ku leuven bibliotheken · 8 september 1953 van de militievergoedingscommissie te gent houdende...

42
verwerping van deze aanvraag, het verzoekschrift tardief is, omdat het meer dan zestig dagen na de verwerping van de aanvraag om vergoeding vanwege de tegen- partij, bij de Raad van State werd ingediend, (Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling) N' 3659 - ARREST van 13 September 1954 ( IVrte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders, auditeur. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Leeters I. KRIJGSMACHT EN RI]KSW ACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE- DING- GESCHILLEN- RECHTSPLEGING- AANVRAAG 11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE- DING - GESCHILLEN - COMMISSIE - BEVOEGDHEID Dat de formaliteiten welke het koninklijk besluit van 12 Ootober 1951 met betrekking tot het indienen van de aanvraag voorschrijft, niet werden in acht genomen, kan ter betwisting uan de omtvanke- lijkheid ener vóór de inwerkingtreding uan dit koninklijk besluit (23 October 1951) ingediende aanuraag niet worden aangeuoerd. Artikel 19 van de wet van 9 Juli 1951 schrijft in verband met deze aanvraag vormvereisten voor, zodat de commissie, die in laa•tste in- stantie over de toedracht van de zaak uitspraak doet, binnen de grenzen uan haar bevoegdheid blijft wanneer zij oordeelt dat de aanvraag binnen de wettelijke termijn is ing·ediend *. Gezien het verzoekschrift d.d. 16 Februari 1954 ; Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 17 December 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Hasselt vaststelt dat de door verzoeker** ingediende aanvraag strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding tijdig genoeg werd ingediend; Overwegende dat Leeters Peter, in de hoedanigheid van vader van de milicien Leeters Petrus, op 17 November 1952 een schriftelijke aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding; dat de betrokken milicien einde Juli 1951 met onbepaald verlof naar zijn haardstede werd teruggezonden ; dat de gemachtigde van de Minister van Binm·nlandse Zaken op 29 Januari 1953 de aanvraag afwees omdat zij te laat werd ingediend ; dat op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Hasselt de bestreden beslissing nam ; dat deze beslissing steunt op de considerans « dat beroeper beweert reeds op 1 Augustus 1951 een aanvraag te hebben gedaan bij dhr Burgemeester zijner gemeente, aanvraag die hij herhaalde op 25 Januari 1952 ; dat uit het door de commissie bevolen onderzoek is gebleken dat deze bewering gegrond is en derhalve aanleiding bestaat om de eerste beslissing te herzien » ; Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing in strijd is met artikel 43 van de wet van 9 Juli 1951 luidt>ns welk de aanvragen om vergoeding en vergoedingsbijslagen over een tijdperk vóór de datum der inwerking- treding van de wet binnen zes maanden na die datum moeten ingediend worden ; dat zij niet beweert dat geen mondelinge aanvraag werd ingediend op 1 Augustus * Zie in dezelfde zin de arrE-sten Belgische Staat. nr"' en :{()00, van 1 i Juli 11)51. .. Lees : de tegenpartij. 855

Upload: others

Post on 24-Aug-2020

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

verwerping van deze aanvraag, het verzoekschrift tardief is, omdat het meer dan zestig dagen na de verwerping van de aanvraag om vergoeding vanwege de tegen­partij, bij de Raad van State werd ingediend,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

N' 3659 - ARREST van 13 September 1954 ( IVrte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders, auditeur.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Leeters

I. KRIJGSMACHT EN RI]KSW ACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING- GESCHILLEN- RECHTSPLEGING- AANVRAAG

11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING - GESCHILLEN - COMMISSIE - BEVOEGDHEID

Dat de formaliteiten welke het koninklijk besluit van 12 Ootober 1951 met betrekking tot het indienen van de aanvraag voorschrijft, niet werden in acht genomen, kan ter betwisting uan de omtvanke­lijkheid ener vóór de inwerkingtreding uan dit koninklijk besluit (23 October 1951) ingediende aanuraag niet worden aangeuoerd.

Artikel 19 van de wet van 9 Juli 1951 schrijft in verband met deze aanvraag vormvereisten voor, zodat de commissie, die in laa•tste in­stantie over de toedracht van de zaak uitspraak doet, binnen de grenzen uan haar bevoegdheid blijft wanneer zij oordeelt dat de aanvraag binnen de wettelijke termijn is ing·ediend *.

Gezien het verzoekschrift d.d. 16 Februari 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 17 December 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Hasselt vaststelt dat de door verzoeker** ingediende aanvraag strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding tijdig genoeg werd ingediend;

Overwegende dat Leeters Peter, in de hoedanigheid van vader van de milicien Leeters Petrus, op 17 November 1952 een schriftelijke aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding; dat de betrokken milicien einde Juli 1951 met onbepaald verlof naar zijn haardstede werd teruggezonden ; dat de gemachtigde van de Minister van Binm·nlandse Zaken op 29 Januari 1953 de aanvraag afwees omdat zij te laat werd ingediend ; dat op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Hasselt de bestreden beslissing nam ; dat deze beslissing steunt op de considerans « dat beroeper beweert reeds op 1 Augustus 1951 een aanvraag te hebben gedaan bij dhr Burgemeester zijner gemeente, aanvraag die hij herhaalde op 25 Januari 1952 ; dat uit het door de commissie bevolen onderzoek is gebleken dat deze bewering gegrond is en derhalve aanleiding bestaat om de eerste beslissing te herzien » ;

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing in strijd is met artikel 43 van de wet van 9 Juli 1951 luidt>ns welk de aanvragen om vergoeding en vergoedingsbijslagen over een tijdperk vóór de datum der inwerking­treding van de wet binnen zes maanden na die datum moeten ingediend worden ; dat zij niet beweert dat geen mondelinge aanvraag werd ingediend op 1 Augustus

* Zie in dezelfde zin de arrE-sten Belgische Staat. nr"' :ir>~HJ en :{()00, van 1 i Juli 11)51. .. Lees : de tegenpartij.

855

Page 2: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

1951 doch aanvoert dat een dergelijke aanvraag niet overeenstemt met het bepaalde bij artikel 1 van het koninklijk besluit d.d. 12 October 1951 ;

Overwegende dat de militievergoedingscommissie te Hasselt, die alleen over de toedracht der feiten oordeelt, binnen de perken van haar bevoegdheid is gebleven door te oordelen dat Leeters Peter binnen de wettelijk bepaalde termijn de militie­vergoeding heeft aangevraagd; dat artikel 19 van de wet van 9 Juli 1951 niet vaststelt onder welke vorm, de aanvragen strekkende tot het bekomen van de militie­vergoeding moeten ingediend worden, doch enkel zegt dat de toepassingsmaatregelen bij koninklijk besluit zullen bepaald worden; dat het koninklijk besluit d.d. 12 October 1951, dat op 23 October 1951 in werking trad, deze toepassingsmaatregelen bepaalde en het gebruik van bepaalde formulieren oplegde voor het indienen van de aanvraag ; dat dit koninklijk besluit het lot niet regelt van de aanvragen die vóór de inwerkingtreding ervan werden ingediend en de niet-nakoming van het koninklijk besluit derhalve niet dienstig kan worden ingeroepen ; dat het beroep derhalve niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 3660 - ARREST va111 13 September 1954 ( JVde Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat : de hr. Smolders, auditeur.

VAN NEDER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN 11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­

DING- GESCHILLEN- BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE

Het door toedoen van een parlementslid aan de Minister van Binnenlandse Zaken gerichte bezwaarchrift tegen de beslissing van een commissie voor militievergoedingen, en de akte waarbij de Minis­ter dit bezwaarschrift verwerpt, kunnen de ttermijn van beroep tot vernietiging van de betreffende beslissing niet stuiten.

Gezien het verzoekschrift d.d. 2 Februari 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld tegen de beslissing waarbij de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken op 29 Mei 1953 haar aanvraag tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding had verworpen ;

Overwegende dat verzoeker erkent dat de bestreden beslissing hem op 11 September 1953 werd betekend; dat het beroep niet ontvankelijk is daar het inge­diend werd na het verstrijken van de termijn bepaald bij artikel 4 van. het beslu~t van de Regent d.d. 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; dat de brief d.d. 15 September 1953 waarbij op zijn verzoek, door een volksvertegenwoordiger bij de Minister van Binnenlandse Zaken tegen de bestreden beslissing bezwaar werd ingebracht en de brief waarbij de Minister dit bezwaar afwees, boven vermelde termijn niet hebben gestuit,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

856

Page 3: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

N"" 3661 ~n 3662 - ARRESTEN van 13 September 1954 (JVde Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders, auditeur.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Oewael) nr 3661 - t/ Truyers nr 3662 - t/ Schaeken

KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOEDING RECHT OP DE VERGOEDING

Ter bepaling van het in aanmerking komende jaarbedrag der inkomsten van de rechthebbende diewt, krachtens artikel 3, ]0

, van het koninklijk besluit van 13 October 19 51, bij uitsluiting als referen~ tieperiode het tijdvak van zes maanden dat aan de indiening van de aanvraag is voorafgegaan *.

(n' 3661) Gezien het verzoekschrift d.d. 16 Februari 1954;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 17 December 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Hasselt het recht van de tegenpartij op de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding erkende, met ingang van de dertiende dienstmaand van de betrokken milicien ; dat deze beslissing op 23 December 1953 aan de verzoekende partij werd betekend ;

Overwegende dat de tegenpartij, in de hoedanigheid van vader van de milicien Truyers Franciscus, op 4 Maart 1953 een aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ; dat deze aanvraag op 17 April 1953 door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken werd afgewezen omdat het jaarbedrag van de bestaansmiddelen van d~ tegenpartij niet lager was dan 150 t.h. van het van de bedrijfsbelasting vrijgesteld minimum-inkomen ; dat op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Hasselt de bestreden beslissing nam ; dat deze beslissing steunt op de considerans dat «de beslissing (van de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken) ste;t.mt op het feit dat het jaarbedrag van de bestaansmiddelen niet lager is dan 150 % van het van de bedrijfsbelasting vrijgesteld minimu-inkomen; dat beroeper beweert vanaf 15 April 1953 op pensioen gesteld te zijn als bovengronds mijn­werker met een jaarlijks pensioen van 22.011 frank; dat uit het door de commissie ingesteld onderzoek is gebleken dat deze bewering met de werkelijkheid overeen­stemt en het jaarbedrag zijner inkomsten van 1 ~63 dus lager is dan I 00 % van het van de bedrijfsbelasting vrijgesteld minimum-inkomen » ;

Overwegende dat de verzoekende paTtij laat gelden dat de bestreden beslissing in strijd is met artikel 3 van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951 ;

Overwegende dat krachtens artikel 3, 1 ", van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951, de referentieperiode welke tot basis dient voor de berekening van het jaarbedrag der in aanmerking te nemen inkomsten, de periode van zes maanden is welke aan de indiening van de aanvraag voorafgaat ; dat, door rekening te houden met het jaarbedrag der inkomsten van de tegenpartij voor het jaar 1953, de militievergoedingscommissie te Hasselt artikel 3 van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951 verkeerd heeft tcegepast,

(Vernietiging overschrijving -- verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

* (n' 3662) Gezien het verzoekschrift d.d. 9 Februari 1954;

11 Zie in dezelfde zin de arresten Belgische Staat. n~' ~ 215. van 1 8 Maart I !J 5 L en n~" ;J5a.i, van t Juli t\J51.

857

Page 4: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 17 December 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Hasselt vaststelde dat de tegenpartij, met ingang van de dertiende dienstmaand van de betrokken milicien, recht had op het verminderd bedrag van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ;

Overwegende dat de tegenpartij op 5 Augustus 1952, in de hoedanigheid van moeder van de milicien Claes Joseph, een aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding; dat deze aanvraag op 18 November 1952 afgewezen werd door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken omdat het jaarbedrag van haar bestaansmiddelen niet lager was dan 150 t.h. van het van de bedrijfsbelasting vrijgesteld minimum­inkomen ; dat op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Has­selt de bestreden beslissing nam ; dat deze beslissing steunt op de considerans « dat beroeper beweert dat haar echtgenoot gedurende ruime tijd ziek is geweest en uit dien hoofde zijn loon heeft moeten derven, maar dan toch vanwege de ziekenkas ziektevergoeding heeft genoten ; dat uit het ingesteld onderzoek is gebleken dat ingevolge de onbekwaamheid tot werken van de kostwinner van het gezin, en rekening houdend met de inkomsten van de ziektevergoeding, de inkomsten van het gezin gelegen zijn tussen 100 en 150 % van het van bedrijfsbelasting vrijgesteld minimuminkomen » ;

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 3. 1", van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951. daar de commissie rekening heeft gehouden met een verkeerde referentieperiode om het bedrag van de inkomsten van de tegenpartij vast te stellen ;

Overwegende dat krachtens artikel 3, I", van het koninklijk hesluit d.d. 13 October 1951 de in aanmerking te nemen referentieperiode deze is van de zes maanden welke aan het indienen van de vergoedingsaanvraag voorafgaan ; dat uit de considerans van de bestreden beslissing blijkt dat de commissie als referentie­periode genomen heeft het tijdperk volgend op I September 1952, datum waarop de kostwinner ziek werd en ziektevergoeding genoot ; dat hieruit volgt dat de bestreden beslissing een verkeerde toepassing heeft gedaan van artikel 3 van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951.

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegen partij)

Nr 3663 - ARREST van 13 September 1954: (IV<~" Kamer) Zetel; de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders, auditeur.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Smolders

I. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE -- MILITIEVERGOE­DING - GESCHILLEN - RECHTSPLEGING - AANVRAAG

II. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING ~ GESCHILLEN - COMMISSIE - MOTIVERING DER BESLISSINGEN

Door militievergoeding toe 1te kennen op grond van de enige. overigens met het motief van de beslissing waarvan in beroep is gekomen strijdige considerans dat de aanvraag tijdig werd ingesteld, zonder daarbij na te gaan noch vast te stellen dat de aanorager de door de wet aan de toekenning verbonden ooorwaarden oervulde. hee~t de commissie haar uitspraak niet gemotiveerd.

Gezien het verzoekschrift d.d. 6 Maart 1954 ;

858

Page 5: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 6 Januari 1954 waarbij de militievergoedingscommissie te Leuven vas\stelde dat de tegenpartij recht heeft op een militievergoeding van 1.000 frank, met ingang van de dertiende dienstmaand van de betrokken milicien ;

Overwegende dat de tegenpartij op 19 Februari 1952, in de hoedanigheid van vader van de milicien Smolders Joseph, een aanvraag indiende strekkende· tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ; dat deze aanvraag door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken werd afgewezen omdat zij te laat werd ingediend ; dat, op beroep van de tegenpartij, de militievergoedingscommissie te Leuven de bestreden beslissing nam ; dat deze be­slissing steunt op de considerans dat « appellant de formulieren voor de aanvraag der vergoeding vóór 30 Januari 1952 heeft afgehaald, doch deze vóór deze datum niet kon terugbrengen op het gemeentebestuur, daar de attesten van de werkgever met een paar dagen vertraging werden teruggezonden ; dat de vertraging niet te wijten is aan de schuld van verzoeker » :

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 1 van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951 daar, volgens het ingediend loonattest model II A, de tegenpartij gedurende de zes maanden die aan de indiening van de aanvraag voorafgaan een wedde genoot van 34.440 frank. hetgeen overeenstemt met een netto jaarbedrag van 51.660 frank, bedrag dat hoger is dan het als bedrijfsinkomen belastbaar minimum van 35.200 frank ; dat zij aanvoert dat de commissie nagelaten heeft na te gaan of de belanghebbende de voorwaarden vervulde om op de militievergoeding aanspraak te maken ;

Overwegende dat luidens artikel 36 van de wet van 9 Juli 1951 de beslissingen van de militievergoedingscommissie m<-t redenen dienen omkleed te zijn ; dat door de toekenning van de militievergoeding enkel te steunen op de considerans dat de aanvraag tijdig genoeg werd ingediend en zonder na te gaan en vast te stellen dat de tegenpartij de daartoe wettelijk gestelde voorwaarden vervulde, de militievergoe­dingscommissie haar beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 3664 - ARREST van 13 September 1954 ( IVcte Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders auditeur.

HUYSMAN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi­nister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOEDING GESCHILLEN - COMMISSIE - MOTIVERING DER BESLISSINGEN

Door te beslissen dat de aanvrager drie personen ten laste heeft zonder aan te geven om welke redenen zij de beweringen van de belanghebbende, als zou hij vijf personen ten laste hebben en als zou het gemeentebestuur zich bij hert opgeven van het aantal dezer perso­nen hebben vergist, van de hand wijst, heeft de commissie haar beslissing niet gemotiveerd.

Gezien het verzoekschrift d.d. 26 Juni 1953 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 1 Juni 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Gent het beroep afwees dat door verzoeker bij haar werd ingesteld tegen de beslissing d.d. 18 Maart 1953 van de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken houdende weigering de door verzoeker aangevraagde militievergoeding toe te kennen ;

Page 6: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Overwegende dat verzoeker op 23 December 1952, in de hoedanigheid van vader van de milicien Huysman Leon, een aanvraag indiende strekkende tot h~t bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding; dat de aanvraag, die drie personen ten laste opgaf, door de gemachtigde van de Ministèr van Binnenlandse Zaken werd afgewezen omdat het jaarbedrag van de bestaans­middelen van verzoeker niet lager was dan 36.000 frank, hetzij 150 t.h. van het van de bedrijfsbelasting vrijgesteld minimum-inkomen ; dat verzoeker op 29 Maart 1953 tegen deze beslissing beroep instelde ; dat hij bij dit beroep liet gelden dat de bestreden beslissing op een onjuiste opgave van het gemeentebestuur van Adegem berustte daar hij « vier personen ten laste had, zonder de militair mede te rekenen » ; dat hij bij zijn beroepschrift een uittreksel uit de bevolkingsregisters der gemeente Adegem voegde waaruit bleek dat zijn huisgezin uit zes personen bestond ; dat hierop de bestreden beslissing werd genomen ; dat deze beslissing steunt op de considerans « dat belanghebbende drie personen ten laste heeft en een gemeente bewoont van de derde categorie ; dat in specie de begrenzing der netto-jaarbedraginkomsten voor het toekennen van de militievergoeding aan de rechthebbenden van soldijtrekkende militairen de som bedraagt van 36.000 frank ; dat uit het onderzoek der zaak is gebleken dat appellant gemiddelde netto-jaarbedraginkomsten heeft van circa 38.380 frank, welk bedrag de door de wet bepaalde minimuminkomsten overschrijdt » ;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de bestreden beslissing niet ver­antwoord is ten aanzien van artikel 25 van de geordende wetten op de inkomsten­belastingen daar hij meer dan drie personen ten laste heeft ;

Overwegende dat verzoeker vóór de militievergoedingscommissie had laten gelden dat hij «vier personen ten laste had, zonder de militair mede te rekenen » en dat het gemeentebestuur van Adegem een vergissing had begaan bij de opgave van het aantal personen te zijnen laste ; dat door vast te stellen dat belanghebbende drie personen ten laste heeft zonder de redenen aan te geven waarom zij de bewering van verzoeker, volgens welke hij vijf personen ten laste heeft en het gemeente­bestuur van Adegem een feitelijke misslag zou hebben begaan, van de hand wijst, de commissie haar beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de Staat)

N•s 3665 tot 3667 - ARRESTEN van 13 September 1954 ( IVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat : de hr. Smolders, auditeur.

nr 3665 - BUDO t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

nr 3666 - BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Mattielli

nr 3667- BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Thomas

I. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING- GESCHILLEN- RECHTSPLEGING- AANVRAAG (1 tot 3)

II. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING - GESCHILLEN - COMMISSIE - MOTIVERING DER BESLISSIN­GEN (1)

1. De commissie die niet te kennen geeft waarom zij de voor haar aangevoerde _verklaringen ten bewijze dat de aanvraag binnen de ter-

860

Page 7: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3666)

mijnen is ingediend, terzijde stelt, motiveert geenszins haar beslissing (nr 3665).

2. Wanneer zij uit de bewoordingen van de ak1te van beroep en uit een verklaring van de burgemeester gaat afleiden dat het tardief indienen van de aanvraag aan overmacht is toe te schrijven, en dat de aanvrager daarom van het in artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951 bepaalde vervol behoort te worden onrtheven, terwijl de akte van beroep alleen gewag maakte van een in 1950 geformuleerde aanvraag en de burgemeester zich in zijn verklaring er toe beperkte vast te stellen dat het wel mogelijk is dat de aanvrager zich op het gemeente~ bestuur heeft aangeboden, paslt de commissie artikel 20 verkeerd toe (nr 3666).

3. Dat de aanvrager te goeder trouw heeft gemeend dat de termijn voor het indienen van de aanvraag niet was verstreken, is geen voldoende omstandigheid om hem van het in artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951 bepaalde verval te onrthetfen (nr 3667).

(n' 3665) Gezien het verzoekschrift d.d. 29 Augustus 1953;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 30 Juni 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Tongeren besliste de door verzoekster aangevraagde militievergoeding niet toe te kennen ;

Overwegende dat verzoekster, in de hoedanigheid van moeder van de milicien Herck Joseph, een aanvraag indiende gedagtekend 25 October 1952 en strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding; dat Herck Joseph op 28 November 1951 met onbepaald verlof naar zijn haardstede werd teruggezonden; dat de aanvraag op 20 Januari 1953 door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken werd afgewezen omdat zij te laat werd ingediend ; dat op beroep van verzoekster de militievergoedingscommissie te Tongeren de be­streden beslissing nam ; dat de bestreden beslissing enkel vaststelt : « Reden : laat­tijdigheid der aanvraag » ;

Overwegende dat verzoekster een door de burgemeester der gemeente Meche­len-Bovelingen getekend ontvangstbewijs, model liJ, overlegt van de door haar op 3 Januari 1952 ingediende aanvraag ; dat de burgemeester bij schrijven d.d. 14 Maart 1953 aan de militievergoedingscommissie te Tongeren bevestigde dat de aanvraag op 3 Januari 1952 werd ingediend er bij voegende dat zijn bestuur deze aanvraag « totaal uit het oog verloor » ; dat de burgemeester tevens liet weten : « Het is pas op 15 October 1952 toen Mevrouw Herck-Budo zich op het gemeentebestuur aan­meldde om een tweede aanvraag om militievergoeding voor haar zoon Maurice in te dienen en bij deze gelegenheid zich bekloeg over het achterwege blijven van' de militiegelden voor haar eerste zoon, dat er bevonden werd dat haar eerste aanvraag niet werd afgehandeld ; . . . dat op 25 October 1952 de aanvragen betrdfende de twee zonen gelijktijdig werden afgehandeld en verzonden en dat zonder nadenken de eerste aanvraag gedateerd werd op 25 October 1952 in stede van 3 Januari 1952 » ; dat hieruit volgt dat de door de commissie weerhouden laattijdigheid door de haar overgelegde stukken wordt tegengesproken ; dat door de redenen niet aan te duiden waarom zij de ingeroepen verklaringen niet weerhoudt, de militievergoe­dingscommissie te Tongeren haar beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd,

:(Vernietiging overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de Staat)

* * *

(n' 3666) Gezien het verzoekschrift d.d. 9 Februari 1954;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 17 December 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Hasselt besliste dat

861

Page 8: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3667)

de door de t~\JC>lpartij ingediende aanvraag, strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding, tijdig genoeg werd ingediend ;

Overwegende dat Mattielli Monique, in de hoedanigheid van echtgenote van de milicien Colletti Jean, op 11 September 1953 een schriftelijke aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militie­vergoeding ; dat Colletti Jean einde September 1951 met onbepaald verlof naar zijn haardstede werd teruggezonden ; dat deze aanvraag op 19 November 1953 door de gmachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken werd afgewezen omdat zij te laat werd ingediend ; dat op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Hasselt de bestreden beslissing nam ; dat deze beslissing steunt op de considerans «dat uit het beroep, alsmede uit de stukken in de bundel aanwezig, voornamelijk uit het attest atgeleverd door dhr burgemeester der gemeente Heusden, gebleken is dat de genaamde Mattielli Monique, voornoemd, zich te gepasten tijde zou aange­boden hebben op het gemeentehuis aldaar, doch dat toenmaals is geantwoord dat zij hierop geen enkel recht kon doen gelden ; dat dienvolgens moet aangenomen worden dat de laattijdige indiening der aanvraag het gevolg is van heirkracht» ;

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951, luidens welk de aanvragen geen uitwerking hebben over een tijdperk dat meer dan zes maanden aan hun indiening voorafgaat ;

Overwegende dat in de beroepsakte, waarnaar de bestreden beslissing verwijst, de tegenpartij enkel liet gelden dat zij in het jaar 1950 een aanvraag bij het gemeente­bestuur van Heusden had ingediend en dat zij als antwoord kreeg dat zij er geen recht op had; dat bij schrijven gedagtekend 10 September 1953 de burgemeester der gemeente Heusden verklaarde « dat er (op deze datum) geen aanvraag om militie­vergoeding ingediend werd ten voordele van Colletti Jean en de nodige formulieren aan belanghebbende werden overhandigd voor het indienen der aanvraag » ; dat in een stuk, gedagtekend 14 December 1953, de burgemeester verklaarde « dat het wel mogelijk is dat destijds de genaamde Mattielli zich bij de gemeentediensten heeft aangeboden ten einde toekenning van militievergoedingen, doch dat toenmaals is geantwoord dat zij hierop geen enkel recht kon doen gelden » ;

Overwegende dat de door de tegenpartij in 1950 gevraagde en de haar in 1950 verstrekte inlichtingen geen betrekking konden hebben op de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ; dat anderzijds de enige voor de tegenpartij gunstige verklaring van de burgemeester der gemeente Heusden er zich toe beperkt vast te stellen dat « het wel mogelijk is dat zij zich bij de gemeentediensten heeft aangeboden » ; dat door in die omstandigheden uit de termen van de aan haar gerichte beroepsakte en uit de verklaring van de burgemeester der gemeente Heusden af te leiden dat de laattijdige indiening der aanvraag het gevolg is van heirkracht en dat de tegenpartij dient ontheven te worden van het bij artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951 bedoelde verval, de militievergoedingscommissie te Hasselt een verkeerde toepassing heeft gedaan van deze wettelijke bepaling,

(Vernietiging overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

* * (n' 3667). Gezien het verzoekschrift d.d. 6 Januari 195·1:

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 24 November 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Hasselt erkende dat de tegenpartij met ingang van 16 April 1952 recht had op de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ;

Overwegende dat de tegenpartij op 10 Februari 1953, in de hoedanigheid van echtgenote van de milicien Deroy Pieter, een aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding; dat Deroy Pieter einde Mei 1952 met onbepaald verlof naar zijn haardstede werd terugge­zonden ; dat deze aanvraag op 24 Juni 1953 door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken afgewezen werd omdat zij te laat werd ingediend ; dat, op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Hasselt erkende dat Thomas Marie recht had op de militievergoeding met ingang van 16 April 1952,

862

Page 9: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

dag van haar huwelijk ; dat de bestreden beslissing steunt op de considerans : « dat verzoekster aanvoert dat zij haar aanvraag slechts heeft menen te mogen doen nadat beslist was geworden over de aanvraag ingediend door de vader van de militair, ongehuwd op het ogenblik van zijn indiensttreding en dat de goede trouw in hoofde van verzoekster dient in acht genomen te worden ;

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de commissie artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951 verkeerd heeft toegepast;

Overwegende dat luidens artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951. de aanvragen geen uitwerking hebben over een tijdperk dat meer dan zes maanden aan haar indiening voorafgaat ; dat het recht van de tegenpartij eerst op 16 April 1952, dag van haar huwelijk, kon ontstaan ; dat de betrokken milicien einde Mei 1952 in onbepaald verlof werd gezonden ; dat uit de vergelijking van deze data met de datum van het verzoekschrift blijkt dat de aanvraag te laat werd ingediend ; dat de omstandigheid dat de tegenpartij te goeder trouw zou gemeend hebben dat de wettelijke termijn niet verstreken was, niet van de aard is haar van het verval van haar recht te ontheffen ; dat de militievergoedingscommissie te Hasselt derhalve een verkeerde toepassing heeft gedaan van artikel 20 van de wet van 9 Juli 1951.

(Vernietiging -- overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 3668 - ARREST van 13 September 1954 (IV''" Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat : de hr. Smolders, auditeur.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Vanhees

KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOEDING RECHT OP DE VERGOEDING

Ter bepaling van het in aanmerking komende jaarbedrag der in­komsten van de rechthebbende dient, krachtens artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 13 October 1951, bij uitsluiting als referenr!:ie­periode het tijdvak van zes maanden dat aan de indiening van de aanvraag voorafgaat *.

Gezien het verzoekschrift d.d 6 Januari 1954;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 19 November 1953 waarbij de militievergoeding;commissie te Hasselt aan Vanhees Loclewijk met ingang van I Februari 1952 het verminderd bedrag van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding toekende;

Overwegende dat Vanhees Loclewijk op 5 Januari 1952, in de hoedanigheid van vader van de milicien Vanhees Lucien, een aanvraag deed strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ; dat deze aanvraag op 24 Juni 1952 afgewezen werd door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken, « uit hoofde van de inkomsten van de aanvrager en in overeenstemming met het advies van de controleur der belastingen » ; dat op beroep van de tegenpartij de militievergoedingscommissie te Hasselt de bestreden beslissing nam ; dat deze beslissing steunt op de considerans dat « uit het nieuw onderzoek, bevolen door de commissie, blijkt dat de netto-inkomsten van beroeper voor het referentiejaar 1950, rekening houdend met zijn gezinslasten, gelegen zijn tussen de 100 en 150 t.h. van het vrijgesteld minimum»;

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 3 van het koninklijk besluit d.d. 13 October 1951. daar de

"' Zie in dezelfde zin de arresten Belgische Staat. nrs 0ötJ I en :Hiö2. van 1 ;~ September 1 U5·i, en de noot.

863

Page 10: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

commiSSie rekening heeft gehouden met de door de tegenpartij in 1950 bekomen inkomsten;

Overwegende dat krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit d.d. 13 Octol·.er 1951, voor de inkomsten van een loontrekkende, zoals de tegenpartij, rekening dient gehouden te worden met de bezoldigngen genoten gedurende de zes maand welke aan het indienen van de aanvraag voorafgaan ; dat, door de in 1950 genoten inkomsten in aanmerking te nemen, de militievergoedingscommissie te Hasselt een verkeerde toepassing heeft gedaan van boven vermelde bepaling,

(Vernietiging -- overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

N' 3669 - ARREST van 13 September 1954 ( IVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders, auditeur.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Van Reeth

I. KRIJGSMACHT EN RIJKSMACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING - GESCHILLEN - RECHTSPLEGING - BEROEP

II. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- BEVOEGD­HEID - MIDDEL VAN AMBTSWEGE

Alleen de persoon die de vergoeding heeft aangevraagd. kan beroep bij de commissie instellen. De Raad van State wijs1t van ambts~ wege op het gebrek dat kleeft aan de beslissing welke over de grond van de zaak uitspraak heeft gedaan op een beroep dat niet ontvanke­lijk is omdat het door een derde werd ingesteld *.

Gezien het verzoekschrift d.d. 6 Januari 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 13 November 1953 waarbij de militievergoedingscommissie te Antwerpen vaststelde dat, met ingang van de dertiende dienstmaand, Van Reeth Jozef recht had op de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding;

Overwegende dat Van Reeth Jozef op I September 1952, in hoedanigheid van verweesde militair, een aanvraag indiende strekkende tot het bekomen van de bij de wet van 9 Juli 1951 bedoelde militievergoeding ; dat de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken op 3 Juni 1953 deze aanvraag afwees omdat Janssens Petrus, pleegvader van de teqenpartij, op haar de voorrang had ; dat bij schrijven d.d. 20 Juni 1953 Janssens Petrus bij de militievergoedingscommissie te Antwerpen zijn aanspraak op de militievergoeding liet gelden ; dat de commissie dit schrijven beschouwde als een beroep gericht tegen boven vermelde beslissing d.d. 3 Juni 1953 van de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken, ten

_ gronde uitspraak deed en het recht van de tegenpartij op de militievergoeding erkende;

Overwegende dat ambtshalve dient opgeworpen te worden dat het beroep, waarover de militievergoedingscommissie bij de bestreden beslissing uitspraak deed, bij haar niet ingesteld werd door de persoon wiens aanvraag door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken werd afgewezen ; dat de militievergoe­dingscommissie te Antwerpen derhalve artikel 35 van de wet van 9 Juli 1951 verkeerd heeft toegepast,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

*Zie in dezelfde zin arrest Belgische Staat. nr :-3621. van 1-i. Juli ·1954. Te vergelijken: zijn evenwel de uitspraken wat de ver-wijzing betreft.

864

Page 11: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

N· 3670- ARREST van 17 September 1954 (111<1" Kamer) Zetel : de hh. Somerhausen, voorzitter, Moureau en Holoye, verslaÇJÇJever.

staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, substituut.

COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN LEUZE en ST AD LEUZE t/ Commissie van openbare onderstand van Basècles

I. OPENBARE ONDERSTAND- REGELEN INZAKE ONDERSTAND DOMICILIE VAN ONDERSTAND

II. RECHTSPLEGING - ONDERZOEK

Voor de Raad van S1tate is er wanneer een door de bestendig·e deputatie gelast onderzoek tot vaststelling van een domicilie van onderstand door de vrederechter werd verricht, geen aanleiding om een aanvullend onderzoek te bevelen. wanneer de betrokken commis~ sies de bestendige deputatie niet om verlenging of heropening van ho~ eerste onderzoek hebben verzocht en zij aan de Raad van State slechts van na dit onderzoek dagtekenende en niet dienende getuig~ schriften overlegt.

Gezien het 20 December 1952 ingediende verzoekschrift, waarbij de commissie van openbare onderstand van Leuze beroep instelt tegen een beslissing van 7 No­vember 1952 krachtens welke de bestendige deputatie van de provinciale raad van Henegouwen de gemeente Leuze als plaats van het domicilie van onderstand van Louis Meerschaert op 3 Juni 1952 heeft aangewezen ;

Gezien het verzoekschrift van de stad Leuze van dezelfde datum houdende beroep tegen dezelfde beslissing ;

Overwegende dat beide beroepen tegen dezelfde akte zijn gericht : dat er grond is om de zaken samen te voegen ;

Overwegende dat Louis Meerschaert die toentertijd op het grondgebied der gemeente Basècles in een woonwagen was gehuisvest, op 3 Juni 1952 door toedoen van de commissie van openbare onderstand van Basècles in het ziekenhuis te Doornik werd opgenomen ; dat genoemde commissie op 6 Juni 1952 aan de commissie van openbare onderstand van Leuze het in artikel 21 van de wet van 27 November 1B91 beJoelde bericht stuurde ; dat Leuze de 19'''' Juni 1952 betwistte domicilie van onderstand van Meerschaert te zijn ; dat de bestendige deputatie van de provinciale raad, waarbij het geschil aanhangig werd gemaakt, de vrederechter van Quevau­camps opdracht gaf een onderzoek in te stellen ; dat zij als gevolg op dit onderzoek beslist heeft dat Leuze op 3 Juni 1952 de plaats van het domicilie van onderstand van Meerschaert was ;

Overwegende dat de verzoekende partijen doen gelden dat de regelen van het Burgerlijk Wetboek waarbij de woonplaats van rechtswege wordt bepaald, in dezen r1iet van toepassing zijn, dat de inwoning een feitelijke kwestie is, dat het in een woonwagen levende gezin Meerschaert in Januari 1949 Leuze voorgoed heeft ver­laten en dat het sindsdien, met uitzondering van enkele kermis-rondreizen, door­lopend te Basècles in zijn woonwagen verblijf heeft gehad, dat het derhalve een nieuw domicilie van onderstand heeft verworven ;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat de echtgenoten Meerschaert te Basècles geen nieuw domicilie van onderstand hebben kunnen verwerven, aartgezien zij van 1945 af in de bevolkingsregisters te Leuze zijn ingeschreven, zij maar bij tussenpozen te Basècles hebben verbleven, het beroep van foorkramer uitoefenen en de woonwagen geen enkel rechtstreeks verband met de grond heeft te Basècles ;

Overwegende dat niet betwist wordt dat de behoeftige domicilie van onderstand had verworven te Leuze waar hij van 1945 tot begin 1949 heeft gewoond ; dat uit het door de vrederechter gedane onderzoek is gebleken dat de echtgenoten Meer-

865

Page 12: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

schaert sedert December 1950 doorlopend verblijf hebben gehad in een woonwa-gen op het grondgebied van Basècles, zulks volgens verklaring van de veldwachter te Basècles, die nader toelicht dat zij tevoren te Basècles hadden verbleven ter gelegen­heid van de feesten, en wel in Augustus 1949, op 16 en 17 April 1950, van 28 tot 30 Juni 1950 en tijdens de winter 1949 gedurende een of twee maanden ;

Overwegende dat dit getuigenis niet door enige verklaring wordt tegenge­sproken ; dat getuige Delmeulle zich beperkt bij het bevestigen van zijn verslag als zou Meerschaert in Januari 1949 Leuze hebben verlaten en hebben gevraagd zijn briefwisseling en alle documenten naar Basècles door te sturen, wat zou zijn gedaan ; dat dit feit alleen niet bewijst dat de belanghebbende sedert deze tijd te Basècles doorlopend verblijf heeft gehad ; dat de verklaring van de echtgenote Meerschaert, volgens welke zij op de datum van het onderzoek (7 October 1952) sedert meer dan drie jaar te Basècles woonde, nauwkeurigheid mist en trouwens was vooraf­gegaan van tegenstrijdige verklaringen welke de betrokkene op vraag zowel van de verzoekende partijen als van de tegenpartij had ondertekend, wat genoegzaam op het onzekere in de herinneringen van de getuige wijst ;

Overwegende dat, in zover zij een onderzoek door de Raad van State aan­vragen, de verzoekende partijen tevergeefs een verklaring van de echtgenote Meer­schaert dagtekenend van na haar verhoor door de vrederechter alsook een verklaring ondertekend door een herbergier en zijn echtgenote voorleggen ; dat de verzoekende partijen die personen behoorden te doen ondervragen in de loop van het door de vrederechter ingestelde onderzoek ; dat zij eventueel de verlenging of heropening van het oaderzoek hadden kunnen aanvragen ; dat er voor de Raad van State derhalve geen grond is om een aanvullend onderzoek te gelasten, te meer dat de laatste verklaring van de echtgenote Meerschaert formeel met haar vroegere verkla­ringen in strijd is en dat de andere twee personen in hun verklaring enkel bijzonder­heden bijbrengen die een periode van na Juni 1949 betreifen en dan ook niet dienend zijn;

Overwegende dat niet is bewezen dat de echtgenoten Meerschaert ten tijde van de opneming van de echtgenoot Basècles sedert drie jaar bewoonde ; dat de bestendige deputatie dan ook terecht heeft beslist dat Leuze op 3 Juni 1952 plaats was van het domicilie van onderstand van Louis 1\lleerschaert,

(Samenvoeging van de zaken -- bevestiging van de beslissing waarvan in beroep is gekomen)

(Vertaling)

N' 3671 - ARREST van 21 September 1954 (Vtle Kamer)

Dit arrest, inzake Claeys tegen Belgische Staat, verteg·enwoor~ digd door de Minister van Verkeerswezen en Regie der Luchtwegen, kreeg dezelfde oplossing als het arrest Tison, nr 2360, van 20 April 1953 (afstand van het geding). De Kamer was op dezelfde wijze samengesteld, met de hr. Mast als verslaggever, als voor dit arrest.

N' 3672- ARREST van 23 September 1954 (VJrte Kamer)

866

Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Decleire en De Bock, staats­raden.

Auditoraat : de hr. Rombaut, substituut.

W ALTHERY t/ Gemeente Mons~lez~Liège

RECHTSPLEGING- HEROPENING DER DEBATTEN

Page 13: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Gezien het door Jean Walthery op 21 Januari 1951 ingediende verzoekschrift;

Overwegende dat verzoeker, die toentertijd in Belgisch-Congo verbleef, bij schrijven van 23 September 1953 in kennis werd gesteld van de vaststelling der zaak op de terechtzitting van 4 Februari 1954 ; dat de datum van ontvangst van dit schrijven niet kan worden bepaald ; dat aldus niet vaststaat dat de termijnen voor­geschreven bij de artikelen 28 en 89, eerste lid, van het besluit van de Regent van 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State in acht werden genomen ; dat er grond is om de debatten te heropenen,

(Heropening der dehiltten -verwijzing van de zaak naar de terechtzitting van 14 October 1954)

(Vertaling)

N'" 367 3 en 367 4 - ARRESTEN van 23 September 1954

Die arresten, inzake respectievelijk P. V .E.A. M achicover tegen Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minisj:er van Verkeers~ wezen en Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, en Tournqi tegen Regie van telegraaf en telefoon, werden uitgesproken door dezelfde Kamer, op dezelfde wijze samengesteld als voor arrest nr 3675, en kregen dezelfde oplossing als het arrest Somers. nr 2351, van 16 April 1953 (afstand van het geding).

N' 3675- ARREST va,n 23 September 1954 (VIn<· Kamer) Zetel : de hh. Decleire, voorzitter-verslaggever, De Bock en Holoye, staats­

raden. Auditoraat: de hr. Ligot, substituut.

GODART t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis~ ter van V er keerswezen

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG IJ. RECHTSPLEGING - KOSTEN

Over het beroep tot vernietiging van een benoeming behoort afwijzend te worden beschikt wanneer de benoemde persoon in de loop van het geding omtslag heeft gegeven, met het gevolg dat de verzoeker niet lang·er van het tot aanhouding van zijn beroep vereiste belang doet blijken. De kosten komen ten laste van de tegenpartij.

Gezien het verzoekschrift van 6 November 1953, waarbij L. Godart, optredend als lid van het Comité van advies van de Regie der luchtwegen, beroep instelt tot vernietiging van een koninklijk besluit van 3 Augustus 1953, bekendgemaakt in het Staatsblad van 10 September 1953, houdende benoeming van de leden en de plaats­vervangende leden van het comité van advies van de Regie der luchtwegen, voor zover dit besluit baron J. van de Meulebroeck, burgemeester der stad Brussel, benoemd heeft als adviseur die de grote stadsagglomeratie vertegenwoordigt ;

Overwegende dat uit het koninklijk besluit van 25 Maart 1954, waarvan de tegenpartij een afschrift heeft overgelegd, blijkt dat het verzoek van baron van de Meulebroeck om van zijn lidmaatschap van het Comité van advies van de Regie

867

Page 14: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

der luchtwegen, als adviseur die de grote stadsagglomeratie vertegenwoordigt, te worden ontslagen, op 26 Februari 1954 werd ingewilligd ; dat verzoeker ingevolge dit besluit niet meer doet blijken van het bij artikel 11 van de wet van 23 December 1946 vereiste belang om de vernietiging van de bestreden beslissing te vorderen ; dat de kosten ten laste van de tegenpartij dienen te worden gebracht,

(Verwerping - kosten ten laste van de Staat) (Vertaling)

N• 3676- ARREST van 24 September 1954 (Illd" Kamer} Zetel : de hf. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau,

verslaggever. en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de hr. Rémion, substituut.

DOYEN ( Mr Cornil) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging (commandant Lonthie)

I. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VAT­BAAR VOOR BEROEP - BEVESTIGENDE BESLISSING

Niet ontvankelijk is het beroep tot vernietiging van een akte houdende bevestiging van een vroegere akte waartegen geen beroep binnen de wettelijke termijnen is ing·ediend.

II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN

1. Het beroep tot vernie{:iging van een omzendbrief, dat meer dan zestig dagen na de toepassing van deze omzendbrief op de verzoeker werd ingediend, is niet ontvankelijk.

2. Onaanvaardbaar is dat reglementen, die ten aanzien van een betrokkene toepassing hebben gekregen, door hem vóór de Raad van State opnieuw aan de orde worden gebracht (terzake, he~ voorwerp zijn van een beroep tot vernietiging), terwijl de individuele akten waarbij de betreffende reglementen op hem werden toeg·epast, zelf niet meer kunnen worden aangevallen wegens het verstrijken van de termijnen van beroep *.

Gezien het 8 Juli 1953 door Hervé Doyen ingediende verzoekschrift ;

Overwegende dat verzoeker, krachtens besluit van de Ministerraad van 14 Februari 1943, in de rang van majoor bij de artillerie werd aangesteld met ingang van 1 December 1941 ;

Overwegende dat hij bij rekwest van 18 Juni 1946 vroeg om voor verdere bevordering in de rangorde te worden opgenomen op de daturn van zijn aanstelling tot majoor, vóór de officieren met dezelfde and'?nniteit van onderluitenant, aange­zien hij V'óór hen in de rang van majoor was aangesteld ; dat de Minister van Landsverdediging hem de 5"" Juli 1946 hierop liet weten dat hij zijn anciënniteit van majoor voorlopig behield met ingang van 1 December 1941 maar dat hij voor verdere bevordering onmiddellijk na majoor Jacques de Dixmude, dit is volgens zijn anciënniteitsrang in de graad van onderluitenant, zou worden gerangschikt ;

Overwegende dat het besluit van de Regent van 15 Maart 1947 van de verschil­lende, aan de officieren verleende aanstellingen benoemingen heeft gemaakt ; dat verzoeker bij dit besluit tot de rang van majoor werd bevorderd op de datum van zijn aanstelling, dit is op 1 December 1941 ; ·

* Zie in dezelfde zin arrest Godeau, n~' :!tiO:L van 2ö Juni 1 U!)3, en de noot.

868

Page 15: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3676)

Overwegende dat een ministertële omzendbrief van I 0 April 1947 onder meer bepaalde dat de uitzonderlijk snel bevorderde officieren, voor verdere bevordering bij hun « normale », naar de and2nniteit van onderluitenant vastgestelde « tranche » worden ingedeeld ;

Overwegende dat verzoeker bij besluit van de Regent van 26 December 1947 tot de rang van luitenant-kolonel, en bij besluit van de Regent van 26 December 1949 tot de rang van kolonel werd bevorderd ; dat zijn candidatuur voor de rang van generaal-majoor welke twee maal, dit is in Mei 1952 en in Maart 1953, voor advies aan het hoger comité was voorgesteld, niet werd aanbevolen ;

Overwegende dat verzoeker op 18 April 1953 aan de Minister van Landsver­dediging een rekwest toezond, waarin hij «de herziening (vroeg) van (zijn) bevor­dering vanaf en boven de rang van majoor, met de daarmee gepaard gaande ge­volgen ... » en om «wijziging van (zijn) rangorde vanaf de bevordering tot majoor » verzocht ; dat de Minister van Landsverdediging op 11 Mei 1953 aan verzoeker antwoordde dat zijn aanvraag niet kon worden ingewilligd ;

Overwegende dat verzoeker de vernietiging eist van de beslissing van de Minister van Landsverdediging van 11 Mei 1953 en, als gevolg hierop, van de ministerde omzendbrief van 10 April 1947 ;

Overwegende, wat het eerste punt van het verzoekschrift betreft, dat de bestreden beslissing weigert de aan verzoeker verleende anci~nniteitsrang als majoor, met het oog op bevordering tot de rang van luitenant-kolonel te wijzigen, alsook weigert de herziening van verzoekers bevordering vanaf de rang van luitenant­kolonel aan de Koning voor te stellen ;

Overwegende dat verzoekers and~nniteitsrang met het oog op bevordering tot luitenant-kolonel in 1947 vastgesteld werd ; dat verzoeker uit de op 24 Januari 1947 bekendgemaakte algemene order 39/1947 vernam dat hij voor bevordering met zijn tijdgenoten in de graad van onderluitenant werd gerangschikt ; dat verzoeker geenszins de vernietiging van deze rangschikking binnen de wettelijke termijnen heeft gevorderd, evenmin tegen de bevorderingen die op grond van deze rang­schikking werden gedaan en tegen de orde waarin die bevorderingen zijn geschied, is opgekomen ;

Overwegende dat de bestreden akte deze rangschikking mpt het oog op be­vordering tot de rang van luitenant-kolonel gewoon bevestigt ; dat de Minister niet gehouden was in 1953, een van 1947 dagtekenende beslissing die ingevolge het verstrijken van de termijnen van beroep een definitief karakter heeft verkregen, op­nieuw aan de orde te brengen ;

Overwegende dat verzoeker zich niet beroept op enige wetsbepaling die de Minister de verplichting oplegt de herziening van zijn bevordering aan de Koning voor te stellen, met andere woorden benoemingen die een definitief karakter hebben verkregen opnieuw aan de orde te brengen ; dat het beroep, wat het eerste punt betreft, niet ontvankelijk is ;

Overwegende, ter zake van het tweede punt van het verzoekschrift, dat ver­zoêker de vernietiging vordert van een ministeri~le omzendbrief van 10 April 1947, in zover deze beslist dat de uitzonderlijk snel bevorderde officieren voor verdere bevordering bij hun normale, naar de anciënniteit van onderluitenant vastgestelde « tranche » worden ingedeeld ;

Overwegende dat het in deze omzendbrief neergelegde principe ten aanzien van verzoeker toegepast werd vanaf 1947, toen officieren met minder ancE:'nniteit dan hij in de rang van majoor, maar met een grotere anciënniteit als onderluitenant, Vlóór hem tot de rang van luitenant-kolonel zijn bevorderd ; dat het verzoekschrift bij de Raad van State op 8 Juli 1953 ingediend, buiten de termijnen bepaald in de artikelE.'n 4 en 94 van het besluit van de Regent van 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging vóór de afdeling administratie van de Raad van State, niet ontvankelijk is ;

Overwegende bovendien dat de omzendbrief van 10 April 1947 opgehouden heeft uitwerking te hebben te rekenen van het tijdstip waarop de uitzonderlijke snel bevorderde officieren een nieuwe bevordering hebben bekomen ; dat niet te aan­vaarden is dat reglementen die ten aanzien van de betrokkenen toepassing hebben gekregen, door een van hen voor de Raad van State opnieuw aan de orde worden

869

Page 16: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

gebracht, terwijl de individuele akten waarbij dit reglement werd toegepast, zelf niet meer kunnen worden aangevallen wegens het verstrijken van de termijnen van beroep,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

N' 3677- ARREST van 24 September 1954 (IIIct" Kamer) Zetel: de· hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau

en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. Oiderich, auditeur.

SIMILLION (Mr Roland) t/ Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werk~ loosheid

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - DATUM II. RECHTSPLEGING - ALGEMENE BEPALINGEN - DATUM·

De datum van de aantekening ter post heeft kracht als datum van het verzoekschrift.

liL RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOSHEID -WERKLOZENSTEUN- GESCHILLEN (1 tot 3)

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- VORMEN- NIET SUBSTANTIELE VORMEN (1)

1. Het niet inachtnemen van de termijn binnen welke de com~ missie van beroep krachtens de artikelen 14 5 en 146 van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945 uitspraak dient te doen en uan haar beslissing kennis dient te geven, kan niet als schending van een sub~ stantieel vormvoorschrift worden aangemerkt*.

2. Door een middel dat geenszins gericht is tegen de vaststelling, vanwege de klachtencommissie, van het niet te controleren karakter der werkloosheid, doch tegen het rechtsgeldig· bewijs als zou de belanghebbende geen werkloze zijn, dat de klachtencommissie uit dat karakter zoekt af te leiden, als onontvankelijk te verwerpen, ouer~ treedt de commissie van beroep artikel 130 van voormeld besluit.

3. De inlichtingen en verklaringen verstrekt in de getuigschriften en attesten welke de aanvrager om werkloosheidsuitkering naar de eis van de artikelen 89 en volgende van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945 dient voor te leggen, worden ondersteld juist te zijn zolang· het gewestelijk bureau het bewijs van het tegendeel niet heeft kunnen bijbrengen. De klachtencommissie schendt evengenoemde be~ palingen in zover zij de bewijslast van de juisheid dezer inlichtingen op de belanghebbende legt.

Gezien het 11 Februari 1952 ingediende verzoekschrift waarbij Maurice Si· million beroep instelt tot vernietiging van een door de commissie van beroep inzake werkloosheid op 25 October 1951 genomen en op 15 December 1951 genotificeerde beslissing ;

* Vaste rechtspraak. Zie laatstelijk arrest Soetens, nr :l5:~û. van 1 Juli 1 U5 L

870

Page 17: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3677)

Overwegende dat verzoeker, werkman-fotograaf, op 24 October 1949 werk­loos is geworden en met ingang van deze datum voor werkloosheidsuitkering in aanmerking werd genomen ; dat hij op 6 Maart 1950 aan de directeur van het gewestelijk bureau te La Louvière liet weten dat zijn echtgenote voornemens was zich als handelaarster te vestigen en dat hij ze uitsluitend na de normale arbeids­uren zou bijstaan ; dat uit een op 5 October 1950 ingesteld onderzoek bleek dat verzoekers echtgenote het zelfstandig beroep van fotograaf uitoefende ; dat ver­zceker op 12 October 1950 te kennen gaf dat hij zich eveneens als fotograaf vestigde ; dat de directeur van het gewestelijk bureau te La Louvière na een nieuw onderzoek op 24 Februari 1951 besliste verzoeker te rekenen van 13 Maart 1950 van de werkloosheidsuitkering uit te sluiten, op volgende grond : « Aangezien ernstige vermoedens er op wijzen dat uw beroep van fotograaf niet uitsluitend buiten de normale arbeidsuren kan worden uitgeoefend, moet de door U onder­tekende verklaring van de hand worden gewezen, en uw werkloosheid als niet te controleren worden verklaard » ; dat, op het beroep van verzoeker, de klachten­commissie de beslissing van de directeur van het gewestelijk bureau handhaafde, behalve dat zij de datum van uitsluiting op 6 Maart in plaats van 13 Maart heeft bepaald; dat zij zich baseerde op het feit dat «de werkloosheid van appellant praktisch niet te controleren is, daar hij, op gelijk welk ogenblik van de dag, zijn echtgenote kan medehelpen in de uitoefening van haar zelfstandig beroep » ; dat de commissie van beroep op 25 October 1951 het door verzoeker tegen deze be­slissing ingestelde beroep heeft verworpen ; dat wat de wijziging van de datum betreft, de commissie van beroep beslist heeft dat generlei bepaling de klachten­commissie verbood de materi~le vergissing die het gewestelijk bureau had begaan te verbeteren ; dat zij in verband met de overige middelen beslist heeft dat de klachtencommissie van oordeel is geweest dat ernstige, preciese en overeenstemmende vermoedens de door verzoeker op 6 Maart 1950 ondertekende verklaring tegen­spraken en dat de betrokken commissie in feite over dat punt onherro<>pelijk uit­spraak had gedaan ; dat het beroep bij de Raad van State strekt tot vernietiging van de beslissing van de commissie van beroep ;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat het verzoekschrift niet ontvan­kelijk is omdat het niet is gedagtekend ; dat dit middel niet in aanmerking komt ; dat het verzoekschrift bij een ter post aangetekende brief van 11 Februari 1952 is ingezonden en dat de datum van het postmerk overeenkomstig artikel 84 van het besluit van de Regent van 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, als datum van het verzoek­schrift kracht heeft ;

Overwegende dat verzoeker tegen de bestreden beslissing inbrengt dat zij de beslissing van de klachtencommissie heeft bevestigd, in zover deze verzoeker van de werkloosheidsuitkering heeft trachten uit te sluiten vanaf 6 Maart 1950, terwijl de directeur van het gewestelijk bureau beslist had dat de uitsluiting op 13 Maart 1950 zou ingaan ; dat verzoeker beweert dat vermits hij de zaak bij de klachten­commissie aanhangig heeft gemaakt, deze te zijnen aanzien geen minder gunstige beslissing kon nemen dan de directeur van het gewestelijk bureau had getroffen ;

Overwegende dat de aan de beslissing van de directeur van het gewestelijk bureau ten grondslag liggende wijziging in verzoekers toestand op 6 Maart 1950 is ingetreden; dat een materi·ële vergissing derhalve oorzaak is dat het getal 13 in de plaats van het getal 6 is gekomen ; dat het taak van de klachtencommissie was deze materiële vergissing te rectificeren en dat zij door de rechtzetting noch de aanleding noch het voonverp van het door verzoeker ingediende bezwaarschrift heeft gewijzigd ;

Overwegende dat verzoeker de commissie van beroep ook verwijt buiten de bij artikel 145 van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945 gestelde termijn van dertig dagen uitspraak te hebben gedaan, en hem van de beslissing na verloop van de in artikel 146 van hetzelfde besluit bepaalde termijn van zeven dagen kennis te hebben gegeven ;

Overwegende dat deze termijnen de commissie van beroep enkel tot aanbe­veling strekken binnen de kortst mogelijke tijd uitspraak te doen, en de tekst van

871

Page 18: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3677)

haar beslissingen zo vlug als het kan ter kennis van de belanghebbenden te brengen ; dat zij niet op stra'ffe van nietigheid zijn voorgeschreven <>n geen substantide vorm­vereisten zijn, welker sch<>nding tot vernietiging van de beslissingen der commissie van beroep kan leiden ; dat het middel niet gegrond is ;

Overwegende dat verzoeker de commissie van beroep ten slotte de v<>rwerping verwijt van het middel dat hij ontleent aan de schending vanwege de klachten­commissie van artikel 98 van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945, in zover deze de uitsluiting voor meer dan dertien \wken had uitgesproken en voor zover haar uitspraak was gebaseerd op het uitsluitend motief dat verzoekers werkloosheid onmogelijk te controleren was ; dat de tegenpartij de appreciatie van het dienend karakter van dit middel aan de Raad van State overlaat ;

Overwegende dat de commissie van beroep dit middel heeft verv:or;:>en op de overweging dat het in feite strekte tot rectiücatie van de onherroepelijke beoordeling die de klachtencommissie op grond van ernstige, preciese en overeenstemmende ver­moedens had uitgesproken ;

Overwegende dat de klachtencommissie, zowel als de directeur van het gewes­telijk bureau, in de omstandigheid dat de werkloosheid van verzoeker onmogelijk kon worden gecontroleerd, het bewijs hebben gezien dat hij geen werkloze was ; dat het püddel derhalve geenszins gericht was tegen de vaststelling van het niet te contro­leren karakter der werkloosheid doch tegen het rechtsgeldig bewijs dat de commissie daaraan zocht te ontlenen ; dat de commissie van beroep, door haar weigering dit middel te onderzoeken, artikel 130 van het besluit van de Reg•mt van 26 Mei 1945 krachtens hetwelk tegen de beslissingen van de klachtencommissie beroep openstaat wegens schending van de geldende wetten, besluiten of reglementen, heeft over­treden ;

Overwegende dat verzoeker, wanneer hij de klachtencommissie het verwijt maakt te hebben beslist dat hij niet werkloos was op de enige grond dat zijn werkloosheid niet te controleren was, zich in werkelijkheid beroept op de overtreding van artikel 77 van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945 in zover de klachten­commissie overwogen heeft dat verzoeker niet zonder arbeidsgelegenheid was in de zin van dat artikel omdat het naar haar oordeel niet mogelijk was na te gaan of hij zulks werkelijk was ;

Overwegende <lat, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 89 en volgende van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945, de loonarbeiders hun hoedanigheid van werkloze aantonen door overlegging van de door deze bepalingen vereiste getuigschriften en attesten ; dat de daarin verstrekte inlichtingen en verklaringen ondersteld worden juist te zijn zolang het gewestelijk bureau, eventueel gebruik makend van het hem bij artikel 94 verleende recht van onderzoek, het bewijs van het tegendeel niet heeft kunnen bijbrengen ;

Overwegende derhalve dat, wanneer zij verzoeker wegens het aangevoerd motief van de werkloosheidsuitkering zijn gaan uitsluiten, de directeur van het gewestelijk bureau en de klachtencommissie de op de tegenpartij rustende bewijslast, in weerwil van de geldende reglementsbepalingen, op de verzoeker hebben willen leggen ; dat zij aldus artikel 75 van het besluit van de Regent van 26 Mei 1945 verkeerd hebben geïnterpreteerd, en dt> artikelen 89 en volgende van hetzelfde besluit hebben overtreden ; dat de commissie van beroep, door haar weigering zich over het ingeroepen middel uit te spreken, dezelfde bepalingen heeft overtreden, dat zij haar macht te buiten is gegaan,

(Vernietiging - overschrijving verwijzing - kosten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid)

(Vertaling)

872

Page 19: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

N" 3678 - ARREST van 24: September 1954: ( IIIcte Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau,

verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vliebergh, substituut.

WA YS ( Mr Mundeleer) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging (commandant Lonthie)

I. OPENBARE AMBTENAREN - TOESTANDEN - AANWIJZINGEN EN MUTATIES (1 tot 4)

11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - ONDERGESCHIKT PERSONEEL --TOESTANDEN- AANWIJZINGEN EN MUTATIES (1 tot 4)

111. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - MAATREGEL VAN INWENDIGE ORDE (1)

IV. OPENBARE AMBTENAREN- TUCHTREGELING- DISCIPLINAIR KARAKTER VAN DE MAATREGEL (3)

V. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- AFWENDING VAN MACHT (4)

1. De beambte is ontvankelijk in zijn eis tot vernietiging van de beslissing die zijn: overplaatsing beveelt, wanneer hij zich beroept op de onbevoegdheid van de overheid die deze beslissing heeft getroffen dan wel op het feit dat zij een tuchtmaatregel inhoudt *.

2. De lviinister van Landsverdediging heeft bevoegdheid om een muzikant derde klasse, die beroepsonderofficier is, van ambtswege voor een ander korps. een andere dienst of een andere categorie aan te wijzen. wanneer het belang of de behoeften van de militaire dienst zulks vergen.

3. Op zichzelf is een overplaatsing, meer speciaal in het leger, geen tuchtmaatregel. Zij zou nochtans dit karakter verkrijgen was zij. wegens persoonlijk animositeit ten opzichte van de beambte of ter verzwaring van een tuchtmaatregel, met een ander doel dan het belang van de dienst beslist.

4. De omstandigheid dat de beamte aangewezen werd voor een dienst welks kader met het oog op zijn opneming moest worden ge~ wijzigd. is een uitvoeringsmodaliteit die daarom het bewijs nog niet kan bijbrengen dat de maatregel een disciplinair karakter had of met afwending van macht is getroffen.

Gezien het op 30 December 1953 door Marcel Ways ingediende verzoek· schrift ;

Overwegende dat verzoeker de vernietiging vordert van een beslissing van de Minister van LandsverdPdiging luidend: «De muzikant derde klasse Ways Marcel B. 05117 van het muziekkorps der Gidsen wordt op datum van 03.11.53 van ambts· wege overgeplaatst naar het muziekkorps der F.D.I. Hij zal er de lessenaar voor koordcontrabas bezetten ... » ; ·----

• Zie onder meer. betreffende de overplaatsingen, de arresten Van Overstractcn. nr 5:~. van :.?:l Mei 1\)'t\l, Raindorf nr 587, van :!:i November I~J;JO, Cocq, nr û20, van lá December 1U:JO. M~uécha/, nr I:L:!fl. van ':!H Februari 1\lf>:!. Frennet, nr 1 15(), van 10 April Ulfd, Henry. nr tf,H'I. van :!fl Mei IH;-d, Couplet, nr liiHi. van :3 Juli 1\lá-2, Macrtcns, nr :{t:lfi. van 8 Februari 1\I:Jl. ,i\Jclot, n'' :3:!00, van G Maart 1\l;li, en Lejcunc, nr :~:.>tü. van 1:? Maart 1U5L

873

- 1

Page 20: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3678)

Overwegende dat ook wanneer men aanneemt dat de bestreden beslissing op 31 October en niet op 1 November 1953 werd genotiilceerd, het 30 December ingediende beroep niet tardief is ;

Overwegende dat de tegenpartij doet gelden dat de ontvankelijkheid van het beroep niet bewezen «lijkt», dat het immers om een overplaatsing gaat door de administratie bedoeld als een loutere maatregel van orde met het oog op de regelmatigheid en de goede inrichting van de dienst, en dat in tuchtaangelegenheden zodanige maatregelen slechts de uitdrukking vormen van de hi~rarchie in en van de discipline eigen aan het leger ; dat verzoeker integendeel betoogt dat de bestreden maatregel, verre van uitsluitend de goede orde in de dienst te betreffen, het karakter heeft van een statutaire beslissing die volgens het bijzonder reglement van het muziekkorps der Gidsen niet is toegelaten, dat inderdaad krachtens dit reglement geen overplaatsing mogelijk is dan op aanvraag van de belanghebbenden ; dat hij voorts inroept dat de betreffende akte een disciplinair karakter heeft dat een tegen verzoeker vroeger uitgesproken tuchtstraf zonder motief komt verzwaren ;

Overwegende dat het de taak van de Raad van State is aan de ene kant na te gaan of verzoekers statuut de Minister toeliet hem een overplaatsing op te leggen, en aan de andere kant het waar karakter van de bestreden beslissing te bepalen;

Overwegende dat artikel 19 van de wet van 27 Juli 1934 houdende. statuut der beroepsonderofficieren, de Minister het recht verleent om een beroepsonderofficier ambtshalve van korps, dienst of categorie te doen veranderen wanneer het belang of de behoeften der militaire organisatie zulks vergen ; dat volgens artikel 20 bis van dezelfde wet, zoals het bij de wet van 11 April 1936 werd gewijzigd, artikel 19 toepasselijk is op de muzikanten eerste, tweede en derde klasse ; dat verzoeker muzikant derde klasse is en op 1 Juni 1949 in het korps der beroepsonderofficieren werd opgenomen ;

Overwegende dat verzoeker zich niet beroept op enige wettekst die een afwij­king op voornoemde bepalingen invoert ; dat artikel 28 van het door de Minister van Landsverdediging goedgekeurde reglement aangaande de inrichting van en de werving voor het muziekkorps der Gidsen, uitsluitend de vormvereisten behelst waaraan de muzikanten die naar het muziekkorps van de Infanterie, de Luchtmacht of de Zeemacht wensen over te gaan, moeten voldoen ; dat uit dit reglement. noch uit de interpretaties die sommige militaire oversten aan dit reglement in het dossier hebben gegeven, kan worden afgeleid dat een afwijking of een aanvulling van de wet zou bestaan ter zake van een door deze wet geregeld punt ;

Overwegende dat, meer in het bijzonder in het leger, een overplaatsing op zich zelf geen tuchtmaatregel is ; dat zij nochtans dat karakter zou verkrijgen was zij, wegens persoonlijke animositeit ten opzichte van verzoeker, of ter verzwaring van een tuchtmaatregel en bijgevolg met een repressieve bedoeling, met een ander doel dan het belang van de dienst beslist ;

Overwegende dat, ofschoon weliswaar de feiten waarvoor verzoeker een mili­taire tuchtstraf van twaalf dagen arrest heeft opgelopen, bij het bevelen van de overplaatsing in aanmerking werden genomen, uit het dossier E.>n meer bepaald uit het schrijven d.d. 17 Juli 1953 van de bevelhebber van de eerste militaire omschrij­ving aan de Minister, toch niet blijkt dat de maatregel zou zijn getro'ffen wegens persoonlijke animositeit ten opzichte van verzoeker of om de tegen hem uitge­sproken tuchtstraf te verzwarE.>n, wel dat hij is beslist ingevolge moeilijkheden die zich een eerste maal in 1951 hadden voorgedaan en die, in het muziekkorps waarvan verzoeker deel uitmaakte, een toestand teweeg brachten welke « met het behoud van een goede tucht niet te verenigen » werd geacht ; dat het de hiërarchische meerdere die het voorstel aan de Minister deed, E.>r om te doen is geweest de goede orde in het korps in stand te houden ; dat geen enkel gegeven uit het dossier de bewering kan rechtvaardigen dat de Minister, die verzoeker nog had laten ontvangen door een van zijn adjuncten alvorens de beslissing te nemen, heeft gehandeld op een andere grond of met een andere bedoeling dan het belang van de dienst ; dat de omstandigheid dat verzoeker aangewezen werd voor een muziekkorps welks kader met het oog op zijn opnemen diende te worden gewijzigd, een uitvoeringsmodaliteit

874

Page 21: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

vormt die daarom het bewijs nog niet bijbrengt dat de bestreden maatregel een disciplinair karakter heeft of met afwending van macht is getroffen,

(Verwerping -kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 3679- ARREST van 24 September 1954 (lilde Kamer) Zetel: de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau,

verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de hr. Rémion, substituut.

HENRY de la LINDI (Mr Cambier) t/ Belgische Staat, ver~ tegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging (commandant Lontbie)

I. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - OFFICIEREN - OFFICIEREN VAN HET ACTIEF KADER - BEVORDERING (1 en 2)

11. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - VOORBEREIDENDE MAATREGEL (1)

lil. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -RECHTSPLEGING DER COLLEGES (2)

1. Al hebben weliswaar, in de economie van het koninklijk besluit van 6 October 1951, de al dan niet gunstige voordrachten welke de Minislet aan de Koning doet altijd het karakter van voorbereidende akten wanneer daarop benoemingen effectief plaats vinden, aangezien de benoemingen in zodanig geval de slotakte van de bevorderings~ procedure vormen en de uiting zijn van 's Konings keuze ten opzichte van al de onderzochte candidaten, dan heeft de weigering een voor~ dracht aan de Koning te doen daarom nog niet noodzakelijk hetzelfde voorbereidend karakter wanneer geen van de officieren die van het kader of van de betreffende tranche deel uitmaken, wordt benoemd.

2. De Minister kan zijn benoemingsvoordrachten aan de Koning eerst doorzenden, of weigeren bepaalde officieren gunstig voor te dragen, na het bevorderingscomité regelmatig te hebben g"etaadpleegd.

Het comité wordt niet regelmatig geraadpleegd wanneer de Mi~ nister zijn beslissing geen voordrachten te doen, heeft genomen na een eliminatoire stemming en zonder dat over de respectieve waarde van de in aanmerking komende officieren bij een nieuwe stemming werd beslist.

Gezien het 20 November 1953 door Jonkheer Henry de la Lindi ingediende verzoekschrift ;

Overwegende dat verzoekers candidatuur tot de rang van kolonel der Lucht­macht een eerste maal in bevorderingscornité onderzocht is geweest op 22 September 1952 ; dat dit comité zich voor de inschrijving van verzoeker op de lijst van de volgende tranche had uitgesproken ; dat aan verzoeker op 3 Juli 1953 medegedeeld werd dat hij voor de betrekkingen van kolonel der Luchtmacht (administratie) in competitie zou komen en dat aan zijn candidatuur op 9 September 1953 in bevorde­ringscomitê een tweede onderzoek werd gewijd ; dat de Minister tijdens dit tweede

*Zie, in dezelfde zin, de arresten Dechamps. nr :~2(ii, van:](') Maart t\l;)'i, Dcroy, nr ;~.i\17, vun 18 Juni 1Ufd, en Carpentier, nr ;~[177, van \) Juli 105·1.

875

Page 22: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3679)

onderzoek verklaarde verzoeker niet te zullen voordragen ; dat hij de belanghebbende op 25 September 1953 van zijn beslissing op de hoogte bracht in volgende termen : « Na kennis te hebben genomen van de adviezen uitgebracht door het op 9 Septem­ber 1953 bijeengekomen bevorderingscomité acht ik Uw overgang naar de rang van kolonel, hetzij bij bevordering, hetzij bij aanstelling, niet aan Zijne Majesteit de Koning te kunnen voordragen » ; dat verzoeker de vernietiging vordert van de hem bij aanschrijving van 25 September 1953 genotiGceerde beslissing ;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat de bestreden akte geen beslissing maar gewoon een akte tot voorbereiding is van door de Koning te doene benoemin­gen ; dat zij opmerkt dat, volgens artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 October 1951 betreffende de stand en de bevordering der officieren van de Luchtmacht, de Minister weliswaar belast is met het oog op benoeming tot de rang van opper- en van hoofdofficier van de Luchtmacht voordrachten te doen, maar dat bij deze « positieve » voordrachten een lijst gaat van alle door het bevorderingscomité onder­zochte officieren, zodat de Koning altijd in staat wordt gesteld zijn keuze te laten gaan en de al dan niet gunstige voordrachten vanwege de Minister nooit meer dan een voorbereiding zijn tot de door de Koning te doene benoemingen ;

Overwegende dat ofschoon waar is dat de door de Minister aan de Koning te doene voordrachten - of zij al dan niet gunstig zijn - altijd het karakter van voorbereidende akten hebben wanneer daarop effectief benoemingen plaats vinden, vermits de benoemingen in zodanig geval de slotakte van de bevorderingsprocedure vormen en de uiting zijn van 's Konings keuze ten opzichte van al de onderzochte candidaten, een weigering vanwege de Minister een voordracht aan de Koning te doen niet noodzakelijk hetzelfde voorbereidend karakter heeft wanneer geen van de officieren die van het kader en van de betreffende tranche deel uitmaken, wordt benoemd ; dat in deze tweede onderstelling, geen enkele formele akte tot uiJ;ing van 's Konings keuze toelaat te zeggen dat de weigering vanwege de Minister de voor­dracht te doen op zich zelf voor de officier niet grievend zou zijn, gelet op de voorwaarden waarin zij werd beslist ;

Overwegende dat de tegenpartij terzake niet betoogt dat andere benoemingen, die de keuze van verzoeker uitsloten, in het kader en in de tranche waarvan ver­zoeker deel uitmaakt plaats hebben gehad, of nog zouden kunnen gebeuren, hetzij ten gunste van verzoeker, hetzij ten gunste van andere o;Bcieren wier vcrcHensten tegen de zijne werden afgewogen ; dat zij zich er toe beperkt in vage bewoordingen aan te voeren « dat geen aandacht hoeft te worden geschonken aan de beweringen van verzoeker als werd zijn candidatuur onregelmatig onderzocht, ingeroepen tot staving van een beroep tot vernietiging der benoeming van een ander officier tot E.en van de betrekkingen waarvoor de belanghebbende in competitie stond, onder toe­voeging weliswaar dat deze benoeming nog geen plaats had gehad, en zonder te verklaren dat de aanspraken van verzoeker dan aan een nieuw vergelijkend onder­zoek zullen worden onderworpen ; dat hieruit dient te worden besloten dat de beslissing, verzoeker niet voor te stellen, aan het vergelijkend onderzoek van zijn aanspraken op bevordering beslist een einde maakt en voor hem grievend kan zijn ; dat het beroep ontvankelijk is ;

Overwegende dat volgens voornoemd artikel 6 de Minister aan dt> Koning voordrachten voor benoeming tot de rang van opperofficier of hoofdofficier behoort te doen « na raadpleging van het bevorderingscomité » ; dat hij derhalve zijn benoe­mingsvoordrachten aan de Koning eerst kan doorzenden, of weigeren kan bepaalde officieren gunstig voor te dragen, na genoemd comité regelmatig te hebben geraad­pleegd ; dat verzoeker aanvoert dat de Minister de bestreden beslissing heeft geno­men zonder dat het comité de hem opgedragen taak zou hebben vervuld ;

Overwegende dat artikel 8 van het koninklijk besluit van 16 Juli 1951 betref­fende de bevorderingscomité's, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 Januari 1952, bepaalt dat de comité's de Minister van Landsverdediging van advies dienen « over de candidaturen van al de officieren, die de Koning voor de rang van hoofd­officier zullen voorgelegd worden » ; dat volgens artikel 12 van hetzelfde besluit de adviezen van het comité door een stemming worden uitgebracht ; dat volgens artikel

876

Page 23: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

5 van het koninklijk besluit van 6 October 1951, genomen ter uitvoering van de wet van 3 April 1948 op de stand en de bevordering der o:fficieren van de Lucht~ macht : « het bevoegde bevorderingscomité zijn adviezen uitbrengt onder aanbeveling aan Onze Minister van Landsverdediging van de beste candidaten onder hen die het geschikt acht tot het vervullen van de functies van de hogere graad; zonder dat het getal der aanbevolen candidaten het getal der te begeven betrekkingen mag over~ schrijden » ;

Overwegende dat de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 Mei 1953 betreffende de krachtens de wet van JO April 1953 tot de graad aangesteld officier, het bevorderingscomité op 9 Septem~ ber 1953 om advies verzocht over de candidatuur van vier luitenant-kolonels van administratie van de luchtmacht voor twee betrekkingen van kolonel van admini­stratie, waarvan de ene bij benoeming en de andere bij aanstelling was te begeven ;

Overwegende dat blijkens het proces~verbaal van de zitting van 9 September 1953 het comité zich in de eerste plaats bezighield « over het toekennen van een betrekking met het oog op benoeming » ; dat het comité, na twee candidaturen te hebben afgewezen, de candidatuur van luitenant-kolonel Henry de la Lindi met zes stemmen tegen één, en die van luitenant~kolonel Thomas met vier stemmen tegen drie voor « aanbevelenswaardig » verklaarde ; dat na deze eerste stemming een algemene discussie « over de betrekkelijke waarde van de twee betrokken officieren » plaats heeft gehad ; dat de Minister, tot besluit, de mening vroeg van de inspecteur~ generaal over de waarde van de twee candidaten, en deze antwoordde : « zij zijn zwak » ; dat de Minister hierop, zonder tot een nieuwe stemming te doen overgaan, besliste : « In zodanige omstandigheden draag ik ze niet voor » ;

Overwegende dat deze beslissing genomen werd alvorens het bevorderings~ comité zich over de aanbeveling van de candidatuur van een der officieren voor de rang van kolonel bij benoeming had uitgesproken en alvorens de discussie over de aanstelling in de rang van kolonel was aangevat;

Overwegende dat, aangenomen zelfs dat voor de benoeming in bedoelde rang en nadien voor de aanstelling geen afzonderlijke stemming diende plaats te hebben, de tegenpartij niet gerechtigd is te beweren dat een nieuwe stemming overbodig was ; dat immers, na het eerste eliminatoire onderzoek in de loop waarvan luitenant­kolonel Henry de la Lindi zes en luitenant~kolonel Thomas vier gunstige stemmen hadden bekomen, een algemene discussie plaats vond over de comparatieve waarde van de twee betrokken officieren ; dat de kwestie van hun respectieve waarde derhalve niet kon worden geacht bij de eerste stemmingen een oplossing te hebben gekregen, en dat overigens nog uit te maken bleef welke mening de overige leden van het comité er op nahielden en welke invloed de bedenking van de inspecteur~ generaal op de uiteindelijke aanbeveling had gehad,

(Vernietiging van de op 9 September 1953 in bevorderingscomité door de Minister van Landsverdediging genomen beslissing, zich van enige voordracht te onthouden - kosten ten laste van de tegenpartij)

(VertalinrJ)

N" 3680 - ARREST van 24 September 1954

Dit arrest, inzake Thomas tegen Belgische Staat, uertegenwoor­digd door de Minister uan Landsuerdediging, werd uitgesproken door dezelfde Kamer, op dezelfde wijze samengesteld, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest nr 3679.

877

Page 24: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

N'" 3681 -ARREST van 24 September 1954 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau

en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, substituut.

COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN HAM-SUR-SAMBRE t/ Commissie van openbare onder­stand van Marilles (de hr. Vankoekelbergh)

OPENBARE ONDERSTAND ~ REGELEN INZAKE ONDERSTAND DOMICILIE VAN ONDERSTAND ~ INWONING

De inschrijving der schippers, kermiskramers en rondtrekkenden in de bevolkingsregisters van de gemeente, waar zij hun gewone ver­blijfplaats laatstelijk hebben gehad, is zuiver fictief en kan, bij gemis van andere gegevens, onmogelijk als vermoeden van inwoning in deze gemeente dienen.

Gezien het 4 October 1951 ingediende verzoekschrift, waarbij de commissie van openbare onderstand van Ham-sur-Sambre haar geschil met de commissie van openbare onderstand van Maril1es omtrent het domicilie van onderstand van Cyrille Vander Mijnsbrugge voor de Raad van State brengt;

Gelet op de adviezen onderscheidenlijk uitgebracht op 4 Juli 1952 en op 13 Januari 1953 door de bestendige deputaties van de provinciale raden van Namen en Brabant;

Ovenwgende dat de commissie van openbare onderstand van Ham-sur-Sambre op 12 Juni 1951 aan de commissie van openbare onderstand van Marilles heeft laten weten dat Cyrille Vander Mijnsbrugge, geboren op 28 Maart 1869, de steun der openbare liefdadigheid zou genieten te rekenen van 1 Juni 1951 ; dat de com­missie van openbare onderstand van Marilles erkend heeft dat Marilles de gemeente van het domicilie van onderstand van de behoeftige was ; dat de commissie van onderstand van Marilles echter op 23 Juli 1951, vóór enige betaling was geschied, ingevolge verstrekte gegevens haar schrijven van 21 Juni heeft herroepen en tegen· gesproken heeft domicilie van onderstand van de behoeftige te zijn ;

Overweg<mde dat de verzoekende partij enkel de onderstandscommissie van Marilles als tegenpartij heeft aangewezen en alleen aan deze commissie het in de wet van 27 November 1891 bedoelde opnemingsbericht heeft gestuurd; dat het aan de Raad van State voorgelegde geschil derhalve uitsluitend de vraag betreft of Vander Mijnsbrugge lang genoeg te Marilles heeft verbleven om er een domicilie van onderstand te verwerven ;

Overwegende dat Vander Mijnsbrugge in de bevolkingsregisters te Marilles ingeschreven werd op 25 Januari 1941, en eerst de 18<~•· December 1950 uit de registers aldaar is geschrapt ;

Overwegende nochtans dat de toentertijd te Marilles dienstdoende en thans op rust gestelde veldwachter verklaart in April 1943 het vertrek van de woonwagen waarin Vander Mijnsbrugge verblijf hield, te hebben gesignaleerd ; dat bevestiging van dit vertrek gegeven wordt door de gewezen klerk bij de ravitailleringsdienst, naar wiens zeggen Vander Mijnsbrugge de gemeente geregeld verzocht zijn ravitail· leringszegels naar het door hem opgegeven adres door te zenden ; dat de echtgenote van de behoeftige op 14 September 1946 te Namen is overleden; dat Vander Mijnsbrugge gedurende de gehele winter 1948-1949 in zijn woonwagen te Jan· drenouille heeft verbleven ;

Overwegende dat indien Vander Mijnsbrugge niet van ambtswege uit de bevolkingsregisters te Marilles werd geschrapt, de reden daarvoor te zoeken is in artikel 21 van het koninklijk besluit van 30 December 1900, op grond waarvan : « De schippers, kermiskramers, rondreizenden, wanneer zij geen ander verblijf heb­ben dan hun vaartuig, hun marswagen en hun rondreizende wagen, ingeschreven

878

Page 25: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

blijven op het bevolkingsregister van de gemeente, waar ze laatstelijk hun gewoon verblijf hebben gehad, of bij gebreke van zulke verblijfplaats, van de gemeente welke hun woonplaats van herkomst is» ; dat zodanige inschrijving, die zuiver fictief is, bij gemis van andere gegevens onmogelijk als vermoeden van inwoning in de gemeente kan dienen ;

OverweÇJende dat aangezien vast is komen te staan dat de belanghebbende in 1943 uit Mar-illes is vertrokken, hij aldaar geen nieuw domicilie van onderstand heeft kunnen verwerven,

BESLUIT: Enig artikel. - De gemeente Marilles was op 1 Juni 1951 niet de gemeente

van het domicilie van onderstand van Cyrille Vander Mijnsbrugge. (Vertaling)

N' 3682- ARREST van 24 Sept,ember 1954 (lilde Kamer) Zetel: de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau,

verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vliebergh, substituut.

HOZA Y ( Mr D'Hondt) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging (de hr. Petit) en Raad van beheer van de V.Z.W. « Militaire hoofdcantine » ( Mr Logelain)

I. ADMINISTRATIEVE AKTEN - BEPALING: AKTEN DER ADMINIS TRATIEVE OVERHEDEN

11. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- BEVOEGD­HEID

Het benoemen en afzetten van de bedienden der militaire hoofd­cantine behoort, volgens de statuut dezer V.Z. W., tot de bevoegdheid uan de raad van beheer, met uitsluiting van enig bemoeiingsrecht voor de Minister. De afzetting uan bedienden door de raad van beheer wordt derhalve noch door een administratieve ouerheid, noch door een ter uitvoering uan een publiekrechtelijk statuut als adminis­tratieve overheid optredende privaat persoon uitgesproken.

De Raad van State is niet bevoegd om van een beroep tot ver­nietiging van zodanige maatregel kennis te nemen.

III. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN

Gezien het 25 Juli 1953 door Ernest Hozay ingediende verzoekschrift;

Overwegende dat zowel uit het verzoekschrift en de bijlagen er van als uit de memories van wederantwoord van verzoeker blijkt dat hij vordert : I" de vernietiging van een « besluit » waarbij de Minister van Landsverdediging

de leeftijdsgrens van het mannelijk burgerlijk personeel van de militaire hoofd­cantine ( gepensionneerde militairen) op zestig jaar vaststelt;

2° voor zover nodig, de vernietiging van de door de directeur-generaal der militaire hoofdcantine op 26 Mei 1953 aan verzoeker gestuurde opzegging in zover zij « steunt » op genoemd « besluit » ;

dat de Minister van Landsverdediging het beroep geïnterpreteerd heeft als gericht tegen de « zogenaamde ministerde beslissing » de bedienden van de militaire can­tine, gepensionneerde militairen, op zestigjarige leeftijd in ruste te stellen, en daarop heeft doen gelden dat de beweerde beslissing geen uitwerking heeft op de

879

Page 26: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

afdanking ; dat de veremgmg zonder winstoogmerk << militaire hoofdcantine >, onder betwisting dat de Minister ter zake een wezenlijke beslissing zou hebben genomen welke uiteraard rechtsgevolgen met zich brengt, als antwoord aangevoerd heeft dat de Raad van State niet bevoegd was om kennis te nemen van het geschil omtrent de regelmatigheid van de afdanking die zij heeft gegeven ;

Overwegende dat uit het dossier niet blijkt dat de Minister een executoire beslissing van algemene of individuele aard heeft genomen, waaruit voor verzoeker de vaststelling van de l~eftijdsgrens op zestig jaar zou zijn gevolgd of voor de militaire hoofdcantine, vereniging zonder winstoogmerk, de verplichting zou zijn ontstaan deze leeftijdsgrens in acht te nemen voor de leden van haar personeel die gepensionneerde militairen mochten zijn ; dat, aannemend dat de bestreden ministe­riële akte zodanige strekking heeft, verzoeker van de inhoud dezer akte bij individueel schrijven van de directeur-generaal van de militaire hoofdcantine van 5 Maart 1952, alsook bij dienstorder «Militaire hoofdcantine, Directie, n'' 4/52 » van 6 Maart 1952, dit is meer dan zestig dagen vóór de indiening van het verzoekschrift, op de hoogte werd gebracht ; dat het beroep wat het eerste punt betreft, derhalve niet ontvankelijk is ;

Overwegende dat de opzegging of de afdankingsmaalregel waartegen verzoeker opkomt, van een vereniging zonder winstoogmerk is uitgegaan ; dat, volgens artikel 11 van de statuten dezer vereniging, het benoemen en afzetten van de bedienden tot de bevoegdheid van de raad van beheer behoort, met uitsluiting van enig be­moeiingsrecht vanwege de Minister ; dat de bestreden maatregel der afdanking niet door een administratieve overheid, noch door een met het oog op de uitvoering van een publiekrechtelijk statuut als administratieve overheid optredende privaatpersoon is getroffen ; dat de Raad van State niet bevoegd is ter zake van het tweede punt van het verzoekschrift,

(Verwerping - kosten kn laste van verzoeker) (Vertaling)

N' 3683- ARREST van 24 September 1954 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau,

verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de hr. Ligot, substituut.

V.Z.W. ASSOCIATION SAINT-JEAN DE DIEU (Mr Mosseray) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie

I. VERENIGING ZONDER WINSTOOGMERK 11. ADMINISTRATIEVE, AKTEN- GELDIGHEID- SCHENDING VAN

DE WET - GEZAG VAN HET GEWIJSDE

Door het bedrag van een legaat aan een V.Z. W. met een derde te verminderen ten gunste van de bloedeigen erfgenamen, doet de uitvoerende macht uitspraak over een verzoek met een ander voor­werp en een andere oorzaak als de door de erfgenamen voor de burgerlijke rechtbank gebrachte vordering tot nietigverklaring van het testament. Zij miskent aldus geenszins het gezag van het gewijsde vanwege de burgerlijke rechtbank die de vordering van de bloedeigen erfgenamen heeft afgewezen.

Gezien het verzoekschrift, op 15 Juli 1953 ingediend door de « Association Saint-Jean de Oieu », vereniging zonder winstoogmerk;

880

Page 27: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Overwegende dat de verzoekende partij de nietigverklaring vraagt van een koninklijk besluit van 7 Mei 1953 waarbij zij machtiging verkrijgt tot het aanvaarden van het legaat dat Juffr. Laure Seutin haar heeft vermaakt, voor zover dit besluit dit legaat met een derde vermindert ;

Overwegende dat de verzoekende partij aanvoert, dat het bestreden besluit onrechtstreeks een rechtsvordering toewijst, welke Mevrouw Julia Seutin, echtgenote Cremers, had ingesteld om het testament van Juffr. Seutin nietig te doen verklaren, welke vordering afgewezen was bij een onherroepelijk geworden vonnis van de burgerlijke rechtbank te Bergen, gedagtekend 16 Februari 1951 ; dat dit middel neerkomt op de bewering dat het bestreden besluit het gezag van het gewijsde miskent en dus met machtsoverschrijding is genomen ;

Overwegende dat het vonnis, door de burgerlijke rechtbank te Bergen op 16 Februari 1951 gewezen, Mevrouw Julia Seutin haar eis ontzegde welke er toe strekte, het testament van Juffrouw Laure Seutin, dat de verzoekende partij tot algemeen legataris onder last van bepa'!lde bijzondere legaten aanstelde, nietig te doen verklaren wegens zwakheid van geest van de erflaatster en gebruik van som­mige middelen tot erfenisbejaging ;

Overwegende dat het bestreden besluit de verzoekende partij machtiging ver­leent om het legaat van Juffrouw Seutin tot het beloop van twee derde te aan­vaarden ; dat dit besluit de geldigheid van het testament, dat de rechtbank geweigerd had nietig te verklaren, erkent en dus niet met dat vonnis strijdig is ;

Overwegende dat het bestreden besluit, door het bedrag van het legaat aan de verzoekende partij met een derde te verminderen, het verzoek heeft ingewilligd van Mevrouw Julia Seutin, enige erfgename, die onder aanvoering van haar gelde­lijke toestand de vermindering van genoemd legaat had gevraagd ; dat de uitvoerende macht, wanneer zij in de hierboven aangegeven zin op dit verzoek is ingegaan, uitspraak heeft gedaan op een verzoek met een ander doel en een andere oorzaak als de voor de rechtbank gebrachte vordering ; dat de uitvoerende macht aldus gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid welke haar op grond van artikel 16 van de wet van 27 Juni 1921 toekomt, en het gezag van het gewijsde niet heeft miskend,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster)

Nr 3684- ARREST vam 24 September 1954 (III<~" Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, v<>rslaggever, E"n de

hh. Moureau <>n Holoye, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vliebergh, substituut.

tot 3)

DAVIGNON ( Mr Bette) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs en door de Minis~ ter van Justitie (de hr. Iweins d'Eeckhoutte)

I. SOCIAAL ONDERWIJS - MAATSCHAPPELIJKE ASSISTENTEN (l

II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG (l) Hl. ADMINISTRATIEVE AKTEN - TERUGWERKENDE KRACHT (2)

1. Degene die na afloop van de door het Rijksinstituut voor sociale studiën te Brussel gedurende het schooljaar 1949~1950 inge~ richte studiën de titel van maatschappelijk adviseur heeft behaald, heeft er belang bij de vernietiging te vorderen van artikel 37, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 Februari 1952, ingevolge waar~ van bepaalde houders van hetzelfde, door genoemd instituut tijdens hetzelfde schooljaar uitgereikt diploma het recht verkrijgen de door

881

Page 28: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3684)

dit koninklijk besluit ingevoerde titel van maatschappelijk assistent te voeren.

2. De wet van 12 Juni 1945, die de Koning machtigt te bepalen onder welke voorwaarden het diploma van maatschappelijk assistent zal worden· uitgereikt, staat hem niet toe dit diploma met terugwer­kende kracht te verlenen aan hen die studies hebben gevolgd op grond waarvan zij een andere titel hebben verkregen, zelfs zo die studies met de door het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 ingerichte gelijkwaardig zijn.

. . . Evenmin buitengewone en discriminatoire bepalingen uit te vaardigen welke dat diploma weigeren aan personen die eindexamens hebben afgelegd waardoor zij op de titel recht hebben gekregen. Artikel 37, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 is daarom met machtsoverschrijding genomen.

3. Integendeel niet het eerste lid van hetzelfde artikel, op grond waarvan het diploma van maatschappelijk assistent kan worden uit­gereikt aan de studenten van de Rijksinstituten voor sociale studiën te Quaregnon en te Kortrijk, die over de voorgeschreven vakken het eindexamen afleggen vóór 1 Januari 1955, dit is na de inwerking­treding van het koninklijk besluit van 28 Februari 1952.

Gezien het verzoekschrift op 8 Mei 1952 door burggraaf Julien Davignon ingediend;

Overwegende dat verzoeker, volgens de uiteenzetting van het verzoekschrift en van de ingeroepen middelen, de nietigverklaring vraagt van artikel 37 van het koninklijk besluit van 28 Februari 1912, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 Maart 1952, dat als volgt luidt :

« De studiën voor het bekomen van de titel van maatschappelijk adviseur, die ingericht werden door de Rijksinstituten voor Sociale Studiën te Quaregnon en te Kortrijk, worden gelijkgesteld met de studk'n voor het bekomen van het diploma van maatschappelijk assistent, ten aanzien van de studenten die vóór 1 Januari 1921 voor het eindexamen slagen.

Hetzelfde geldt voor de studiën welke leiden tot de titel van maatschappelijk adviseur, gedurende het schooljaar 1949-1950 in het Rijksinstituut voor Sociale Studiën te Brussel ingericht, voor zover ze werden gevolgd door leerlingen houder van het diploma van maatschappelijk assistent » ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 bij toepassing van artikel 1 van de wet van 12 Juni 1945 de voorwaarden van afgifte van het diploma van maatschappelijk assistent op nieuwe grondslagen regelt ; dat dit diplo­ma, vroeger door middelbare of beroepsvakscholen A' A' of A' A' uitgereikt, voortaan door de hogere technische scholen A' A' zal worden afgegeven (artikel 5 van het koninklijk besluit van 28 Februari 1952) ;

Overwegende dat het eèrste lid van artikel 37 bij wijze van overgangsmaatregel toestaat, de titel van maatschappelijk assistent te verlenen aan de studenten die de leergangen voor het verkrijgen van de titel van maatschappelijk adviseur hebben gevolgd, mits zij het eindexamen V1óór 1 Januari 1955 afleggen; dat het tweede lid niet bepaalt, onder welke voorwaarden de titel van maatschappelijk assistent wordt verleend, maar deze titel verleent aan hen die tijdens het schooljaar 1949-1950 de leergangen in het Rijksinstituut voor Sociale Studiën te Brussel hebben gevolgd en geslaagd zijn voor de examens waaraan zij hun titel van maatschappelijk adviseur danken ; dat het tweede lid van artikel 37 een discriminatie tussen deze personen invoert : het machtigt sommige houders van het diploma van maatschappelijk adviseür ook de titel van maatschappelijk assistent te voeren en weigert dit aan anderen;

882

Page 29: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3684)

Overwegende dat een van de tegenpartijen, namelijk de Minister van Justitie, aanvoert dat verzoeker niet het bewijs kan leveren van enige benadeling of enig belang waardoor zijn verzoek tot nietigverklaring ontvankelijk zou zijn ;

Overwegende dat uit de hierboven gegeven uiteenzetting blijkt, dat verzoeker met andere personen in een zelfde rechtstoestand verkeerde wat betreft de studies die tot de titel van maatschappelijk adviseur leiden ; dat verzoeker, nadat hij door een beslissing van de Minister van Openbaar Onderwijs inzake gelijkwaardigheid van diploma's het recht had verkregen de leergangen aan het Rijksinstituut voor Sociale · Studtt>n te Brussel te volgen, houder geworden is van het diploma van maatschappelijk adviseur dat door deze school wordt uitgereikt ; dat hij aanspraak kan maken op dezelfde rechten als de overige houders van dat diploma, uitgereikt op het einde van het schooljaar 1949-1950, overeenkomstig de regelen welke de Minister van Openbaar Onderwijs bij toepassing van een niet-bekendgemaakt besluit van de Regent van 1 Juni 1949 heeft uitgevaardigd ; dat hij, tengevolge van de bestreden beslissing, voortaan in een andere, en ten opzichte van de overige houders van hetzelfde diploma van maatschappelijk adviseur minderwaardige toestand zal verkeren ; dat zij die tijdens het schooljaar 1949-1950 aan het Rijksinstituut te Brussel het diploma van maatschappelijk adviseur hadden verkregen, immers geen aanspraak konden maken op de titel van maatschappelijk assistent, die krachtens het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 kan worden afgegeven ; dat het niet de titel van maatschappelijk assistent is, zoals hij vóór het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 werd verleend, die ingevolge de overgangsbepaling van dit besluit aan sommigen onder hen mocht worden afgegeven ; dat de bepaling, indien dit niet zo was, generlei betekenis zou hebben en dat het invoeren van deze overgangs­bepaling in het besluit van 1952 onbegrijpelijk zou zijn; dat deze bepaling, wil zij enige betekenis hebben, in die zin moet worden verstaan, dat sommige houders van het diploma van maatschappelijk adviseur, tijdens het schooljaar 1949-1950 door het Rijksinstituut te Brussel afgegeven, de bij het besluit van 1952 ingevoerde titel van maatschappelijk assistent mogen voeren ; dat verzoeker er derhalve belang bij heeft de bestreden akte voor de Raad van State te brengen ;

Overwegende dat volgens artikel 1 van de wet van 12 Juni 1945 « niemand de titel van maatschappelijk assistent mag dragen indien hij niet het diploma van maatschappelijk assistent bezit, afgeleverd overeenkomstig de bepalingen der konink­lijke besluiten die de toekenning er van regelen » ; dat de Koning krachtens dit artikel wel kan bepalen, onder welke voorwaarden het diploma van maatschappelijk assistent zal worden afgegeven, maar dit diploma niet met terugwerkende kracht kan verlenen aan hen die studies hebben gevolgd op grond waarvan zij een andere. titel hebben verkregen, zelfs indien die studies gelijkwaardig zijn aan die welke het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 heeft ingericht ; dat anderzijds krachtens geen enkele wetsbepaling buitengewone en discriminatoire bepalingen kunnen worden uitgevaardigd om dat diploma te weigeren aan personen die eindexamens hebben afgelegd waardoor zij recht kregen op die andere titel ; dat integendeel het eerste lid van artikel 37, op grond waarvan het diploma van maatschappelijk assistent kan worden afgegeven aan de leerlingen van de scholen te Quaregnon en te Kortrijk, die over de voorgeschreven vakken het eindexamen zullen afleggen vóór 1 Januari 1955, dit wil zeggen na de inwerkingtreding van het besluit van 28 Februari 1952, binnen de grenzen blijft van de bevoegdheid welke de wet van 1945 aan de Koning verleent,

(Vernietiging van het tweede lid van artikel 37 van het koninklijk besluit van 28 Februari 1952 dat als volgt luidt: «Hetzelfde geldt voor de studi2n welke leiden tot de titel van maatschappelijk adviseur, gedurende het schooljaar 1949-1950 in het Rijksinstituut voor Sociale Studi~n te Brussel ingericht, voor zover ze werden gevolgd door leerlingen houder van het diploma van maatschappelijk assistent» -bekendmaking - kosten ten laste van de Staat)

883

Page 30: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

N' 3685 - ARREST van 29 September 1954 (IV de Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vander Stichele, substituut.

ROBBEN t/ Gemeente Guigoven (Mr Devocht)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG 11. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- BEVOEGD­

HEID -- MIDDEL VAN AMBTSWEGE

De candidaat die aan de vereisten voor toelating tot een betrek­king niet voldoet, heeft er geen belang bij de vernietiging te vragen van de benoeming welke tot deze betrekking wordt gedaan. De Raad van State wijst ambtshalve op deze grond van onontuankelijkheid.

Gezien het verzoekschrift d.d. 18 Juli 1952 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing van de gemeenteraad van Guigoven d.d. 22 Maart 1952, houdende de benoeming van Coeimans G. tot gemeentesecretaris ;

Overwegende dat, bij beslissing d.d. 2 December 1944, de gemeenteraad van Guigoven Logtmans G. aanstelde als tijdelijk gemeentesecretaris ; dat, na herhaald aandringen van de gouverneur der provincie Limburg om te zien overgaan tot de benoeming van een gemeentesecretaris in vast verband, de gemeenteraad de plaats van gemeentesecretaris vacant verklaarde en op 14 Juni 1951 de benoemingsvoor­waarden voor dit ambt vaststelde ; dat bij beslissing van de gemeenteraad d.d. 22 Maart 1952 Coeimans G. tot gemeentesecretaris werd benoemd; dat de benoeming op 26 Mei 1952 werd goedgekeurd door de bestendige deputatie van de provinciale raad en dat op 12 Juni 1952 de Minister van Binnenlandse Zaken aan de gouverneur der provincie Limburg liet weten dat de benoeming van Coeimans G. van kracht mocht worden;

Overwegende dat ambtshalve dient te worden nagegaan of verzoeker doet blijken van het bij artikel 11 van de wet van 23 December 1946 vereiste belang ; dat hij zich candidaat heeft gesteld voor de te begevene betrekking maar dat hij eerst belang heeft bij de vernietiging van de bestreden benoeming wanneer hij dP

. voorwaarden vervult om benoemd te worden ; Overwegende dat de beslissing van de gemeenteraad d.d. 14 Juni 1951 als

benoemingsvoorwaarden stelde onder andere dat de candidaat houder zou zijn van het diploma van volledige middelbare studkn ; dat niet wordt betwist dat verzoeker deze voorwaarde niet vervult; dat derhalve het beroep van verzoeker niet ontvankelijk is, daar hij niet doet blijken van het bij artikel 11 der wet van 23 December 1946 vereiste belang,

(Verwerping -- kosten ten laste van verzoeker)

N' 3686 - ARREST van 29 September 1954 ( IVd•· Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Debaedts, substituut.

GEMEENTE LEDE en SCHEPENS t/ Belgische Staat, ver­tegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs (de hh. Debouverie en De Maeyer)

I. GEMEENTEN - VOOGDIJ OVER DE GEMEENTEOVERHEDEN VERNIETIGING

884

Page 31: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3686)

11. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN- MO­TIEVEN

Het koninklijk besluit dat de benoeming van een gemeentebeambte Pemietigt omdat de belanghebbende de nodige waarborgen niet biedt en omdat de akte op het algemeen belang inbreuk maakt, zonder daarbij de feiten aan te halen die aan deze beoordeling van het algemeen belang ten grondslag worden gelegd, is niet genoeg·zaam gemotiueerd.

Gezien de verzoekschriften d.d. 6 Januari 1954 en 21 Januari 1954; Gelet op het bevel d.d. 3 Mei 1954 waarbij de twee bij deze verzoekschriften

ingeleide zaken wegens verknochtheid werden samengevoegd ;

Overwegende dat de beroepen respectievelijk ingesteld door het college van burgemeester en schepl'nen dE.'r gemeente Lede, daartoe op 4 Januari 1954 behoor­lijk gemachtigd door de g<'mel'nteraad, l'n door Schepens A., strl'kkl'n tot de vernietiging van het koninklijk besluit van 6 October 1953, waarbij de beslissing van de gemeenteraad van Lede d.d. 24 Augustus 1953, houdende definitieve be­noeming van Schepens A. tot bestuurder-kraar aan de gemeentelijke muziekschool te Lede, werd vernietigd ; dat het bestreden koninklijk besluit aan het gemeente­bestuur van Lede werd betekend bij brief d.d. 21 November 1953 en aan Schepens A. werd ter kennis gebracht op 25 November 1953 ;

Overwegende dat Schepens A. op 3 October 1944 tot bestuurder in voorlopig verband aan de stedelijke muziekschool te Lede werd benoemd ; dat, op vraag van het gemeentebestuur van Lede, de Minister van Openbaar Onderwijs liet weten dat van de leraars en ook van de bestuurder een diploma met eerste prijs van een koninklijk muziekconservatorium werd vereist voor een benoeming in vast verband ; dat daarop Schepens A .. die enkel een diploma voor piano en theorie, hogere graad, voor een centrale jury had verworven, zich liet inschrijven als leerling voor de cursus van harmonie aan het koninkijk muziekconservatorium te Brussel ; dat, om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen het vereiste diploma te behalen, de Minister er zich mede akkoord verklaarde dat hij nog drie jaar zou aanblijven als bestuurder in voorlopig verband ; dat op het einde van het schooljaar 1952-1953 Schepens A. steeds geen eerste prijs had bekomen en enkel een eerste accessiet behaalde ; dat de Minister herhaaldelijk bij het gemeentebestuur aandrong de betrok­kene te vervangen ; dat deze echter in dienst werd gehouden en bij beslissing van de gemeenteraad d.d. 24 Augustus 1953 met ingang van het schooljaar 1953-1951 benoemd werd tot leraar-bestuurder van de g<'meentelijke muziekschool ; dat deze beslissing op 23 September 1953 door de gouverneur werd geschorst ; dat op 2 October 1953 de bestendige deputatie besliste deze schorsing niet te handhaven; dat op 8 October 1953 de gouverneur bij de Koning beroep instelde tegen de beslissing van de bestendige deputatie ; dat in zitting van 20 October 1953 de gemeenteraad kennis nam van de drie voormelde besluiten en besliste zijn beslissing van 24 Augus­tus 1953 te handhaven ; dat op 6 October 1953 deze laatste beslissing bij koninklijk besluit werd vernietigd ; dat dit besluit, na in de aanhef te hebben verwezen naar de koninklijke besluiten van 10 Juli 1869 en 27 Januari 1881. steunt op de consi­derans « ... dat de betrokkene niet de nodige waaroorgen biedt om de leiding van een muziekschool waar t(' nemen ; ... dat deze benoeming in strijd is met de algemene belangen»;

Overweg'ende dat de verzoeker sub 2" inroept dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd en dat de enige motivering, dat de betrokkene niet de nodige waarborgen biedt, al te vaag is en gelijk staat met afwezigheid van moti­vering;

Overwegende dat, volgens het bestreden koninklijk besluit, de benoeming van Schepens A. in strijd is met het algemeen belang ; dat deze beoordeling steuut op de overweging dat de betrokkene niet de nodige waarborgen biedt om de leiding van een muziekschool waar te nemen ; dat het de feiten niet aanhaalt, waarop deze beoordeling is gegrond ; dat de vage formulering dezer considerans niet eens toelaat

885

Page 32: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

uit te maken of waarborgen van zedelijke of technische aard worden bedoeld ; dat de verwijzing naar de koninklijke besluiten van 10 Juli 1869 en van 27 Januari 1881 evenmin deze considerans verduidelijkt, daar het eerste geen verband heeft met het muziekonderwijs en het tweede, dat de algemene regelen vaststelt waaraan de geldelijke bijdrage van de Staat in de uitgaven van de door de Staat erkende gemeentelijke conservatoria, de muziekacademiën en muziekscholen is onderworpen, geen gewag maakt van benoemingsvoorwaarden ; dat het bestreden koninklijk besluit, waar het de feiten welke aan de beoordeling van het algemeen belang ten grondslag liggen niet opgeeft, onvoldoende gemotiveerd is ; dat het de voorschriften van artikel 87 van de gemeentewet niet nakomt,

(Vernietiging -- bekendmaking - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 3687 - ARREST van 29 September 1954 (IV de Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Baeyens, substituut.

WARMOES (Mr Mosselman) t/ Commissie van openbare on­derstand van Damme ( Mr Willems) - Tussenkomende partij: Vanderyse (Mr Willems)

RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift ingediend meer dan zestig dagen nadat de verzoeker van de bestreden akte kennis heeft ge­kregen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 19 Februari 1954 ; Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 2 April 1954 ; Gelet op het bevel d.d. 29 April 1954 waarbij de aanvraag tot tussenkomst

van Vanderyse Arthur wordt bewilligd ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 27 Augustus 1953 waarbij de commissie van openbare onderstand van Damme over­ging tot de benoeming van Vanderyse August tot voorzitter der commissie;

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat het beroep niet ontvankelijk is daar het te laat werd ingesteld ; .

Overwegende dat verzoeker kennis had van de bestreden beslissing op de dag dat zij werd genomen, hetzij dus op 27 Augustus 1953 ; dat het beroep derhalve niet ontvankelijk is daar het ingesteld werd na het verstrijken van de termijn bedoeld bij artikel 4 van het besluit van de Regent d.d. 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State,

(Verwerping - kosten van het inleidend verzoekschrift en van het verzoek­schrift tot tussenkomst ten laste van verzoeker)

Nr 3688 - ARREST van 29 September 1954 ( IVcte Kamer)

886

Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Grommen, substituut.

DE SLOOVERE ( Mr Legot) t/ Belgische Staat, vertegenwoor­digd door de Minister van Openbare Werken en van We­deropbouw (de hr. Stacino)

Page 33: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

RAAD VAN STATE- BETWISTING VAN VOOR DE WET

De betwisting omtrent de wettigheid ener akte genomen voor de bekendmaking van de wet van 23 December 1946, dagtekent van vóór deze bekendmaking wanneer de administratie vóór evengenoemde datum bezwaarschriften uan de belanghebbende heeft afgewezen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 3 November 1952 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 20 September 1939 waarbij de Minister van Openbare Werken aan verzoeker eervol ontslag uit zijn ambt verleende, met toelating aanspraak te maken op pensioen ;

Overwegende dat verzoeker, die op 13 Maart 1912 tot brugwachter werd benoemd, van 1931 tot 1938 het slachtoffer was van verschillende werkongevallen ; dat de directeur van de Dienst der scheepvaart op 11 Juli 1939 aan de Minister van Openbare Werken voorstelde verzoeker vóór de provinciale commissie der pensioe­nen te laten verschijnen ; dat verzoeker, ingevolge dit voorstel, voor de provinciale commissie van Antwerpen verscheen ; dat de commissie op 5 September 1939 het volgend advies gaf : « aangezien de ziekte waaraan verzoeker lijdt ernstig en onge­neesbaar is en hem niet toelaat thans dienst te doen of later te hernemen, is de commissie van oordeel bij eenparigheid der zes aanwezige leden dat de belang­hebbende op pensioen mag worden gesteld » ; dat hierop de bestreden beslissing werd genomen; dat verzoeker op 26 Februari 1940 en 13 Februari 1941 vroeg vóór de inmiddels opgerichte administratieve gezondheidsdienst te verschijnen ; dat de directeur-generaal van deze dienst op 11 Juni 1941 besloot dat verzoeker «definitief ongeschikt is tot het uitoefenen van een normaal ambt van brugwachter» ; dat de secretaris-generaal van het ministerie van Openbare Werken op 8 Augustus 1941 aan verzoeker liet weten dat de eindbeslissing van het door hem ondergaan genees­kundig onderzoek niet van de aard was de ministeriële beslissing van 20 September 1939 te wijzigen ; dat herhaalde malen, en nl. op 30 September 1952, door de tegenpartij aan verzoeker werd gemeld dat het niet mogelijk was op de beslissing waarbij hem eervol ontslag werd gegeven, terug te komen ;

Overwegende dat, luidens artikel 58 van de' wet van 23 December 1946, de beroepen niet in aanmerking worden genomen indien de betwisting dagtekent van vóór de bekendmaking van de wet ; dat uit wat voorafgaat blijkt dat het geschil betreffende de regelmatigheid van de ministeriële beslissing d.d. 20 September 1939 van vóór deze bekendmaking dagtekent ; dat het beroep derhalve bij toepassing van boven vermeld artikel 58 nkt in aanmerking kan worden genomen,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

N' 3689 - ARREST van 29 September 1954 (IV de Kamer) Zetel :de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Anclitorat: de hr. Debaedts, substituut.

MEULEP AS t/ Bestendige deputatie van de provinciale raad van Antwerpen ( Mr Schöller), College van burgemeester en schepenen van de stad Lier en Burgemeester van de stad Lier ( Mrs Van der Straeten en Van Oekel)

I. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE V A TB AAR VOOR BEROEP ( 1 tot 5)

11. OPENBARE AMBTENAREN - TUCHTREGELING - DISCIPLINAIR KARAKTER VAN DE MAATREGEL (1)

887

Page 34: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3689)

IJL PROVINCIE - PROVINCIEPERSONEEL - TUCHTREGELING (1)

1. De akte waarbij de bestendige deputatie een provinciaal ambte~ naar uitdrukkelijk op het verkeerde in zijn gedrag wijst en hem waarschuwt voor de toekomst, is slechts de uiting van de afkeuring, door de hiërarchische overheid, van een door een ondergeschikte ambtenaar verrichte handeling. Zodanige akte is .niet vatbaar voor vernietiging.

2. Evenmin vatbaar voor vernietiging is een proces~verbaal van verhoor, dat een voorbereidende maatregel vormt.

3. . . . En de akte waarbij de burgemeester of het college van burgemeester en schepenen de mening te kennen geeft dat een schepen zijn bevoegdheid niet te buiten is gegaan.

4 . ... En de akte waarbij een gemeenteoverheid aan de gouver~ neur inlichtingen verstrekt over de houding van een provinciaal ambtenaar.

5 .... En de weigering, vanweg·e de gemeenteoverheid, een docu~ ment uit haar archief te verwijderen.

IV. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT- VOORWERP

Niet ontvankelijk is het beroep tot vernietiging van een akte waarvan de Perzoeker het bestaan maar vermoedt.

Gezien de verzoekschriften d.d. 17 November 1951. 6 FPbruari 1952 en I 0 Maart 1952;

Gelet op het bevel d.d. 9 Juni 1954 waarbij de drie bij deze verzoPkschriften ingeleide zaken wegens verknochtheid werden samengevoegd ; ·

Overwegende dat het beroep d.d. 17 November 1951 strekt tot de vernietiging: I" van een beslissing van de bestendige deputatie van de provinciale raad van

Antwerpen, ter kennis van verzoeker gebracht op 18 September 1951 bij schrijven van de heer gouverneur d.d. 17 Sept<>mber 1951. en waarbij hem een waar­schuwing wordt opgelegd ;

2" van het « verzuim van de bestendige deputatie, bestaande in het niet-aangeven. » aan de procureur des Konings, van een wanbedrijf, dat volgens verzoeker te » zijnen nadele door een derde persoon was gepleegd, en dat aan de bestendige » deputatie bekend was » ;

Overwegende dat het beroep d.d. 6 Februari 1952 strekt tot de vernietiging van het proces-verbaal van onderhoor van verzoeker door de bestendige deputatie, dat plaats had op 14 September 1951 en waarvan hij beweert kennis te hebben gekregen ter griffie van de Raad van State na de ontvangst, op 4 Januari i 952, van de memorie van antwoord in de zaak welke het voorwerp uitmaakt van het eerste verzoekschrift ;

Overwegende dat het beroep d.d. 10 Maart 1952 strekt tot de vernietiging : 1" van « de akte van het college van burgemeester en schepenen der stad Lier aan

» verzoeker medegedeeld per brief van I! Februari 1952 en oordelend dat de »heer schepen Van de Velde binnen de perken van zijn bevoegdheid heeft » gehandeld door toezending aan de heer gouverneur van een brief d.d. 10 » Augustus 1951, inhoudend klachten tegen verzoeker >> ;

2" van « het gebeurijk bestaand geacht collegiaal besluit van 9 of I Augustus 1951. » opdracht gevend een brief met adres en inhoud als deze d.d. I 0 Augustus 1951 » te verzenden » ;

3" van « het besluit van de burgemeester, medegedeeld bij schrijven van 11 Februari » 1952. oordelend dat de heer schepen Vandevelde binnen de perken van zijn » bevoegdheid heeft gehandeld » ;

888

Page 35: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3689)

4" van « de gemeentelijke brief d.d. 10 Augustus 1951, bij gebeurlijk bestaand geacht >> collegiaal besluit van 9 of 10 Augustus 1951 en dito burgemeesterlijke mach­» ti ging»;

5o van « het collegiaal besluit, impliciet medegedeeld per brief van 11 Februari 1952 »en weigerend in te gaan op het verzoek het schrijven van 10 Augustus 1951 >> uit de gemeentelijke dossiers te verwijderen » ;

6o van de « ongewettigde onthouding >> van het gemeentebestuur van de stad Lier bestaande in het niet aangeven, aan de procureur des Konings, van het wan­bedrijf bedoeld bij de artikelen 445 en 227 van het Strafwetboek, dat het schrijven van 10 Augustus 1951 inhoudt;

Overwegende dat verzoeker, als conducteur van de provinciale technische dienst, het toezicht had op de uitvoering van de door de betrokken administratieve overheden goedgekeurde verbeteringswerken aan de buurtsteenweg van groot ver­keer n' 115/3, genaamd Lispersteenweg, en gelegen op het grondgebied van Lier en Boechout ; dat verzoeker tijdens de uitvoering der werken op 8 Augustus 1951 een schrijven richtte tot het gemeentebestuur van Boechout, waarin hij verklaarde dat hem onbekend was wat zijn overheid over het ontwerp rapporteerde, maar dat hij zich nochtans veroorloofde bij de betrokken gemeentebesturen aan te dringen opdat de rijweg een halve meter zou verschoven worden om aldus een voldoende breedte vrij te krijgen voor een later aan te leggen fietspad ; dat hij een afschrift van dit schrijven aan het gemeentebestuur van Lier liet geworden; dat Van de Velde J., schepen der stad Lier, bij schrijven d.d. 10 Augustus 1951, de aandacht van de gouverneur vestigde op de houding van verzoeker ; dat .hij er op wees dat « nadat het ontwerp werd goedgekeurd én door de bestendige deputatie én door het ministerie ... en met de werken een aanvang werd gemaakt, belanghebbende tot het stadsbestuur schreef zonder zich te bekommeren om de zienswijze van zijn oversten, inzonderheid van de heer hoofdingenieur, die de verantwoordelijkheid van de dienst draagt ... , dat de heer Meulepas de provinciale technische dienst belachelijk maakte omdat oorspronkelijk in het ontwerp naast de baan een fietspad was voorzien en ingevolge het advies van de heer hoofdingenieur d.d. 24 Juni 1947 het .fietspad moest weggelaten worden >> ; dat betrokkene hierop verzocht werd và'>r de bestendige deputatie te verschijnen ; dat, volgens het proces-verbaal van onderhoor d.d. 14 September 1951. verzoeker verklaarde geen kennis gehad te hebben van de adviezen van zijn overheid, alsmede enkel gehandeld te hebben « met haastigheid >>, in het belang van de dienst en van de weggebruikers; dat bij schrijven van 17 September 1951 de gouverneur aan Meutepas mededeelde «dat de bestendige deputatie beslist had, vaststellende dat hij met een goed inzicht had gehandeld en dat hij verzachtende omstandigheden gepleit had, hem uitdrukkelijk te wijzen op het verkeerde van zijn handelwijze en hem te waarschuwen voor de toekomst » ; dat. bij schrijven d.d. 17 Februari 1952, gericht tot het college van burgemeester en schepenen der stad Lier, verzoeker beweerde dat het schrijven d.d. 10 Augustus 1951 van de schepen Van de Velde lasterlijk was en dat het paste dat het stadsbestuur van Lier «dit schrijven uit zijn dossier zou verwijderen, de vermelding er van uit het verzendings­register van zijn afdeling « openbare werken » zou schrappen en hem daarvan kennis zou geven » ; dat de burgemeester op 11 Februari 1952 hierop antwoordde dat «schepen Van de Velde gehandeld heeft binnen de perken van zijn bevoegdheid» en dat hij meende aan de brief van verzoeker geen verder gevolg te moeten geven ;

Overwegende, wat het eerste beroep betreft, dat de akte, waarbij de bestendige deputatie, aan wier gezag verzoeker is onderworpen, «hem uitdrukkelijk wijst op het verkeerde van zijn handelwijze en hem waarschuwt voor de toekomst », slechts de uiting is van de afkeuring door de hi2rarchische overheid van een door de onder­geschikte ambtenaar verrichte handeling ; dat deze akte op grond van artikel 9 van de wet van 23 December 1946 niet kan bestreden worden ;

Overwegende, wat het tweede voorwerp van het eerste beroep betreft, dat niet blijkt dat de bestendige deputatie ter zake enige beslissing heeft genomen ; dat het beroep op dit punt niet ontvankelijk is ;

Overwegende, wat het tweede beroep betreft, dat het proces-verbaal van onderhoor een voorbereidende maatregel is en geen akte in de zin bedoeld bij artikel

889

Page 36: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

9 van de wet van 23 December 1946; dat hieruit volgt dat het tweede beroep niet ontvankelijk is ;

Overwegende, wat het derde beroep betreft, dat de akten sub 1° en 3" waarbij het college van burgemeester en schepenen en de burgemeester der stad Lier aan verzoeker lieten weten dat, naar hun oordeel, de schepen Van de Velde niet buiten zijn bevoegdheid was getreden, slechts de uiting zijn van een beoordeling en geen akten in de zin bedoeld bij artikel 9 van de wet van 23 December 1946 ;

Overwegende, wat de akte sub 2° betreft, dat het beroep niet ontvankelijk is daar het gericht is tegen een beslissing waarvan verzoeker het bestaan slechts vermoedt;

Overwegende, wat de akte sub 4° betreft, dat de brief, waarbij de gemeente­overheid de gouverneur inlicht over de houding van een ambtenaar van de provin­ciale dienst, geen beslissing inhoudt die voor vernietiging vatbaar is ;

Overwegende, wat de akte sub 6° betreft, dat niet blijkt dat de bestendige deputatie terzake enige beslissing heeft genomen ; dat het beroep op dit punt niet ontvankelijk is ;

Overwegende dat de akte sub 5", waarbij de burgemeester van de stad Lier aan verzoeker liet weten dat schepen Van de Velde gehandeld heeft binnen de perken van zijn bevoegdheid en dat hij meende aan zijn schrijven d.d. 7 Februari 1952 geen verder gevolg te moeten geven, enkel de uiting is van een mening van de betrokken gemeentelijke magistraat en geen akte in de zin bedoeld bij artikel 9 van de wet van 23 December 1946 ; dat anderzijds de weigering een bepaaald stuk uit het gemeentelijk archief te verwijderen niet van de aard is de rechtstoestand van de verzoeker te wijzigen ; dat hieruit volgt dat het beroep niet ontvankelijk is in zoverre het gericht is tegen deze akte,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

N,. 3690- ARREST~ADVIES van 29 September 1954 (IVde Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. De Pover, substituut.

G HEKIERE ( Mr Legot) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Buitenlandse Zaken en door de Minis­ter van Buitenlandse Handel (de hr. Van Ha uwermeiren)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN - BEVE"-TIGENDE BESLISSING

Een bevestigende beslissing heeft geen uitwerking op de uer­jaring uan het beroep tot uernietiging uan de beuestigde akte.

II. RAAD VAN STATE- BEVOEGDHEID liL RAAD VAN STATE - GESCHIL HERSTELVERGOEDING

V ANKELIJKHEID VAN DE VRAAG - VOO~AFGAAND VERZOEK

Gezien het verzoekschrift d.d. 22 Mei 1953 ;

ONT-

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de akten vervat in het schrijven d.d. 23 Maart 1953 waarbij de tegenpartij zou geweigerd hebben : 1" het advies in te winnen van de bij artikel 8 van het koninklijk besluit d.d 3 Januari

1940 bedoelde commissie en verzoeker in staat te stellen dit advies in te winnen ; 2" verzoeker als agent van de eerste categorie van het Staatspersoneel te erkennen ; dat verzoeker bovendien schadevergoeding vraagt « in verhouding tot de wedde van de hem ontzegde graden sedert 1 Januari 1946 » ;

Overwegende dat verzoeker, die in 1930 het diploma van ingenieur van het « Institut technique Roubaisien » had verworven, op 31 December 1938 vast benoemd

890

Page 37: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

(3690)

werd in de graad van opsteller eerste klasse in het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel ; dat hij op I April 1949 wegens bijzondere opdracht ter beschikking werd gesteld van de « Belgische Dienst van de Buitenlandse Han­del » ; dat verzoeker na de bevrijding bij de tegenpartij herhaaldelijk had aange­drongen om bij de eerste categorie van de Rijksambtenaren te worden ingedeeld ; dat de Minister van Openbaar Onderwijs bij schrijven d.d. 7 December 1945 aan de Minister van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel liet weten dat het door verzoeker behaald diploma niet met een Belgisch universitair diploma kon worden gelijkgesteld; dat de Vaste Wervingssecretaris op 20 Februari 1947 de aanvraag van verzoeker ongunstig adviseerde ; dat deze aanvraag op 1 December 1949 door de tegenpartij werd afgewezen ; dat verzoeker op 29 September 1962 andermaal om zijn erkenning als agent van de eerste categorie verzocht en tevens vroeg dat de tegenpartij het advies zou inwinnen van de bij de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit d.d. 3 Januari 1940 bedoelde commissie; dat deze aan­vraag bij brief d.d. 4 October 1952 werd afgewezen ; dat de Minister bij dit schrijven aan verzoeker liet weten dat « geen nieuw feit werd aangehaald ten einde zijn benoeming tot een ambt van de eerste categorie te rechtvaardigen, dat het diploma van textielingenieur, dat hij behaald had, slechts kon gelijkgesteld worden met dit van technisch ingenieur in BeigE' en dat dit getuigschrift slechts toegang verleent tot de ambten der tweede categorie » ; dat verzoeker op 15 October 1952 opnieuw vroeg dat zijn geval zou onderworpen worden aan het advies van de bij artikel 8 van het koninklijk besluit d.d. 3 Januari 1940 bedoelde commissie ; dat de tegenpartij op 28 October 1952 deze vraag voor advies aan de Vaste W ervingssecretaris onderwierp; dat op 17 December 1952 de Vaste Wervingssecretaris aan de tegen­partij mededeelde dat, naar zijn mening, de opdracht van de commissie als bedndigd diende beschouwd te worden sedert 15 Juni 1951 en hij er in die omstandigheden niet meer toe gerechtigd was op het verzoek van belanghebbende in te gaan ; dat op 24 December 1952 de tegenpartij aan verzoeker aantwoordde dat op zijn verzoek niet kon worden ingegaan ; dat zij deze brief op 19 Januari 1953 bevestigde ; dat zij bij de bestreden akte verzoeker andermaal wees op de inhoud van de brief d.d. 17 December 1952 van de Vaste Wervingssecretaris;

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat het beroep niet ontvankelijk is daar het ingesteld werd na het verstrijken van de termijn bedoeld bij artikel 4 van het besluit van de Regent d.d. 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ;

Overwegende dat de tegenpartij, bij brief d.d. 19 Januari 1953, met een verwijzing naar de argumentatie vervat in het schrijven d.d. 17 December 1952 van de Vaste Wervingssecretaris, aan verzoeker had laten weten dat de opdracht van de bij artikel 8 van het koninklijk besluit d.d. 3 Januari 1940 bedoelde commissie opgehouden had te bestaan en op deze grond de aanvraag van verzoeker had afgewezen ; dat, daar de bestreden akte de loutere bevestiging inhoudt van boven vermelde brief d.d. 19 Januari 1953, het beroep niet ontvankelijk is vermits het ingesteld werd na het verstrijken van de termijn bedoeld bij boven vermeld artikel 4 van het besluit van de Regent d.d. 23 Augustus 1948 ;

Overwegende anderzijds dat de beslissing, waarbij de tegenpartij weigerde ver­zoeker tot een ambt van de eerste categorie te benoemen, op I December 1949 werd genomen en bij boven vermelde brieven d.d. 4 October 1952 en 19 Januari 1953 werd gehandhaafd ; dat het beroep niet ontvankelijk is in zoverre het strekt tot de ver· nietiging van deze beslissing daar het ingediend werd na het verstrijken van de termijn bedoeld bij artikel 4 van boven vermeld besluit van de Regent d.d. 23 Augustus 1948 ;

Overwegende dat de Raad van State niet bevoegd is om de Staat te ver­oordelen tot de betaling van de door verzoeker gevraagde schadevergoeding ; dat, in zoverre het verzoek kan geïnterpreteerd worden als een aanvraag om advies ingediend op grond van artikel 7, § I, van de wet van 23 December 1946, deze aanvraag niet ontvankelijk is daar niet blijkt dat verzoeker vooraf tot de tegenpartij een verzoekschrift om vergoeding heeft gericht.

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

891

Page 38: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Nr 3691 - ADVIES van 29 September 1954 (IV de Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Adriaens, auditeur.

DALLE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Eerste~ Minister, en Vaste Wervingssecretaris (de hr. Medaer)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ

Terecht wordt met de V as te W ervingssecretaris de Eerste~ Minister, onder wiens begroting de diensten van het V ast W ervings~ secretariaat ressorteren, als tegenpartij aangewezen in een beroep tot vergoeding van de door een akte van het Secretariaat toeg·ebrachte schade.

II. RAAD VAN STATE - GESCHIL HERSTELVERGOEDING - BF­VOEGDHEID

De Raad van State is niet bevoegd om kennis te nemen van een aanvraag om vergoeding voor de schade die een examinandus onder~ vindt van een mislukking welke hij aan een met kwaad opzet begane onregelmatigheid meent te kunnen wijten, daar zodanige aanvraag tot de bevoegdheid van de gewone rechtbanken behoort.

Gezien het verzoekschrift d.d. 31 October 1952 ;

Overwegende dat verzoeker aan de Raad van State vraagt dat hij. op grond van § 1 van artikel 7 van de wet van 23 December 1946, advies zou geven betreffende de buitengewone schade welke hij zou geleden hebben door de onregelmatigheden welke zouden zijn gepleegd geworden bij het afnemen, in 1949, van het examen voor overgang naar de betrekking van bureelhoofd bij het ministerie van Justitie ;

Overwegende dat verzoeker in de loop van het jaar 1949 deel nam aan het examen voor overgang naar de betrekking van bureelhoofd bij het ministerie van Justitie ; dat verzoeker voldeed aan de schriftelijke proef over de algemene vorming en aan de conversatieproef, doch zakte op de schriftelijke proef over bepaalde vakken; dat deze uitslag bekrachtigd werd door het op 26 Augustus 1949 door de Vaste Wervingssecretaris ondertekend proces-verbaal van het examen; dat op 22 Juli 1949 aan verzoeker werd medegedeeld dat hij niet voldaan had aan de schriftelijke proef over bepaalde vakken; dat verzoeker op 30 Juli 1949 hiertegen bij de Vaste Wervingssecretaris bezwaar inbracht en op 29 November 1949 liet gelden dat een jurylid hem « met kwaad opzet om niet te zeggen met voorbedachten rade» had doen zakken; dat de Vaste Wervingssecretaris bij brieven d.d. 22 Sep­tember 1950 en 2 Augustus 1951 dit bezwaar afwees; dat verzoeker op 9 Juli 1952 aan de Vaste Wervingssecretaris het bij het tweede lid van artikel 7, § 1. bedoeld verzoekschrift om vergoeding richtte; dat dit verzoekschrift op 2 September 1952 door de Vaste Wervingssecretaris, in overleg met de Eerste-Minister, werd afge­wezen;

Overwegende dat de Eerste-Minister vraagt buiten de zaak te worden gesteld ; dat deze aanvraag dient afgewezen te worden ; dat, mocht de aanvraag ontvankelijk en gegrond bevonden worden, het de Eerste-Minister, onder wiens begroting de diensten van het Vast Wervingssecretariaat ressorteren, zou toekomen te beslissen welk gevolg aan het advies dient te worden gegeven ;

Overwegende dat, luidens het eerste lid van artikel 7 van de wet van 23 December 1946, de Raad van State enkel advies kan geven wanneer geen ander bevoegd rechtscollege bestaat ; dat mocht, zoals verzoeker beweert, vaststaan dat de door verzoeker geleden schade te wijten is aan een « met kwaad opzet gepleegde onregelmatigheid», hij over een rechtsvordering voor de gewone rechtbanken zou

892

Page 39: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

------------------------------------------

beschikken om het herstel van deze schade te vorderen ; dat hieruit volgt dat da Raad van State niet bevoegd is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

N' 3692 - ARREST van 29 September 1954 ( Vt!e Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch. staatsraden. Auditoraat : de hr. Dumont, substituut.

GEORIS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

I. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- TERMIJNEN

Het schrijven waarbij een ambtenaar om de herziening van zijn administratieve toestand verzoekt. kan geenszins de termijn van beroep tot vernietiging van de akte die deze toestand heeft vastgesteld. stuiten.

11. RAAD VAN STATE -·GESCHIL NIETIGVERKLARING- BEVOEGD-HElD

De Raad van State is niet bevoegd om kennis te nemen van een beroep tot vernietiging waarbij een ambtenaar zijn rechten op een hogere wedde zoekt te doen erkennen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 12 September 1953 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot nietigverklaring : 1" van het koninklijk besluit van 6 Juni 1953 waarbij verzoeker « met ingang van

1 November 1946 als technisch commissaris bij het vroeger Algemeen Commis­sariaat voor de passieve luchtbescherming buiten kader wordt behouden » ;

2" van het ministerieel besluit van 22 Juli 1953 tot vaststelling van zijn geldelijke loopbaan van I November 1946 tot 31 December 1950;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 6 Juni 1953 bij schrijven van 11 Juni 1953 ter kennis van verzoeker werd gebracht ;

Overwegende dat de tegenpartij doet gelden dat het beroep niet ontvankelijk is, aangezien het ingediend is na het verstrijken van de termijnen vastgesteld in artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 Augustus 1948 ; dat verzoeker hiertegen aanvoert dat de tegen hem ingeroepen verjaring gestuit werd door een schrijven à at hij op 18 Juni 1953 aan de Minister van Binnenlandse Zaken richtte, en dat de termijn van zestig dagen eerst vanaf 17 J uh 1953 heg on te lopen, op welke datum de Minister hem liet weten dat aan zijn verzoek van 18 Juni 1953 geen gunstig gevolg kon worden verleend ;

Overwegende dat verzoeker op 18 Juni 1953 aan de tegenpartij het volgende schreef: «de koninklijke besluiten van 14 November 1952 (artikel 18) en 27 Januari 1953 (artikel 19) betreffende de wedertewerkstelling van het Rijkspersoneel eisen de herziening van de toestand van de personeelsleden wier betrekking vóór de inwerkingtreding van die besluiten opgeheven werd. Derhalve heb ik de eer U te verzoeken mijn toestand te herzien overeenkomstig de regelen en wetten, die van kracht waren namelijk op 10 Augustus 1940, 24 Juli 1943, 1 October 1944 en 22 November 1946, en mij de titel van commissaris-generaal, hoofd van de bij de besluitwet van 20 Mei 1939 ingestelde vroegere burgerlijke territoriale dienst voor passieve luchtbescherming, te verlenen, welke titel mij normaal moest toekomen» ; dat op 17 Juli 1953 de Minister van Binnenlandse Zaken aan verzoeker antwoordde, dat hij voornemens was hem in disponibiliteit te stellen wegens ambtsontherffing in het belang van de dienst, dat hij bij toepassing van artikel 88 van het statuut van het Rijkspersoneel over tien dagen beschikte om in beroep te komen bij de Raad van

893

Page 40: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

beroep voor de ambtenaren-generaal en dat bovendien de vaste wervingssecretaris verzocht werd hem op de lijst van de weder te werk te stellen ambtenaren te plaatsen;

Overwegende dat tegen het bewiste koninklijk besluit geen ander beroep openstaat dan het beroep tot nietigverklaring, bepaald in artikel 9 van de wet van 23 December 1946; dat het verzoek vervat in voornoemd schrijven d.d. 18 Juni 1953, strekkende tot de herziening van de administratieve toestand van verzoeker en tot het bekomen van een nieuwe titel, de verjaringstermijn niet heeft kunnen stuiten; dat verzoeker niet vraagt, de in het schrijven van 17 Juli 1953 vervatte beslissing te vernietigen ; dat, bij toepassing van artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, het beroep niet ontvankelijk is voor zover het tegen het koninklijk besluit van 6 Juni 1953 is gericht;

Overwegende dat het ministerieel besluit van 22 Juli 1953 de geldelijke loop­baan van verzoeker voor de periode van 1 November 1946 tot 31 December 1950 heeft vastgesteld ; dat verzot>ker doet gelden dat dit besluit in strijd met de wet bepaalt dat « de weddeschaal XA van inspecteur-generaal verder aan het ambt van technisch commissaris verbonden is », terwijl het ambt van technisch commissaris bij het Algemeen Commissariaat voor de passieve luchtbescherming krachtens de koninklijke besluiten van 30 Maart, 20 Mei, 29 Juli 1939 een ambt van algemene directie is ;

Overwegende dat het ministerieel besluit van 22 Juli 1953 niet tot doel heeft, op een algemene en objectieve wijze de aan het ambt van technisch commissaris verbonden weddeschaal vast te stellen ; dat het voor het verleden en in functie van een individuele toestand bepaalt welk bedrag van de bezoldiging volgens de tegen­partij aan verzoeker toekomt ; dat verzoeker over het beroep op de gewone recht­banken beschikt om het recht, waarvan hij de schending inroept, te doen erkennen; dat de Raad van State niet bevoegd is om van de eis kennis te nemen,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 3693- ARREST van 29 September 1954 (Vcte Kamer) Zetel : de bh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Baeyens, substituut.

COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN ELSENE t/ Commissie van openbare onderstand van Meer­beke, College van burgemeester en schepenen van de stad Brussel en Commissie van openbare onderstand van Brussel (de hr. Peeters)

OPENBARE ONDERSTAND - REGELEN INZAKE ONDERSTAND -­LASTEN VAN DE ONDERSTAND - ONDERSTEUNENDE COMMISSIE

De commissie van openbare onderstand die steun verleent aan een behoeftige welke zich op het tijdstip dat de onderstand nood­zakelijk wordt niet op haar grondgebied bevindt, is niet g-erechtigd terugbetaling te vorderen aan de commissie van het domicilie van onderstand.

Gezien het verzoekschrift d.d. 14 Februari 1952 waarbij dt> comm1ss1e van openbare onderstand van Elsene, op grond van het tweede lid van artikel 33 van de wet van 27 November 1891, bij de Raad van State aanhangig maakt het geschil dat tussen haar, de commissie van openbare onderstand van Brussel en de commissie van openbare onderstand van Meerbeke is ontstaan betreffende de terugbetaling van de kosten veroorzaakt door de verpleging van de genaamde Appelmans Bernharcline ;

894

Page 41: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

Gezien de adviezen van de bestendige deputaties van de provinciale raden van Brabant en van Oost-Vlaanderen ;

• Overwegende dat Appelmans Bernhardine, geboren 20 October 1944, vóór 30 April 1951. aanvangsdatum van de haar verleende hulp, door haar moeder Appelmans Julia, en op de kosten van deze laatste, geplaatst was in het « Home I'Ermite » te Eigenbrakel; dat luidens artikel I van de wet van 27 November 1891. · de onderstand der openbare weldadigheid verleend wordt aan de behoeftigen door de gemeente op welker grondgebied zij zich bevinden op het ogenblik dat de onderstand noodzakelijk wordt ; dat daar de behoeftige zich niet op dit ogenblik op het grondgebied der gemeente Elsene bevond, de commissie van openbare onder­stand dezer gemeente niet gerechtigd is als hulpverstrekkende commissie de terug­betaling te vorderen van de door haar gedane onderstandskosten,

BESLUIT: Enig artikel. - Het beroep van de commissie van openbare onderstand van

Elsene is verworpen.

N' 3694 -ARREST van 29 September 1954 (Vde Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Lahaye, auditeur.

COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN HOEI t/ Commissie van openbare onderstand van Huizingen

I. OPENBARE ONDERSTAND- REGELEN INZAKE ONDERSTAND-­LASTEN VAN DE ONDERSTAND - ONDERSTEUNENDE COMMISSIE

11. OPENBARE ONDERSTAND- REGELEN INZAKE ONDERSTAND­LASTEN VAN DE ONDERSTAND- BEHOEFTIGHEID

1. Hoe wel de ondersteunende commissie eigenmachtig over de graad der behoeftigheid oordeelt, toch impliceert deze macht het recht niet om over de behoeftigheid te beslissen zonder de ter rechtvaardi~ ging van haar appreciatie gewenste geg·evens te hebben ingewonnen en onderzocht.

2. De kinderbijslag uitgekeerd voor een ten laste van de openbare onderstand in een tehuis opgenomen kind, moet in mindering worden gebracht van de kosten welke de commissie van openbare onderstand van het domicilie van onderstand heeft terug te betalen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 30 October 1950, waarbij de commissie van openbare onderstand van Hoei, op grond van artikel 33 van de wet van 27 Novem­ber 1891. bij de Raad van State het geschil aanhangig maakt dat tussen haar en de commissie van openbare onderstand van Huizingen is ontstaan in verband met de kosten veroorzaakt door de plaatsing van Leroy Francine op 26 Juni 1937 in het home Godin-Parrnajon van de commissie van openbare onderstand van Hoei ;

Gezien het advies d.d. 23 Maart 1951 van de bestendige deputatie van de provinciale raad van Luik en het advies d.d. 17 April 1951 van de bestendige deputatie van de provinciale raad van Brabant ;

Overwegende dat Leroy Francine, geboren te Hoei 6 Februari 1934, wier vader overleden is, op aanvraag van haar moeder en met de instemming van de commissie van openbare onderstand van Huizingen, werd geplaatst op 26 Juni 1937 in het home Godin-Parrnajon te Hoei; dat de commiisie van openbare onderstand van Huizingen erkent dat de gemeente Huizingen .de gemeente van de woonplaats van

895

Page 42: KU Leuven Bibliotheken · 8 September 1953 van de militievergoedingscommissie te Gent houdende afwijzing van het beroep dat door Alijn Eugenie, echtgenote van verzoeker, werd ingesteld

onderstand is van de betrokkene, en er mede instemt de onderhoudskosten, veroor­zaakt door het verblijf van Leroy Francine in het home Godin-Parmajon, te betalen, maar "beweert dat de s~mmen die door de moeder van Leroy Francine werden ontvangen als kinderbijslag en die voor de periode van 1 Juli 1946 tot 31 Juli 1948 24.640 frank bedragen, in mindering moeten gebracht worden op het totaal bedrag der onderhoudskosten ;

Overwegende dat de commisie van openbare onderstand van Hoei eigenmach­tig oordeelt over de graad van behoeftigheid van Leroy Francine ; dat dit echter niet het recht inhoudt over de behoeftigheid te beslissen zonder de gegevens te hebben ingewonnen en te hebben onderzocht die haar beoordeling rechtvaardigen ; dat zij gehouden was rekening te houden met de familietoelagen om vast te stellen in welke mate zij steun moest verlenen aan Leroy Francine ; dat trouwens de commissie van openbare onderstand van Huizingen op 13 Februari 1943 aan de commissie van openbare onderstand van Hoei liet weten dat de familietoelagen die werden uitbetaald aan de moeder, in mindering dienden te worden gebracht op de staat van onkosten ;

Overwegende dat deze toelagen uitsluitend aan het kind ten goede komen ; dat, luidens het tweede lid van artikel 69 van de wet van 4 Augustus 1930 betref­fende de kindertoelagen, gewijzigd bij de wet van 27 Maart 195 I, indien de moeder niet werkelijk het kind grootbrengt, de kinderbijslagen worden uitbetaald aan de persoon die deze taak vervult ; dat ter zake het home Godin-Parmajon, en dus de commissie van openbare onderstand van Hoei, in werkelijkheid met de opvoeding van het kind is belast en dus op de kinderbijslagen, op grond van boven vermeld artikel 69, kon aanspraak maken ; dat zij verzuimd heeft zulks te doen en zij de gevolgen van dit verzuim moet dragen ; dat derhalve de commissie van openbare onderstand van Hoei aan de commissie van openbare onderstand van Huizingen enkel de onderhoudskosten kan aanrekenen die niet door de kinderbijslagen zijn gedekt,

BESLUIT: Enig artikel. ~ De commissie van openbare onderstand van Hoei kan aan de

commissie van openbare onderstand van Huizingen enkel de onderhoudskosten van Leroy Francine aanrekenen die niet door de kinderbijslagen zijn gedekt.

N~" 3695 -ARREST van 1 October 1954 (III<~" Kamer) Zetel: de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau

en Holoye, staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, substituut.

COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN SCHAARBEEK (de hr. Léonard) t/ Belgische Staat, ver~ tegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin (de hr. Degand)

I. OPENBARE ONDERSTAND ~ COMMISSIE VAN OPENBARE ONDER­STAND ~ IDENTIFICATIEDIENST ( 1 en 2)

11. GEMEENTEN ~ VOOGDIJ OVER DE GEMEENTEOVERHEDEN -VERNIETIGING ( 1 en 2)

111. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING -- BE­VOEGDHEID (2)

1. Door bij een op grond van artikel 98 van de wet van JO Maart 1925 genomen koninklijk besluit de Identificatiedienst voor de Brus~ selse agglomeratie op te richten, en de financiën van het Rijk en van de provincie beschikbaar te stellen tot dekking van twee derde der kosten voor de werking van· d~ze dienst. heeft de Koning souuerein

896