bhakti kunnen betreden en voor eeuwig gelukkig kunnen zijn. De Aanbiddelijke God van Çiva Meer bewijs van Heer Çiva’s relatie met Kåñëa met betrekking tot het majestueuze spel en vermaak van de Allerhoogste Heer vinden we in de geschiedenis van Aniruddha. Aniruddha is de kleinzoon van Heer Kåñëa, en hij wou trouwen met de dochter van Bäëäsura, een demonisch persoon die tevens een loyale toegewijde van Heer Çiva was. Dankzij de zegeningen van Heer Çiva had Bäëäsura duizend armen verkregen, en hij diende Heer Çiva met al die armen. Hij assisteerde het beroemde dansen van Çiva door ritmisch op drums te slaan met zijn duizend armen, en verkreeg daardoor de zegening van bescherming tegen zijn vijanden. Kåñëa werd door Çré Näräda op de hoogte gesteld dat Bäëäsura en zijn leger met Aniruddha hadden gevochten, en dat ze Aniruddha gevangen hadden genomen omdat hij geheime ontmoetingen met Üñä, de dochter van Bäëäsura, had gehad. Om Aniruddha te redden deed Kåñëa een beroep op Zijn eigen leger, de Yadu dynastie, en rukte op richting de stad van Bäëäsura. Toen Bäëäsura het leger van Heer Kåñëa zag, beval hij onmiddellijk al zijn troepen om te gaan vechten. Heer Çiva arriveerde daar op dat moment, maar in plaats van te bidden tot zijn Heer, koos hij schijnbaar de kant van zijn eigen toegewijde, Bäëäsura. Hij begon persoonlijk met Kåñëa te vechten als opperbevelhebber van Bäëäsura. Hij vuurde vele wapens af op Kåñëa, inclusief zijn Päçupata-astra en zijn ultieme wapen, de Çiva-jvara, maar ze faalden allemaal. Gedurende de strijd regende Bäëäsura met zijn duizend armen zijn wapens neer op Çré Kåñëa. Kåñëa hakte vervolgens zoveel van zijn armen eraf met Zijn Sudarçana cakra, dat hij er nog maar vier overhield. Uiteindelijk realiseerde Heer Çiva zich dat hij niet bij machte was om zijn toegewijde te redden, gaf zich over aan Heer Kåñëa, en bood hem zijn oprechte gebeden aan.13 Na het horen van Çiva’s gebeden, vertelde Heer Kåñëa hem dat aangezien Bäëäsura de zoon van Bali Mahäräja was en de achterkleinzoon van Prahläda

13 “Çukadeva Gosvämé verzekerde koning Parékñit dat het vertellen van het gevecht tussen Heer Çiva en Heer Kåñëa helemaal niet ongunstig is, zoals gewone gevechten dat wel zijn. Integendeel, als men zich in de ochtend de beschrijving van dit gevecht tussen Heer Kåñëa en Heer Çiva herinnert, en plezier schept uit de overwinning van Heer Kåñëa, zal hij nooit ergens een nederlaag ervaren tijdens zijn worsteling van het leven.” (Kåñëa, Hoofdstuk 63)

Page 21: Shiva Tattva

21

Mahäräja, en omdat Heer Çiva zelf hem gunstig gezind was, Hij niet alleen het leven van Bäëäsura zou sparen, maar hem ook onsterfelijkheid zou schenken. Çiva Zoekt Toevlucht Volgens het Çrémad-Bhägavatam en de Skanda Puräëa nam Kåñëa, wanneer Hij in Dvärakä verbleef, vaak Zijn gedaante als vierhandige Väsudeva aan. Sterker nog, Hij stond erom bekend als zodanig. In die tijd was er een koning genaamd Pauëòraka, die twee kunstmatige armen aan zijn lichaam had bevestigd en verklaarde, “Kåñëa is niet de vierhandige Väsudeva, ik ben die Väsudeva!” Hij stuurde een afgezant naar Çré Kåñëa met de verklaring, “Stop te verkondigen de vierhandige Väsudeva te zijn. Ik ben Hem.” Nadat Heer Kåñëa en Zijn Koninklijke familie een behoorlijke poos om dit bericht lachten, stuurde de Heer een antwoord terug, accepteerde de uitdaging en bereidde zich voor om te gaan vechten. De koning van Käçé was een onwrikbare toegewijde van Heer Çiva, en hij koos de kant van Pauëòraka Väsudeva. Hij had voorheen een zegening verkregen van Heer Çiva die hem in staat stelde om Heer Kåñëa te verslaan in een gevecht, maar in deze strijd werd hij niet alleen verslagen, maar ook gedood. Met behulp van Zijn Sudarçana cakra doodde Heer Kåñëa Pauëòraka, en met Zijn pijlen doodde Hij de koning van Käçé. Nadat Hij het hoofd van de koning had afgehakt, zorgde Hij er voor, dat het hoofd in de stad van Käçé werd geworpen. De koning had een zoon genaamd Sudakñiëa, die vastberaden was om de dood van zijn vader te wreken. Zodoende aanbad Sudakñiëa de heer van Käçé, Viçvanätha—Heer Çiva—die hem toen instrueerde om een bijzonder soort ritualistische ceremonie uit te voeren die een vuurdemon aanroept met als doel om iemands vijand te doden. Heer Çiva beval ook zijn spookachtige metgezellen de vuurdemon te vergezellen, en daarna werd Dväräka belegerd. Kåñëa riep Zijn Sudarçana cakra aan, die de vuurdemon bevroor en hem zo dwong om terug te keren naar Käçé en zijn scheppers te vernietigen. Bovendien verbrandde de Sudarçana cakra, die de demon achterna zat, de hele stad tot as. Op dat moment moest zelfs Heer Çiva de stad uit vluchten. Hij wist zelfs niet meer waar jij zijn hertenvel had laten vallen. Hij had ook zijn drietand en al het andere achtergelaten, inclusief zijn vrouw, en was snel gevlucht. Hij kwam

Page 22: Shiva Tattva

22

terecht in Navadvépa14, in een plek genaamd Harihara-kñetra, en daar nam hij zijn toevlucht tot Çré Caitanya Mahäprabhu.15 Vanuit Navadvépa ging hij naar Ekämra-känana (nu Bhuvaneçvara) in de buurt van Puré, in Orissa, waar hij zijn toevlucht nam bij Çré Kåñëa in diens gedaante als Heer Jagannätha. Dit spel en vermaak is aiçvarya-gata vicära, en het onthuld ook dat de aanbidbare godheid van Heer Çiva Çré Caitanya Mahäprabhu is, ofwel Çré Kåñëa.

Dienst in Mensachtig Spel & Vermaak

Heer Rämacandra’s aanbidding van Heer Çiva is een voorbeeld van naravata-gata-vicära—een zoete mensachtige bezigheid. Zoals al eerder vermeld speelde Räma de rol van een doodgewoon menselijk wezen, die als moeilijke taak het oversteken van de oceaan om zo Laìkä te kunnen bereiken tot uitvoering moest brengen, en om de benodigde kracht te verkrijgen om dit te kunnen doen, aanbad hij Heer Çiva. Heer Räma installeerde een liìga van Rämeçvara Mahädeva, begon hem te aanbidden en dacht, “Dankzij de genade van Heer Çiva kan ik de oceaan oversteken.” Eigenlijk was Hij machtig genoeg om zelf in ’n seconde over de oceaan te springen, maar Hij speelde een bepaalde rol om de gewone mensen te inspireren. Het aanwezige gewone volk beschouwde Rämeçvara Mahädeva als zijnde de heer van Räma, en daarom werd hij dan ook Rämeçvara genoemd. De halfgoden verschenen toen en zeiden, “Rämeçvara en Räma zijn beiden hetzelfde. Er is geen verschil tussen hen. Ze zijn allebei éçvara; beiden zijn God, de Allerhoogste Heer. Gewone mensen denken slechts dat Rämeçvara de heer van Räma is, maar zij zijn niet intelligent. Zo is het is niet.” Op dat moment

14 Heer Nityänanda zei, “Ten westen van de Alakananda rivier ligt Käçé, waar de volgelingen van Heer Çiva en zijn wederhelft naar bevrijding streven. Deze Navadvépa Käçé echter, is superieur aan die andere Käçé. Hier is Çiva altijd aan het dansen en de naam van Gaura [Caitanya Mahäprabhu] aan het chanten, en smeekt hij zijn volgelingen om Gaura-bhakti te accepteren. De sannyäsé’s die duizend jaar in Käçé leven kunnen bevrijding verkrijgen door jïäna te cultiveren, maar hier trappen de toegewijden die bevrijding weg, terwijl ze dansen en de naam van Gauräìga bezingen. Als men het lichaam hier verlaat, worden die levende wezens verlost door Heer Çiva, die de naam van Gauräëga in hun oren reciteert. Deze dhäma wordt dus Mahä-Väräìasé genoemd, want hier is er geen angst voor de dood.“ (uit Çré Navadvépa Mähätmya, door Çréla Bhaktivinoda Öhäkura) 15 De identiteit van Çré Caitanya Mahäprabhu wordt als volgt gegeven: “Volgens de Vedische literatuur is de voornaamste bezigheidstaak voor de mensheid in dit tijdperk van Kali, het gezamenlijk zingen en reciteren van de heilige naam van de Heer, ofwel näma-saìkértana. De persoonlijke manifestatie van dit tijdperk predikt vooral dit proces, maar alleen Kåñëa Zelf kan de vertrouwelijke liefdevolle dienst uitleggen; dienst die wordt uitgevoerd in de vier principiële soorten van liefdevolle relaties tussen de Allerhoogste Heer en Zijn toegewijden. Heer Kåñëa verscheen daarom persoonlijk, met Zijn volkomen delen, als Heer Caitanya.” (uit Çré Caitanya-caritämåta, Ädi-lélä, Hoofdstuk 3 opsomming)

Page 23: Shiva Tattva

23

manifesteerde Heer Çiva zich vanuit de liìga en zei, “Nee. Probeer deze waarheid te begrijpen. Rämeçvara betekent, ‘Hij wiens Heer Räma is.’ Räma is mijn Heer!” Het spel en vermaak van Heer Räma vindt men in Rämäyaëa, Çrémad-Bhägavatam, de Puräëa’s en Räma-carita-mänasa, en ze vinden plaats in een voorgaand tijdperk genaamd Tretä-yuga. De demonische koning Rävaëa had de vrouw van Heer Räma, Sétä Devé, ontvoerd en haar mee naar Laìkä genomen. Voordat Räma wist waar Zijn vrouw mee naar toe was genomen, was Hij overvloedig aan het huilen, en Lakñmaëa probeerde Hem te troosten. Echter, hoe meer Lakñmaëa Hem tot bedaren probeerde te brengen, hoe meer verbitterd Hij ging huilen. In deze gemoedstoestand was Hij de bomen en dieren van het bos aan het verzoeken, en zelfs de rivier Godävaré. Hij sprak de bomen van het Panjätavi woud aan, “O Panjätavi, heeft u Sétä gezien? Waar is ze naar toe gegaan? O hert, heb jij Sétä misschien gezien? O Godävaré, heeft u Mijn liefste Sétä gezien? Waarom heeft ze Me verlaten?” Heer Räma raakte door het dolle heen vanwege Zijn ontroostbare verdriet. Op dat moment kwamen Heer Çiva en zijn vrouw Saté naar het Daëòakäranya woud, waar Heer Räma samen met Sétä en Zijn broer Lakñmaëa veertien jaar lang verbleven, op last van Zijn vader, Koning Daçaratha. Çiva was dus aanwezig om getuige te zijn van de goddelijke bezigheden van Heer Räma en toen hij ze zag raakte hij ontroerd; zijn hart smolt. Hij bood zijn volledige eerbetuigingen aan, waarbij al zijn ledematen de grond raakten, en verheerlijkte Räma: “Oh! Deze transcendentale bezigheden zijn zo wonderschoon en prachtig dat ze het hart smelten van iedereen die ze waarneemt.” Toen liep hij een ronde langs de buitenste grens van dat gebied, huilend ten gevolge van de transcendentale emoties van droefheid in afzondering, getoond in het spel en van vermaak van zijn Heer. Nadat hij zijn laatste eerbetuigingen had gebracht was Çiva klaar om terug te gaan naar Kailäsa, toen Saté hem vroeg, “Mijn liefste echtgenoot, aan wie breng jij je eerbetuigingen?” Heer Çiva antwoordde, “Çré Räma is mijn aanbidbare Godheid. Ik vereer Hem altijd.” Saté zei, “Ik zie dat Räma een doodgewone man is die om zijn vrouw huilt. Zelfs ik weet waar zijn vrouw is, maar hij weet het niet? Waarom heeft hij zo’n diep verdriet? Hij komt op mij over als een zwak persoon. Is hij niet bij machte om Sétä terug te brengen? Hij moet wel een doodgewone man zijn, niet God. Waarom vereer je hem toch zo?” “Je verkeert in onwetendheid”, zei Heer Çiva tegen zijn twijfelende vrouw. “Jij begrijpt niet dat Heer Räma de Allerhoogste Persoonlijkheid God is.” Hij vertelde haar dat als ze hem niet geloofde, ze een of andere test tot uitvoering zou moeten brengen, om de positie van Çré Räma vast te stellen. Heer Çiva rustte onder een banyan boom een eindje verderop, en Saté veranderde, door haar inherente mystieke kracht, in een gedaante net als die van Sétä. Ze ging naar de plek waar Çré Räma zo beklagenswaardig naar Sétä aan het zoeken was. Ze dacht dat als ze als Sétä voor Räma zou verschijnen, dat Hij haar dan zou omhelzen in vreugdevolle opluchting, denkende dat Hij Zijn vrouw had gevonden. Echter, hoewel ze keer op keer voor Hem verscheen, negeerde Hij haar iedere keer weer. Hij keek haar simpelweg niet aan. Uiteindelijk zei Hij tegen

Page 24: Shiva Tattva

24

haar, “Moeder, waarom bent u hier zo alleen in het woud aan het rondzwerven? Waar is uw echtgenoot, Çiva?” Saté stond versteld en werd angstig, en vroeg zich af hoe Räma wist wie ze werkelijk was. Ze knielde uit ontzag, en op dat moment zag ze niet langer de bomen en de wilde dieren van het woud zoals ze die voorheen zag. Ze zag Sétä-Räma overal en in alles. Waar ze ook maar keek in het bos—hier, daar en overal—ze zag alleen maar Sétä-Räma, Sétä-Räma, Sétä-Räma. Op die manier liet Heer Räma aan Saté zien dat Hij en Sétä eeuwig onafscheidelijk Zijn, dat Hij dit dramatische toneelspel tot uitvoering bracht om de gedachten van menselijke wezens te bekoren door het te herinneren en dat Hij feitelijk de Persoonlijkheid God is. Ze overwoog, “Mijn echtgenoot is nooit onwetend. Hij had gelijk en ik had ongelijk.” Terwijl ze opstond zag ze dat Räma nog steeds daar alleen in het bos was, samen met Lakñmaëa, huilende “Oh Sétä, waar ben je, waar ben je?” Vervolgens ging ze, nadat ze haar eigen gedaante weer had aangenomen, terug naar de plek waar Çiva aan het wachten was, onder de banyan boom. Hij vroeg haar, “Heb je Hem getest om te zien wie Hij werkelijk is?” Saté loog, “Meest gerespecteerde echtgenoot, ik geloofde je al, dus was het niet nodig om hem te testen.” Heer Çiva zag in zijn trance wat zich werkelijk had afgespeeld en nam zich in stilte een gelofte voor, “Saté heeft de gedaante van Sétä, mijn moeder, aangenomen; en vanaf nu zal ik haar dus als zodanig behandelen.” Toen hij deze eed aflegde strooiden de halfgoden onmiddellijk vanaf de hemel een bloemenregen naar beneden, en ze prezen hem, “U heeft een opmerkelijke gelofte afgelegd.” Saté vroeg, “Wat voor ’n gelofte heb je afgelegd?” Çiva bleef stil. De bonafide discipel heeft altijd vertrouwen in zijn zelfverwerkelijkte guru. Heer Çiva was de guru van Saté, maar ze had hem niet geloofd toen hij haar vertelde dat Räma de Allerhoogste Persoonlijkheids Gods was. Als een discipel zijn gurudeva niet gehoorzaamt, zal zijn bhakti en spiritueel leven afnemen. Als een discipel liegt tegen zijn gurudeva, zal hij wederom naar de hel gaan. Toen Heer Çiva en Saté-devé naar hun optrekje in Kailäsa terugkeerden, plaatste Çiva haar zitplaats dusdanig dat ze tegenover hem kwam te zitten. In de Vedische cultuur zit de vrouw aan de linkerzijde van haar man, en een moeder, gerespecteerd als een guru, zit tegenover haar zoon, met het gezicht tot haar zoon gericht. Een discipel biedt zijn eerbetuigingen tot zijn gurudeva niet vanaf de linker- of rechterzijde aan, maar altijd recht van voren. Een ware discipel blijft niet stil, maar stelt met een respectvolle houding relevante vragen aan zijn guru en dient hem ook. Hij stelt geen vragen in een uitdagende gemoedstoestand, maar juist om iets te leren. De Bhagavad-gétä (4.34) verklaart het volgende:

tad viddhi praëipätena

Page 25: Shiva Tattva

25

paripraçnena sevayä upadekñyanti te jïänaà jïäninas tattva darçinaù

“Probeer de waarheid te leren door een spirituele meester te aanvaarden. Stel hem nederig vragen en wees hem dienstbaar. De zelfverwerkelijkte zielen kunnen kennis aan je overdragen omdat zij de waarheid hebben gezien.”

Heer Çiva ging voor duizenden jaren op in meditatieve extase, en Saté onderging hevige gevoelens van separatie voor hem. Ze dacht, “Çiva heeft me verlaten. Hij behandelt me als zijn moeder omdat ik de gedaante van Sétä had aangenomen. Zolang ik me in dit lichaam begeef zal hij me niet accepteren als zijn vrouw, dus zal ik dit lichaam op moeten geven.” Na verloop van tijd begon Dakña, vader van Saté, zoon van Brahmä en grote stamvader van het universum, een offerande. Hoewel elke offerande bedoeld is om de Allerhoogste Heer Viñëu te plezieren, worden de halfgoden waaronder met name Heer Brahmä, Heer Çiva en alle andere voorname halfgoden, uitgenodigd en nemen er deel aan. Echter, Heer Çiva was niet uitgenodigd voor Dakña’s offerande. De kuise Saté hoorde de inwoners van de hemel, die in de lucht vlogen, praten over de grote offerande die werd uitgevoerd door haar vader. Ze zag dat de vrouwen van de inwoners van de hemel, die fraai gekleed gingen, vanuit alle richtingen kwamen om de offerande bij te wonen. Ze benaderde haar echtgenoot en zei, “Mijn liefste heer, je stiefvader is nu een grote offerande aan het uitvoeren. Alle halfgoden die door hem waren uitgenodigd gaan er naar toe. Als je wilt, kunnen wij er ook heen gaan.” Heer Çiva waarschuwde haar om niet te gaan vanwege de vijandigheden en nijd van haar vader jegens hem—een vijandschap die al lang daar voor in een ander tijdvak, begonnen was. Daarop herinnerde Heer Çiva zich de hardvochtige woorden die zijn stiefvader op dat moment gesproken had. Çiva was naar Dakña’s raad gegaan, waar Dakña door vele leiders van het universum werd geprezen. De dochter van Dakña was met Heer Çiva getrouwd, dus beschouwde Dakña Heer Çiva als zijn zoon. Hij bracht zijn eerbetuigingen aan Brahmä omdat Brahmä zijn vader was, maar hij toonde geen respect voor Çiva. Heer Brahmä verwelkomde Dakña, maar Çiva ging op in meditatie en reciteerde de mahä-mantra: “Hare Kåñëa Hare Kåñëa Kåñëa Kåñëa Hare Hare Hare Räma Hare Räma Räma Räma Hare Hare.” Beledigd door de ogenschijnlijke onachtzaamheid van Çiva en omdat hij zichzelf superieur aan hem achtte, bekritiseerde Dakña hem publiekelijk. Als gevolg daarvan vonden er daarna vele voorvallen plaats, en Çiva keerde terug naar Kailäsa. Voorafgaand aan dit had Dakña Heer Çiva al vaak bekritiseerd, omdat hij zich eraan stoorde dat zijn dochter zo’n ‘minderwaardig persoon’ had gehuwd, maar na dit incident beschouwde hij Çiva als zijn vijand. Aan de andere kant had Çiva nooit enige vijandigheid voor Dakña gekend.

Page 26: Shiva Tattva

26

Nu zei Heer Çiva tegen Saté, “Een vrouw kan zonder uitnodiging bij haar guru of haar vader en moeder op bezoek gaan, maar wanneer haar vader de man van zijn dochter als zijn vijand beschouwt, moet ze niet bij hem op bezoek gaan. Je weet dat jouw vader denkt dat ik zijn vijand ben, hoewel ik hem nooit als zodanig heb beschouwd.” Ondanks de woorden van haar man was Saté vastberaden om te gaan. Ze ging, maar zodra ze daar was aangekomen merkte ze dat Dakña bezig was om schande over hem te brengen. Ze veroordeelde kwaad haar vader, en verheerlijkte Çiva in het bijzijn van iedereen. Daarna gaf ze, terwijl ze op de heilige lotusvoeten van Heer Çiva mediteerde, haar lichaam op in een mystiek vuur dat zich gemanifesteerd had vanuit haar hart. Door haar lichaam op te geven wist Saté zich van haar beledigende vader te ontkoppelen en zich zo over te brengen naar een ander lichaam, zodat ze zonder die besmetting met Heer Çiva kon omgaan. Haar voornaamste drijfveer was echter om verlost te raken van het resultaat van haar eigen overtredingen, en weer als de geliefde vrouw van Heer Çiva te worden geaccepteerd. In haar volgende leven nam ze geboorte als Pärvaté, de dochter van de Himälaya’s. In dat leven voerde ze veel jarenlange ascese uit en bereikte zo uiteindelijk haar doel. Hier zien we dat Çiva’s aanbidbare Godheid Räma is, en dat hij haar verlaten had doordat Saté de gedaante van Sétä-devé had aangenomen. Hij is een kuise Vaiñëava die altijd Heer Kåñëa en Heer Räma dient. Saté-devé is ook een zuivere toegewijde. Ze is de goddelijke energie van de Allerhoogste Heer, maar ze speelde een rol teneinde het gewone volk te instrueren. Zowel Çiva als Saté dienden in het mensgelijke spel en vermaak van Heer Räma. Rävana had niet de echte Sétä meegenomen. Hij kon haar niet aanraken. Hij kon slechts een mäyä-sétä meenemen. De echte Sétä, het transcendentale vermogen van Räma, werd weggenomen en beschermd door Agnideva, de heer van het vuur. Het huilen van Räma en het vragen aan iedere plant, boom, berg en rivier van, “Waar is Mijn Sétä” was een exhibitie van zijn mensgelijke spel en vermaak. De grote heilige Tulsédäsa heeft in zijn Çré Räma-carita-mänasa geschreven dat we Çré Çiva-Pärvaté als onze Guru moeten aanvaarden, en dat zij ons liefde voor de lotusvoeten van Räma zullen geven. Degenen die Çiva als een onafhankelijke god aanbidden zijn als Våkäsura. Zij willen zingenot hebben met het vermogen van Kåñëa. In plaats van Våkäsura te worden, zouden we toegewijden moeten worden, en Çiva-Pärvaté moeten beschouwen als onze Guru inzake toewijding tot de Allerhoogste Heer. Denk nog dieper na over de identiteit van Heer Çiva’s aanbidbare Godheid. Çiva’s mantra is Räma, en hij reciteert altijd de heilige naam van Räma. Naar wie verwijst dit? Hoewel dit ook naar Çré Sétä-Räma verwijst, is de naam die hij eigenlijk reciteert die van Müla-Saìkarñaëa, Balaräma, de eerste expansie van Heer Kåñëa. Çré Rämacandra is ook een expansie van müla-Räma (de originele Räma)—Balaräma—maar de feitelijke aanbidbare Godheid van Heer Çiva is Balaräma. Ten slotte verwijst de naam Räma in de Hare Kåñëa mahä-mantra niet naar Daçaratha’s zoon Räma, noch naar Paraçuräma of Balaräma. Heer Rämacandra,

Page 27: Shiva Tattva

27

Heer Paraçuräma en Heer Balaräma Zijn allemaal manifestaties van Çré Rädhäramaëa.

Hare Kåñëa Hare Kåñëa Kåñëa Kåñëa Hare Hare Hare Räma Hare Räma Räma Räma Hare Hare

De betekenis van Räma is hier Rädhä-ramaëa, Çré Kåñëa die Zich inlaat in ‘ramaëa’ met Rädhä. “Ramaëa” betekent spelen of genieten. Kåñëa geniet van speelse bezigheden met Rädhäräëé, en wordt daarom Ramaëa ofwel Räma genoemd. Geen lust in Heer Çiva De volgende geschiedenis is een ander voorbeeld van naravata-gata-vicära, of madhurya-gata-vicära. Er zit hier ook wat tattva-gata-vicära in, en alles bij elkaar is het een kop nectar vol van madhurya (zoetheid) en tattva (filosofische waarheid) die erg goed smaakt. Heer Çiva is immens machtig en hij heeft geen lust. Zelfs als hij naakt is, en zijn vrouw Pärvaté ook naakt bij hem op schoot zit, hebben ze geen wellustige verlangens. Als een doodgewone jongen en meisje dicht bij elkaar blijven, vooral zonder kleren, zal er lust in hun hart naar binnen gaan. Dit ten val komen vindt echter onder geen enkele omstandigheid plaats in de harten van Heer Çiva en Pärvaté-devi. In dit verband wordt een transcendentale bezigheid beschreven in het zesde canto van Çrémad-Bhägavatam. Heer Çiva was eens een lezing aan het geven tijdens een bijeenkomst van grote heilige personen. Pärvaté zat bij hem op schoot, en ze waren allebei volledig naakt. Op dat moment arriveerde de verheven toegewijde Koning Citraketu en die zei op vriendelijke wijze, “Zie toch eens op wat voor een manier u uw lezing aan het geven bent.” Pärvaté dacht dat hij Heer Çiva aan het bekritiseren was. Zich storende aan de gedachte dat er ook maar iemand kon denken dat Heer Çiva lustige verlangens in zijn hart koesterde, vervloekte ze de koning. Koning Citraketu stond op vriendelijk voet met Heer Çiva, en omdat de Guru van Ciraketu ook Müla-Saìkarñaëa was, waren ze gods-broeders. Het was nooit zijn bedoeling geweest om te zeggen dat er lust in Çiva’s hart aanwezig was. Hij merkte eenvoudigweg op dat dit niet de standaard manier was waarop men normaliter een lezing presenteerde. Heer Çiva kastijdde Pärvaté en zei, “Waarom heb je hem vervloekt? Hij is een verheven toegewijde. Kijk hoe gevorderd hij is in zijn bhakti. Hoewel hij volledig bij machte is om jouw vloek in te trekken en jou uit wraak terug te vervloeken, heeft hij jouw vloek goedschiks geaccepteerd. Dit is zijn grootsheid—dit is het gedrag van een Vaiñëava.”

Page 28: Shiva Tattva

28

Lust kan niet in de buurt van Heer Çiva blijven. Noch Heer Sadäçiva, noch zijn gedeeltelijke manifestatie van Çiva die bij Pärvaté blijft, hebben lust in hun harten. Toen Kämadeva, cupido, de meditatie van Heer Çiva eens kwam verstoren, opende hij simpelweg zijn derde oog en verbrandde hem tot as. Hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat Heer Çiva aangetrokken werd tot de prachtige gedaante van Mohiné-mürti? Mohiné is een persoonlijke manifestatie van Heer Kåñëa Zelf, en Hij kan alles doen. Het was Heer Kåñëa die hoogstpersoonlijk voor de aantrekking in het hart van Heer Çiva zorgde, en Hij was ook degene die hem de gedaante van Mohiné liet zien. Gedurende het dienen van Kåñëa’s spel en vermaak is Zijn interne verbijsterende vermogen, yogamäyä, zo sterk dat het alles kan doen.

Hoofdstuk 4

Poortwachter van het verblijf van liefde

In oktober 2001 nam Çréla Näräyaëa Mahäräja een groep van zeshonderd pelgrims, inclusief meer dan tweehonderd westerlingen, mee naar de heilige en prachtige stad Jagannätha Puré, aan de oostkust van Orissa. Een van de vele heilige plaatsen die door de pelgrims werden bezocht, was de tempel van Heer Çiva in zijn gedaante als Lokanätha Mahädeva. Toen ze op die plek aankwamen, liepen de pelgrims door een grote poort die toegang verschafte tot een binnenplaats. Aan de rechterkant van de binnenplaats bevond zich een prachtige vijver en aan de linkerzijde stonden wat winkeltjes die snoepgoed en andere onderdelen voor verering verkochten. Zoals in vele Indiase tempels het geval is, stond het management van de tempel van Lokanätha Mahädeva het de westerlingen niet toe de tempel te betreden. Daarom gingen Çréla Näräyaëa Mahäräja en de Indiase toegewijden de tempel binnen terwijl de westerse toegewijden geduldig buiten bleven wachten. Na een paar minuten kwam Çréla Näräyana Mahäräja alleen naar buiten en ging op een platte steen nabij de kleine winkeltjes zitten. Hij werd onmiddellijk omringd door de westerse toegewijden, die gretig waren om hem te horen spreken, en het volgende is een transcriptie van zijn gesprek: Heer Çiva is ππn van de meest verheven toegewijden van de Allerhoogste Heer Kåñëa. Hij dient altijd trouw Heer Kåñëa en al Zijn persoonlijke manifestaties zoals Heer Räma, Heer Nåsiàha, Heer Kalki en Heer Varäha. In deze wereld heeft Heer Çiva vijf verschillende soorten manifestaties: aarde, water, vuur, lucht en ether—de elementen waaruit ons lichaam, de aarde en het universum bestaan. Hij is ook bevoegd en bij machte om persoonlijk uit gedaanten die uit deze vijf elementen bestaan te verschijnen, teneinde zijn Meester te dienen. Jullie hebben niet het vermogen om iets anders dan deze vijf elementen te zien. Nu kunnen jullie de ziel niet zien, welke jullie eigen wezen is. Als jullie bhakti ontwikkelen, ofwel zuivere liefdevolle toewijding tot Çré Kåñëa, dan zullen jullie Hem zien; en door Zijn licht zullen jullie je eigen ziel zien.

Page 29: Shiva Tattva

29

Wij zijn de tempel binnengegaan, maar we zagen simpelweg een kamer vol met water, dus er was geen noodzaak om naar binnen te gaan. Jullie zijn zeer fortuinlijk om hier buiten te zijn bij deze vijver genaamd Gauré-kunda, welke een symbool van Heer Çiva is. Jullie kunnen deze vijver aanraken, äcamana doen, en jullie eerbetuigingen hier brengen. In Bengalen en andere plaatsen zijn er ook ambu-liìga’s (liìga’s gemaakt van water), en Çiva wordt in die gedaante vereerd. Indiase toegewijden zijn fortuinlijk om de deity te kunnen aanschouwen en arati (aanbidding) aan te bieden, terwijl de westerse toegewijden geen toestemming hebben om de tempel te betreden. Hierdoor hebben de westerse toegewijden de gunstige gelegenheid om in een gemoed van grote nederigheid tot Lokanätha Mahädeva te komen, zichzelf als zeer laag en gevallen beschouwende. Sterker nog, als ze met dit gemoed hier komen zijn ze nog fortuinlijker dan die toegewijden die naar binnen zijn gegaan. Als jullie hier buiten tot Lokanätha—Gopéçvara Mahädeva—huilen en bidden, “Wees me alstublieft genadig,” zal hij eerst naar jullie komen en zijn genade over jullie sprenkelen. Heer Çiva is een manifestatie van Heer Kåñëa, en zodoende smacht hij altijd naar liefde en genegenheid. Als jullie huilen en denken, “Wij zijn zo onfortuinlijk,” dan zal Heer Kåñëa persoonlijk naar jullie toe komen. Hij is zeer genadevol, dus maak je niet druk dat je niet naar binnen mag gaan. Jullie boffen ontzettend. Waar Kåñëa dan ook maar verblijft is Sadäçiva Viñëu altijd aanwezig. In Mathurä en alle andere plaatsen waar zich een tempel van Kåñëa of enige andere Viñëu Godheid bevindt, zal Sadäçiva als Lokanätha of Gopéçvara Mahädeva altijd aanwezig zijn—om de verblijfplaats van de Allerhoogste Heer te dienen. Çiva dient Kåñëa overal; hij is altijd in Kailäsa, altijd in Käçé, en altijd in Bhubaneçvara. Vanuit een werelds, extern oogpunt lijkt het alsof hij soms de ene plaats verlaat en naar de andere gaat, maar dit is niet de echte waarheid. In zijn spel en vermaak verruilde hij Kailäsa voor Käçé. Terwijl hij in Käçé verbleef hielp hij de atheïstische koning Käçéräja en diens vriend Pauëòraka Väsudeva, die op kunstmatige wijze vierarmig werd en Heer Kåñëa had uitgedaagd. In het daaropvolgende gevecht onthoofdde Heer Kåñëa zowel Pauëòraka Väsudeva, als de koning van Käçé, die zichzelf als een van de beste dienaren van Heer Çiva beschouwde. De meester van die koning kon hem echter niet redden toen de Sudarçana cakra van Heer Kåñëa Käçé volledig afbrandde. Toen hij zijn stad in vlammen op zag gaan, vluchtte Heer Çiva. Na een poosje kwam hij aan in Ekämra-känana in Bhubaneçvara en nam daar zijn toevlucht tot Heer Jagannätha. Heer Jagannätha zei tegen hem, “Wees niet bevreesd. Doordat je onder mij bescherming bent komen staan, geef ik je de positie van Lokanätha, de beschermer van mijn verblijfplaats. Als iemand naar deze heilige plaats komt en mijn transcendentale associatie neemt zonder eerst de jouwe te nemen, zal zijn bezoek niet compleet zijn. Hij moet naar jouw plaats gaan nadat hij mij bezocht heeft, en dan zal zijn missie hier geslaagd zijn en zal hij gelukkig worden.” Heer Çiva is buitengewoon lief van nature, en hij is de verblijfplaats van liefde. In dit verband heeft Çréla Viçvanätha Cakravarté Öhäkura geschreven (Saìkalpa-kalpadruma 103):

Page 30: Shiva Tattva

30

vådävanävani-pate! jaya soma soma-maule sanaka-sanandana-sanätana-näradeòya gopéçvara! vraja-viläsi-yugäìghri-padme

prema prayaccha nirupädhi namo namas te

“O Poortwachter van Våndävana! O Soma, alle eer aan u! O gij wiens voorhoofd getooid gaat met de maan, en wie aanbiddenswaardig is voor de wijzen onder leiding van Sanaka, Sanandana, Sanätana en Närada! O Gopéçvara! Verlangend dat u me prema, goddelijke liefde voor de lotusvoeten van Çré Rädhä-Mädhava die zich inlaten met speelse bezigheden in Vraja-dhäma, zult schenken, biedt ik u keer op keer mijn praëäma’s aan.”

Wij bidden, “O Heer Çiva, zelfs grote persoonlijkheden zoals Çré Närada Muni en de vier Kumära’s aanbidden u. U kunt liefde en genegenheid zoals die van de gopé’s schenken. In uw zuiverste gedaante van Gopéçvara Mahädeva bent u zeer machtig. U bent hari-hara-ake-ätmä, wat betekent dat Kåñëa uw ätmä is geworden, en u bent Zijn ätmä geworden.” Hier betekent ätmä ‘meest geliefde’ of ‘zeer geliefde’, dus Heer Kåñëa en Heer Çiva zijn één in hart. Heer Çiva dient de Allerhoogste Heer als Hanuman, als Bhéma, als Madhväcärya, als Advaita Äcarya in de tijd van Çré Caitanya Mahäprabhu, en in zovele andere vormen en gedaantes. We zijn hier gekomen om voor de genade van Lokanätha te bidden, maar persoonlijk zie ik Lokanätha niet hier. Ik zie Gopéçvara Mahädeva, van wie Lokanätha een expansie is. Herhaal alstublieft na mij: [Çréla Näräyaëa Mahäräja sprak elke halve zin van het bovenstaande Sanskriet vers uit, en de bijeengekomen pelgrims antwoordden in koor. Toen deelde hij met hen de diepgaande en intieme strekking van het vers:] Wij bidden, “O Gopéçvara Mahädeva, wij zijn naar jou gekomen. Hier is je naam veranderd. Je hebt je gemanifesteerd als Lokanätha, maar wij kennen je niet als Lokanätha. Wij kennen je alleen als Gopéçvara Mahädeva. Je kunt ons niet bedriegen door je voor ons te verbergen. Je kunt demonen zoals Rävaëa, Kaàsa, Jaräsandha en anderen bedriegen, maar je kunt ons nooit bedriegen. Dat komt omdat wij beschutting hebben genomen van Yogamäyä Paurëamäsé. Als je ons bedriegt, zullen we gaan klagen bij Paurëamäsé, en zij zal je dan ‘straffen’. Weet je nog toen alle gopé’s je zoveel klappen op je wangen hadden gegeven dat je wangen opzwollen? Wees zo vriendelijk je dit te herinneren.” [Zie voetnoot Hoofdstuk 1, bij “Perfect Liefde Toekennen”] Tevredengesteld door de uitgedrukte liefde in dit gebed, zal Heer Çiva in zijn gedaante als Gopéçvara Mahädeva verschijnen. Hij zal zeer behulpzaam zijn, en zal blij zijn om zijn genade te schenken.

Lokanätha Mahädeva ké jaya! Çré Çré Gopéçvara Mahädeva ké jaya!

Kämeçvara Mahädeva ké jaya!

Page 31: Shiva Tattva

31

Nandéçvara Mahädeva ké jaya! Cakaleçvara Mahädeva ké jaya!

Pärvaté-pati ké jaya! Çré Çré Çaìkara ké jaya!

Hara Hara Hara Hara Mahädeva ké jaya!

Ik heb iets speciaals met jullie gedeeld. Zoals jullie nu hier buiten zitten en gescheidenheid van Heer Çiva voelen, zal hij zeker zijn genade over jullie sprenkelen.