korg tr handleiding .pdf nl

136
Handleiding 1 N Lees eerst deze handleiding

Upload: theo-tellings

Post on 11-Jun-2015

1.061 views

Category:

Documents


4 download

DESCRIPTION

Korg TR synthesizer workstation , handleiding

TRANSCRIPT

Page 1: KORG TR handleiding .pdf NL

i

Handleiding

1N

Lees eerst deze handleiding

Page 2: KORG TR handleiding .pdf NL

ii

Om u te verzekeren van een langdurig, probleemvrij gebruik dient u deze handleiding zorgvuldig te lezen.

Voorzorgsmaatregelen

Plaats van gebruikBij gebruik op de volgende plaatsen kan een defect optreden:• In direct zonlicht• Plaatsen met extreem hoge temperaturen of

luchtvochtigheid• Buitengewoon stoffige of vuile omgeving• Plaatsen waar overmatige trillingen voorkomen

StroomvoorzieningSluit u de hiervoor bestemde adapter aan op een stopcontact met het juiste voltage. Sluit het apparaat niet aan op een stopcontact met een ander dan hier-voor geschikt voltage.

Storing van in nabijheid staande elektrische apparatenRadio en televisietoestellen die dichtbij staan, kun-nen storing in de ontvangst vertonen. Gebruik dit apparaat op een geschikte afstand van radio en televisietoestellen.

GebruikOm schade aan uw apparaat te voorkomen, oefent u niet al teveel druk uit op de knoppen en regelaars.

OnderhoudAls de buitenkant vuil is geworden, wrijf het appa-raat dan schoon met een schone droge doek. Gebruik geen vloeibare schoonmaakmiddelen als terpentijn, benzeen of andere licht ontvlambare schoonmaakmiddelen.

Bewaar deze handleidingBewaar deze handleiding zorgvuldig als naslag-werk voor in de toekomst.

Houd vreemd materiaal buiten het apparaat• Zet nooit een houder met vloeistof in de directe

nabijheid van dit apparaat. Als er vloeistof in het apparaat komt, kan dit defect raken, brand of een elektrische schok veroorzaken.

• Zorg ervoor, dat er geen metalen voorwerpen in uw apparaat terechtkomen. Indien er toch iets in het apparaat valt, haal dan eerst de stekker uit het stopcontact, en neem vervolgens contact op met de dichtstbijzijnde KORG dealer of de winkel waar u dit apparaat heeft aangeschaft.

Data behandelingVerkeerd gebruik of een defect kan verlies van reeds opgeslagen data uit het geheugen veroorzaken. Daarom bevelen wij aan om belangrijke data op te slaan op een floppy disk of andere mediabron. Korg neemt geen verantwoordelijkheid voor schade ont-staan door verlies van data.

* Namen van bedrijven, producten en formaten etc zijn de han-delsmerken of geregistreerde handelsmerken van hun respec-tieve eigenaren.

CE merk voor Europese Overeengekomen Normen

Het CE merk dat tot en met 31 december 1996 aan onze op wis-selstroom werkende producten bevestigd is, betekent dat deze in overeenstemming zijn met de EMC Richtlijn (89/336/EEC) en CE merk Richtlijn (93/68/EEC).Het CE merk dat na 1 januari 1997 bevestigd is, betekent dat deze apparaten in overeenstemming zijn met de EMC Richtlijn (89/336/EEC), CE merk Richtlijn (93/68/EEC) en de Laag Volt-age Richtlijn (72/23/EEC).Tevens betekent het CE merk dat aan de op batterijen werkende apparatuur van ons bedrijf is bevestigd, dat deze apparaten in overeenstemming zijn met de EMC Richtlijn (89/336/EEC) en CE merk Richtlijn (93/68/EEC).

Over auteursrechtDit apparaat is bedoeld voor gebruik met materi-aal waarvan u zelf de houder van het auteursrecht bent of die u met toestemming van de houder van het auteursrecht dupliceert. Als u niet de houder van het auteursrecht bent of van de houder van het auteursrecht geen toestemming heeft gehad om het materiaal te dupliceren, bent u in overtred-ing van de wet op auteursrecht en kunt u aansprakelijk gesteld worden voor schadevergo-edingen en boetes. Neem contact op met een juri-disch expert, als u zich niet zeker bent van uw rechten op het materiaal.

Page 3: KORG TR handleiding .pdf NL

iii

Dank u voor het aanschaffen van het Korg TR muziekwerkstationOm er zeker van te zijn dat u probleemvrij kunt genieten, dient u deze handleiding zorgvul-dig te lezen en het instrument volgens de instructies te gebruiken.

Over deze handleiding

De handleidingen en hoe u ze gebruiktDe TR wordt met de volgende handleidingen geleverd.

• Bedieningsgids• Parametergids• Voice Name lijst (op de CD-ROM)

BedieningsgidsLees deze handleiding eerst zorgvuldig, zodat u een basaal inzicht in het instrument krijgt en de basisbedie-ning leert.

‘Inleiding’ beschrijft de functie van elk onderdeel, hoe u aansluitingen maakt en de basisbediening en geeft een overzicht van elke functie.In ‘Snelle start’ worden basisonderwerpen (het selec-teren van geluiden, handige functies voor uitvoerin-gen) uitgelegd. Lees dit hoofdstuk eerst, als u direct met spelen wilt beginnen.‘Basisfuncties’ bevat functie-voor-functie beschrijvin-gen van wat u dient te weten als u geluiden wilt bewerken, op de sequencer opnamen wilt maken, en samples wilt opnemen (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd). Dit hoofdstuk legt tevens uit hoe u de arpeggiator en effecten gebruikt.‘Bijlagen’ bevat informatie over probleemoplossing en diverse overige informatie.

ParametergidsDe Parametergids bevat beschrijvingen en overige informatie met betrekking tot de functies van de para-meters en instellingen op de TR. De beschrijvingen zijn per functie en pagina ingedeeld. Ook voor elk effect worden beschrijvingen en overige informatie gegeven. Raadpleeg deze gids als er een onbekende parameter in het beeldscherm verschijnt of als u meer over een bepaalde functie wilt weten.

Voice Name lijstDeze somt de multisamples en drumsamples die in de TR zijn ingebouwd, evenals de combinaties, pro-gramma’s, drumkits en gebruiker arpeggiopatronen die door de fabriek van tevoren zijn ingeladen, op.Raadpleeg deze lijsten, als u meer wilt weten over de van te voren ingeladen geluiden.

Conventies in deze handleidingReferenties naar de TRHoewel de TR s in modellen met 88, 76 of 61 toetsen verkrijgbaar is, wordt er naar alle drie de modellen zonder onderscheid met ‘de TR’ verwezen. Op afbeel-dingen van de voor en achterpanelen in deze handlei-ding wordt het model met 61 toetsen weergegeven, maar de illustraties zijn net zo van toepassing op de modellen met 76 en 88 toetsen.

Afkortingen voor de handleidingen BG, PG, VNLVerwijzingen naar de handleidingen die met de TR zijn meegeleverd zijn in dit document als volgt afgekortBG: BedieningsgidsPG: ParametergidsVNL: Voice Name lijst (staat op de CD-ROM)

Schakelaars en draaiknoppen [ ]Verwijzingen naar de schakelaars, draaischijven en draaiknoppen op het paneel staan tussen vierkante haken [ ].

Parameters in het LCD beeldvenster ‘ ‘Parameters, die in het LCD beeldvenster worden weer-gegeven, staan tussen aanhalingstekens ‘ ‘.

Vetgedrukt lettertypeParameterwaarden worden vetgedrukt. Informatie die van speciaal belang staat ook in een vet-gedrukt lettertype.

Procedure stappen 1 2 3 ...Stappen in procedures worden als 1 2 3 ... opge-somd.

p., PG p.Deze symbolen duiden op een referentie paginanum-mer in de Bedieningsgids of de Parametergids.

Symbolen , , Deze symbolen duiden respectievelijk op waarschu-wingen, advies en toelichtingen die met MIDI te maken hebben.

Voorbeeld vensterafbeeldingenDe waarden van de parameters die in de voorbeeld-vensters van deze handleiding worden weergegeven, hebben slechts een toelichtende functie en komen niet perse met de waarden die in het LCD venster van uw instrument verschijnen overeen.

MIDI-gerelateerde toelichtingen.CC# is een afkorting voor controlewijzigingsnummer (Control Change). In beschrijvingen van MIDI berichten duiden cijfers tussen vierkante haken [ ] altijd op hexadecimale cij-fers.

Page 4: KORG TR handleiding .pdf NL

iv

InhoudsopgaveOver auteursrecht.......................................... ii

Over deze handleiding............................... iiiDe handleidingen en hoe u ze gebruikt .... iiiConventies in deze handleiding................. iii

Inleiding ......................................1

Overzicht .......................................... 1Belangrijkste functies...................................1

Overzicht van de functies ............................3

Voor en achterpaneel ........................ 5Voorpaneel.................................................5

Achterpaneel ..............................................8

Objecten en functies in het LCD venster ......10

Installatie ........................................ 12Geluidsapparatuur etc. aansluiten .............12

De stroomvoorziening aansluiten..............12Apparatuur voor geluidsuitvoer

aansluiten..................................................123. Pedalen etc. aansluiten ............................13

Aansluitingen op MIDI apparatuur/computers.................................................13

1. Aansluitingen op MIDI apparatuur ......13Aansluitingen op een computer.................13

Een kaart in de SD kaartsleuf plaatsen/eruit verwijderen ..............................................14

Los verkrijgbare opties aansluiten..............141. Aansluitingen voor geluidsinvoer .........142. ......................................... SCSI aansluiten14

Basisbediening................................ 15Functies, pagina’s en tabs selecteren; parameters instellen .................15

1. Functies selecteren....................................152. Pagina’s en tabs selecteren......................153. Parameters selecteren ..............................164. Een parameter instellen ...........................16

Snelle start.................................18

Het apparaat aan/uitzetten ............. 181. De stroomtoevoer inschakelen ...............18

2. De stroomtoevoer uitschakelen ..............18

De demo songs beluisteren...............19Demo afspeelgegevens inladen ................. 19

In de Sequencerfunctie een demo song selecteren en afspelen............................... 19

Een cue lijst afspelen................................. 20

Een programma selecteren en afspelen ..........................................21

Een programma selecteren........................ 21

Een combinatie selecteren en afspelen ..........................................23

Een combinatie selecteren ......................... 23

Regelaars gebruiken om het geluid aan te passen ..................................24

Joystick .................................................... 24

SW1, SW2 ............................................... 24

REALTIME REGELAARS [1], [2], [3], [4]........ 25

Keyboard................................................. 26

Voetpedalen............................................. 26

De arpeggiator gebruiken terwijl u speelt ..............................................27

In de Programmafunctie de arpeggiator gebruiken................................................. 27

Instellingen die regelaars gebruiken......... 27Instellingen in het LCD venster................. 28

Tijdens het spelen in de Combinatiefunctie de arpeggiator gebruiken ......................... 29

Instellingen in het LCD venster................. 29

Afspelen met de RPPR (realtime patroon weergave/opname) functie.31

Eenvoudige programmabewerking ...32Uitvoeringsbewerking (Performance Edit) ......................................................... 32

Realtime regelaars.................................... 32

Eenvoudige combinatiebewerking ....33Een voorbeeld van bewerking ................... 33

Sampling (een sample opnemen) ......35Een geluid samplen en als ‘one-shot’ afspelen ................................................... 35

Tijdens het samplen het invoegeffect gebruiken................................................. 36

Aan de sample of multisample een naam toewijzen ................................................. 37

Page 5: KORG TR handleiding .pdf NL

v

Samplegegevens opslaan ..........................38

Een multisample in een programma omzetten ..................................................38

Een drumfrase samplen en loopen .............39

Basisfuncties ..............................42

Gegevens opslaan........................... 42Type gegevens die opgeslagen kunnen worden.....................................................42

In het interne geheugen schrijven...............43Een programma of combinatie schrijven ..43Globalinstellingen, gebruiker drumkits

en gebruiker arpeggiopatronen schrijven ....................................................45

Op externe media opslaan ........................46

MIDI data dump........................................47

De fabrieksinstellingen herstellen ..... 48De van tevoren ingeladen gegevens inladen .....................................................48

Programmafunctie........................... 49Hoe een programma is opgebouwd ..............................................49

Basale programmabewerking....................49Oscillatorinstellingen ...................................50Controller instellingen.................................51Pitch instellingen ..........................................52Filterinstellingen...........................................53Versterkerinstellingen..................................54LFO instellingen ...........................................55Arpeggiatorinstellingen .............................55BUS instellingen............................................56Insert Effect instellingen..............................56Master Effect instellingen............................56

Meer over wisselende modulatie................56

Auto Song Setup functie ............................56

Combinatiefunctie ........................... 57Hoe een combinatie is opgebouwd ............57

Basale combinatiebewerking ......................57Timbre 1-8 programma, pan en volume ...58Controller instellingen.................................59Instellingen voor status, MIDI kanaal en

afspeelfunctie ...........................................59Noot timing en toonladderinstellingen.....60Gelaagde en gesplitste instellingen ...........60Velocity schakeling instellingen.................61MIDI filterinstellingen .................................61Arpeggiator instellingen .............................61Businstellingen..............................................61Insert Effect instellingen..............................61

Master Effect instellingen ........................... 62

Auto Song Setup functie ............................ 62

Sequencerfunctie..............................63Eigenschappen van de sequencer .............. 63

De structuur van de Sequencerfunctie ........ 64Songs.............................................................. 64Patronen ........................................................ 64Cue lijst.......................................................... 64

Een song produceren ................................ 65De basis song creëren.................................. 65Manieren van song bewerking .................. 71Een Cue lijst maken en afspelen ................ 73

RPPR (Realtime patroon weergave/opname) creëren en opnemen ................... 74

RPPR gegevens creëren .............................. 75RPPR weergave............................................ 76Een RPPR uitvoering in realtime

opnemen................................................... 76

Het geluid van een combinatie of programma opnemen ............................... 77

Auto Song Setup functie ............................. 77Copy From Combi (Sequencerfunctie

paginamenu commando’s) .................... 78

Waarschuwing en overige functies in de Sequencerfunctie ...................................... 80

Opnemen op de TR ................................... 81Een spoor opnemen, en een patroon

opnemen................................................... 81

Samplingfunctie ...............................86Eigenschappen van EXB-SMPL ................... 86

Hoe de Samplingfunctie is opgebouwd...... 87In de Samplingfunctie ................................. 87Samples en multisamples ........................... 87

Sampling.................................................. 88Voorbereidingen voor sampling ............... 88Handmatige sampling ................................ 89Auto sampling.............................................. 90Multisample indexen creëren en

samplen .................................................... 91

Loop instellingen....................................... 92De roosterweergave..................................... 92

Sample (sinusgolfgegevens) bewerking...... 93

Multisamplebewerking.............................. 94De indices bewerken ................................... 94De instellingen van een index

aanpassen ................................................. 94

Een multisample in een programma omzetten .................................................. 94

Time Slice gebruiken om een sample te verdelen en deze in de Sequencerfunctie afspelen ................................................... 94

Page 6: KORG TR handleiding .pdf NL

Globalfunctie ...................................97Een drumkit creëren ..................................97

Over drumkits .............................................. 97Een drumkit bewerken................................ 98

Mediafunctie..................................100Hoe de Mediafunctie is opgebouwd .........100

Media die kunnen worden gebruikt ....... 100

Media formatteren ..................................100

SD kaart gebruik.....................................100

Over de schrijfbescherming instelling van een SD kaart ......................100

Gegevens inladen ...................................101Typen gegevens die kunnen worden

ingeladen ................................................ 101Inlaadprocedure van gegevens................ 101

Gegevens opslaan...................................102Typen gegevens die kunnen worden

opgeslagen ............................................. 102

Arpeggiatorinstellingen..................103Arpeggiatorinstellingen van een programma ............................................103

Arpeggiator aan/uit .................................. 103Arpeggiatorinstellingen............................ 103De arpeggiator aan een programma

koppelen ................................................. 105

Arpeggiatorinstellingen in de Combinatie en Sequencerfunctie. ...............................105

Arpeggiator aan/uit .................................. 105Arpeggiatorinstellingen............................ 105De arpeggiator aan de combinatie

koppelen ................................................. 106

Een gebruiker arpeggiopatroon creëren...107Over gebruiker arpeggiopatronen .......... 107Een gebruiker arpeggiopatroon

bewerken ................................................ 107Duale arpeggiator bewerking .................. 110

De arpeggiator synchroniseren ................111Synchronisatie tussen arpeggiator

A en B...................................................... 111Synchronisatie in de Sequencerfunctie

tussen de arpeggiators en sequencer.. 111Synchronisatie in de Programmafunctie,

Combinatiefunctie of Sequencerfunctie met een externe sequencer................... 111

Effectinstellingen ............................112Effecten in elke functie .............................112

Routing instellingen en effectinstellingen...112Effectinstellingen van een programma... 112Effectinstellingen in combinatie en

song ......................................................... 114Effectinstellingen in de Samplingfunctie

(EXB-SMPL optie verplicht) ................ 114

Effectinstellingen van de AUDIO INPUT (EXB-SMPL optie verplicht)................. 115

Over dynamische modulatie (Dmod) ........ 115

Overige functies ............................ 117Op een ander instrument afstemmen/transponeren.......................................... 117

De effecten omleiden .............................. 117

De functie van de toewijsbare schakelaar en het toewijsbare pedaal aangeven ....... 117

Andere Velocity en Naslag curven selecteren ............................................... 118

Originele toonladders creëren ................. 118

De toonladder wijzigen........................... 118

De functie van [SW1] en [SW2] instellen .. 119

De B-functie functies van REALTIME CONTROLS [1]-[4] instellen...................... 119

Het contrast (de helderheid) van het LCD venster aanpassen ........................... 120

Dit instrument als data filer gebruiken ..... 120

Tap tempo regeling................................. 120

Sneltoetsen............................................. 120

Bijlagen................................... 121

Probleemoplossing ........................ 121

Specificaties en opties.................... 124SpecificatiEs............................................ 124

Functie eisen voor aansluiting op een computer................................................ 125

Opties .................................................... 125

Index ............................................ 127

vi

Page 7: KORG TR handleiding .pdf NL

g

Inleiding

Inle

idin

Ove

rzic

ht

Overzicht

Belangrijkste functies

OverzichtHet TR muziekwerkstation is uitgerust met Korgs gerenommeerde HI (hyper geïntegreerde) synthese systeem.Het bevat voorgeprogrammeerde multisamples/pro-gramma’s/combinaties van hoge kwaliteit, een effec-tengedeelte, plus een sequencer, duale polyfone arpeggiator, RPPR, vier-kanaals geluidsuitvoer en vele andere functies.

U kunt regelaars als de joystick, [SW1] en [SW2] toet-sen, REALTIME CONTROLS [1]-[4] draaiknoppen of aangesloten pedalen gebruiken om filters of effecten te regelen, zodat u het geluid tijdens uw uitvoering in realtime kunt bewerken. Tevens kunnen de arpeggia-tor gate of aanslaggevoeligheid van het tempo van de arpeggiator of sequencer worden geregeld.

Daarnaast kunt u twee-kanaals geluidsinvoer en samp-ling functionaliteit toevoegen door de optionele EXB-SMPL sampling upgrade te installeren (p. 35, 88, PG p. 260).

De TR is het ideale muziekwerkstation voor muziek-productie of live uitvoeringen.

HI (hyper geïntegreerde) synthese systeemHet HI (hyper geïntegreerde) synthese systeem is een PCM toongeneratorsysteem met volledige digitale sig-naalverwerking, dat een voortreffelijk geluid garan-deert en een enorme flexibiliteit in muzikale uitbreidingsmogelijkheden, modulatie en effect rou-ting biedt.

Toongeneratorgedeelte:• 64 MB aan voorgeprogrammeerde PCM ROM, die

470 multisamples en 518 drumsamples bevat.

• De samplingfrequentie bedraagt 48 kHz, en de maximale polyfonie is 62 stemmen.

Filter/synthesegedeelte:• U kunt filters van het 24 dB/oct Low Pass

resonantie type of het 12 dB/oct Low Pass & High Pass type gebruiken. Er kan een grote variatie aan filtereffecten worden bereikt, van actieve geluiden met agressieve resonantie tot subtiele tonen met behulp van een high pass filter.

• Een breed bereik aan bewerkingsparameters biedt u controle over elk aspect van het geluid.

Effectgedeelte• U kunt één invoegeffect (stereo-in/stereo-uit),

twee master effecten (mono-in/mono-uit) en een driebands master EQ (stereo-in/stereo-uit) allemaal tegelijkertijd gebruiken. U kunt uit 89 typen effectalgoritmen kiezen, en deze bewerken.

• Er is zeer flexibele effect routing mogelijk. Effecten kunnen ook vrijelijk naar de afzonderlijke uitgangen worden geleid.

Wisselende modulatie en effect dynamische modu-latie• Het synthesegedeelte (filter etc.) biedt een

wisselende modulatie functionaliteit, en het effectgedeelte biedt een dynamische modulatie functionaliteit. Hiermee kunt u op parameters die de toonhoogte, het filter, de versterker, EG, LFO effecten beïnvloeden vrijelijk modulatie toepassen.

• LFO en delay tijd parameters kunnen met de MIDI klok/het tempo worden gesynchroniseerd. U kunt geluiden of effecten met het tempo van de sequencer of arpeggiator synchroniseren.

Programma’s en combinaties• In de Programmafunctie biedt de TR 512

gebruikerprogramma’s, plus 128 programma’s + 9 drumsets die GM compatibel zijn.Als het apparaat uit de fabriek komt, is het volgela-den met kwalitatief hoogstaande programma’s, die aan een breed bereik van muzikale behoeften vol-doen.De 512 gebruikerprogramma’s kunnen worden bewerkt door de vele bewerkingsparameters, de effecten en de arpeggiator aan te passen, zodat u uw eigen originele programma’s kunt maken.

• De TR biedt 24 gebruiker drumkits door een drumsample of een origineel gesampled geluid aan elke noot van het keyboard toe te wijzen. U kunt voor elke noot filter en versterkerinstellingen maken, en u kunt het geluid zelfs door effecten leiden en naar een afzonderlijke geluidsuitgang sturen.

• De TR biedt 384 gebruikercombinaties. De fabrieksinstellingen bevatten een brede variatie aan van tevoren ingeladen combinaties. Met behulp van een combinatie kunt u lagen, split-singen of aanslaginstellingen maken om tot maxi-maal acht programma’s met effecten en twee arpeggiators te combineren, zodat u complexe geluiden kunt creëren, die niet door een programma zouden kunnen worden voortgebracht. Bovendien kunt u instellingen maken die externe toongenera-tors bevatten.

1

Page 8: KORG TR handleiding .pdf NL

2

SequencerDe TR biedt een prestatief hoogstaande 16-sporige MIDI sequencer, die meer dan voldoende kracht heeft om als op zichzelf staande sequencer gebruikt te kun-nen worden. De sequencer kan fungeren als kern, die de vele capaciteiten van de TR samenbrengt, zodat het instrument als geïntegreerd muziekwerkstation kan fungeren.Voor meer over de sequencer van de TR (p. 63).

RPPRDe TR is met een RPPR (Realtime Pattern Play/RECording (realtime patroon weergave/opname) functie uitgerust.In de Sequencerfunctie kunt u met behulp van deze functie voorgeprogrammeerde patronen of gebruiker-patronen (met een gespecificeerd afspeelspoor) aan afzonderlijke toetsen op het keyboard toewijzen, en door eenvoudigweg op die toegewezen toets de druk-ken, kunt u het betreffende patroon afspelen of in real-time opnemen. Er zijn in het interne geheugen vele voorgeprogrammeerde patronen, inclusief patronen die voor drumsporen ideaal zijn, ingebouwd.

Duale polyfone arpeggiator• Het apparaat biedt vijf voorgeprogrammeerde

arpeggio patronen (UP, DOWN, ALT1, ALT2, RANDOM) en 216 gebruiker arpeggiopatronen. Bij de fabrieksinstellingen bevatten deze een brede variatie aan voorgeprogrammeerde gebruikerpatronen. Naast het bieden van de conventionele arpeggiator functionaliteit kan de arpeggiator van de TR ook reageren op de toon of timing, waarop u het keyboard bespeelt, en kan hij een uitgebreid bereik akkoorden of frasen voortbrengen. Deze kunnen worden gebruikt om een variatie aan drumfrasen (door de ‘Fixed Note functie’ te gebruiken, die voor drums ideaal is), basfrasen of gitaar en keyboard achtergrondriffs te spelen. De arpeggiator is ook handig voor gebruik met subtiel bewegende pads, synthesizergeluiden of geluidseffecten.In de Combinatiefunctie en de Sequencerfunctie biedt de TR duale arpeggiators die gelijktijdig twee arpeggiopatronen kunnen afspelen. U kunt op drum en basprogramma’s afzonderlijke arpeggio-patronen toepassen of keyboard splitsingen of aan-slaggevoeligheid gebruiken om tussen arpeggiopatronen te schakelen, zodat u een nog dynamischere uitvoering krijgt.

4-kanaals geluidsuitvoer• Naast de L/MONO en R hoofd stereo

geluidsuitgangen biedt de TR twee afzonderlijke geluidsuitgangen, zodat u in totaal vier kanalen voor geluidsuitvoer tot uw beschikking heeft. Het geluid van elk(e) oscillator, drum, timbre/spoor of invoegeffect kan vrijelijk naar elke willekeurige uitgang worden geleid.

EXB-SML sampling upgradeDoor de los verkrijgbare EXB-SMPL optie te installe-ren, kunt u de volgende functionaliteit toevoegen.

• Samplingfunctie wordt toegevoegd. Invoerbronnen van de twee-kanaals geluidsingangen kunnen worden gesampled en bewerkt, zodat u originele multisamples of samples kunt maken, die u vervolgens in een programma of drumkit kunt gebruiken. Zie p. 86 voor details over de eigenschappen van de Sampling functie.

• Er wordt 2-kanaals geluidsinvoer toegevoegd. Met deze 2-kanaals geluidsinvoer is 48 kHz 16 bits lineaire mono/stereo sampling mogelijk. De MIC of LINE niveau selectieschakelaar en niveau aanpassingsregelaar ondersteunen een breed bereik aan externe geluidsbronnen, van microfoonniveau tot lijnniveau.De geluidsinvoer kan ook naar de effecten worden geleid. U kunt een effect tijdens het samplen toepas-sen of de TR als een 2-in/4-uit effectenprocessor gebruiken.

• Er wordt een SCSI aansluiting toegevoegd, zodat u externe SCSI apparaten, zoals harde schijven, kunt aansluiten. Een aangesloten extern SCSI apparaat kan op dezelfde manier als een SD kaart worden gebruikt, om gegevens op te slaan of in te laden.

Page 9: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gO

verz

icht

Overzicht van de functiesDe TR heeft een groot aantal functies, waarmee u pro-gramma’s en combinaties kunt afspelen en bewerken, sequensgegevens kunt opnemen en afspelen en gege-vens op media kunt beheren. De grootste eenheid, die wordt gebruikt om deze functies te organiseren, wordt een functie genoemd. De TR heeft vijf functies.Als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstal-leerd, wordt de Samplingfunctie toegevoegd (zodat er in totaal zes functies beschikbaar zijn), en kunt u samp-les opnemen en bewerken.

Programmafunctie• Programma’s selecteren en afspelen.

U kunt programma’s selecteren uit de herschrijfbare banken A, B, C en D, die in totaal 512 programma’s bevatten, en uit de niet-herschrijfbare bank G (128 programma’s die compatibel zijn met de GM norm, en negen drumprogramma’s).

• Een programma bewerkenInstellingen doen voor de oscillator, filter, EG, LFO, effecten en arpeggiator.Een multisample selecteren (de volgende multi-samples zijn beschikbaar)• 470 interne multisamples (ROM, EX)• Multisamples (RAM) die in de Samplingfunctie

zijn gemaakt (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd)

• Met behulp van een drumkit (die u in de Global functie kunt maken) drumprogramma’s maken

Combinatiefunctie• Combinaties selecteren en afspelen

Een combinatie is een set van twee of meer pro-gramma’s (maximaal acht), waarmee u complexe geluiden kunt voortbrengen, die met een indivi-dueel programma kunt niet gemaakt kunnen wor-den.U kunt combinaties kiezen uit de herschrijfbare ban-ken A, B en C, die in totaal 384 combinaties bevat-ten.

• Een combinatie bewerkenVoor elk timbre (programma) instellingen maken voor het volume, de pan, lagen/splitsingen en instellingen voor effecten en de twee arpeggiators maken.

Sequencerfunctie• De 16-sporige sequencer gebruiken voor het

opnemen en afspelen van songs.• Effectinstellingen voor de song maken.• U kunt in een song of patroon de arpeggiator(s)

gebruiken om een uitvoering op te nemen.• U kunt een cue lijst gebruiken om meerdere songs

achtereenvolgens af te spelen en voor elke song het aantal herhalingen instellen.

• U kunt maximaal 20 cue lijsten, 200 songs en 150 voorgeprogrammeerde patronen gebruiken. Een song kan uit maximaal 100 patronen bestaan.

IFX MFX 1

MFX 2

MEQ

Insert / Master Effect

Arpeggiator

OSC 1 Multi Sample - HDrum Kit

Multi Sample - L

PITCH1 FILTER1 AMP1

OSC 2

Multi Sample - L

PITCH2 FILTER2 AMP2

Multi Sample - H

PROGRAM FUNCTIE

PROGRAM

IFX MFX 1

MFX 2

MEQ

TRACK 1

TRACK 8

TRACK 2

TRACK 3

TRACK 4

TRACK 5

TRACK 6

TRACK 7

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAMInsert /Master Effect

Arpeggiator - A

Arpeggiatpr - B

SEQUENCER

PROGRAM

TRACK 9

TRACK 16

TRACK 10

TRACK 11

TRACK 12

TRACK 13

TRACK 14

TRACK 15

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

IFX MFX 1

MFX 2

MEQ

TIMBRE 1

TIMBRE 8

TIMBRE 2

TIMBRE 3

TIMBRE 4

TIMBRE 5

TIMBRE 6

TIMBRE 7

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAMInsert /Master Effect

Arpeggiator - A

Arpeggiatpr - B

COMBINATION FUNCTIEGLOBAL MODE

Drum Sample / Sample - L

Drum Sample / Sample - HKeyAssign

ARPEGGIATOR PATTERN

User Pattern: P0 - 4

DRUM KIT

User Pattern: U00 - 215

SampleSample

SAMPLINGFUNCTIE (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd)

Sample

Sample

Sample

Sample

IFX

Insert Effect

AUDIO INPUT1

AUDIO INPUT2

MEDIA FUNCTIE

Multi Sample

3

Page 10: KORG TR handleiding .pdf NL

4

• De TR kan als 16-sporige multitimbrale toongenerator worden gebruikt.

• Met behulp van de RPPR functie (realtime patroonweergave/opname functie) patronen in realtime maken en afspelen.

Global functie• Instellingen maken die op de hele TR van invloed

zijn, zoals master afstemming en global MIDI kanaal.

• Drumkits (24 kits), gebruiker arpeggiopatronen (216 patronen) en gebruikertoonladders (16 toonladders van één octaaf en één toonladder met alle noten) maken.

• Met behulp van de 518 interne drumsamples (ROM, EX) drumkits maken. U kunt tevens samples (RAM) gebruiken die in de Samplingfunctie zijn gemaakt (hiervoor heeft u de los verkrijgbare EXB-SMPL optie nodig).

• De functie van de toewijsbare pedalen en toewijsbare schakelaars instellen.

• Data dumps van MIDI exclusieve gegevens verzenden.

• Het ingaande niveau van AUDIO INPUT 1 en 2 instellen (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd). Deze instelling is buiten de Samplingfunctie geldig. De interne effecten kunnen op het externe ingaande geluid worden toegepast. De instellingen van de Samplingfunctie worden afzonderlijk in de Samplingfunctie zelf gedaan.

Mediafunctie• Met behulp van de SD kaartsleuf of een extern SCSI

apparaat kunnen gegevens van elke functie worden opgeslagen en ingeladen (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd).

• Media als een SD kaart of harde schijf (EXB-SMPL optie verplicht) kunnen worden geformatteerd, en vervolgens kunt u de gegevens beheren door ze te kopiëren, etc.

• Sample gegevens van Korg formaat, AKAI, AIFF en WAVE formaat kunnen worden ingeladen. Samplegegevens kunnen ook in Korg formaat worden opgeslagen of in AIFF of WAVE formaat worden geëxporteerd (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd).

• Songs, die u in de Sequencerfunctie heeft gemaakt, kunnen in SMF formaat worden opgeslagen. U kunt SMF bestanden als Sequencerfunctie songs inladen.

• U kunt de Data Filer functie gebruiken (om MIDI exclusieve gegevens op te slaan/in te laden).

Samplingfunctie(Als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd)

• U kunt samples maken van externe geluidsapparatuur of een microfoon, die op de AUDIO INPUT jacks van het achterpaneel zijn aangesloten (als sample opgenomen). U kunt tijdens het samplen op het geselecteerde invoergeluid tevens een invoegeffect toepassen.

• Sinusgolfgegevens die in de Mediafunctie zijn gesampled of ingeladen kunnen met behulp van een variatie aan bewerkingsfuncties, zoals het aanpassen van het loop punt of gebruik van de Time Slice of Time Stretch functies worden aangepast.

• U kunt multisamples (die uit meerdere samples bestaan) bewerken.

• U kunt een multisample in een programma omzetten (convertoren). Als deze conversie wordt uitgevoerd, kan een multisample dat in de Samplingfunctie is gemaakt in de Programma, Combinatie en Sequencerfunctie worden gebruikt.

Page 11: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gVo

or e

n ac

hter

pane

el

Voor en achterpaneel

Voorpaneel

1. [SW1] toets, [SW2] toetsDeze toetsen fungeren als aan/uit schakelaars voor de functies waaraan zij in de Programma, Combinatie, Sequencer en Sampling (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd) functies zijn toege-wezen. Als de functie is ingeschakeld, licht de toets op (p.24).

2. JoystickDeze regelt de toon of modulatie, etc.Beweeg voor regeling de joystick op/neer of naar links/rechts (+Y, -Y, -X, +X) (p. 24).Diverse programmaparameters en effectparameters bepalen wat er door de joystick wordt geregeld.

3. Koptelefoon jackHier kunt u een koptelefoon met een (1/4’) stereo phone stekker op aansluiten.De uitvoer van de L/MONO en R OUTPUT jacks kan in stereo door de koptelefoon worden beluisterd.

4. [VOLUME] schuifDeze past het volume dat vanaf de OUTPUT jacks (L/MONO, R) en de koptelefoon jack wordt uitgevoerd aan.

5. REALTIME REGELAARS

UGebruik de [SELECT] toets om realtime regelaarfunc-tie A/B/C te selecteren, en gebruik draaiknop [1]-[4] om tijdens uw uitvoering de toon, effecten, MIDI con-trole wijzigingen en arpeggiator te regelen. (p. 25, 27).

[SELECT] toetsDeze toets schakelt tussen de A-functie, B-functie en C-functie van de realtime regelaar. De LED van de gese-lecteerde functie licht op.

[ARP ON/OFF] toetsDeze toets schakelt de arpeggiator in/uit. Als hij is ingeschakeld, licht de toets op.

[1], [2], [3], [4] draaiknop

A-functie

[1] LPF CUTOFF:Regelt de cutoff frequentie van het low pass filter.

[2] RESONANCE/HPF:Regelt het niveau van het filterresonantie of de cutoff

1

3

4

7

910

13

12

2

5 6 8

11

5

Page 12: KORG TR handleiding .pdf NL

6

frequentie van het high pass filter.

[3] EG-INTENSITYRegelt de EG intensiteit van het filter.

[4] EG-RELEASERegelt de release tijd van het filter/de versterker.

B-functie

[1] TOEWIJSBAAR 1:[2] TOEWIJSBAAR 2:[3] TOEWIJSBAAR 3:[4] TOEWIJSBAAR 4:Regelt de functies die in de afzonderlijke functies (Pro-gramma, Combinatie, Sequencer of Sampling (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd)) zijn toegewezen.

C-functie

[1] ———: niet gebruikt

[2] ARP-GATE:Regelt de gate tijd (nootduur) van de arpeggiatorno-ten. Op de centrale positie (12 uur) wordt de instelling van de ‘Gate’ parameter van de arpeggiator gebruikt. Als u de draaiknop naar links draait, wordt de tijds-duur verkort en als u hem naar rechts draait, wordt de tijdsduur verlengd.

[3] ARP-VELOCITY:Regelt de velocity (speelkracht) van de geärpeggieerde noten. Op de centrale positie (12 uur) wordt de instel-ling van de ‘Velocity’ parameter van de arpeggiator gebruikt. Als u de draaiknop naar links draait, wordt de velocity zwakker en als u hem naar rechts draait, wordt de velocity versterkt.

[4] TEMPO:Regelt het tempo van de arpeggiator of van de Sequen-cerfunctie.De LED naast ‘TEMPO’ knippert op kwartnoot inter-vallen van het aangegeven tempo.

6. Functietoetsen, [COMPARE] toets

Deze toetsen worden gebruikt om naar de betreffende functie te gaan.Als u op een toets drukt komt u in de bijbehorende functie terecht (de toets licht op. (p. 15)

[COMBI] toetsHiermee selecteert u de Combinatiefunctie.

[PROG] toetsHiermee selecteert u de Programmafunctie.

[SEQ] toetsHiermee selecteert u de Sequencerfunctie.

[GLOBAL] toetsHiermee selecteert u de Globalfunctie.

[MEDIA] toetsHiemee selecteert u de Mediafunctie.

[COMPARE] toetsGebruik deze toets als u het geluid van het programma of de combinatie die u op dit moment bewerkt met het onbewerkte geluid dat in het geheugen is opgeslagen wilt vergelijken. Bij het uitvoeren van opnamen of bewerkingen in de Sequencerfunctie, kunt u deze toets tevens gebruiken om ‘voor en na’ vergelijkingen te doen (p.16).

[SAMPLING] (EXB-SMPL) toetsMet deze toets selecteert u de Samplingfunctie.Dit geldt alleen als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie geïnstalleerd.

Als u op de [SAMPLING] toets drukt terwijl de EXB-SMPL optie niet is geïnstalleerd, wordt het ‘No Sampling Upgrade Installed’ (sampling upgrade niet geïnstalleerd) bericht weergegeven.

7. [TIMBRE/TRACK] toets[F1 T1/T9] … [F8 T8/T16] toetsen

Functietoets [F1]-[F8]Deze toetsen selecteren de tabs die in elke pagina wor-den weergegeven. Ze worden ook gebruikt om gebrui-kercommando’s (utilities) en overige functies uit te voeren.

Timbre/spoorselectie [T1/T9] [T8/T16] toet-sen

Als u de [TIMBRE/TRACK] toets indrukt en vervol-gens op een [T1/T9] [T8/T16] toets drukt,

8. LCD vensterHier kunt u pagina’s en parameters selecteren en waar-den instellen. (p.10)

9. VALUE regelaarsMet behulp van de volgende VALUE regelaars kunt u de waarde van de geselecteerde parameter instellen (p.16).

Page 13: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gVo

or e

n ac

hter

pane

el

7

[VALUE] draaischijfGebruik deze draaischijf om de waarde van de para-meter aan te passen.

[INC]/[DEC] toetsenDeze worden gebruikt om de parameterwaarde in stappen van één te verhogen of verlagen. Gebruik hier-van is handig als u verfijnde aanpassingen wilt doen.

Cijfertoetsen [0] – [9], [ENTER] toets, [-] toets, [./HOLD] toetsGebruik deze toetsen om een parameter numeriek in te voeren. Gebruik de cijfertoetsen [0] – [9], de [-] toets en de [./HOLD] toets om de waarde in te voeren, en druk op de [ENTER] toets om deze te bevestigen. Met behulp van de [./HOLD] toets kunt u een waarde met een decimale punt invoeren. De [-] toets keert het voor-teken (+/-) van de parameter om. Daarnaast kunt u de [./HOLD] toets gebruiken, als u in de programma of combinatiefunctie per categorie geluiden wilt selecteren.Door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en op een numerieke toets [0] – [9] te drukken, kunt u voor de huidige pagina tot maximaal tien gebruiker menucom-mando’s gebruiken.

10.[CATEGORY] toets, [AUDITION] toets

[CATEGORY] toetsIn elke functie kunt u, door op een parameter die per categorie geselecteerd kan worden en vervolgens op de [Category] toets te drukken, direct naar het gebrui-kersmenu ‘Select by Category’ gaan. Zo kunt u programma’s of combinaties per categorie bekijken en selecteren. (p. 21)

[AUDITION] toetsDeze toets activeert de Audition functie, die een riff (frase) afspeelt, die voor elk van tevoren ingeladen of voorgeprogrammeerde programma geschikt is.Als u in de Programmafunctie op de [AUDITION] toets drukt (de toets licht op), wordt de audition riff herhaaldelijk afgespeeld. In de Samplingfunctie (als de EXB-SMPL optie is geïn-stalleerd) wordt de geselecteerde sample afgespeeld.

11.[EXIT] toets, [MENU PAGE +/-] toets, CURSOR toetsen [ ], [ –], [ ], [ +]

[EXIT] toetsIn de Programma, Combinatie, Sequencer, Sampling (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstal-leerd) en Globalfuncties kunt u in elke willekeurige andere pagina dan 1.1 op deze toets drukken om naar pagina 1.1 van de betreffende functie te gaan. Als er een dialoogvenster is geopend, annuleert deze toets de instellingen die in het dialoogvenster zijn gemaakt en sluit hij het dialoogvenster af (komt overeen met de ‘Cancel’ optie). Als er een gebruikersmenu of pagina-menu open staat, sluit u het menu af als u op [EXIT] drukt.

[MENU PAGE +/–]] toetsGebruik deze toets om in het beeldscherm verschil-lende pagina’s te selecteren. Als u op deze toets drukt, verschijnt er in het LCD venster een lijst met de pagina’s binnen de functie. Gebruik de functietoetsen [F1]-[F7] of cursortoetsen [ ], [ –], [ ], [ ], en druk op de [F8] toets om naar de geselecteerde pagina te gaan. U kunt ook naar een gewenste pagina gaan door de [MENU] toets ingedrukt te houden en de cijfertoetsen [1]-[7] te gebruiken om een paginanummer van twee cijfers in te voeren.Bovendien kunt u de [MENU] toets ingedrukt houden en de cursor toetsen [ ], [ ] gebruiken om in deze volgorde van pagina te verspringen: 1.1→2.1→2.2→2.3. (p. 15)

CURSOR toetsen [ ], [ –], [ ], [ +]Gebruik deze toetsen om in het beeldvenster verschil-lende parameters te selecteren. Daarnaast kunt u de [MENU] toets ingedrukt houden en de cursortoetsen [ ], [ ] gebruiken om in de volgende volgorde van pagina te wisselen: 1.1→2.1→2.2→2.3. (p.15)

12.BANK toetsenDeze toetsen worden gebruikt om van Programma/Combinatiebank te wisselen.

PROG BANK: [A], [B], [C], [D], [GM]Gebruik de [A], [B], [C], [D] en [GM] toetsen, als u pro-gramma’s selecteert. De toets van de geselecteerde bank licht op. Telkens wanneer u op [GM] drukt, werkt u als volgt de GM banken en drumbanken cyclus af: G, g(d), G … etc.

COMBI BANK: [A], [B], [C]Gebruik de [A], [B] en [C] toetsen, als u combinaties selecteert. De toets van de geselecteerde bank licht op.Als in de Combinatie en Sequencerfunctie de bewer-kingscel (gemarkeerde gebied) zich bij het programma van een timbre of spoor bevindt, kunt u de BANK toet-sen gebruiken om de bank van het programma te selec-teren. De banktoets van het programma dat voor het betreffende timbre of spoor is geselecteerd licht op.In dialoogvenster als Write Program of Write Combi-nation worden deze toetsen gebruikt om aan te geven welke programma of de combinatiebank als schrijfbe-stemming etc. dient.

Page 14: KORG TR handleiding .pdf NL

8

SEQUENCER/SAMPLING(als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd)

[PAUSE] toetsDeze toets pauzeert de weergave van een song of cue lijst (de toets licht op). Druk nogmaals op de toets om de pauze op te heffen (de toets wordt donker)

[ REW] toetsDeze toets spoelt de weergave van een song of cue lijst terug.Het terugspoelen vindt plaats, wanneer u de toets indrukt (de toets licht op). (Dit werkt niet tijdens opna-men.

[FF ] toetsDeze toets spoelt de weergave van een song of cue lijst door.Het doorspoelen vindt plaats, wanneer u de toets indrukt (de toets licht op). (Dit werkt niet tijdens opna-men.

[LOCATE] toetsDeze toets brengt de weergavelocatie van een song of cue lijst naar een aangegeven locatie terug. U kunt deze toets ook indrukken, als er voor welke reden dan ook ‘noten blijven hangen’.

[REC/WRITE] toetsAls u in de Sequencerfunctie op deze toets drukt, komt de TR in de opnameklaar modus (de toets licht op). Als u vervolgens op de [START/STOP toets drukt, wordt de opname gestart. (p. 81)Als u in de Programma, Combinatie of Globalfunctie op deze toets drukt, verschijnt er een dialoogvenster. Als u vervolgens op [F8] (‘OK’) drukt, worden de bewerkte gegevens weggeschreven. (p. 43, 45)Als u in de Samplingfunctie op deze toets drukt (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd), en vervolgens op de [START/STOP] toets drukt, begint de opname van de sample. (p. 35)

[START/STOP] toetsIn de Sequencerfunctie start/stopt deze toets de opname/weergave van een song of de cue lijst weer-gave. (Tijdens de opname of weergave knippert deze toets in het tempo).Druk in de Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) op de [REC/WRITE] toets en druk vervolgens op de [START/STOP] toets om de opname van de sample te starten/stoppen. Als u in de SMPL 2.1-2: Sample Edit, Edit2 pagina op deze toets drukt, wordt de sample afgespeeld.

Achterpaneel

1. SD kaartsleufIn deze sleuf kunt u een SD kaart plaatsen.Zie p. 14 voor details over het plaatsen, verwijderen en gebruik van media.

2. USB B aansluiting (voor het aansluiten op een computer)

Op deze aansluiting kunt u uw computer aansluiten.Met behulp van één enkele USB kabel kan uw TR MIDI informatie van een computer ontvangen en er naartoe verzenden. Zodoende heeft u niet langer een MIDI interface en de daarbij behorende kabels nodig. (PG p. 233).

Wat is USBUSB staat voor Universal Serial Bus en is een interface voor het uitwisselen van gegevens tussen een compu-ter, een keyboard en/of randapparatuur.

De USB aansluiting van de TR kan alleen MIDI gegevens verzenden en ontvangen.

3. [POWER] schakelaarHiermee zet u het apparaat aan/uit (p. 18).

4. AC aansluiting voor stroomtoevoer (-AC9V)

Sluit deze op de meegeleverde stroomvoorziening aan. Sluit, nadat u de kabel van de stroomvoorziening op de TR heeft aangesloten, het andere eind op een stop-contact aan (p. 12).

5. AUDIO OUTPUTSluit deze uitgangen op de invoer jacks van uw ver-sterker of mixer aan. Naast de L/MONO en R hoofd stereo uitgangen, biedt de TR twee afzonderlijke geluidsuitgangen. Het geluid van elk(e) oscillator, drum, timbre/spoor of invoegeffect kan vrijelijk naar elke willekeurige uitgang worden gestuurd (p. 112-).

34678 2 15

Page 15: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gVo

or e

n ac

hter

pane

el

MAIN] L/MONO, RDit zijn ongebalanceerde phone jacks (p.12).Dit zijn de hoofd jacks voor geluidsuitvoer. Door ‘Bus Select’ op L/R in te stellen, zorgt u ervoor dat de uit-voer van een oscillator, invoegeffect of een individuele drum part of de metronoom naar de (MAIN) L/MONO en R jacks kan worden uitgevoerd. Gebruik, als u stereo aansluitingen doet, L/MONO en R. Gebruik de L/MONO jack, als u mono aansluitingen doet.

(INDIVIDUAL) 1, 2Dit zijn ongebalanceerde phone jacks (p.12).Dit zijn individuele (onafhankelijke) jacks voor geluidsuitvoer. Door de ‘Bus Select’ cyclisch door 1, 2, 1/2 heen te leiden, kunt u een oscillator, een invoegef-fect, een individuele drum part of de metronoom etc aan de uitvoer van de (INDIVIDUAL) 1, 2 jacks toewij-zen. De uitvoer van de 1, 2 jacks wordt niet door de [VOLUME] schijf beïnvloed.

6. Pedaalaansluitingen

ASSIGNABLE PEDAL jackOp deze jack kunt u het los verkrijgbare Korg XVP-10 EXP/VOL pedaal of de EXP-2 voetregelaar (opties) aansluiten (p.13).De functie hiervan kan in de Globalfunctie worden toe-gewezen, zodat u het pedaal kunt gebruiken om het volume, etc. te regelen (p.117).

ASSIGNABLE SWITCH jackU kunt hier een los verkrijgbare aan/uit voetschake-laar, zoals de Korg PS-1 voetschakelaar, aansluiten (p.13).De functie hiervan kan in de Globalfunctie worden toe-gewezen, zodat u de voetschakelaar kunt gebruiken als modulatieregelaar, om programma’s of combinaties te selecteren of om de sequencer te starten/stoppen (p.117).

DAMPER jackHier kunt u een los verkrijgbaar schakelaarpedaal, zoals de het Korg DS-1H damperpedaal aansluiten. Als u een DS-1H aansluit, functioneert deze als een half-damperpedaal. Om ervoor te zorgen dat het half-damperpedaal goed functioneert, dient u de polariteit en de gevoeligheid aan te passen (PG p.126, 128).Als u een ander schakelaartype pedaal aansluit, func-tioneert deze als damperschakelaar. Stel de polariteit zo in dat deze met het aangesloten pedaal overeenstemt (PG p.128).

7. MIDI

MIDI IN aansluitingOp deze aansluiting worden muzikale gegevens en geluidsinstellingen etc. ontvangen. Gebruik deze om de TR vanaf een ander aangesloten MIDI apparaat te bespelen (PG p.233).

MIDI OUT aansluitingVanaf deze aansluiting worden muzikale gegevens en

geluidsinstellingen, etc. verzonden.Gebruik deze om een ander aangesloten MIDI appa-raat vanaf de TR te bedienen (PG p.233).

Als er vanaf de TR via USB MIDI gegevens naar uw computer worden verzonden, wordt het ver-zenden van gegevens vanaf de MIDI OUT aanslui-ting onderbroken.

MIDI THRU aansluitingMuzikale gegevens en geluidsinstellingen etc., die op de MIDI IN aansluiting zijn ontvangen, worden onge-wijzigd vanaf de MIDI THRU aansluiting opnieuw verzonden.U kunt deze functie gebruiken om meerdere MIDI apparaten via MIDI kabels op elkaar aan te sluiten (PG p. 233).

8. EXB-SMPL(als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd)

Deze aansluitingen worden gebruikt om samples te maken van mono of stereo geluid van een microfoon of geluidsinstallatie (p.35, 39) of om de interne effecten-processor te gebruiken om effecten toe te passen. (p.115)Met behulp van de MIC/LINE niveau selectieschake-laar ([MIC/LINE] schakelaar) en de draaiknop voor aanpassing van het niveau ([LEVEL] draaiknop) kunt u een breed bereik aan geluidsbronnen invoeren, van mic niveau tot lijnniveau.

SCSI aansluitingGebruik een SCSI kabel om deze op een apparaat aan te sluiten dat SCSI compatibel is (harde schijf drive, CD-ROM drive, etc). (EXB-SMPL handleiding)

AUDIO INPUT 1, 2 jacksDit zijn ongebalanceerde phone jacks voor geluidsin-voer (p.14).Sluit deze op de OUTPUT jack(s) van uw externe geluidsinstallatie of microfoon aan.

[LEVEL] draaiknopDeze draaiknop past het inkomende niveau van de AUDIO INPUT 1, 2 jacks aan. (p.35).

[MIC/LINE] schakelaarDeze schakelaar selecteert het inkomende niveau van de AUDIO INPUT 1, 2 jacks (p.35).

9

Page 16: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Objecten en functies in het LCD venster

a: Huidige paginaDeze geeft aan welke pagina van de functie op dit moment is geselecteerd. Van links naar rechts geeft dit gebied de functienaam, het paginanummer: naam, tabnaam en de parameternaam van de bewerkingscel weer.

b: TabDe meeste pagina’s zijn onderverdeeld in twee of meer tabs. Door op de dichtstbijzijnde functietoets [F1]-[F7] kunt u een tab selecteren en naar de bijbe-horende gaan.

c: ParametersIn het LCD venster worden de parameters van diverse instellingen weergegeven. Gebruik de cur-sortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om de gewenste parameter te selecteren.

d: BewerkingscelAls u de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] gebruikt, wordt de geselecteerde parameter in het LCD ven-ster gemarkeerd (gehighlight). Dit gebied wordt de bewerkingscel genoemd, en al uw bewerkin-gen zijn op het gemarkeerde gebied van invloed. Met behulp van VALUE regelaars, zoals de [VALUE] draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen (p.16) kan de parameterwaarde van de bewer-kingscel worden aangepast. Voor parameters die een toetsnummer of velocity waarde toestaan, kunt u tevens de [ENTER] toets ingedrukt houden en vervolgens een noot op het toetsenbord indruk-ken, om zo het toetsnummer of de velocity waarde in te voeren.

e: AanvinkvakjeGebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om een aanvinkvakje (bewerkingscel) te selecteren, en gebruik een VALUE regelaar, zoals de VALUE draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen om het vinkje toe te voegen of te verwijderen.Indien aangevinkt, zal de parameter functioneren. Indien niet aangevinkt, zal de parameter niet functioneren.

f: FunctieknoppenDoor de functietoets [F1]-[F8] die zich het dichtst bij deze knop bevindt in te drukken kunt u diverse functies in/uitschakelen.

, :In de Mediafunctie selecteren deze de huidige directory.

:Hiermee komt u in het gebruikersmenu, waar u gebruiker menucommando’s kunt uitvoeren.

Voorbeelden van overige functieknoppen

* Gebruikersmenu

U kunt in elke willekeurige pagina op de ‘UTI-LITY’ functieknop (de [F8] toets) drukken, als u naar het gebruikersmenu wilt gaan. Het gebrui-kersmenu bevat commando’s die in de betreffende pagina kunnen worden gebruikt. Welk gebruiker-smenu dat verschijnt is afhankelijk van de pagina die wordt geselecteerd.

Door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en vervolgens een numerieke toets [0] – [9] in te druk-ken kunt u tevens tot maximaal tien gebruiker menucommando’s selecteren. Druk op de [EXIT] toets om het gebruikersmenu af te sluiten.

Druk voor op de [F7] toets om het geselec-teerde gebruiker menucommando te selecteren. U kunt tevens de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] gebruiken om uw selectie te maken. Druk voor

op de [F8] toets om het dialoogvenster van het geselecteerde gebruiker menucommando te openen. Deze toets schakelt tevens aan welke statussen van commando’s wel of niet zijn aangevinkt.

b: Tab

a: Huidige pagina d: Bewerkingscel e: Aanvinkvakje

c: Parameter f: Functieknoppen

Functienaam ParameternaamPaginanummer:naamTab name

Sequencerfunctie: EDIT/DONE, INSERT, CUT, COPY, JUMP, DONE, Tie, Rest, Back, Done (gebruikt in Cue lijst, Event bewerking, Staps-gewijze opname), REVERT (RPPR instellingen kopiëren en plakken)

Globalfunctie: TEXT, KEY+, –Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd):

INSERT, CUT, COPY, CREATE (multisample aanmaken), L/R ZOOM

0

Page 17: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gVo

or e

n ac

hter

pane

el

* DialoogvenstersAls u een gebruikersmenu etc. selecteert, wordt er een dialoogvenster geopend.Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om parameters te selecteren. Gebruik de VALUE rege-laars (p. 16) om de parameterwaarden in te voe-ren. Als u in een dialoogvenster programma of combinatienummers selecteert, kunt u naast de VALUE regelaars ook de BANK [A]-[GM] toetsen gebruiken. Druk net als in het gebruikersmenu op de functie-toets [F1]-[F8] die zich het dichtst bij etc. (functieknop 2) bevindt, om in het uitvoering of bedieningvenster te komen. In sommige gevallen verschijnt er een dialoogvenster. Volg de aanwij-zingen die in het dialoogvenster worden weerge-geven.Selecteer op (druk op de [F8] toets) om de functie uit te voeren. Selecteer (druk op de [F7] toets), als u wilt annuleren zonder de functie uit te voeren. Het dialoogvenster wordt afgesloten. De [EXIT] toets is gelijk aan ‘Cancel’, ‘Done’ of ‘Exit’.

* Functieknoppen 2Druk op de functietoets [F1]-F8] die zich het dichtst bij deze knop bevindt om de functie uit te voeren.

:Gebruikersmenu, etc.

* Tekst dialoogvensterAls u de functietoetsen gebruikt om te selec-teren, verschijnt er een tekst dialoogvenster. In dit dialoogvenster kunt u de naamtekst (bijv. de naam van een programma, combinatie of song) wijzigen. (p.44).

* Scroll balkDeze geeft aan dat de lijst selecties of parameters bevat die niet allemaal tegelijk in het venster kun-nen worden weergegeven. Gebruik de cursortoet-sen [ ], [ ], [ ], [ ] om in de lijst te scrollen.

* PaginamenuIn de Combinatie, Programma, Sequencer, Global of Sampling (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) functie, zorgt het indrukken van de [MENU] toets ervoor dat er een lijst met de pagina’s van die functie wordt weergegeven. (De pagina waarin u zich bevond toen u op de [MENU] toets drukte is gemarkeerd).Druk op de dichtstbijzijnde functietoets [F1]-[F7] om een pagina te selecteren. Als u dezelfde toets indrukt, kunt u achtereenvolgens omlaag bewe-gen. U kunt tevens de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] gebruiken om naar links/op/neer/rechts te bewegen.U kunt tevens naar de gewenste pagina gaan door de [MENU] toets ingedrukt te houden, en de cijfer-toetsen [0] – [7] te gebruiken om een paginanum-mer van twee cijfers in te voeren. Bovendien kunt u de [MENU] toets ingedrukt houden en de cur-sortoetsen [ ], [ ] gebruiken om in stappen van één pagina te bewegen; in het onderstaande voor-beeld is dit van Play → P/M → Ctrl → PRM1 → … etc.

* Overige objectenGebruik, als u objecten met de vorm van een schuif of draaiknop wilt gebruiken, de cursortoet-sen [ ], [ ], [ ], [ ] om het gewenste item te selecteren, en gebruik de VALUE regelaars om de waarde aan te passen. Overige objecttypen worden in het effectrouting venster weergegeven. (p.112).

Scroll bar

DraaiknoppenSchuiven

Routing

11

Page 18: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Installatie

Geluidsapparatuur etc. aanslui-ten

U dient aansluitingen te doen terwijl het apparaat is uitgeschakeld. Houd er rekening mee dat roeke-loos gebruik tot beschadigingen aan uw speaker-systeem of storingen kan leiden.

De stroomvoorziening aansluiten Sluit de meegeleverde stroomvoorziening op de

stroomvoorzieningsingang van de TR aan, en sluit de kabel vervolgens aan op een stopcontact.

Apparatuur voor geluidsuitvoer aansluiten

AUDIO OUTPUT (MAIN) L/MONO, R, (INDIVI-DUAL) 1, 2Hierop kunt u een versterkte speakerset of uw geluids-installatie, waarmee het geluid van de TR wordt uitge-voerd, aansluiten.

Als u de AUDIO OUTPUT (INDIVIDUAL 1-2) jacks van de TR wilt gebruiken, raden we u aan om een mixer te gebruiken.

Houd er, als u de TR via uw stereo geluidsinstalla-tie afspeelt, rekening mee dat hoge volumes uw speakers kunnen beschadigen. Let erop dat u het volume nooit te hoog draait.

Sluit de AUDIO OUTPUT (MAIN) L/MONO en R jacks op de INPUT jacks van uw gevoede speaker-systeem, mixer etc. aan.L/MONO en R zijn de hoofduitgangen. Als u in ste-reo uitvoert, dient u de aansluitingen op de (MAIN) L/MONO jack en de R jack te doen. Als u mono uit-voert, dient u de aansluitingen op de (MAIN) L/MONO jack te doen. We raden u aan om, indien mogelijk, in stereo af te spelen.

Sluit, als u vanaf de AUDIO OUTPUT (INDIVI-DUAL) 1, 2 jacks geluid uit wilt voeren, deze jacks op uw mixer aan, en sluit de uitgang van de mixer vervolgens op de INPUT van uw gevoede speaker-set etc. aan.

Voor details over de uitvoer van elke jack (p.112-‘Routing’).

Koptelefoon Als u een koptelefoon gebruikt, dient u deze op de

koptelefoon jack op het voorpaneel aan te sluiten.

Aan/uit schakelaar

PHONES

Koptelefoon

naar een stopcontactAdapter

De stroom aansluiten

Op een computer aansluiten

INPUT PHONES

Koptelefoon

Audio-apparatuur aansluiten

Versterkte monitors, etc.

INPUTOUTPUT

Pedalen etc aansluiten

Andere apparatuur aansluiten

MIDI apparatuur aansluiten

USB kabel

computer

2

Page 19: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gIn

stal

latie

3. Pedalen etc. aansluiten

VoetpedaalaansluitingenU kunt een voetpedaal aansluiten om het volume of overige functies te regelen.Sluit een los verkrijgbare toewijsbare pedaal van Korg, zoals de XVP-10 EXP/VOL of EXP-2 op de ASSIGNA-BLE PEDAL jack op het achterpaneel aan.De functie die door het voetpedaal wordt bediend, wordt in de GLOBAL 1.1-3: System, Foot pagina ‘Foot Pedal Assign’ aangegeven (p.117, PG p.127, 227).

VoetschakelaaraansluitingenEen voetschakelaar regelt de sostenuto, soft pedaal aan/uit, arpeggiator aan/uit of wordt gebruikt om programma’s of combinaties te selecteren en de sequencer te starten/stoppen etc.Sluit een los verkrijgbare voetschakelaar van Korg, zoals de PS-1, op de ASSIGNABLE SWITCH jack op het achterpaneel aan.De functie die door de voetschakelaar wordt bediend, wordt in de GLOBAL 1.1-3: System, Foot pagina ‘Foot Sw Assign’ en ‘Foot Sw Polarity’ aangegeven (p.117, PG p.127, 226).

DamperpedaalaansluitingenHiermee kunt u tijdens het spelen het geluid aanhou-den.Sluit een DS-1H damperpedaal van Korg (los verkrijg-bare optie) op de DAMPER jack op het achterpaneel aan. Als er een DS-1H is aangesloten, kunt u half-dam-per effecten produceren. De polariteit van het damperpedaal kan in de GLO-BAL 1.1-3: System, Foot pagina ‘Damper Polarity’ wor-den ingesteld, en u kunt de gevoeligheid aanpassen door middel van het GLOBAL 1.1-1 System gebruiker menucommando ‘Half Damper Calibration’ (PG p.126, 128).

Aansluitingen op MIDI apparatuur/ computers

1. Aansluitingen op MIDI apparatuurU kunt het keyboard, de regelaars en de sequencer etc. van de TR gebruiken om een externe MIDI toongenera-tor te bedienen. Omgekeerd kunt u een ander(e) MIDI keyboard of sequencer gebruiken om de toongenerator van de TR te bedienen en zo geluid te produceren.

Gebruik MIDI kabels om de MIDI aansluitingen van de TR met de MIDI aansluitingen van uw externe apparaat te verbinden.

PG p.233 ‘MIDI toepassingen – MIDI apparatuur/computers aansluiten’

Als er via USB MIDI gegevens vanaf de TR naar uw computer worden verzonden, wordt transmis-sie vanaf de MIDI OUT aansluiting onderbroken.

Aansluitingen op een computerUw uitvoering op de TR, evenals de regelaar en sequencergegevens, kunnen naar een computer wor-den verzonden, en u kunt via USB of via een MIDI interface de toongenerator van de TR vanaf de compu-ter bespelen.

U kunt een MIDI interface gebruiken om de MIDI aansluitingen van de TR op de MIDI aansluitin-gen van uw computer aan te sluiten.

U kunt de USB B aansluiting van de TR op de USB aansluiting van uw computer aansluiten.

PG p.233 ‘MIDI toepassingen – MIDI apparatuur/computers aansluiten’

Sommige USB-MIDI interfaces kunnen de MIDI exclusieve berichten van de TR wellicht niet ver-zenden of ontvangen.

De USB aansluiting van de TR kan alleen MIDI gegevens verzenden en ontvangen.

13

Page 20: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Een kaart in de SD kaartsleuf plaatsen/eruit verwijderenAls er in de SD kaartsleuf een SD kaart is geplaatst, kunt u deze gebruiken om diverse soorten TR gege-vens op te slaan of in te laden.

Een kaart plaatsen Plaats een SD kaart in de SD kaartsleuf

Plaats het aansluitingsuiteinde van de kaart, met het label naar boven gekeerd, in de SD kaartsleuf, en druk hem aan tot u een klik hoort.

Zorg ervoor dat u de kaart op de juiste wijze plaatst. Als u hem in de verkeerde richting forceert kan dit de sleuf of de kaart beschadigen, en is het mogelijk dat de gegevens verloren gaan.

Een kaart verwijderen

Verwijder een kaart nooit tijdens het inladen, opslaan of formatteren van gegevens.

1 Verwijder de kaart uit de SD kaartsleuf.

Druk de kaart naar binnen; u hoort een klik en de kaart springt gedeeltelijk uit de sleuf, zodat u hem er volledig uit kunt trekken.Zie de handleiding die bij uw kaart is meegeleverd, en volg de richtlijnen voor het gebruik ervan.

Los verkrijgbare opties aansluitenAls u de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie heeft geïnstalleerd, kunt u twee kanalen met jacks voor geluidsinvoer en een SCSI aansluiting toevoegen.Zie PG p.260 voor details over de installatie van de EXB-SMPL.

1. Aansluitingen voor geluidsinvoerSluit, als u in de Samplingfunctie samples wilt maken (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïn-stalleerd) of als u in de Programma, Combinatie of Sequencerfunctie een intern effect wilt toepassen op een geluid dat van buitenaf wordt ingevoerd en het verwerkte geluid vanaf de OUTPUT jacks wilt uitvoe-ren, een microfoon of de OUTPUT jacks van een extern geluidsapparaat op de UADIO INPUT 1, 2 jacks aan.

Zie p.35 voor details over aansluitingen, als u in de Samplingfunctie wilt maken.

Zie p.115 voor details over aansluitingen, als u in een andere functie een effect wilt toepassen en het geluid vervolgens naar de OUTPUT jacks wilt uit-voeren.

2. SCSI aansluitenU kunt SCSI-compatibele apparaten (harde schijven, CD-ROM drives etc) aansluiten (EXB-SMPL Bedie-ningshandleiding)

SD kaart

SD kaartsleuf

Gitaar

CD speler, analoge opnamespeler, etc.

Als er een passief type gitaar (een gitaar zonder interne voorversterker) is aangesloten, is het niet mogelijk om op een geschikt niveau samples te maken, aangezien de impedantie niet overeenstemt. Dergelijke instrumenten dienen via een voorversterker of effectenapparaat te worden aangesloten.

Effectprocessor etc.

4

Page 21: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gBa

sisb

edie

ning

Basisbediening

Functies, pagina’s en tabs selecteren; parameters instellen

1. Functies selecteren Om op de TR een bepaalde functionaliteit te gebrui-

ken, dient u eerst de juiste functie te selecteren. Druk op één van de functietoetsen op het voorpa-neel om naar de bijbehorende functie te gaan:

2. Pagina’s en tabs selecterenElke functie heeft een groot aantal parameters, die in pagina’s zijn ingedeeld. Elke pagina is weer in maxi-maal zeven groepen verdeeld. Deze worden ‘tabs’ genoemd.

Een pagina selecteren1 Zorg ervoor dat u de juiste functie heeft geselec-

teerd.

Druk op de bijbehorende functietoets om een func-tie te selecteren. Ter illustratie gebruiken we in onze uitleg de Combinatiefunctie. Druk op de [COMBI] toets.

2 Druk op de [MENU] toets.

Het paginamenu verschijnt.

In de Mediafunctie verschijnt er geen pagina-menu, omdat er maar één pagina is.

3 Druk op de functietoets [F1]-[F7], die zich het dichtst bij de pagina die u wilt selecteren bevindt.

Druk, als er meerdere pagina’s aan één functietoets zijn toegewezen, op dezelfde toets om de cursor omlaag te bewegen. U kunt om te verspringen ook de [ ], [ ], [ ], [ ] cursortoetsen gebruiken.

4 Druk op de [F8] (‘Open’) toets.

Als u op de [F8] toets drukt, verspringt u naar de gese-lecteerde pagina en verschijnt deze.

Druk ter illustratie drie mal op de [F3] toets om ‘KeyZ’ te selecteren, en druk vervolgens op de [F8] (‘Open’) toets. De 3.3: Ed-Key Zone pagina ver-schijnt.

U kunt om een pagina te selecteren tevens de vol-gende alternatieve methoden gebruiken.

• Druk op de [MENU] toets, en gebruik vervolgens de [ ], [ ] toetsen om in de volgende volgorde door de pagina’s vooruit of achteruit te bewegen: 1.1→2.1→2.2→3.1 etc.

• Houd de [MENU] toets ingedrukt, en gebruik de cijfertoetsen [1]-[7] om een paginanummer van twee cijfers in te voeren en direct naar de bijbehorende pagina te gaan. (Om de bovenstaande pagina te selecteren, zou u op [3], [3] drukken).Als er, zoals in COMBI 1.1: Play of de pagina’s van de Globalfunctie, slechts één pagina aan elke functietoets (groep) is toegewezen, komt u direct in de bijbehorende pagina door op de numerieke toets [1]-[7] te drukken.

De pagina die op dit moment wordt geselecteerd is de pagina die als laatst geselecteerd was. Als er geen bij-behorende pagina is, gebeurt er niets.

Als u op de [EXIT] toets drukt, keert u vanuit elke willekeurige pagina naar 1.1 terug.

[COMBI] toets: Combinatiefunctie[PROG] toets: Programmafunctie[SEQ] toets: Sequencerfunctie[GLOBAL] toets: Globalfunctie[MEDIA] toets: Mediafunctie[SAMPLING] toets: Samplingfunctie (als de los

verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd)

15

Page 22: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Een tab selecteren5 Druk op de functietoets [F1]-[F7] die zich het dichtst

bevindt bij de tab die onderaan het LCD venster wordt weergegeven.

Ter illustratie selecteren we hier de ‘Slope’ tab. Druk op de [F3] toets.

Sommige pagina’s hebben geen tabs.

6 Druk, als u naar een andere pagina wilt gaan, op de [MENU] toets en herhaal de procedure vanaf stap 3.

3. Parameters selecterenGebruik de [ ], [ ], [ ], [ ] cursortoetsen om de parameter die u wilt bewerken te selecteren.In pagina’s uit de Combinatiefunctie, die timbre 1-8 weergeven of in pagina’s uit de Sequencerfunctie, die spoor 1-8 of 9-16 weergeven, kunt u het gewenste tim-bre of spoor selecteren door de [TIMBRE/TRACK] toets ingedrukt houden en op de dichtstbijzijnde func-tietoets [F1]-[F8] te drukken.

4. Een parameter instellenMet behulp van de VALUE regelaars ([INC]/[DEC] toetsen, [VALUE] draaischijf, cijfertoetsen [0]-[9], [-] toets, [./HOLD] toets en [ENTER] toets) kunt u de parameterwaarde in de bewerkingscel instellen. Indien nodig kunt u ook de BANK [A]-[GM] toetsen en de [COMPARE] toets gebruiken. In geval van parameters waarvoor u een noot of velocity waarde dient in te toetsen, kunt u de waarde invoeren door een toets op het keyboard te spelen terwijl u de [ENTER] toets inge-drukt houdt.

VALUE regelaars

[INC]/[DEC] toetsenGebruik deze als u de waarde verfijnd wilt aanpassen.

[VALUE] draaischijfGebruik deze als u grote wijzigingen in een waarde wilt maken.

Cijfertoetsen [0]-[9], [ENTER] toets, [-] toets, [./HOLD] toetsGebruik deze als u weet welke parameterwaarde u in wilt voeren.Druk, na gebruik van de cijfertoetsen [0]-[9], waarmee u een nummer kunt invoeren, op de [ENTER] toets om de parameterwaarde definitief te maken. Gebruik de [-] toets om negatieve nummers in te voe-ren.Gebruik de [./HOLD] toets om een decimale punt in te voeren. In de 1.1: Play pagina van de Programma en Combinatiefunctie voert de [./HOLD] toets de Cate-gory Hold of de 10’s Hold functie uit. (p.2).

BANK [A]-[GM] toetsen

De BANK [A]-[GM] toetsen worden in de Programma-functie gebruikt om de programmabank te selecteren en in de Combinatiefunctie om de combinatiebank te selecteren. In de Sequencerfunctie worden deze toetsen gebruikt om te selecteren de bank van het programma dat door elk spoor van de song wordt gebruikt.Deze toetsen worden tevens gebruikt om in dialoog-vensters als Write Program of Write Combination de bank aan te geven.

[COMPARE] toets

Gebruik deze toets als u een bewerkt programma of combinatiegeluid met het onbewerkte origineel (d.w.z., het geluid dat in het geheugen is opgeslagen) wilt ver-gelijken. Druk tijdens het bewerken van een programma of combinatie op deze toets. De toets licht op, en de instellingen die voor het betreffende programma of combinatienummer als laatst zijn geschreven worden opgevraagd. Als u nogmaals op de [COMPARE] toets drukt, wordt de toets donker en keert u terug naar de instellingen die u aan het bewerken was.

Als u de instellingen, die worden opgevraagd door op de [COMPARE] toets te drukken (d.w.z. de instellingen die in het geheugen zijn opgeslagen), bewerkt, wordt de toets donker en is het niet meer mogelijk om naar de voorgaande instellingen terug te keren door weer op de [COMPARE] toets te drukken.In de Sequencerfunctie kunt u de [COMPARE] toets gebruiken om direct na het opnemen van een song door middel van realtime opname of stapsgewijze opname of na het uitvoeren van een spoor bewerkings-handeling, ‘voor en na’vergelijkingen te doen. Dit kan bijvoorbeeld erg handig zijn wanneer u voor een song een spoor realtime opneemt.

1Maak op een spoor een realtime opname. (Take 1)

2Maak nogmaals op hetzelfde spoor een realtime opname. (Take 2)

3 Druk op de [COMPARE] toets. De toets licht op en take 1 wordt opgevraagd.

4 Druk nogmaals op de [COMPARE] toets. De toets

6

Page 23: KORG TR handleiding .pdf NL

Inle

idin

gBa

sisb

edie

ning

wordt donker en take 2 wordt opgevraagd.

5 Nadat u twee verschillende takes op hetzelfde spoor heeft opgenomen kunt u een derde opnemen. Nu wisselt de vergelijkfunctie tussen de tweede en derde take. als u een vierde take opneemt, wisselt de vergelijkfunctie tussen drie en vier, enzovoort. Op deze wijze wisselt de vergelijkfunctie altijd tus-sen de twee laatst opgenomen takes die op het-zelfde spoor zijn opgenomen.

Zo kunt u met behulp van de vergelijkfunctie de vorige opname of vorige toestand van event bewerking opvragen.

In de Global, Media en Samplingfunctie is de ver-gelijkfunctie niet beschikbaar.

KeyboardinvoerAls u een nootnaam of velocity als parameterwaarde invoert, kunt u het keyboard gebruiken om de instel-ling in te voeren. Houd de [ENTER] toets ingedrukt en speel de noot die u als waarde wilt invoeren. De noot-naam (nummer) of velocity wordt ingevoerd. Als de GLOBAL 5.1: Dkit pagina of SEQ 5.1: RPPR, RPPR Setup pagina is weergegeven, kunt u de [ENTER] toets ingedrukt houden en een noot spelen om de instellin-gen op te vragen die aan de noot die u heeft gespeeld zijn toegewezen.

17

Page 24: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Snelle start

8

Het apparaat aan/uitzetten

Zorg er, voordat u het apparaat aanzet, voor dat u, volgens de omschrijvingen onder ‘Installatie’ (p.12), de gewenste aansluitingen heeft gedaan.

1. De stroomtoevoer inschakelen1 Druk op de [POWER] schakelaar van de TR om de

stroomtoevoer in te schakelen.

Het LCD venster geeft de naam van uw model en de software versie weer.(De volgende afbeelding geeft het LCD venster zoals dat door de fabriek is ingesteld weer. Het ver-sienummer is zonder berichtgeving van tevoren aan wijzigingen onderhevig).

2 Zet uw gevoede speakers of stereoversterker aan.

3 Verhoog de [VOLUME] schuif van dit instrument naar een geschikt niveau, en pas het volume van uw gevoede speakers of stereoversterker aan.

2. De stroomtoevoer uitschakelen1 Zet de [VOLUME] schuif van dit instrument en

het volume van uw gevoede speakers of stereover-sterker op nul.

2 Zet uw gevoede speakers of stereoversterker uit.

3 Druk op de [POWER] schakelaar van dit instru-ment om het apparaat uit te zetten.

Schakel de stroomtoevoer tijdens het opslaan van gegevens in het interne geheugen nooit uit.Als de stroomtoevoer wordt uitgeschakeld terwijl er verwerkingen worden uitgevoerd, worden de com-mando’s om in het geheugen te schrijven niet correct voltooid. Als dit gebeurt, initialiseert dit instrument het interne geheugen automatisch, zodat het juist functioneert. Dit is geen storing.

Tijdens het schrijven van gegevens geeft het LCD venster ‘Now writing into internal memory’ weer. Bij de volgende functies worden er gegevens in het interne geheugen opgeslagen.

• Het schrijven (updaten) van een Programma, Combinatie, Global instelling, Drumkit of Arpeggiopatronen

• Het inladen van Programma, Combinatie, Global instelling, Drumkit of Arpeggiopatroongegevens in de Mediafunctie

• Voor een Programma, Combinatie, Global instelling, Drumkit of Arpeggiopatronen een MIDI data dump ontvangen

• Als u gebruikerscommando’s (‘Move Sample’, ‘Move MS’, ‘Conv.To Prog’, ‘Time Slice’ etc.) uit de Samplingfunctie gebruikt (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd), om programma’s of drumkits gelijktijdig aan te passen.

De functie en pagina die wordt geselecteerd zodra de stroomtoevoer wordt ingeschakeldDe toestand van dit instrument bij het inschakelen van de stroomtoevoer is afhankelijk van de ‘Power On Mode’ instelling (GLOBAL 1.1: System, Preference pagina).

Als de ‘Power On Mode’ naar zijn fabrieksinstelling wordt teruggebracht (Reset), selecteert dit instrument automatisch de Combinatiefunctie 1.1: Play.

Als de ‘Power On Mode’ op Memorize is ingesteld, opent dit instrument de functie en pagina die voor het uitzetten van het apparaat als laatst waren geselecteerd.

De Memorize instelling onthoudt de functie en pagina die als laatst waren geselecteerd, het combinatienum-mer dat in de Combinatiefunctie als laatst was geselec-teerd, en het programmanummer dat in de Programmafunctie als laatst was geselecteerd. Als er tijdens het inschakelen van de stroomtoevoer een andere functie wordt geselecteerd, kunt u op de [COMBI] toets of de [PROG] toets drukken om de 1.1: Play pagina met het laatst-geselecteerde combinatie-nummer of programmanummer te selecteren.

Berichten in het LCD venster als de los verkrijgbare opties zijn geïnstalleerd (Bij het inschakelen van de stroomtoevoer)Op dit instrument kunt u los verkrijgbare opties instal-leren.Bij het inschakelen van de stroomtoevoer, wordt het type geïnstalleerde opties weergegeven. Controleer deze weergave na het installeren van een optie of de optie juist is geïnstalleerd. Als de optie hier niet is weergegeven, terwijl deze wel was geïnstalleerd, is hij niet juist geïnstalleerd. Schakel de stroomtoevoer uit en installeer de optie opnieuw. (Voor details over het installeren van een optie, zie PG p.260).

OPTIESEXB-SMPL:De EXB-SMPL optie is geïnstalleerd.

SIMMSleuf1 (**MB)/Sleuf2 (**MB): er zijn SIMMS in SIMM sleuf 1 en/of 2 geïnstalleerd. De capaciteit van elke SIMM wordt tussen haakjes weergegeven.

Page 25: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

De

dem

o so

ngs

belu

iste

ren

De demo songs beluisteren

Demo afspeelgegevens inladenDe TR bevat demo songs (en voorgeprogrammeerde gegevens).Deze kunnen in de Globalfunctie worden ingeladen.

1 Druk op de [GLOBAL] toets (de toets licht op).

U komt in de Globalfunctie.Controleer of de GLOBAL 1.1: System pagina wordt weergegeven. Druk op de [EXIT] toets, als deze niet wordt weergegeven.

2 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan.

3 Druk op de [F7] (‘ ’) toets om ‘Load Preload/Demo Data’ te selecteren, en druk vervolgens op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster.

4 Gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de gegevens die u wilt inladen te selecteren.

Selecteer in het ‘Kind’ veld de gegevens die u wilt inladen.Selecteer in dit geval All (Preload PCG and Demo Songs). Zodra u het Load commando uitvoert, wor-den de song gegevens en voorgeprogrammeerde gegevens ingeladen.

5 Druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster dat om bevestiging vraagt.

6 Druk nogmaals op de [F8] (‘OK’) toets.

De voorgeprogrammeerde gegevens en demo song gegevens worden ingeladen.

Schakel tijdens het inladen van gegevens nooit de stroomtoevoer uit.

Als het Memory Protected (geheugen beschermd) dialoogvenster verschijnt, dient u de geheugenbe-scherming instelling uit te vinken en het inlaad-commando nogmaals uit te voeren. (p.43).

Als het apparaat is uitgeschakeld en u tijdens het aanzetten van het apparaat de [MENU] toets en [EXIT] toets ingedrukt houdt, wordt het Load All (Preload PCG and Demo Songs) commando auto-matisch uitgevoerd. (Het LCD venster geeft het ‘Now Writing Internal Memory’ bericht weer). Hierdoor worden alle PCG gegevens en demo song gegevens ingeladen. Schakel tijdens het inla-den van gegevens nooit de stroomtoevoer uit.

In de Sequencerfunctie een demo song selecteren en afspelen1 Druk op de [SEQ] toets (de toets licht op).

U komt in de Sequencerfunctie.

2 Ga naar de SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina.

Selecteer de SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina, als deze niet verschijnt, als volgt.

1)Druk op de [MENU] toets.Het LCD venster geeft een lijst met de pagina’s uit de Sequencerfunctie weer.

2)Druk op de [F1] toets om ‘P/R’ te selecteren, en druk vervolgens op de [F8] (‘Open’) toets.

3)Druk op de [F1] toets. De SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina wordt weergegeven.

3 Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ] om ‘Song Select’ te selecteren.

De naam van de song wordt gemarkeerd.

4 Gebruik de [INC]/[DEC] toetsen of andere VALUE regelaars om de demo song die u wilt afspelen te selecteren.

5 Druk op de [START/STOP] toets.

De toets gaat knipperen en de geselecteerde song wordt afgespeeld.

6 Druk nogmaals op de [START/STOP] toets, om de weergave te stoppen.

SEQ 1.1:Play/REC

Play/REC pagina

Songselectie

19

Page 26: KORG TR handleiding .pdf NL

2

Een cue lijst afspelenZo speelt u de demonstratie cue lijst. Met behulp van een cue lijst kunt u meerdere songs die u in de cue lijst aangeeft herhaaldelijk afspelen of songs achtereenvol-gens afspelen. (p.73)

1 Druk op de [MENU] toets.

2 Druk op de [F2] toets om ‘Cue’ te selecteren en druk vervolgens op de [F8] (‘Open’) toets.

De SEQ 2.1: Cue List, Setup&Play pagina verschijnt.

3 Druk op de [START/STOP] toets.

4 Druk nogmaals op de [START/STOP] toets om de weergave te stoppen.

Als de laatste stap End is, stopt de weergave auto-matisch zodra dat punt wordt bereikt. Als de laatste stap Continue to Step01 is, keert de weergave naar de eerste stap terug en gaat hij vanaf daar verder.

Kies, als u een cue lijst wilt selecteren, voor ‘Cue List Select’, en volg dezelfde procedure als wan-neer u een song selecteert. Zie stap 4 hierboven.

Inhoud van de voorgeprogrammeerde gegevens en demo songs

Preload PCG• Voorgeprogrammeerde gegevens (programma’s,

combinaties, drumkits, arpeggiopatronen, global instellingen)

Als u de voorgeprogrammeerde gegevens inlaadt, worden deze in het interne geheugen opgeslagen. Deze gegevens blijven zelfs na het uitschakelen van de stroomtoevoer behouden.

Als deze gegevens worden ingeladen, worden de huidige PCG gegevens in de TR vervangen. Bewaar deze gegevens van tevoren op een SD kaart, als u ze niet kwijt wilt raken. (p.46)

Demo Songs• Demonstratie song en demonstratie cue lijst

gegevens

Deze gegevens worden in het interne sequencer geheugen ingeladen. De gegevens gaan verloren, zodra de stroomtoevoer wordt uitgeschakeld.

Als u alle Demo Songs inlaadt, worden eventuele gegevens die zich op dat moment in het geheugen bevinden overschreven. Als u deze gegevens wilt bewaren, dient u ze, voordat u All Demo Songs inlaadt, op een SD kaart op te slaan. (p.46)

0

Page 27: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Een

prog

ram

ma

sele

cter

en e

n af

spel

en

Een programma selecteren en afspelen

In de Programmafunctie kunt u een programma uit bank A-D, G, g(d) selecteren en afspelen. Hieronder laten we zien hoe u voorgeprogrammeerde pro-gramma’s kunt selecteren. Selecteer diverse pro-gramma’s om te horen hoe ze klinken.

Een programma selecteren1 Druk op de [PROG] toets (de toets licht op).

U komt in de Programmafunctie. Zorg ervoor dat er op de bovenste regel van het LCD venster ‘PROG 1.1: Play’ wordt weergegeven.

Een programmanummer selecteren2 Zorg ervoor dat ‘Program Select’ is geselecteerd.

Gebruik, als dit niet het geval is de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om bij ‘Program Select’ de pro-grammanaam te markeren.

3 Gebruik de VALUE regelaars om het programma dat u wilt afspelen te selecteren.

U kunt de volgende methoden gebruiken om een programma te selecteren.

• Draai aan de [VALUE] draaischijf.• Druk op de [INC] of [DEC] toets.• Gebruik de cijfertoetsen [0]-[9] om het nummer

in te voeren, en druk vervolgens op de [ENTER] toets.

4 Beluister het geluid.

Speel een noot op het keyboard om het geluid dat u heeft geselecteerd te beluisteren.

Als alternatief kunt u op de [AUDITION] toets drukken (de toets licht op), om de beluisterfunctie in te schakelen; de TR speelt automatisch een riff (frase), die voor het geselecteerde programma geschikt is.

Bij de fabrieksinstellingen kan de beluisterfunctie alleen op de van tevoren ingeladen programma’s van bank A-D en de voorgeprogrammeerde pro-gramma’s G, g(d).

De programmabank selecterenU kunt in de Programmafunctie van bank wisselen om zo programma’s uit een andere bank te selecteren.Bij de fabrieksinstellingen bevatten bank A, B, C, D en G, g(d) programma’s. ( onderstaande tabel)

5 Druk op een BANK [A]-[GM] toets om een bank te selecteren.

De toets licht op, en de geselecteerde bank wordt links in het LCD venster weergegeven. Als u bij-voorbeeld bank B wilt selecteren, drukt u op de BANK [B] toets. (De [B] toets licht op, en linksboven in het LCD venster wordt Bank B weergegeven).

A, B, C, DBij de fabrieksinstellingen bevatten deze banken een brede variatie aan voorgepro-grammeerde programma’s die de interne PCM ROM multisamples, effecten en arpeg-giopatronen gebruiken.

U kunt op elk van de banken A-D 128 programma’s schrijven of herschrijven (in totaal 512).G, g(d)Deze banken bevatten 128 GM programma’s en

9 GM drumprogramma’s die met de GM geluidskaart compatibel zijn. De programma’s van deze banken zijn alleen-lezen. Bank G bevat de GM programma’s. Met behulp van G kunt u 128 programma’s, genummerd van 001-128 selecteren, en met behulp van g(d) kunt u negen drumprogramma’s selecteren. ( VNL). Telkens wanneer u op de [GM] toets drukt, ver-springt de bank als hieronder is weergegeven.

G→g(d)→G→g(d)→G…

Voor details over de namen van programma’s etc., zie de ‘VNL’ (Voice Naam Lijst)

Programma-selectie

Programmabank

Categorie

Bank Prog.nr. Uitleg

A, B, C, D 000…127 Voor voorgeprogrammeerde pro-gramma’s (voor gebruikerpro-gramma’s)

G 001…128 GM programma’s

g(d) (VNL) GM2 drumprogramma’s

21

Page 28: KORG TR handleiding .pdf NL

2

Programma’s op basis van hun categorie selecte-renU kunt programma’s op basis van hun categorie selec-teren, zoals keyboard, orgel, bas en drums.Bij de fabrieksinstellingen zijn alle voorgeprogram-meerde programma’s in zestien categorieën onderver-deeld. U kunt een categorie selecteren en dan één van de programma’s uit die categorie selecteren.Op dit instrument kunt u één van de volgende twee methodes gebruiken om programma’s op basis van hun categorie te selecteren.

Selecteren op basis van categorie

1 Zorg ervoor dat PROG 1.1: Play wordt weergege-ven.

2 Druk op de [CATEGORY] toets.

Het Selectie op basis van Categorie dialoogvenster verschijnt. De categorieën worden aan de linkerkant van het venster weergegeven, en rechts ziet u een lijst met de programma’s uit de geselecteerde cate-gorie.

3 Gebruik de [F1] (‘ ’), [F2] (‘ ’), [F3] (‘ ’), en [F4] (‘ ’) toetsen om de gewenste categorie te selecteren.

4 Gebruik de [ ], [ ] cursortoetsen om het gewenste programma te selecteren.

5 Druk op de [F8] (‘OK’) toets om de selectie uit te voeren. Druk op de [F7] (‘Cancel’) toets, om te annuleren zonder het commando uit te voeren.

Cat.HOLD (categorie vasthouden)

1 Druk op de [./HOLD] toets om weer te geven.

De categorie wordt vastgehouden.

2 Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘Category’ te selecteren, en gebruik de VALUE regelaars om de categorie aan te geven.

3 Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘Program Select’ te selecteren, en gebruik de VALUE regelaars om achtereenvolgens pro-gramma’s uit die categorie te selecteren.

4 Druk tweemaal op de [./HOLD] toets om de

weergave te wissen, als u de Category Hold functie wilt verlaten.

Als u in PROG 1.1: Play op de [./HOLD] toets drukt, komt u door de volgende cyclus heen:

( ( annuleren.

De 10’s HOLD functie gebruiken om programma’s te selecterenU kunt tijdens het selecteren van programma’s het tiental van het programmanummer fixeren.

1 Druk op de [./HOLD] toets om ervoor te zorgen dat er wordt weergegeven.

Het tiental van het programmanummer wordt vast-gehouden.

2 Door op een cijfertoets [0]-[9] in te drukken, kunt u in één handeling de plek van het eental invul-len.

3 U kunt de [INC]/[DEC] toetsen gebruiken om de plek van het tiental te wijzigen.

4 Druk op de [./HOLD] toets om de weer-gave te wissen, als u de 10’s HOLD functie wilt annuleren.

Voor het selecteren van programma’s een aange-sloten schakelaar gebruikenU kunt een los verkrijgbare aan/uitschakelaar (zoals de los verkrijgbare Korg PS-1) op de ASSIGNABLE SWITCH aansluiting op het achterpaneel aansluiten, en er een programmaselectiefunctie aan toewijzen. ( p.117)

Vanaf een MIDI apparaat programma’s selecterenOm programma’s te selecteren kan dit apparaat MIDI programmawijziging berichten die vanaf een extern MIDI apparaat worden verzonden ontvangen. (p.234).

Categorie Programma

Categorie

Programma-selectie

2

Page 29: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Een

com

bina

tie s

elec

tere

n en

afs

pele

n

Een combinatie selecteren en afspelen

In de Combinatiefunctie kunt u uit bank A-C een com-binatie selecteren en afspelen. Selecteer diverse combi-naties om te horen hoe ze klinken.

Een combinatie selecteren1 Druk op de [COMBI] toets (de toets licht op).

U komt in de Combinatiefunctie. Zorg ervoor dat er op de bovenste regel van het LCD venster ‘COMBI 1.1: Play’ wordt weergegeven.

Een combinatienummer selecteren2 Zorg ervoor dat ‘Combi Select’ is geselecteerd.

Gebruik, als dit niet het geval is de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om bij ‘Combi Select’ de combi-natienaam te markeren.

3 Gebruik de VALUE regelaars om het programma dat u wilt afspelen te selecteren.

p.21 ‘Een programma selecteren’ 3.

4 Beluister het geluid

Speel een noot op het keyboard om het geluid dat u heeft geselecteerd te beluisteren.

De combinatiebank selecterenU kunt in de Combinatiefunctie van bank wisselen om zo combinaties uit een andere bank te selecteren.Bij de fabrieksinstellingen bevatten bank A, B en C combinatie. ( onderstaande tabel)

5 Druk op een BANK [A]-[C] toets om een bank te selecteren.

De toets licht op, en de geselecteerde bank wordt links in het LCD venster weergegeven. Als u bij-voorbeeld bank B wilt selecteren, drukt u op de BANK [B] toets. (De [B] toets licht op, en linksboven in het LCD venster wordt Bank B weergegeven).

A, B, C Bij de fabrieksinstellingen bevatten deze banken een brede variatie aan voorgepro-grammeerde combinaties die meerdere pro-gramma’s, effecten en arpeggiopatronen gebruiken.

U kunt op elk van de banken A-C 128 programma’s schrijven of herschrijven (in totaal 384).

Voor details over de namen van programma’s etc., zie de ‘VNL’ (Voice Naam Lijst)

Combinaties op basis van hun categorie selecterenNet als bij programma’s kunt u uit zestien categorieën combinaties selecteren.Bij de fabrieksinstellingen zijn alle voorgeprogram-meerde combinaties in zestien categorieën onderver-deeld. U kunt een categorie selecteren en dan één van de combinaties uit die categorie selecteren.p.22 ‘Programma’s op basis van hun categorie selec-teren’

De 10’s HOLD functie gebruiken om combinaties te selecterenU kunt tijdens het selecteren van combinaties het tien-tal van het combinatienummer fixeren.p.22 ‘De 10’s HOLD functie gebruiken om pro-gramma’s te selecteren’

Voor het selecteren van combinaties een aangeslo-ten schakelaar gebruikenU kunt een los verkrijgbare aan/uitschakelaar (zoals de los verkrijgbare Korg PS-1) op de ASSIGNABLE SWITCH aansluiting op het achterpaneel aansluiten, en er een programmaselectiefunctie aan toewijzen. ( p.117)

Vanaf een MIDI apparaat combinaties selecterenOm combinaties te selecteren kan dit apparaat MIDI programmawijziging berichten die vanaf een extern MIDI apparaat worden verzonden ontvangen. (p.234).

Bank Prog. no. Uitleg

A, B, C 000…127 Voor voorgeprogrammeerde pro-gramma’s (voor gebruikerpro-gramma’s)(for user combinations)

Combi Selectie

Combinatie Bank

Categorie

23

Page 30: KORG TR handleiding .pdf NL

2

4

Regelaars gebruiken om het geluid aan te passen

De TR biedt diverse regelaars – een joystick, de SW1 en SW2 schakelaars en de Realtime CONTROL [1], [2], [3], [4] draaiknoppen – waarmee u in realtime, tijdens het spelen, de toon, de toonhoogte, het volume of effecten kunt aanpassen.Probeer deze regelaars telkens wanneer u een pro-gramma of combinatie selecteert uit om te horen hoe ze het geluid beïnvloeden.

Tonale wijzigingen etc.die met behulp van deze regelaars zijn gemaakt kunnen op de interne sequencer of een externe MIDI sequencer worden opgenomen.

Joystick

U kunt de Lock of sleutelfunctie of [SW 1] of [SW 2] toetsen gebruiken om het effect, voordat de joy-stick naar de middenpositie wordt losgelaten, op de huidige joystickpositie vast te houden. Zie ‘De sleutelfunctie’ voor de procedure.

U kunt de joystick als bron voor wisselende modu-latie of effect dynamische modulatie gebruiken, om zo programmaparameters of effectparameters te regelen.

SW1, SW2

U kunt deze toetsen gebruiken als bron voor wisse-lende modulatie of effect dynamische modulatie, om zo programmaparameters of effectparameters te rege-len.Deze schakelaars kunnen tevens worden gebruikt om van octaaf te wisselen, om portamento aan/uit te scha-kelen of om de positie van de sleutelfunctie van de naslag vast te zetten (p.25).

U kunt instellen hoe de [SW1] en [SW2] toetsen func-tioneren: of op Toggle (wissel), als de toegewezen functie telkens wanneer de toets wordt ingedrukt in/uitschakelt of Momentary (tijdelijk), als de toegewezen functie net zo lang ingeschakeld blijft, als u de toets ingedrukt houdt.

U kunt de functie van de [SW1] en [SW2] toetsen voor de Programmafunctie in de 1.1: Play, Pro-gram pagina en voor de Combinatiefunctie in de 1.1: Play, Combination pagina controleren.

Als u een programma of combinatie schrijft, wordt de aan/uit status van de [SW1] en [SW2] toetsen opgeslagen.

Voor details over het maken van deze instellingen, zie ‘De functie van [SW1] en [SW2] instellen’ (p.119).

De sleutelfunctie1 Selecteer programmabank A001: Acoustic Piano,

en bespeel het keyboard.

Zorg er, als u een programma wilt selecteren, voor dat u in de Programmafunctie zit, en druk op de Bank [A] toets, cijfertoets [1], en vervolgens op de [ENTER] toets.

2 Beweeg de joystick naar u toe (de –Y richting).

De modulatie verdiept, en op hetzelfde moment wordt er resonantie toegepast, zodat het geluid een uniek karakter krijgt.

3 Druk, terwijl u de joystick naar u toe houdt, op het [SW2] venster (De [SW2] toets licht op).

Op dit punt wordt de toon aangehouden. (Sleu-telfunctie).

4 Laat de joystick los, en bespeel het keyboard.

De toon blijft hetzelfde als wanneer u de [SW2] toets indrukte. Als u de joystick naar u toe beweegt, heeft dit geen invloed op het geluid.

In het onderste gedeelte van het LCD venster, geeft SW2 JS-Y Lock aan. Dit betekent dat de func-tie van de [SW2] toets op JS-Y Lock is ingesteld. (Hij fungeert als Toggle schakelaar).

JS(+X): Beweeg de joystick naar rechts, als u een effect wilt toepassen. Normaliter wordt deze gebruikt om de toon te regelen (omhoog verbuigen).

JS(–X): Beweeg de joystick naar rechts, als u een effect wilt toepassen. Normaliter wordt deze gebruikt om de toon te regelen (omlaag verbuigen).

JS(+Y): Beweeg de joystick van u af, als u een effect wilt toe-passen. Normaliter wordt deze gebruikt om de oscil-lator LFO te regelen (vibrato).

JS(–Y): Beweeg de joystick naar u toe, als u een effect wilt toepassen. Normaliter wordt deze gebruikt om de fil-ter LFO te regelen (wah).

Page 31: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Rege

laar

s ge

brui

ken

om h

et g

elui

d aa

n te

pa

ssen

Als de functie van de [SW1] of [SW2] toets op JS X Lock, JS+Y Lock of JS-Y Lock is ingesteld, wordt de toon die hoorbaar was toen de joystick schuin werd gehouden, zelfs na het naar de middenposi-tie terugkeren van de joystick, aangehouden.Op gelijksoortige wijze is er een AfterT Lock func-tie, die het naslag effect vastzet (PG p.224).

5 Druk nogmaals op de [SW] toets om de sleu-telfunctie uit te schakelen.

In vele programma’s en combinaties is de –Y as sleutelfunctie van de joystick aan de [SW2] toets toegewezen.

REALTIME REGELAARS [1], [2], [3], [4]U kunt deze draaiknoppen gebruiken om de filter cutoff frequentie en resonantie, de versterker en het fil-ter EG, het volume, de portamento tijd, de pan, de toon LFO of de verstuurniveaus naar de master effecten etc. te regelen.

1 Druk op de Realtime CONTROLS [SELECT] toets. om de functie van de realtime regelaars op de A-functie, B-functie of C-functie in te stellen.

Telkens wanneer u op de knop drukt, wordt afwis-selend de A-functie, B-functie of C-functie geselec-teerd, en licht de bijbehorende LED op.

2 Draai aan de gewenste draaiknop om het geluid, etc. te regelen.

A-functie regelaarsIn de A-functie regelen/bewerken de draaiknoppen [1]-[4] de volgende functies.

Als u de draaiknoppen op de middenstand (12 uur) zet, worden de waarden voortgebracht die door de programmaparameters zijn aangegeven.

Draaiknop [1]: LPF CUTOFFPas de cutoff frequentie van het low pass filter aan. Als u de cutoff frequentie van het filter aanpast, wijzigt de helderheid van het geluid. Het effect hangt van de instellingen van de programmaparameters af, maar normaliter zorgt het naar links draaien van de draai-knop ervoor dat het geluid donkerder wordt, en wordt het geluid helderder als u de knop naar rechts draait.

Draaiknop [2]: RESONANCE/HPFPast het resonantieniveau van een low pass filter of de cutoff frequentie van een high pass filter aan.De inhoud die wordt geregeld hangt af van welk filter-type er door het programma is aangegeven.Door het resonantieniveau van het filter aan te passen, kunt u het resonantieniveau verhogen of verlagen, om zo het geluid een uniek karakter te geven.

Door de cutoff frequentie van het high-pass filter aan te passen, wijzigt u de dikte van het geluid vanaf waarop het lage frequentiegebied wordt uitgefilterd.

Draaiknop [3]: EG-INTENSITYRegelt de EG intensiteit van het filter (de mate waarin de filter EG wordt toegepast)Als u aan de draaiknop draait wordt de diepte van de filter EG beïnvloed. Normaliter zorgt het naar links draaien van de draaiknop ervoor dat de filter EG min-der diep wordt toegepast, en wordt de filter EG dieper, naar gelang u de knop naar rechts draait.Aangezien de filter EG op basis van de cutoff frequen-tie van het filter functioneert, werken draaiknop [1] en [3] samen om zo de tonale wijzigingen die door het fil-ter worden voortgebracht te regelen.

Draaiknop [4]: EG-RELEASEPast de EG release tijden van het filter en de versterker aan. Deze waarde bepaalt de tijd tussen een noot-uit bericht en het verdwijnen van het geluid.Als u de draaiknop aanpast, wijzigen de release tijden van de filter EG en de versterker EG. Normaliter zorgt het naar links draaien van de knop ervoor dat de release tijd wordt verkort, en wordt de release tijd ver-

FrequentieHoogLaag Cutoff

frequentie

Niveau

LPF

Niveau

Cutofffrequentie

LPF HPF

Niveau

Tijd

25

Page 32: KORG TR handleiding .pdf NL

2

lengd naargelang u de knop meer naar rechts draait.

B-functie regelaarsU kunt parameters als het volume, de portamento tijd, de pan of filter en versterker EG, toon LFO en master effect verstuurniveaus etc. regelen.De functie instellingen van de B-functie zijn voor elk(e) individuele programma, combinatie of song gemaakt.In de Samplingfunctie gelden de instellingen van de functies van de B-functie voor de gehele functie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) (p.119).

C-functie regelaarU kunt het effect of de arpeggiator in realtime regelen. Zie p.27 voor details over de uitvoering hiervan.

De parameters bekijken die zijn toegewezen aan de [SW1],[SW2] toetsen, en aan de REALTIME REGELAARS B-functieIn de 1.: Play pagina in de programma en combinatie-functies kunt u de B-functie functies van de REAL-TIME CONTROLS draaiknoppen [1], [2], [3], en [4] en [SW1]/[SW2] toetsen controleren.

Keyboard

VelocityDe kracht waarmee u een noot in eerste instantie aan-slaat kan een effect toepassen.Normaliter wordt dit gebruikt om het volume of de snelheid of gevoeligheid van de EG te regelen.

NaslagDit effect kan worden toegepast bij variabele druk op een toets die al wordt ingedrukt.Normaliter wordt dit gebruikt om het volume, de toon (cutoff frequentie) of LFO gevoeligheid etc. te regelen.

NootnummerAfhankelijk van de positie van de toets op het key-

board worden er variërende hoeveelheden effect toege-past. Normaliter wordt dit gebruikt om het volume, de toon (cutoff frequentie) of LFO gevoeligheid, en EG gevoe-ligheid etc. te regelen.

U kunt dit als bron voor wisselende modulatie of effect dynamische modulatie gebruiken, om zo programmaparameters of effectparameters te bedienen.

Voetpedalen

DamperpedaalU kunt een los verkrijgbaar Korg damperpedaal van het schakelaartype, zoals de DS-1H, op dit instrument aansluiten. Als er een DS-1H is aangesloten, fungeert deze als half- damperpedaal. De half-damper functie kan niet door andere pedalen worden geregeld.

Toewijsbare voetschakelaarU kunt een los verkrijgbare aan/uit voetschakelaar, zoals de Korg PS-1 voetschakelaar, op dit instrument aansluiten, zodat u de toegewezen functie kunt in/uit-schakelen door op de voetschakelaar te stappen. De functie van de voetschakelaar wordt in GLOBAL 1.1: System ‘Foot SW Assign’ toegewezen (p.117).

Toewijsbaar voetpedaalU kunt een los verkrijgbaar Korg expressiepedaal, zoals de EXP-2 voetregelaar of XVP-10 EXP/VOL pedaal op de ASSIGNABLE PEDAL jack van het ach-terpaneel aansluiten, en deze gebruiken om een effect toe te passen.De functie van het voetpedaal wordt in GLOBAL 1.1: System ‘Foot Pedal Assign’ toegewezen (p.117).

Niveau

Tijd

Attack tijd

Decay tijd Slope tijd Release tijd

Attack niveau

Start niveau

Sustain niveau

Break niveauNoot-aan Noot-uit

Release niveau

Functies toegewezen aan de toetsen [SW1] en [SW2]

Functies toegewezen aandraaiknoppen 1–4

6

Page 33: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

De

arpe

ggia

tor

gebr

uike

n te

rwijl

u s

peel

t

De arpeggiator gebruiken terwijl u speelt

De arpeggiator is een functie die automatisch arpeg-gio’s (gebroken akkoorden) voortbrengt. De meeste arpeggiators maken een arpeggio wanneer u op het keyboard een akkoord speelt.

De arpeggiator is een functie die automatisch arpeg-gio’s (gebroken akkoorden) voortbrengt. De meeste arpeggiators maken een arpeggio wanneer u op het keyboard een akkoord speelt.Daarnaast is de arpeggiator van de TR een polyfone arpeggiator die een variatie aan akkoordtransformaties of frasen kan voortbrengen, die op de toon of het tim-bre van de noten die u op het keyboard speelt zijn gebaseerd. Met behulp van deze functies kunt u de arpeggiator gebruiken om een breed bereik aan patro-nen, inclusief drum of basfrasen, en gitaar of achter-grond riffs te spelen. Bij het maken van subtiel bewegende pads, synthesizer geluiden of geluidseffec-ten, is het tevens effectief om de arpeggiator te gebrui-ken als onderdeel van het geluidscreërende proces.

Bovendien is de TR met een Duale Arpeggiator uitge-rust, waarmee u in de Combinatiefunctie en Sequen-cerfunctie gelijktijdig twee arpeggiopatronen kunt gebruiken. U kunt hiervan op vele manieren profite-ren, zoals door afzonderlijke arpeggiopatronen op een drumprogramma en een basprogramma toe te passen of door met behulp van de keyboardsplitsing of velo-city tussen twee arpeggiopatronen te schakelen.

De TR beidt vijf voorgeprogrammeerde arpeggiopatro-nen (de standaard UP, DOWN, ALT1, ALT2 en RANDOM), en u kunt er 216 gebruiker arpeggiopatro-nen mee programmeren en opslaan. Bij de fabrieksin-stellingen bevatten deze een brede variatie aan voorgeprogrammeerde gebruiker arpeggiopatronen ( VNL). U kunt een arpeggiopatroon dat u heeft gemaakt ook als gebruiker arpeggiopatroon opslaan (p.107).

In de Programmafunctie de arpeggiator gebruiken1 Druk op de [PROG] toets om in de Programma-

functie te komen, en selecteer een programma. (p.21 ‘Een programma selecteren en afspelen’).

Tijdens het selecteren van diverse programma’s zult u merken dat bij sommige programma’s de LED van de [ARP ON/OFF] toets oplicht. (p.30 ‘Ove-rige instellingen voor de arpeggiator’). Bespeel het keyboard van de TR en de arpeggio begint.Voor andere programma’s kunt u de [ARP ON/OFF] toets indrukken (de toets licht op) om de arpeggiator in te schakelen. Zodra u het keyboard bespeelt, beginnen de arpeggio’s te klinken.

2 Beweeg de regelaars of pas de parameters aan vol-gens de omschrijvingen in de volgende paragra-fen: ‘Instellingen die regelaars gebruiken’ en ‘Instellingen in het LCD venster’, om zo de manier waarop de arpeggio’s worden gespeeld te wijzi-gen.

Instellingen die regelaars gebruiken

Arpeggiator aan/uit Elke keer dat u op de [ARP ON/OFF] toets drukt,

wordt de arpeggiator in/uitgeschakeld.

Als deze functie is ingeschakeld, licht de toets op, en wordt het geselecteerde arpeggiopatroon afge-speeld zodra u het keyboard bespeelt.

Als u het programma of de combinatie schrijft, wordt de aan/uit status opgeslagen.

Het is mogelijk dat een arpeggio in een combinatie en song, afhankelijk van de arpeggiator A, B instel-lingen, niet begint zodra u op de [ARP ON/OFF] toets drukt om hem in te schakelen (p.29).

Het akkoord dat u op het keyboard heeft gespeeld, wordt als arpeggio (gebroken akkoord) weergegeven.

27

Page 34: KORG TR handleiding .pdf NL

2

Het arpeggiatortempo aanpassen1 Druk op de REALTIME CONTROLS [SELECT]

toets om de juiste ‘C’ LED te verlichten.

2 Draai aan de [TEMPO] draaiknop om het tempo aan te passen.

De ‘ =’ waarde rechts bovenin het LCD venster ver-andert. U kunt deze binnen een bereik van 40-240 instellen. De LED van de [SELECT] toets knippert op intervallen van een kwart noot ( ).Om het tempo in te stellen kunt u tevens de cursor-toetsen [ ], [ ], [ ], [ ] gebruiken om ‘ =’ te selecteren, met behulp van de cijfertoetsen [0]-[9] het tempo invoeren, en vervolgens op de [ENTER] drukken.Als alternatief kunt u de [VALUE] draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen gebruiken om het tempo in te stellen. Het tempo knippert op het aangegeven tempo.

Om het tempo in te stellen kunt u tevens op de [TIMBRE/TRACK] toets tikken (Tap Tempo).

Als u het programma schrijft, wordt de Tempo instelling opgeslagen.

De afspeelsnelheid van de arpeggio wordt beïn-vloed door de ‘Reso (Resolutie)’ instelling (1.1: Play, Arp. Play pagina, 6.1: Ed-Arp., Arpeg Setup pagina).

Als ‘MIDI Clock’ (GLOBAL 2.1: MIDI) op Exter-nal of Ext-USB is ingesteld, geeft het beeldvenster ‘ =EXT’ aan. Het tempo wordt met een extern MIDI apparaat gesynchroniseerd en het is niet mogelijk om het tempo op de TR aan te passen.

De lengte van de arpeggionoten aanpassen1 Druk op de REALTIME CONTROLS [SELECT]

toets om de juiste ‘C’ LED te verlichten.

2 Draai aan de [ARP-GATE] draaiknop om de duur van de geärpeggieerde noten aan te passen.

Als u de draaiknop naar links draait, verkort u de noten, en als u hem naar rechts draait worden de noten verlengd. Op de middenpositie (12 uur) wordt de nootlengte door de programmaparameter ‘Gate’ (6.1: Ed-Arp., Arpeg. Setup pagina) bepaald.

Als u het programma schrijft, wordt de instelling van de draaiknop opgeslagen.

Door gelijktijdig de REALTIME CONTROLS A-functie [4] (EG-RELEASE) draaiknop aan te pas-sen, kunt u het effect regelen.

De sterkte van de arpeggionoten aanpassen1 Druk op de REALTIME CONTROLS [SELECT]

toets om de juiste ‘C’ LED te verlichten.

2 Draai aan de [ARP-VELOCITY] draaiknop om de sterkte van de geärpeggieerde noten aan te passen.

Als u de draaiknop naar links draait, worden de noten zwakker, en als u hem naar rechts draait, wor-den de noten sterker. Op de middenpositie (12 uur)

wordt de velocity (aanslaggevoeligheid) door de programmaparameter ‘Velocity’ (6.1: Ed-Arp., Arpeg. Setup pagina) bepaald.

Als u het programma schrijft, wordt de instelling van de draaiknop opgeslagen.

Door gelijktijdig de REALTIME CONTROLS A-functie [1] (LPF CUTOFF), [2] (RESONANCE/HPF) en [3] (EG INTENSITY) draaiknoppen aan te passen, kunt u de toon effectief regelen.

Instellingen in het LCD venster Druk in PROG 1.1: Play op de [F3[ toets om de

Arp. Play pagina te selecteren.

Een arpeggiopatroon selecterenU kunt uit de voorgeprogrammeerde arpeggiopatro-nen P000-P004 en gebruiker arpeggiopatronen U000 (INT)-215 (gebruiker) een arpeggiopatroon selecteren. Bij de fabrieksinstellingen bevatten U000-199 een brede variatie aan voorgeprogrammeerde gebruiker arpeg-giopatronen (VNL).

Gebruik de [ ], [ ], [ ], [ ] cursortoetsen om ‘Pattern’ te selecteren, en gebruik de [VALUE] draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen om het arpeggiopatroon te selecteren. Gebruik de cijfer-toetsen om het patroonnummer in te voeren, en druk op de [ENTER] toets, als u een gebruiker wilt selecteren.

De timing waarde van de arpeggionoten wijzigenMet behulp van de ‘Reso (Resolutie)’ parameter in het LCD venster kunt u de timing waarde van de geärpeg-gieerde noten binnen een bereik van 3 – . Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om

‘Reso’ te selecteren, en gebruik de VALUE draai-schijf of de [INC]/[DEC] toetsen om de ruimte tus-sen de noten aan te geven.

Het octaafbereik waarin de arpeggio klinkt selecterenGebruik de ‘Octave’ optie in het LCD venster om het bereik van octaven waarin de arpeggio klinkt aan te geven (p. 104).

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘Octave’ te selecteren, en gebruik de VALUE draai-schijf of de [INC]/[DEC] toetsen om het bereik van octaven waarin de arpeggio klinkt aan te geven.

Een arpeggio afspelen in de volgorde van de tonen in het akkoord dat u heeft gespeeld U kunt selecteren of de noten van de arpeggio in de

8

Page 35: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

De

arpe

ggia

tor

gebr

uike

n te

rwijl

u s

peel

t

29

volgorde van de tonen in het akkoord dat u heeft gespeeld wordt afgespeeld (ongeacht de volgorde waarin u de noten daadwerkelijk heeft gespeeld) of in de volgorde waarin u de noten heeft gespeeld.

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om het ‘Sort’ aanvinkvakje te selecteren, en gebruik de VALUE draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen om de instelling te doen.

Aangevinkt: de arpeggio speelt elke noot in de volgorde van de toon af, ongeacht de volgorde waarin u de noten daadwerkelijk heeft gespeeld.Niet aangevinkt: de arpeggio speelt elke noot af in de volgorde waarin u de noten daadwerkelijk heeft gespeeld.

Ervoor zorgen dat de arpeggio, zelfs nadat u uw hand van het keyboard heeft gehaald, blijft spelenU kunt kiezen of de arpeggio, nadat u uw hand van het keyboard afhaalt, blijft spelen of dat de arpeggio stopt zodra u uw hand van het keyboard afhaalt.

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘Latch’ te selecteren, en gebruik de VALUE draai-schijf of de [INC]/[DEC] toetsen om de instelling te doen.

Aangevinkt: Zelfs nadat u uw hand van het key-board heeft afgehaald, blijft de arpeggio spelen.Niet aangevinkt: De arpeggio stopt zodra u uw hand van het keyboard haalt.

De arpeggiator met de timing van uw keyboard synchroniserenU kunt aangeven of de arpeggio begint te spelen, zodra u het keyboard bespeelt of dat hij altijd syn-chroon met het tempo van de MIDI klok speelt.

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘Key Sync.’ te selecteren, en gebruik de VALUE draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen om de instel-ling te doen.

Aangevinkt: Als u uw hand helemaal van het key-board afhaalt en vervolgens de eerste noot-aan speelt, begint het arpeggiopatroon vanaf het begin te spelen. Deze instelling is geschikt, als u in real-time speelt en de arpeggio vanaf het begin van de maat wilt laten afspelen.Niet aangevinkt: De wordt altijd met het tempo van de MIDI klok gesynchroniseerd.

Ervoor zorgen dat zowel de arpeggionoten als de noten die u speelt hoorbaar zijn Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om

het ‘Keyboard’ aanvinkvakje te selecteren, en gebruik de VALUE draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen om de instelling te doen.

Aangevinkt: Zowel de noten die u op het keyboard speelt als de noten die de arpeggiator speelt zijn hoorbaar.Niet aangevinkt: Alleen de arpeggionoten zijn hoorbaar.

Tijdens het spelen in de Combina-tiefunctie de arpeggiator gebrui-kenIn de Combinatiefunctie biedt de TR duale arpeggia-tors, waarmee u gelijktijdig twee arpeggiopatronen kunt gebruiken.

1 Druk op de [COMBI] toets om in de Combinatie-functie te komen, en selecteer een combinatie. (p.23 ‘Een combinatie selecteren en afspelen’).

Tijdens het selecteren van diverse combinaties zult u merken dat bij sommige combinaties de LED van de [ARP ON/OFF] toets oplicht. (p.30 ‘Overige instellingen voor de arpeggiator’). Zodra u het key-board van de TR bespeelt, begint de arpeggio.Voor andere combinaties kunt u de [ARP ON/OFF] toets indrukken (de toets licht op) om de arpeggia-tor in te schakelen.

2 Beweeg de regelaars of pas de parameters aan vol-gens de omschrijvingen in de vorige paragraaf ‘Instellingen die regelaars gebruiken’ en de vol-gende paragraaf ‘Instellingen in het LCD venster’, om zo de manier waarop de arpeggio’s worden gespeeld te wijzigen.

De [ARP ON/OFF] toets en de REALTIME CON-TROLS C-functie [TEMPO], [ARP-GATE] en [ARP-VELOCITY] draaiknoppen gelden voor zowel arpeggiator A als B. Als de combinatie wordt geschreven, wordt hun status opgeslagen.

Instellingen in het LCD venster Druk in COMBI 1.1: Play, op de [F4] toets om de

Arp. Play A pagina te selecteren, en de instellin-gen voor arpeggiator A te maken.

Druk in COMBI 1.1: Play, op de [F5] toets om de Arp. Play B pagina te selecteren, en de instellingen voor arpeggiator B te maken.

Selecteren welke arpeggiator(s) worden gebruiktGebruik de ‘Arpeggiator Run’ aanvinkvakjes om aan te geven van welke arpeggiator(s) u gebruik wilt maken. De arpeggiators die hier worden aangevinkt zijn in gebruik, als de [ARP ON/OFF] toets is inge-schakeld.De arpeggiator speelt echter alleen een timbre af, als de tabel die naast de aanvinkvakjes wordt weergegeven arpeggiator A of B aan een Timbre 1-8 toewijst. Deze instellingen worden in de COMBI 6.1: Ed-Arp., Setup pagina ‘Assign’ gemaakt (p.105).

Arpeggiator-A, Arpeggiator-BVoor elke arpeggiator A en B, kunt u ‘Pattern’, ‘Reso (Resolutie), ‘Octave’, ‘Sort’, ‘Latch’, ‘Key Sync’ en ‘Key-board’ instellingen maken. (p.28)

Page 36: KORG TR handleiding .pdf NL

3

De structuur van een gebruiker controlerenLaten we bekijken hoe combinatie C053: Echo Jamm is opgebouwd.

1 Selecteer combinatie C053: Echo Jamm, en bekijk de Arp. Play A pagina en de Arp. Play B pagina.

• Zoals u rechts bovenin de ‘Timbre Assign’ tabel kunt zien, is Arpeggiator A aan timbre 4 en 8 toegewezen, en is arpeggiator B aan timbre 2 toegewezen. Als u het keyboard bespeelt, speelt het U119 (INT): Dr-BigBeats 2 arpeggiopatroon de B084: Drum’n’Bass Kit van timbre 4 af. Het U039 (INT): Gt-Stab Rhythm arpeggiopatroon speelt het programma B108: Funkin’ Guitar van timbre 2 af.

• Als u ‘Arpeggiator Run A’ of ‘Arpeggiator Run B’ uitvinkt, stopt de arpeggiator die niet is aangevinkt.Als u het vakje nogmaals aanvinkt en het keyboard bespeelt, begint de arpeggiator weer te spelen.

• Als u de COMBI 6.1: Ed-Arp., Zone pagina bekijkt, ziet u dat de A toetsen ‘Btm’ en ‘Top’ zo zijn ingesteld, dat arpeggiator A alleen voor de toetsen vanaf B3 en lager functioneert, en dat de B ‘Top toets’ en ‘Bottom toets’ zo zijn ingesteld, dat arpeggiator B alleen vanaf C4 en hogere toetsen functioneert.

Overige arpeggiatorinstellingenU kunt tevens de ‘Gate’, ‘Velocity’, ‘Swing’ en ‘Scan Zone’ instellen. Deze parameters worden in PROG 6.1: Ed-Arp, COMBI 6.1: Ed-Arp ingesteld (p. 104).

De arpeggiator aan programma’s of combinaties verbindenU kunt aangeven of de arpeggiatorinstellingen die in een programma of combinatie zijn geschreven ook worden geselecteerd als u van programma of combina-tie wisselt of dat de arpeggiatorstatus bij het wisselen van programma of combinatie niet wijzigt.Bij de fabrieksinstellingen is de eerste optie geselec-teerd. Gebruik de tweede optie, als u wilt dat hetzelfde arpeggiopatroon blijft spelen en alleen het program-mageluid wilt wijzigen. Deze instelling wordt gemaakt in ‘Auto Arp.’(GLOBAL 1.1: System, Basic).

Een gebruikerarpeggiopatroon makenU kunt door u gemaakte arpeggiopatronen in U000 (INT) – 215 (gebruiker) opslaan.U kunt ze maken in GLOBAL 6.1: Arp.Pattern (p.108).

0

Page 37: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Afs

pele

n m

et d

e RP

PR (r

ealti

me

patr

oon

wee

rgav

e/op

nam

e) fu

nctie

Snel

le s

tart

Afs

pele

n m

et d

e RP

PR (r

ealti

me

patr

oon

wee

rgav

e/op

nam

e) fu

nctie

Afspelen met de RPPR (realtime patroon weergave/opname) functie

De Sequencerfunctie van het instrument biedt een RPPR (realtime patroon weergave/opname) functie.

Met behulp van de RPPR functie kan elke noot van het keyboard aan een van patroon of gebruiker patroon en een spoor dat het toegewezen patroon afspeelt worden toegewezen. Vervolgens kunt u eenvoudigweg een noot spelen om het toegewezen patroon in realtime af te spelen (en, indien gewenst, op te nemen). (Het interne geheugen biedt al voorgeprogrammeerde patronen die geschikt zijn om door het drumspoor afgespeeld te worden).

Hieronder leggen we uit hoe u met behulp van de RPPR functie een demo song kunt afspelen.

1 Laad de demo song gegevens, volgens de beschrij-ving in ‘Demo afspeelgegevens laden’ (p. 19).

2 Druk op de [SEQ] toets (de toets licht op) om naar de Sequencerfunctie te gaan, en ga naar de SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina.

3 Selecteer 001:Midnight Sun bij ‘Song Select’.

Selecteer de song volgens de beschrijving onder ‘In de Sequencerfunctie een demo song selecteren en afspelen’ (p. 19).

4 Zorg ervoor dat het RPPR vakje is aangevinkt.

Aangevinkt: De aangegeven RPPR (in SEQ 5.1:PPPR, RPPR Setup aangegeven) is ingeschakeld.Niet aangevinkt: RPPR is uitgeschakeld. Het appa-raat functioneert zoals normaal in de Sequencer-functie.

5 Druk op een toets.

Het patroon dat aan de betreffende toets is toegewe-zen wordt afgespeeld. In sommige gevallen blijft het patroon spelen als u uw hand van het keyboard afhaalt. U kunt de weergave stoppen door ofwel de toets nogmaals in te drukken of door een toets in het gebied van C2 en lager in te drukken.

Afbreektoetsen:Als u een toets binnen het bereik van C1-C2 speelt, stopt het patroon dat op dat moment wordt afge-speeld.

Patroon toewijsbaar:Er kan aan elk van de 72 toetsen binnen het bereik van C#2-C8 worden toegewezen. Als u niets aan een toets toewijst, kunt u deze gebruiken om gewoon te spelen.

Door voor elke toets een ander patroon en spoor aan te geven kunt u, zoals in het voorbeeld in de onder-staande diagram is weergegeven, ervoor zorgen dat één toets een drumpatroon, een andere toets een bas-frase en weer een andere toets gitaarakkoorden afspeelt.

Pattern P000 Track01 (Drums Program)Pattern U000 Track02 (Bass Program)Pattern P001 Track01 (Drums Program)Pattern U001 Track02 (Bass Program)Pattern U002 Track03 (Guitar Program)

88 Keys

76 Keys61 Keys

Shutdown KeysC-1 ... C2

Pattern AssignableC#2 ... C 8

C-1 G9

31

Page 38: KORG TR handleiding .pdf NL

3

2

Eenvoudige programmabewerking

Met behulp van de uitvoeringsbewerker en de realtime regelaars kunt u op eenvoudige en intuïtieve wijze het geluid van een programma aanpassen.De term programmabewerking verwijst naar het pro-ces waarbij de parameters waaruit een programma bestaat worden aangepast, om zo het geluid aan te pas-sen of de regelaar of effect instellingen etc. te wijzigen.

In PROG 2.1: Ed-Basic – 7.2: kunt meer gedetail-leerde bewerkingen uitvoeren.

Uitvoeringsbewerking (Perfor-mance Edit)Met behulp van de acht schuiven van de uitvoerings-bewerker kunt u algemene aanpassingen aan het geluid maken. Als u een schuif beweegt, worden er tegelijkertijd meerdere programmaparameters aange-past.

1 Druk op de [PROG] toets (de toets licht op) om in de Programmafunctie te komen.

2 Druk op de [F2] (‘P.Edit’) toets.

De Perform. Edit pagina verschijnt.

3 Selecteer het programma.

4 Gebruik de uitvoeringsbewerker om het geluid aan te passen (PG p.3).

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om de gewenste uitvoeringsbewerking schuif te selecteren, en gebruik de VALUE regelaar om de instelling aan te passen.

Druk, als u de waarde op zijn beginwaarde wilt terugzetten, op de cijfertoets [0], en druk vervol-gens op de [ENTER] toets, om zo de vorige instel-ling te herstellen.

Octave: Geeft de octaafinstelling aan.Pitch Stretch: Past gelijktijdig de transoneer een steminstellingen van de oscillator aan. Hiermee kunt u, zonder het karakter van het oorspronkelijke geluid te verliezen, een variatie aan tonale wijzigin-gen voortbrengen.

Dit is vooral effectief voor akoestische pro-gramma’s, zoals gitaar, bas of piano. Selecteer diverse programma’s en probeer het uit.

OSC Balance: Past de niveaubalans tussen oscilla-tor 1 en 2 aan.

Voor programma’s waarvan de ‘Mode (Oscillator

functie)’(PROG 2.1: Ed-Basic, Prog Basic pagina) instelling op Single staat, is oscillator 2 niet hoor-baar. Alleen het niveau van oscillator 1 wordt gewijzigd. Voor een Drumprogramma heeft deze uitvoeringsbewerker geen effect.

Amp Level: Geeft het versterkerniveau aan. Hier-mee past u het volume van het gehele programma aan.Attack Time: Geeft de attack tijd van de filter EG en versterker EG aan. Hiermee past u de snelheid van de attack, vanaf noot-aan, aan.

Om het effect van de Attack tijd aanpassing te maximaliseren worden de startniveau, Attack niveau, startniveau modulatie en Attack tijd modulatie parameters van de versterker ook aan-gepast.

Decay Tijd: Geeft de decay tijd en slope tijd van de filter EG en versterker EG aan.IFX Balance: Deze past de ‘W/D (Wet/Dry’ (nat/droog) balans van alle effecten tegelijkertijd aan.MFX Balance: Deze past de Return 1 en 2 parame-ters van de master effecten tegelijkertijd aan.

Afhankelijk van de instellingen van de program-maparameters, kan het zijn dat het effect niet waarneembaar is.

5 Als u het aangepaste geluid wilt opslaan, selec-teert u het gebruiker menucommando ‘Write Pro-gram’, en schrijft u het programma. (p.43)

Als u het programma schrijft, is het een goed idee om de naam te wijzigen.

Druk op de [REC/WRITE] toets en druk vervol-gens op de [F8] toets, als u het programma met gebruik van hetzelfde programmanummer wilt overschrijven.

De bewerkte inhoud gaat verloren, als u een ander programma selecteert of zonder op te slaan de stroomtoevoer uitschakelt.

Realtime regelaarsDe REALTIME CONTROLS [1]-[4] draaiknoppen kunnen worden gebruikt om parameters als de filter cutoff frequentie, de versterker en filter EG, het volume, de portamento tijd, de pan, de pitch LFO en het master effect verstuurniveau etc. aan te pas-sen. ( p.25)U kunt tevens de arpeggiatorinstellingen aanpas-sen. (p.27)

Als CC#70-79 aan de REALTIME CONTROLS A-functie of B-functie zijn toegewezen, kunt u het geluid dat door draaiknop [1]-[4] wordt bewerkt met behulp van de Program Write opgeslagen (p.43). In de C-functie kunnen ook arpeggiator-gerelateerde instellingen worden opgeslagen.

Page 39: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Eenv

oudi

ge c

ombi

natie

bew

erki

ng

Eenvoudige combinatiebewerking

Een combinatie is een set met meerdere (maximaal acht) programma’s, waarmee u complexe geluiden kunt maken, die niet door een enkel programma kun-nen worden voortgebracht.De term combinatiebewerking verwijst naar het pro-ces waarin het geluid van een combinatie wordt aange-past, door het programma dat voor elk timbre is geselecteerd aan te passen of het keyboard bereik en het velocity (aanslaggevoeigheid) bereik aan te passen of door de controller en effectinstellingen aan te pas-sen.

U kunt een combinatie bewerken in COMBI 2.1: Ed-Prog/Mix-7.2: Ed-MasterFX, maar u kunt ook in COMBI 1.1: Play de instellingen voor ‘Program Select’, ‘Pan’ en ‘Volume’ aanpassen.

Een voorbeeld van bewerkingTer illustratie laten we hieronder zien hoe u wat een-voudige bewerkingen op Bank C064: Modern Piano toepast.

1 Druk op de [COMBI] toets (de toets licht op) om in de Combinatiefunctie te komen.

2 Selecteer Bank C064: Modern Piano.

Deze combinatie legt de programma’s van timbre 1 en timbre 2 over elkaar heen (ze zijn gelijktijdig hoorbaar). Timbre 1 speelt C001: Attack Piano, een piano met een scherpe attack. Timbre 2 speelt D017: Vintage EP, een klassieke elektrische piano. Deze twee programma’s worden in lagen over elkaar heen gelegd, om zo een pianogeluid voort te bren-gen dat u wellicht in diverse contexten al eens heeft gehoord.

Een timbre bevat zowel een programma als diverse parameters die dat programma regelen. Een combinatie kan maximaal acht van deze tim-bres gebruiken.

Het programma van een timbre selecteren3 Selecteer de Prog pagina.

Druk op de [F2] (‘Prog’) toets. U kunt nu de pro-gramma’s van timbre 1-8 aangeven.

4 Laten we nu het programma van timbre 2 in een ander programma wijzigen.

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om voor timbre 2 ‘Program Select’ te selecteren (deze optie wordt gemarkeerd).

Als u de [TIMBRE/TRACK] toets ingedrukt houdt en op de dichtstbijzijnde [F1]-[F8] toets drukt, kunt u het programma van een timbre direct selecteren. U kunt op dezelfde wijze de pan of het volume selecteren.

Selecteer in dit voorbeeld D003: Legato Strings. Dit is een gelaagde combinatie met piano en een rijke strijksectie. Druk dan achtereenvolgens op de [D] toets, de [3] toets en de [ENTER] toets.

Als alternatief kunt u het programma van een tim-bre op basis van de categorie selecteren.

Kies voor ‘Program Select’ en druk op de [CATE-GORY] toets.

Het dialoogvenster waarin u op basis van Categorie kunt selecteren verschijnt.

Gebruik de [F1] (‘ ’), [F2] (‘ ’), [F3] (‘ ’) en [F4] (‘ ’) toetsen om de gewenste categorie te selecteren. Als u bijvoorbeeld in plaats van de 00: Keyboard categorie die in het bovenste venster wordt weergegeven strijkprogramma’s wilt selecteren, drukt u drie maal op de [F2] ( ’) toets om 03: Strings te selecteren. U kunt de cursor-toetsen [ ], [ ] gebruiken om achtereenvolgens strijkprogramma’s te selecteren. Druk, als u tevreden bent met het geselecteerde pro-gramma, op de [F8] (‘OK’) toets om uw selectie te voltooien.

Timbre 1 Timbre 2

“Program Select”

33

Page 40: KORG TR handleiding .pdf NL

3

Het programmageluid van slechts één timbre beluisteren. Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het

gebruikersmenu te gaan, en druk op de [F7] toets om ‘Solo Selected Timbre’ te selecteren. Druk op de [F8] (‘OK’) toets.

U hoort nu alleen het programmageluid van het timbre dat op dit moment is geselecteerd. Het onderste gedeelte van het LCD venster geeft Solo aan.

Selecteer nogmaals ‘Solo Selected Timbre’ en druk nogmaals op de [F8] (‘OK’) toets, als u deze instel-ling wilt annuleren.

De stereolocatie van het geluid aanpassen5 Selecteer de Mixer pagina.

Druk op de [F3] (‘Mix’) pagina. Hier kunt u van tim-bre 1-8 de pan en het volume aanpassen.

6 Pas bij ‘Pan’ de stereolocatie van timbre 2 aan.

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om de ‘Pan’ (gemarkeerd) van timbre 2 te selecteren.Gebruik de VALUE regelaar om de waarde te wijzi-gen.Een instelling van C064 is midden, L001 is uiterst links en R127 is uiterst rechts. Als u deze parameter op RND instelt, schakelt de stereolocatie bij elke noot die wordt gespeeld willekeurig tussen links en rechts.

Het volume aanpassen.7 Pas het ‘Volume’ van timbre 2 aan.

Gebruik de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om het ‘Volume’ (gemarkeerd) van timbre 2 te selecteren.Gebruik de VALUE regelaar om de waarde te wijzi-gen.

Het volume aanpassen met behoud van de volu-mebalans tussen de timbres Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het

gebruikersmenu te gaan, en druk op de [F7] toets om ‘Hold Balance’ te selecteren. Druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Het bovenste gedeelte van het LCD venster geeft ‘Hold Bal.’ aan.

Als u de ‘Volume’ waarde van een willekeurig tim-bre wijzigt, wordt het volume van alle overige tim-bres ook gewijzigd, zodat de volumebalans van het moment waarop u de Hold Balance instelling heeft aangevinkt heeft behouden blijft.Selecteer nogmaals ‘Hold Balance’ en druk nog-maals op de [F8] (‘OK’) toets, als u deze instelling wilt annuleren.

De combinatie schrijven8 Als u het geluid dat u heeft aangepast wilt

opslaan, selecteert u het gebruiker menucom-mando ‘Write Combination’ om de combinatie te schrijven. p.43)

Als u de combinatie programma schrijft, is het een goed idee om de naam te wijzigen.

Druk op de [REC/WRITE] toets en druk vervol-gens op de [F8] toets, als u de combinatie met gebruik van hetzelfde combinatienummer wilt overschrijven.

De bewerkte inhoud gaat verloren, als u een andere combinatie selecteert of zonder hem opslaan de stroomtoevoer uitschakelt.

4

Page 41: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Sam

plin

g (e

en s

ampl

e op

nem

en)

35

Sampling (een sample opnemen)

Als de EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd (los ver-krijgbaar), kunt u 48 kHz 16 bit stereo samples opne-men. U kunt gesamplede geluiden in een programma, combinatie of song gebruiken.

Hieronder beschrijven we het proces van het doen van sampling instellingen, het opnemen van de daadwer-kelijke sample, het opslaan ervan en de conversie van een multisample tot een programma. We leggen tevens uit hoe een sample, zoals een drumfrase, herhaaldelijk kan worden afgespeeld. Voor overige procedures en meer gedetailleerde beschrijvingen, zie p.88 en PG p.89.

Om de onderstaande stappen uit te kunnen voe-ren, dient de EXB-SMPL optie te zijn geïnstalleerd. (PG p.260)

Een geluid samplen en als ‘one-shot’ afspelen

1. Sluit een microfoon aan en maak de invoerinstellingen1 Schakel de stroomtoevoer uit. Zet het apparaat

vervolgens weer aan.

Als u de stroomtoevoer uitschakelt, worden alle samplegegevens die niet zijn opgeslagen gewist. Als u bepaalde samplegegeven wilt bewaren, dient u ze eerst op te slaan.

In deze uitleg wordt ervan uitgegaan dat u begint vanaf de oorspronkelijke toestand bij het inschake-len van de stroomtoevoer.

2 Sluit op de AUDIO INPUT 1 jack op het achterpa-neel van de EXB-SMPL een microfoon aan.

Zet de AUDIO INPUT [MIC/LINE] schakelaar op de MIC stand, en zet de [LEVEL] draaiknop in het midden.

3 Druk op de [SAMPLING] toets om in de Samplin-gfunctie te komen.

Als de EXB-SMPL optie niet is geïnstalleerd, geeft het beeldvenster ‘No Sampling Upgrade Installed’ (er is geen sampling upgrade geïnstalleerd) aan, en is het niet mogelijk om deze functie te gebrui-ken.

4 Druk op de [F3] (‘In/Pref’) toets om de SMPL 1.1:

Recording, Input/Pref pagina te selecteren.

5 Stel in het Input1 gedeelte ‘BUS’ op L/R in. Hier-mee geeft u aan op welke bus de AUDIO INPUT 1 jack wordt ingevoerd.

Zorg ervoor dat het Input 1 niveau (‘Lvl’) op 127 staat, en de ‘Pan’ op L000.

Wees ervan bewust dat, als u de ‘Bus’ van Off (uit) verandert in L/R of IFX, het volumeniveau naar de AUDIO L/MONO en R jacks of de koptelefoon abrupt verhoogd kan worden.

2. Het opnameniveau instellen1 Spreek in de microfoon op het volume dat u voor

de opname gaat gebruiken.

Draai, als het beeldvenster ‘ADC OVER!’(AD con-vertor invoer overload!) aangeeft, de [LEVEL] draaiknop op het achterpaneel richting minimum om het niveau op geschikte wijze aan te passen.

Voor de ideale geluidskwaliteit, dient het niveau net iets lager te zijn dan het niveau waarop de ‘ADC OVER!’ melding verschijnt (d.w.z., het hoogste niveau dat geen overload veroorzaakt).

2 Druk op de [REC/WRITE] toets.

Spreek in de microfoon op het volume dat u voor de opname gaat gebruiken.De niveaumeter geeft het inkomende volume weer.

Gebruik, als het beeldvenster ‘CLIP!’ weergeeft, de VALUE regelaar om de ‘Recording Level’ schuif (die zich rechts in het beeldvenster bevindt) van de +0.0 instelling naar een geschikt niveau te verlagen.

3 Druk, als u klaar bent met het maken van instel-lingen, op de [REC/WRITE] toets.

De opnamemethode aangeven (Auto)1 Selecteer het ‘Auto Loop On’ aanvinkvakje, links-

onder in de SMPL 1.1: Recording Input/Pref pagina, en druk op de [DEC] toets om deze uit te vinken.

2 Druk op de [F2] (‘Rec’) toets om de SMPL 1.1:

MICROFOON

EXB-SMPL

Page 42: KORG TR handleiding .pdf NL

3

6

Recording, Recording pagina te selecteren.

3 Stel in REC Setup de ‘Mode (REC Mode)" op ‘Auto’ en de ‘Threshold’ op –30 in.

Bij deze instelling begint de opname automatisch zodra de geluidsinvoer in de opnameklaar toestand –30 dB of hoger bereikt. Stel de ‘Pre Trigger’ in op 5 ms.

Bij deze instelling begint de sample opname 5 ms eerder dan (oftewel, direct voor) de sampling daad-werkelijk wordt getriggerd, zodat het eerste begin van het geluid niet verloren gaat.

Als alternatief voor de Auto instelling van de ‘Mode (REC Mode)’ kunt u deze op Manual instellen, en handmatig een opname maken. (p.39)

4 Stel in Sample Setup ‘Mode (Sampling Mode)’ op L-Mono in.

Bij deze instelling wordt er een mono sample gemaakt van het interne L kanaal.

4. Een multisample en indexen maken1 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets om de SMPL 1.1

Recording, Sample pagina te selecteren.

Direct nadat de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, wordt 000 als de multisample ‘MS’ geselecteerd.

Gebruik, als u een nieuwe multisample wilt maken, de cijfertoetsen om het nummer van de multisample die u wilt maken in te voeren, en druk op de [ENTER] toets.

2 Stel ‘Orig.K (Oorspronkelijke toon)’ en ‘TopK (Hoogste toon)’ op C2 in.

Als u de toon die door ‘Orig.K’ wordt aangegeven speelt, wordt de sample afgespeeld op dezelfde toonhoogte als waarop hij is gesampled.

Door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en op de C2 toets te drukken kunt u deze instelling gemakkelijk maken.

3 Druk op de [F3] (‘In/Pref’) toets om naar de SMPL 1.1: Recording, Input/Pref pagina te gaan.

4 Stel Create ‘Range (Zonebereik)’ op 001 in.

Als u een nieuwe index aanmaakt, wordt de breedte van de zone op één toon ingesteld.

5. Een sample opnemen1 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets om naar de SMPL

1.1: Recording, Sample pagina te gaan.

2 Druk op de REC/WRITE toets.Druk op de [START/STOP] toets om in de opna-meklaar te komen. Spreek het woord dat u wilt samplen in. (Voor-beeld: ‘Met’)

De opname begint, zodra de invoer het ‘Threshold’ (drempel) niveau overschrijdt.

Druk, als u klaar bent met inspreken, op de [START/STOP] toets om het samplen te stoppen.

Er is nu een sample gemaakt. De sample die u heeft opgenomen wordt automatisch aan “SMPL” toege-wezen.

U kunt het gesamplede geluid beluisteren door de ‘Orig.K’ noot te spelen of door op de [AUDITION] toets te drukken.

3 Druk op de [F6] (‘CREATE’) toets om een nieuwe index aan te maken.

4 Druk op de REC/WRITE toets.Druk op de [START/STOP] toets.Spreek het woord dat u wilt samplen in. (Voor-beeld: ‘De’).Druk, als u klaar bent met inspreken, op de [START/STOP] toets om het samplen te stoppen.

5 Herhaal stap 3 en 4 om nog meer samples op te nemen.

(Bijvoorbeeld: ‘TR’, ‘Is’, ‘Samplen’, ‘Zo’, ‘Eenvou-dig’)

6 Speel achtereenvolgende noten op het keyboard.

Speel een chromatische toonladder omhoog, waar-bij u op de C2 toets begint. De samples die u heeft opgenomen, worden één voor één afgespeeld.(In dit voorbeeld, wordt ‘Met De TR Is Samplen Zo Eenvoudig’ afgespeeld, als u opeenvolgend noot C2 tot en met F#2 speelt.

Tijdens het samplen het invoeg-effect gebruiken1 Stel in stap 5 van de voorgaande paragraaf ‘1. Een

microfoon aansluiten en invoerinstellingen maken’ de Input1 ‘Pan’op C064 en de ‘BUS’ op IFX

--

Page 43: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Sam

plin

g (e

en s

ampl

e op

nem

en)

in.

2 Druk op de [MENU] toets om naar het PAGINA-MENU te gaan.

Druk op de [F7] (‘IFX’) toets, en vervolgens op de [F8] (‘Open’) toets.

De SMPL 7.1: Insert Effect, Setup pagina verschijnt.

3 Selecteer ‘Insert Effect’, gebruik de cijfertoetsen om 52 in te voeren, en druk op de [ENTER] toets om 52: Rev Hall te bevestigen.

Selecteer ‘IFX On/Off’ en druk op de [INC] toets om deze in te schakelen.

4 Spreek in de microfoon, en controleer of er Reverb op het geluid is toegepast.

In de IFX pagina kunt u de effectinstellingen aan-passen ([F4] toets).

5 Druk, nadat u op de [EXIT] toets heeft gedrukt, op de [F2] (‘Rec.’) toets om naar de SMPL 1.1: Recor-ding, Recording pagina te gaan.

6 Stel bij Sample Setup ‘Mode (Sample Mode)" op Stereo in.

Nu kan het geluid van de interne LR kanalen in ste-reo worden gesampled.

7 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets, en druk vervol-gens op de [F6] (‘Create’) toets om een nieuwe index aan te maken.

8 Druk op de REC/WRITE toets.Druk op de [START/STOP] toets, en spreek de woorden die u wilt samplen in.

De opname begint afhankelijk van de aangegeven ‘Threshold’ instelling.

Druk op de [START/STOP] toets om de opname te stoppen.

9 Bespeel het keyboard.

Als u op de ‘Orig.K’ noot of de [AUDITION] toets te drukt, wordt het gesamplede geluid weergegeven.

Aan de sample of multisample een naam toewijzenMet behulp van de TR kunt u maximaal 4000 samples en 1000 multisamples maken (beperkt door de hoe-veelheid geheugen). Het is een goed idee om namen zo toe te wijzen dat u afzonderlijke samples en multi-samples kunt onderscheiden.

Een naam aan een multisample toewijzen1 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets om naar de SMPL

1.1: Recording, Sample pagina te gaan.

2 Selecteer ‘MS’, en gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de multisample die u een naam wilt geven te selecteren.

3 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan, gebruik de [F7] toets om ‘Rename MS’ te selecteren, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster.

Druk op de [F5] (‘Name’) toets om het tekstdia-loogvenster weer te geven, en wijs de naam SAMPL_Demo toe.

Druk op de [F1] (‘Clear’) toets.Voer het eerste teken in. Gebruik de [VALUE] draai-schijf en de [INC]/[DEC] toetsen of de [ ], [ ], [ ], [ ] toetsen om ‘S’ te selecteren.Voer het tweede teken in. Druk op de [F6] toets. Gebruik de [VALUE] draaischijf en de [INC]/[DEC] toetsen of de [ ], [ ], [ ], [ ] toetsen om ‘M’ te selecteren.Herhaal deze stappen om alle tekens in te voeren, en druk vervolgens tweemaal op de [F8] (‘OK’) toets. (p.44).

Bij een stereo multisample is er aan het eind van de nam en –L en –R weergegeven, wat betekent dat u 14 tekens kunt invoeren. (De –L en –R zijn vast). U kunt voor een mono multisample maxi-maal 16 tekens invoeren. Dit is geldt ook voor samples.

Een naam aan een sample toewijzen1 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets om naar de SMPL

1.1: Recording, Sample pagina te gaan.

2 Selecteer ‘Index’, en gebruik de [INC]/[DEC] toet-

37

Page 44: KORG TR handleiding .pdf NL

3

sen om de sample die u een naam wilt geven te selecteren.

Selecteer in dit voorbeeld ‘Index’ 001.

Hoewel het ook mogelijk is om bij ‘SMPL’ een sample te selecteren, dient u ‘Index’ te gebruiken om een sample te selecteren, aangezien de sample die aan elke afzonderlijke index is toegewezen kan veranderen.

3 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan, gebruik de [F7] toets om ‘Rename SMPL’ te selecteren, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Druk, als het dialoogvenster verschijnt, op de [F5] (‘Name’) toets om naar het tekstdialoogvenster te gaan, en wijs de gewenste samplenaam toe. (Bij-voorbeeld: ‘It’s’)Zie stap 3 van ‘Aan een multisample een naam geven’.

4 Selecteer ‘Index’, selecteer de volgende sample waaraan u een naam wilt toewijzen, en gebruik het gebruiker menucommando ‘Rename SMPL’ om aan die sample een naam toe te wijzen.

Samplegegevens opslaanZo kunt u een sample of multisample die u heeft gemaakt opslaan.

Zodra u de stroomtoevoer uitschakelt, gaan alle samples en multisamples in de TR verloren.

1 Plaats een SD kaart in de sleuf. Controleer als alternatief of een SCSI apparaat dat is aangesloten goed is ingesteld.

2 Druk op de [MEDIA] toets om de Mediafunctie te selecteren.

3 Druk op de [F2] (‘Save’) toets.

4 Gebruik, als u de gegevens op een ander apparaat wilt opslaan, de mediaselectie instelling (Media:) om het apparaat waarop u de gegevens wilt opslaan te selecteren.

5 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan, en gebruik de [F7] toets om ‘Save Sampling Data’ te selecteren. Druk op de [F8] (‘OK’) toets om het volgende dialoogvenster weer te geven.

6 Druk op de [F5] (‘Name’) toets om naar het tekst-dialoogvenster te gaan, wijs de bestandsnaam SMPL_DM1 toe, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

7 Zorg ervoor dat u bij het ‘To:’ veld All heeft gese-lecteerd, en druk op de [F8] (‘OK’) toets om de gegevens op te slaan.

Zodra het opslaan is voltooid, wordt er in mappen, samen met .KMP en .KSF bestanden, een bestand met een .KSC extensie opgeslagen. Zie PG p.147 ‘Over PCM databestanden van Korg formaat’ voor details over elk bestand.

Een multisample in een pro-gramma omzettenU kunt een multisample die u heeft gemaakt in een programma omzetten (convertoren). Door de gegevens tot een programma te convertoren, kunt u een sample of multisample die u in de Samplingfunctie heeft gebruikt in de Programmafunctie, Combinatiefunctie of Sequencerfunctie gebruiken.

1Maak een multisample. (p.36)

2 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets om naar de SMPL 1.1: Recording, Sample pagina te gaan.

3 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan.

Druk op de [F7] toets om ‘Conv.To Prog’te selecte-ren, en druk vervolgens op de [F8] (‘OK’) toets.

Het volgende dialoogvenster verschijnt.

4 Selecteer in het ‘To:’ veld het programma waar de gegevens naartoe worden geconverteerd.

Bank D127 bevat geïnitialiseerde programma’s. We raden u aan om dit programma te gebruiken.

Als u het Convert commando uitvoert, wordt het programma op de plaats van de conversiebestem-ming overschreven en door het geconverteerde programma vervangen.

5 Stel de ‘Use Destination Program Parameters’ instelling in.

Vink deze ten behoeve van dit voorbeeld uit. Als u de conversie uitvoert terwijl deze instelling is uitge-vinkt, wordt het programma gemaakt met het geluid dat in de Samplingfunctie hoorbaar was.

Kopieer het betreffende programma, voordat u

8

Page 45: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Sam

plin

g (e

en s

ampl

e op

nem

en)

deze functie uitvoert, naar bank D127, als u de programmaparameters van een voorgeprogram-meerd programma wilt gebruiken. Gebruik het ‘To:’ veld om het programma te selecteren, en vink voor het uitvoeren van de conversie ‘Use Destina-tion Program Parameters’ aan. Als u echter een stereo multisample wilt conver-toren, terwijl ‘Use Destination Program Parame-ters’ is aangevinkt, dient u, voor het uitvoeren van de conversie, voor het programma dat als conver-siebestemming dient (‘To:’) de ‘Mode (Oscillator functie’) op Double in te stellen.

6 Druk, indien nodig, op de [F5] (‘Name’) toets om naar het tekstdialoogvenster te gaan, wijs een pro-grammanaam toe.

Druk op de [F8] (‘OK’) toets. U wordt door een dia-loogvenster om bevestiging gevraagd. Druk nog-maals op de [F8] (‘OK’) toets om de conversie te starten.

7 Beluister het geconverteerde programma.

Ga naar de Programmafunctie, selecteer het pro-gramma (D127), en bespeel het keyboard om het geluid te horen.

De geconverteerde programma instellingen wor-den automatisch in het interne geheugen opgesla-gen. Echter, zodra u de stroomtoevoer uitschakelt, gaan de samplegegevens die u heeft gemaakt ver-loren. Om het geluid van uw programma, na het uit en weer aanzetten van het apparaat, te kunnen reproduceren, dient u eerst de samplegegevens in te laden die eerder in de Mediafunctie zijn opge-slagen. Tijdens het inladen hiervan, is het het best om ‘.KSC Allocation’ op Clear in te stellen. Het is een goed idee om bij het opslaan ‘Save All’ te selecteren (PG p.152), zodat tegelijk met het geconverteerde programma de samples en multi-samples worden opgeslagen, en deze gegevens vervolgens allemaal in te laden. ( PG p.143, 147).

Een drumfrase samplen en loopenZo kunt u een drumfrase (of soortgelijke frase) van een audio CD samplen, en de weergave loopen.U dient een drumritme loop sample te maken. In eerste instantie is het een goed idee om te beginnen met een ritmische loop sample die een eenvoudig ritme heeft. Ter illustratie maken we hier een sample van één maat van een 140 BPM drumfrase in vierkwartsmaat.

1. Sluit uw externe geluidsinstallatie aan en maak de invoerinstellingen

1 Schakel de stroomtoevoer uit. Schakel deze ver-volgens weer in.

Als u de stroomtoevoer uitschakelt, worden alle samplegegevens gewist. Als u bepaalde samplege-geven wilt bewaren, dient u ze eerst op te slaan.

In deze uitleg wordt ervan uitgegaan dat u begint vanaf de oorspronkelijke toestand bij het inschake-len van de stroomtoevoer.

2 Sluit de AUDIO INPUT 1, 2 jacks op het achterpa-neel van de EXB-SMPL op de AUX OUT L en R jacks van uw CD speler aan.

Zet de AUDIO INPUT [MIC/LINE] schakelaar op de LINE stand, en zet de [LEVEL] draaiknop in het midden.

3 Druk op de [SAMPLING] toets om in de Samplin-gfunctie te komen.

4 Druk op de [F3] (‘In/Pref’) toets om de SMPL 1.1: Recording, Input/Pref pagina te selecteren.

5 Stel diverse parameters zo in dat het signaal van de AUDIO INPUT jacks in de TR wordt inge-voerd.

Maak de volgende instellingen.

Input 1: ‘Lvl’ 127, ‘Pan’ L000, ‘BUS’ L/RInput 2: ‘Lvl’ 127, ‘Pan’ R127, ‘BUS’ L/R

Als u de instelling van Off (uit) in L/R of IFX ver-andert, kan het zijn dat het volumeniveau naar de AUDIO L/MONO en R jacks of de koptelefoon abrupt wordt verhoogd. Ga hier voorzichtig mee om.

2. Het opnameniveau instellen1 Speel de geluidsbron die u wilt opnemen af.

Verlaag, als het beeldvenster ‘ADC OVER!’(AD convertor invoer overload!) aangeeft, de [LEVEL] draaiknop op het achterpaneel naar een geschikte positie. Als alternatief kunt u het niveau van de uit-gaande bron aanpassen.

U bereikt de beste geluidskwaliteit, als het niveau net iets lager is dan het niveau waarop de ‘ADC OVER!’ melding verschijnt (d.w.z., het hoogste niveau dat geen overload veroorzaakt).

2 Druk op de [REC/WRITE] toets.

U kunt met behulp van de niveaumeter het volume van de invoer controleren.

AUX OUT

L

R

EXB-SMPL

CD speler

39

Page 46: KORG TR handleiding .pdf NL

4

Gebruik, als het beeldvenster ‘CLIP!’ weergeeft, de VALUE regelaar om de ‘Recording Level’ schuif (die zich rechts in het beeldvenster bevindt) van de +0.0 instelling naar een geschikt niveau te verlagen.

3 Druk, als u klaar bent met het maken van aanpas-singen, op de [REC/WRITE] toets. Stop tevens de weergave van uw geluidsbron.

3. Geef de opnamemethode aan (Manual)1 Druk op de [F2] (‘Rec.’) toets om naar de SMPL 1.1:

Recording, Recording pagina te gaan.

2 Stel bij REC Setup de ‘Mode (REC Mode)’ op Manual in, om aan te geven hoe de opname begint.

Als alternatief voor de ‘Mode (REC Mode)’ Manual instelling en handmatige opname, kunt u Auto selecteren voor automatische opname. U kunt voor opnamen één van beide methodes gebruiken. (p.35)

3 Stel bij Sample Setup ‘Mode (Sample Mode)’ op Stereo in.

Bij deze instelling kan het geluid van het interne LR kanaal in stereo worden gesampled.

4. De sample opnemen1 Druk op de [F1] (‘Sample’) toets om naar de SMPL

1.1: Recording, Sample pagina te gaan.

2 Druk op de [REC/WRITE] toets.

3 Druk op het moment dat u het samplen wilt star-ten op de [START/STOP] toets.

Het samplen begint.

4 Het is een goed idee om wat extra tijd toe te laten voordat u met samplen begint en nadat u met samplen stopt.

5 Druk op het moment dat u het samplen wilt stop-pen op de [START/STOP] toets.

Het samplen stopt.

Er is nu een 140 BPM drumfrase gesampled. De sample wordt automatisch aan ‘SMPL’ toegewezen.

Als de overgebleven hoeveelheid geheugen nul is,

wordt het samplen automatisch gestopt.

6 Beluister het gesamplede geluid en geef de sample een naam.

Druk op de C2 noot of de [AUDITION] toets om ervoor te zorgen dat het gesamplede geluid wordt afgespeeld. Wijs, nadat u het geluid heeft gecontro-leerd, een naam aan de sample toe (p.37) (bijv. LOOP1-140 BPM). Er kunnen als naam van een ste-reosample maximaal 14 tekens worden ingevoerd (de twee tekens –L en –R aan het eind staan vast). Als u aan het L of R kanaal een naam toewijst, krijgt de andere sample automatisch een naam toegewe-zen.

5. Loop instellingen makenVervolgens gaan we ongewenste delen van de sample wissen, en maken we de instellingen zo dat de sample vloeiend wordt geloopt.

Als de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, worden gesamplede geluiden standaard automatisch geloopt. (1.1: Recording, Input/Pref pagina ‘Auto Loop On’ ingeschakeld)

1 Druk op de [MENU] knop om naar het pagina-menu te gaan.Druk op de [F3] toets, en druk vervolgens op de [F8] (‘Open’) toets om 3.1: Loop Edit te selecteren.

2 Zie dat bij ‘SMPL’ 0000: LOOP1-140 -L is geselec-teerd.

3 Druk op de [F2] (‘Edit2’) toets om naar de Edit2 pagina te gaan.

De sinusgolfgegevens van de sample die op dit moment is geselecteerd worden weergegeven.

De geselecteerde sample is een stereosample. Als u op de [F3] (‘L/R’) knop drukt, worden d e L en R sinusgolven afwisselend weergegeven.

4 Gebruik ‘S (Start)’ om het startadres in te stellen, ‘LpS (Loop Start) om het loop startadres in te stel-len, en ‘E (End)’ om het eindadres in te stellen.

De sample wordt als volgt afgespeeld.Als de loop functie is ingeschakeld: S → E → LpS → E → (LpS → E blijft herhaald)Als de loop functie is uitgeschakeld: S → EGebruik de [ ], [ ] om ‘S (Start)’ (gemarkeerd) te selecteren, en gebruik de [VALUE] draaischijf etc. om aan te geven op welke locatie de sample begint te spelen. Op basis hiervan verplaatst de verticale lijn in het beeldvenster zich.

Indien nodig kunt u op de [F4]-[F7] toetsen druk-

0

Page 47: KORG TR handleiding .pdf NL

Snel

le s

tart

Sam

plin

g (e

en s

ampl

e op

nem

en)

ken om de sinusgolf weergave te vergroten of in te krimpen. De zoom functie zorgt ervoor dat de weergave op de geselecteerde ‘S (Start)’, ‘LpS (‘Loop Start)’ en ‘E (Eind) punten wordt uitge-smeerd/ingekrompen. Hierdoor wordt het mak-kelijker om deze punten zo in te stellen dat ze niet op punten staan die klikjes of ruis voortbrengen.

Zet in dit voorbeeld ‘LpS (‘Loop Start)’ en ‘S (Start)’ op dezelfde waarde in.

Indien gewenst kunt u ervoor zorgen dat er in de sinusgolfweergave een verticale stippellijn ver-schijnt, die de BPM aangeeft. Als u deze functie gebruikt met sinusgolven die een specifieke BPM hebben, is het gemakkelijker om de juiste ‘E (Eind)’ instellingen te doen.Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikermenu te gaan, en druk op de [F7[ toets om ‘Grid’ te selecteren.Druk op de [F8] (‘OK’) toets. Het volgende dia-loogvenster verschijnt.

Vink ‘Grid’ aan, stel ‘Resolution’ op in, en druk op de [F8] (‘OK’) toets. Stel ‘ (Grid Tempo)’ op 140 in. Bij deze instellingen worden er op 140 BPM kwartnoot intervallen verticale stippellijnen weer-gegeven.

Stel ‘E (Eind)’ in.

Als ‘Lp (Loop)’ is ingeschakeld, begint de verticale ‘Grid’ stippellijnen op ‘LpS (Loop Start)’. Als u ‘Eind’ op het eind van een 4/4 maat wilt instellen, wordt de vierde verticale lijn, geteld vanaf de ‘LpS (Loop Start)’ lijn, het eind van de eerste maat. Plaats ‘E (End)’ op deze verticale lijn.

5 Gebruik ‘Truncate’ om ongewenste gegevens, die zich buiten de start (of loop start) en eindadressen bevinden, te wissen.

Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikermenu te gaan, en druk op de [F7] toets om

‘Truncate’ te selecteren. Druk op de [F8] (‘OK’) toets. Het volgende dialoogvenster verschijnt.

Stel ‘Truncate’ op Front & End in. In dit voorbeeld wijzigen we de instellingen van de ‘Save to No.’ en ‘Overwrite’ aanvinkvakjes niet. Druk daarom op de [F8] (‘OK’) toets om het commando uit te voeren. Als u het commando uitvoert, worden de geknipte samples (oftewel samples waarop de truncate func-tie is toegepast) 0002: LOOP1-140B0002-L en 0003: LOOP1-140B0002-R automatisch aan Index 1 toege-wezen.

Zie ‘Een opmerking over het opslaan van samples’ (p.93) voor een waarschuwende opmerking over de ‘Save to No.’ en ‘Overwrite’ aanvinkvakjes.

41

Page 48: KORG TR handleiding .pdf NL

4

Basisfuncties

2

Gegevens opslaan

Type gegevens die opgeslagen kunnen wordenOp de TR zijn er drie manieren om gegevens op te slaan: in het interne geheugen schrijven, op externe media (SD kaart etc.) opslaan, en MIDI data dump.

In het interne geheugen schrijvenU kunt de volgende gegevens in het interne geheugen schrijven.• Programma• Programma 0-127 in bank A-D• Combinatie• Combinatie 0-127 in bank A-C• Globalinstellingen (pagina 1.1-4.1)• Gebruiker drumkits 00 (INT) – 23 (gebruiker)• Gebruiker arpeggiopatronen 000 (INT) – 215

(gebruiker)• Gebruiker template songs U00-U15

U kunt song instellingen, zoals de song naam en het tempo, de track instellingen (p.64), arpeggiatorin-stellingen en effectinstellingen in het interne geheu-gen opslaan (schrijven). De muzikale gegevens van song tracks en patronen worden echter niet in het interne geheugen opgeslagen. Bovendien worden instellingen die bepalen hoe de muzikale gegevens worden afgespeeld, zoals ‘Meter’, ‘Metronoom’, ‘Play/Mute’, ‘Track Play Loop (Inclusief de Start/Eind maat) en RPPR instellingen ook niet opgesla-gen. Gebruik het Sequencer gebruiker menucom-mando ‘Save Template Song’, als u deze gegevens wilt opslaan (PG p.54).

Gegevens die u in de Sequencer of Samplingfunc-tie ((als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) heeft bewerkt, kunnen niet door middel van het schrijf-commando (Write) in het interne geheugen wor-den opgeslagen.

Als de EXB-SMPL optie (los verkrijgbaar) is geïn-stalleerd, en u multisamples uit de RAM bank als Multisample of Drumkit van een programma gebruikt, is het niet mogelijk om deze multisample of samplegegevens te schrijven (oftewel, ze per-manent op te slaan). Dit betekent dat het geluid van een programma of combinatie die multisamp-les of samples uit de RAM bank gebruikt de vol-gende keer dat het apparaat wordt aangezet niet wordt gereproduceerd. Als u deze geluiden wilt reproduceren, dienen de multisamples en samples vanaf externe media (bijv., een SD kaart) te worden ingeladen.

Op externe media (SD kaart etc.) opslaanDe volgende gegevens kunnen op externe media (SD kaart etc.) worden opgeslagen. Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd, kunt u deze gegevens ook op media met een hoge capaciteit, zoals een SCSI harde schijf etc. opslaan.

Zie PG p.141 voor details over het bestandformaat.• Programma’s, combinaties, globalinstellingen,

gebruiker drumkits en gebruiker arpeggiopatronen.• Song en cue lijsten• Standaard MIDI bestanden (SMF)• Songs uit de Sequencerfunctie kunnen als SMF

gegevens worden opgeslagen.• Systeem exclusieve gegevens• Systeem exclusieve gegevens die de TR van een

extern MIDI apparaat ontvangt. (De TR kan als data filer fungeren).

• Multisamples en samplegegevens die in de Samp-lingfunctie zijn gemaakt (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd).

MIDI data dumpDe volgende typen gegevens kunnen als MIDI data dump worden verzonden en op een externe data filer of ander apparaat worden opgeslagen.

• Programma’s, combinaties, globalinstellingen, gebruiker drumkits en gebruiker arpeggiopatronen.

• Song en cue lijsten

Over van tevoren ingeladen gegevens en voorge-programmeerde gegevensVan tevoren ingeladen gegevens zijn de gegevens die in de fabriek in het geheugen zijn ingeladen. U kunt deze gegevens herschrijven; ze worden op de diverse locaties die in de voorgaande paragraaf ‘In het interne geheugen schrijven’ worden genoemd. Deze gegevens blijven in de TR behouden, en kunnen met behulp van het ‘Load Pre-load/Demo Songs’ commando worden teruggeladen (p.48).• Programmabank A-D 000-127• Combinatiebank A-C: 000-127• Gebruiker drumkits 00 (INT)-15 (INT)• Gebruiker arpeggiopatronen 000 (INT)-199 (INT)• Demo songs 000-001Voorgeprogrammeerde gegevens zijn gegevens die niet door middel van het schrijfcommando kunnen worden herschreven. Hiertoe behoren de volgende gegevens

• Programmabank G: 001-128, g(d): 001-128• Voorgeprogrammeerde drumkits 64 (GM)-72 (GM)• Voorgeprogrammeerde arpeggiopatronen P000-P004• Voorgeprogrammeerde patronen P000-P149• Programma audition riffs 000-383

Page 49: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Geg

even

s op

slaa

n

43

In het interne geheugen schrijven

GeheugenbeschermingOm te voorkomen dat programma’s, combinaties, songs, gebruiker drumkits, en gebruiker arpeggiopatronen per ongeluk overschreven kunnen worden, biedt de TR een geheugenbescherming instelling die schrijven in het geheugen verbiedt.Volg, voordat u bewerkte gegevens opslaat of vanaf een SD kaart of andere externe media inlaadt (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd), de onderstaande procedure om de geheugenbescherming uit te schakelen (het juiste aanvinkvakje uitvinken).U dient de geheugenbescherming ook uit te schakelen, voordat u vanaf een SD kaart of via MIDI data dump de bovenstaande gegevens inlaadt of in de Sequencerfunc-tie opnamen maakt.

1 Druk op de [GLOBAL] toets om in de Globalfunc-tie te komen (de toets licht op), en druk op de [EXIT] toets om 1.1: System te selecteren.

2 Druk op de [F2] (‘Pref’) toets om naar de 1.1: Sys-tem, Preferences pagina te gaan.

3 Vink voor de gegevens die u in het interne geheu-gen wilt schrijven het juiste ‘Memory Protect’ aan-vinkvakje uit.

Een programma of combinatie schrijvenDe programma’s of combinaties die u met behulp van de uitvoeringsbewerker of door in de diverse bewerking-spagina’s (Ed) parameters te bewerken kunnen in het interne geheugen worden opgeslagen. Deze actie wordt ‘een programma schrijven’ of ‘een combinatie schrijven’ genoemd. Als u uw bewerkte gegevens na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt behouden, dient u ze te schrijven.Er zijn twee manieren om een programma of combinatie te schrijven.

Voordat u gegevens in het interne geheugen schrijft, dient u in de Globalfunctie de geheugen-bescherming uit te schakelen. ( ‘Geheugenbe-scherming’)

Een combinatie bevat niet voor elk timbre de daadwerkelijke programmagegevens, maar ont-houdt slechts het nummer van het programma dat door elk timbre wordt gebruikt. Als u een pro-gramma dat door een combinatie wordt gebruikt bewerkt of het door een ander programmanum-mer vervangt, verandert het geluid van de combi-natie ook.

Een gebruiker menucommando gebruiken om te schrijven

1 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Write Program’ of ‘Write Combination’.

Het Write Program/Write Combination dialoogven-ster verschijnt.

Als u naar dit zelfde dialoogvenster wilt gaan, kunt u tevens de [ENTER] toets ingedrukt houden en op de [0] toets drukken.

We tonen het venster van de Programmafunctie

2 Geef bij ‘Category’ de categorie van het pro-gramma/de combinatie aan.Als u hier een categorie voor een programma aan-geeft, kunt u deze gebruiken bij het selecteren van een categorie in de Cat. Hold functie of door middel van het gebruiker menucommando ‘Select by Cate-gory’ PROG 1.1: Play, Program pagina (‘Program Select’) in de COMBI 1.1: Play, Prog pagina (‘Pro-gram Select’), de COMBI 2.1: Ed-Prog/Mix, Prog pagina of het ‘Select by Category’ gebruiker menu-commando uit de SEQ 1.1: Play, Program pagina.In geval van een Combinatie, kunt u de categorie die u hier aangeeft selecteren met behulp van het gebruiker menucommando ‘Select by Category’ of de Cat. Hold functie in de COMBI 1.1: Play: (‘Combi Select’).

3 Gebruik ‘To’ om de bank en het nummer van de programma/combinatie schrijfbestemming aan te geven.Gebruik de VALUE regelaar om de bestemming in te voeren.

4 Druk op de [F5] (‘Name’) toets, als u de naam van het programma of de combinatie wilt wijzigen.Het tekstdialoogvenster verschijnt. Voer de naam van het programma/de combinatie in. ‘Een naam toewijzen (Rename)’Druk, nadat u de naam heeft ingevoerd, op de [F8] (“OK”) toets om naar het Write Program/Write Combination dialoogvenster terug te keren.

5 Druk, nadat u de naam heeft ingevoerd, op de [F8] (‘OK’) toets. Druk op de [F7] (‘Cancel’) toets, als u wilt annuleren zonder het commando uit te voe-ren.Als u op de [F8] (‘OK’) toets drukt, vraagt het beeld-venster u of u het zeker weet (‘Are you sure?’). Als u nogmaals op de [F8] (‘OK’) toets drukt, worden de gegevens geschreven.

De [REC/WRITE] toets gebruikenU kunt deze methode alleen gebruiken om het geselec-teerde programma/combinatienummer te selecteren.

1 Druk op de REC/WRITE toets.

Het volgende dialoogvenster verschijnt.

Page 50: KORG TR handleiding .pdf NL

4

4

We tonen het venster van de Programmafunctie

2 Druk op de [F8] (‘OK’) toets om de gegevens te schrijven. Druk op de [F7] (‘Cancel’) toets om te annuleren zonder het commando uit te voeren.

Een naam toewijzen (Rename)U kunt de naam van een bewerkt(e) programma, com-binatie, song, drumkit, gebruiker arpeggiopatronen etc. aanpassen.

U kunt ook de categorienamen van programma’s en combinaties aanpassen.

Deze commando’s, waarmee u een naam wijzigt, kun-nen in de volgende pagina’s worden uitgevoerd.

*: Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd

1 Open het tekstdialoogvenster

Zie de bovenstaande tabel voor de relevante pagina. Druk in het gebruikermenu in het verschenen dia-loogvenster op het ‘Name’ commando (de [F5] toets).Kies in GLOBAL 4.1 voor ‘TEXT’ (druk op de [F5] toets).

Als u bijvoorbeeld de tekst die in het venster hierbo-ven wordt afgebeeld wilt invoeren, volgt u de onderstaande procedure.

2 Druk op de [F1] (‘Clear’) toets.Alle tekst in het tekstvak wordt gewist.

3 Voer ‘A’ in.Gebruik de [VALUE] draaischijf, de [INC]/[DEC] toetsen of de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘A’ te selecteren.Druk op de [ENTER] toets of op de [F6] (‘ ’) toets. De cursor verplaatst zich.

4 Voer ‘.’ in.

Gebruik de [VALUE] draaischijf, de [INC]/[DEC] toetsen of de cursortoetsen [ ], [ ], [ ], [ ] om ‘.’ te selecteren.Druk op de [ENTER] toets of op de [F6] (‘ ’) toets. De cursor verplaatst zich.Herhaal deze stap om zo alle tekens in te voeren.

5 Druk op de [F8] (‘OK’) toets.Als u in het dialoogvenster uit stap 1 ‘Name’ heeft geselecteerd om naar het tekstdialoogvenster te gaan, keert u naar het voorgaande dialoogvenster terug. Druk in dat dialoogvenster op de [F8] (‘OK’) toets om het Rename commando uit te voeren. Als u in stap 1 ‘TEXT’ heeft geselecteerd om naar het tekstdialoogvenster te gaan, wordt het Rename commando uitgevoerd.

De functieknoppen hebben de volgende functiesClear: Alle tekst wissen.Del (Delete): Het teken op de plaats van de cursor wissen.Ins (Insert): Op de plaats van de cursor een spatie invoegen.Cap. (Capital): Van hoofdletters naar kleine let-ters schakelen en vice versa.

: De cursor naar links verplaatsen.: De cursor naar rechts verplaatsen.

U kunt tevens de volgende invoercommando’s uitvoeren.U kunt met behulp van de cijfertoetsen ‘0’-‘9’, ‘-‘ en ‘.’ invoeren. Als u deze invoert, schuift de cursor automatisch een plek naar voren op.

Door bij een spatie (blanco) op de [ENTER] toets te drukken, kunt u vóór de spatie de geselecteerde tekst invoeren.

Over de bewerkingsbufferAls u in PROG 1.1: Play en COMBI 1.1: Play een pro-gramma of combinatie selecteert, worden de programma of combinatiegegevens in de ‘bewerkingsbuffer’ gep-laatst. Als u de parameters in 1.1: Play of in de bewerkingspag-ina’s 2.1-7.2 van de Programmafunctie of Combinatief-unctie aanpast, zijn de wijzigingen die u aanbrengt op de gegevens in de bewerkingsbuffer van toepassing.Als u deze aangepaste gegevens in het interne geheugen wilt opslaan, dient u het schrijfcommando uit te voeren.Als u het schrijfcommando uitvoert, worden de gegev-ens in de bewerkingsbuffer naar het aangegeven pro-grammanummer of combinatienummer van de aangegeven bank geschreven.

Als u in de Programmafunctie of Combinatiefunc-tie op de [COMPARE] toets drukt, worden de gegevens uit het geheugen tijdelijk in de bewer-kingsbuffer geplaatst. Hierdoor kunt u de instel-lingen die u bewerkt met de oorspronkelijke onbewerkte instellingen vergelijken

Programma’s PROG 1.1...7.2 Utility: Write Program

Combinaties COMBI 1.1...7.2 Utility: Write Combination

Song SEQ 1.1...4.4, 6.1 Utility: Rename Song

Cue lijst SEQ 2.1 Utility: Rename Cue List

Sporen SEQ 5.1, 5.2 Utility: Rename Track

Patronen SEQ 5.1 Utility: Rename Pattern

Multisamples* SMPL 1.1...4.1, 5.2 Utility: Rename MS

Samples* SMPL 1.1...4.1, 5.2 Utility: Rename SMPL

Drumkits GLOBAL 5.1 Utility: Rename Drumkit

Gebruiker arpeggiopatronen GLOBAL 6.1 Utility: Rename Arpeggio Pattern

Programmacategorieën GLOBAL 4.1: TEXT

Combinatiecategorieën GLOBAL 4.1: TEXT

Bestand MEDIA, Save Utility: Save All...Save Exclusive

Page 51: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Geg

even

s op

slaa

n

45

.

Globalinstellingen, gebruiker drumkits en gebruiker arpeggiopatronen schrijvenDe instellingen die u in de Globalfunctie bewerkt kun-nen in het interne geheugen worden geschreven. Dit doet u met behulp van de Write Global Settings, Write User Drumkits en Write User Arpeggio Patterns com-mando’s. Als u deze instellingen na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt kunnen gebruiken, dient u ervoor te zorgen dat de gegevens worden geschreven.Er zijn twee manieren om globalinstellingen, gebruiker drumkits en gebruiker arpeggiopatronen te schrijven.

Voordat u een gebruiker drumkit of gebruiker arpeggiopatroon in het interne geheugen schrijft, dient u in de Globalfunctie de geheugenbescher-ming uit te schakelen. ( ‘Geheugenbescherming’)

De gebruiker arpeggiopatrooninstellingen ‘Tempo’, ‘Pattern’, ‘Octave’, ‘Resolution’, ‘Sort’, ‘Latch’, ‘Key Sync’ en ‘Keyboard’ zijn parameters die in de Programma, Combinatie, en Song afzon-derlijk worden ingesteld. Als u het schrijfcom-mando dat hieronder wordt beschreven uitvoert, worden deze instellingen niet opgeslagen. Als u uit de Programma of Combinatiefunctie bent gegaan en deze parameters heeft ingesteld, dient u naar de oorspronkelijke functie te gaan en ze te schrijven.

Om te schrijven een gebruiker menucommando gebruiken

1 Selecteer, als u globalinstellingen (de diverse instellingen in GLOBAL 1.1-4.1) wilt schrijven, dient u in GLOBAL 1.1-4.1 het gebruikercom-mando ‘Write Global Setting’ te selecteren, en op de [F8] (‘OK’) toets te drukken.

Het Write Global Setting dialoogvenster verschijnt.

Selecteer, als u gebruiker drumkits wilt schrijven, in GLOBAL 6.1 het ‘Write Drumkits’ gebruiker-commando, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Het Write Arpeggio Pattern dialoogvenster ver-schijnt.

Selecteer het gebruikercommando “Write Arpeg-gio Pattern” in Global 6.1, en druk op de [F8] (“OK”) toets, als u gebruikerarpeggiopatronen wilt schrijven.

Het Write Arpeggio Pattern dialoogvenster verschijnt.

Het onderstaande voorbeeld is op het schrijven van arpeggiopa-tronen van toepassing

In elk van de bovenstaande pagina’s verschijnt dit zelfde dialoogvenster, als u de [ENTER] toets inge-drukt houdt en op de [0] toets drukt.

2 Druk op de [F8] (“OK”) toets, als u het schrijfcom-mando wilt uitvoeren. Druk op [F7] (“Cancel”) toets om te annuleren.Als u op de [F8] (‘OK’) toets drukt, vraagt het beeld-venster of u het zeker weet. (‘Are you sure?’). Druk nogmaals op de [F8] (‘OK’) toets om de gegevens te schrijven.

Om te schrijven de [REC/WRITE] toets gebruiken

1 Druk in de volgende pagina’s op de [REC/WRITE] toets. Er verschijnt een dialoogvenster.

Het onderstaande voorbeeld is op het updaten vanarpeggiopatronen van toepassing

2 Druk op de [F8] (‘OK’) toets om het schrijfcom-mando uit te voeren. Druk op de [F7] (‘Cancel’) toets om te annuleren.

Geheugen in de GlobalfunctieAls de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, worden de gegevens van de Globalfunctie vanuit het interne geheu-gen in het geheugengebied van de Globalfunctie gep-laatst. Als u vervolgens de parameters in de Globalfunctie aanpast, worden de gegevens in het geheugengebied aangepast. Als u deze aangepaste gegevens in het interne geheugen wilt opslaan, dient u ze te schrijven.Als u de gegevens schrijft, worden de gegevens uit het geheugengebied in de globalinstellingen, drumkits en arpeggiopatronen van het interne geheugen geschreven.Als u zonder te schrijven de stroomtoevoer uitschakelt, gaan de aangepaste gegevens in het geheugengebied verloren.

Als u gegevens schrijft, worden de programma of combinatie instellingen in het interne geheugen opgeslagen.

Als u een programma of combinatie selecteert, worden de gegevens daarvan vanuit het interne geheugen in de bewerkingsbuffer geplaatst.

De bewerkingen zijn van toepassing op de gegevens in de bewerkingsbuffer. Programma’s of combinaties spelen volgens de gegevens in de bewerkingsbuffer

Bewerkingsbuffer

Schrijven Selecteren

Intern geheugen

Bewerken

ProgramBank A 0...127

CombinationBank A 0...127

Global instellingen: GLOBAL 1.1–4.1Gebruiker drumkits: GLOBAL 5.1Gebruiker arpeggiopatronen: GLOBAL 6.1

Page 52: KORG TR handleiding .pdf NL

4

Op externe media opslaanVoor details over de gegevens die u op externe media (SD kaart etc.) kunt opslaan ( p.42 ‘Type gegevens die kunnen worden opgeslagen’).

U kunt geen song gegevens en cue lijsten in de TR Sequencerfunctie en multisamples en samples in de Samplingfunctie (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) in het interne geheugen schrijven. Deze gegevens verdwijnen zodra de stroomtoe-voer wordt uitgeschakeld. Als u deze gegevens wilt behouden, dient u ze op een SD kaart of een ander extern SCSI opslagmedium op te slaan. U kunt ook andere typen gegevens op een SD kaart of (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) op externe SCSI opslagmedia (maximaal 4 GB) opslaan, en deze gegevens inladen om zo de oor-spronkelijke instellingen te herstellen, zelfs nadat ze zijn aangepast. Het is een goed idee om uw favoriete gemaakte instellingen op te slaan.

Ter illustratie leggen we hieronder uit hoe u de volgende gegevens opslaat.• Interne geheugenprogramma’s, combinaties, globa-

linstellingen, gebruiker drumkits, gebruiker arpeg-giopatronen

• Songs, cue lijsten• Multisamples en samples die u in de Samplingfunc-

tie heeft gemaakt (als de los verkrijgbare EXB-SMPL-EXB optie is geïnstalleerd)

Als u deze gegevens op een SD kaart wilt opslaan, is het mogelijk dat u meer dan één SD kaart nodig heeft.

1 Plaats een SD kaart in de SD sleuf.

Lees ‘Attentie bij gebruik van een SD kaart’ (p.100), voor details over het gebruik van de SD kaart.Zie de handleiding die bij de EXB-SMPL wordt gele-verd, en zorg ervoor dat het externe SCSI apparaat goed is aangesloten, als de EXB-SMPL optie is geïn-stalleerd en u gegevens op externe SCSI media, zoals een harde schijf, wilt opslaan.Indien nodig, dient u de media tevens te formatte-ren (PG p.156)

2 Druk op de [MEDIA] toets om in de Mediafunctie te komen.

3 Druk op de [F2] (‘Save’) toets om naar de Save

pagina te gaan.

4 Selecteer, als de media directories bevat, het direc-tory waarin u de gegevens wilt opslaan.Druk op de [F6] (‘Open’) toets, om naar een lager niveau te gaan. Druk op de [F5] (‘Up’) toets, om naar een hoger niveau te gaan.

5 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Save All’.

Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan. Druk op de [F7] toets om ‘Save All’ te selecteren, en druk vervolgens op de [F8] (‘OK’) toets.Er verschijnt een dialoogvenster. De inhoud, instel-lingen, en commando’s van het dialoogvenster han-gen af van het soort gegevens dat u opslaat. zie PG p.152 voor details.

6 Druk op de [F5] (‘Name’) toets om het tekstdia-loogvenster weer te geven, en voer de gewenste naam in (p.44).

7 Gebruik de aanvinkvakjes om items die u niet wilt opslaan uit te vinken.Als u de gegevens die u heeft gemaakt accuraat wilt kunnen reproduceren, raden we u aan om alle vak-jes aan te vinken.

8 Druk op de [F8] (‘OK’) toets om het Save com-mando uit te voeren.De gegevens worden op de SD kaart opgeslagen, en u keert naar de Save pagina terug.De benodigde tijd om de gegevens op te slaan hangt van de hoeveelheid gegevens af.Als de SD kaart een bestand bevat met exact dezelfde naam, wordt u gevraagd of u het bestand wilt overschrijven. Druk op de [F8] (‘OK’) toets, als u het wilt overschrijven. Druk op de [F7] (‘Cancel’) toets, als u het wilt opslaan zonder te overschrijven, herhaal de procedure vanaf stap 5, geef de gege-vens in stap 6 een andere naam, en sla ze vervol-gens op.

Als u een .KSC bestand opslaat, bevat het medium dat als opslagbestemming dient al een directory met dezelfde naam als het .KSC bestand dat u pro-beert op te slaan, wordt er een ‘File already exists’ (bestand bestaat al) melding weergegeven, en is het niet mogelijk om het Save commando uit te voeren.

De bewerkingen zijn van toepassing op de gegevens die in het geheugengebied zijn geplaatst.

Als u schrijft, worden de diverse instellingen uit de Globalfunctie in het interne geheugen opgeslagen.

Als de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, worden de instellingen in het geheugengebied geplaatst.

Geheugengebied

Schrijven Stroom ingeschakeld

Intern Geheugen

Bewerken

Drum KitArpeggioPattern

Global Setting

6

Page 53: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Geg

even

s op

slaa

n

Als dit het geval is, kunt u, voordat u het Save commando uitvoert, de naam van het .KSC bestand dat u opslaat wijzigen, de naam van de directory op de media wijzigen of de directory van de media verwijderen.

9 Als de gegevens zijn opgeslagen en u naar de Save pagina terugkeert, geeft het LCD venster het bestand weer dat is opgeslagen.

De gegevens worden in de volgende bestandsfor-maten opgeslagen.

.PCG bestandProgramma’s, combinaties, drumkits, gebruiker arpeggiopatronen, en globalinstellingen die in het interne geheugen zijn opgeslagen.

.SNG bestandSequencer songs en cue lijsten.

.KSC bestandbestanden die de multisamples en samples die in de Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) zijn gemaakt opsommen.

DirectoryEen directory dat de multisamples (.KMP bestan-den) en samples (.KSF bestanden) bevat, die in het .KSC bestand zijn opgesomd.

Andere manieren van opslaanNaast ‘Save All’ bevatten de paginamenucommando’s een ‘Save PCG’ commando, die programma, combinatie, drumkit, gebruiker arpeggiopatroon en globalinstell-ingsgegevens opslaat, een ‘Save SEQ’ commando, dat alleen de sequencer song en cue lijst gegevens opslaat, en een ‘Save Sampling Data’ commando, dat alleen de multisamples en samples van de Samplingfunctie (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) opslaat. Selecteer het paginamenu commando dat voor de gegevens die u op externe media wilt opslaan geschikt is.

Als u ‘Save All’, ‘Save PCG & SEQ’ en ‘Save PCG’ gebruikt om combinaties op te slaan, dient u niet te vergeten om tegelijkertijd ook de programma’s die door elk timbre (en de drumkits die door het programma worden gebruikt) en gebruiker arpeg-giopatronen op te slaan.

Zo dient u bij het opslaan van programma’s ook te onthouden om de drumkits en gebruiker arpeg-giopatronen die de programma’s gebruiken op te slaan.

Als uw programma’s of drumkits multisamples en samples gebruiken, die in de Samplingfunctie zijn gemaakt (met behulp van de EXB-SMPL optie), raden we u aan om de gegevens op te slaan door middel van het ‘Save All’ commando.

Als u ‘Save PCG’ of ‘Save Sampling Data’ gebruikt om afzonderlijk een programma of drumkit of een

multisample of sample die u in de Samplingfunc-tie heeft gemaakt (met behulp van de EXB-SMPL optie), raden we u aan om ze allemaal onder dezelfde bestandsnaam en in dezelfde directory op te slaan. Als u ‘Load PCG’ gebruikt om een PCG bestand in te laden, wordt ook het .KSC bestand met dezelfde naam ingeladen, zodat de juiste multisamples/samples automatisch over-eenstemmen.

Als u .KSC, .KMP en >KSF bestanden opslaat, en merkt dat de gegevens niet op één enkele SD kaart (of ander mediavolume) passen, verschijnt er nog een dialoogvenster waarin u wordt gevraagd om het volgende mediavolume aan te geven (PG p.152 ‘Als de gegevens tijdens het opslaan niet op de media passen’).

MIDI data dumpDe programma’s (A-D), combinaties (A-C), drumkits, gebruiker arpeggiopatronen en globalinstellingen van het interne geheugen, en sequencer songs, cue lijsten kunnen als MIDI exclusieve gegevens worden ver-zonden en op een aangesloten MIDI data filer, computer of andere TR worden opgeslagen. (PG p.131)

47

Page 54: KORG TR handleiding .pdf NL

4

8

De fabrieksinstellingen herstellen

De van tevoren ingeladen gege-vens inladenDe fabrieksinstellingen worden ook wel de ‘van tevoren ingeladen gegevens’ genoemd. De handeling waarbij u de programma’s, combinaties en globalinstellingen van de TR naar de fabrieksinstellingen terugbrengt wordt ‘de van tevoren ingeladen gegevens inladen’ genoemd.

Dit commando herschrijft alle eventuele data die eerder zijn geschreven. Als u de gegevens die eer-der zijn geschreven niet wilt verliezen, dient u deze eerst op een SD kaart of externe SCSI media op te slaan (hiervoor is de EXB-SMPL optie ver-eist) (p.46).

1 Druk op de [GLOBAL] toets om in de Globalfunc-tie te komen.(De toets licht op.)

2 Druk op de [EXIT] toets.U bevindt zich in de Global Mode 1.1: System pagina.

3 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikermenu te gaan.

4 Druk op de [F7] (‘ ’) toets om ‘Load Preload/Demo Data’ te selecteren, en druk vervolgens op de [F8] (‘OK’) toets.Er verschijnt een dialoogvenster.

5 Gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de gegevens die u wilt inladen te selecteren.Selecteer in het ‘Kind’ veld de gegevens die u wilt inladen.Selecteer in dit geval All (Preload PCG and Demo Songs). Zodra u het Load commando uitvoert, wor-den de song gegevens en voorgeprogrammeerde gegevens ingeladen.

6 Druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster dat om bevestiging vraagt.

7 Druk nogmaals op de [F8] (‘OK’) toets.De voorgeprogrammeerde gegevens worden ingela-den.

Als het Memory Protected (geheugen beschermd) dialoogvenster verschijnt, dient u de geheugenbe-scherming instelling uit te vinken en het inlaad-commando nogmaals uit te voeren. (p.43).

Afzonderlijke banken of data items inladenMet de TR kunt u afzonderlijke banken, programma’s of combinaties inladen. Drumkits en arpeggiatorpatronen kunnen ook afzonderlijk of als groep worden ingeladen.Dit is handig als u slechts één item uit de gegevens die door de fabriek zijn ingesteld wilt herstellen of als u voor een live uitvoering combinaties in een bepaalde volgorde wilt zetten.

Natuurlijk is het ook mogelijk om programma’s te rangschikken, maar u dient er rekening mee te houden dat dit de geluiden die door een combina-tie worden gebruikt kan wijzigen (p.43).

Ter illustratie beschrijven we hieronder hoe u de combi-natie B015: Rock Organ in C064: Modern Piano inlaadt.

1 Voer stap 1–4 zoals hierboven geschreven uit, om naar het dialoogvenster te komen.

2 Gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om ‘Kind’ op Combination in te stellen.

3 Druk op de [ ] toets om naar beneden te gaan, en gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om Single te selecteren.

4 Druk op de [ ] toets om naar beneden te gaan, en gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de combinatie B015: Rock Organ als kopieerbron te selecteren.

5 Druk op de [ ] toets om naar beneden te gaan, en gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de combinatie C064: Modern Piano als inlaadbestemming (‘To’) te selecteren.

6 Druk tweemaal op de [F8] (‘OK’) toets.De gegevens worden ingeladen en C064 wordt de Rock Organ combinatie.

Page 55: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Prog

ram

maf

unct

ie

Programmafunctie

In de Programmafunctie kunt u programma’s selecteren, afspelen en bewerken.De Programmafunctie bestaat uit pagina 1.1: Play-7.2: Ed-MasterFX.In 1.1: Play kunt u programma’s selecteren en afspelen. U kunt ook op eenvoudige manieren het geluid bewerken en arpeggiatorinstellingen doen. (p.32)In 2.1: Ed-Basic-7.2: Ed-MasterFX kunt u de parameters van het programma dat u in 1.1: Play heeft geselec-teerd bewerken.

Als de TR uit de fabriek wordt geleverd, bevat hij vele van tevoren ingeladen programma’s. Door deze van tevoren ingeladen programma’s te bewerken kunt u uw eigen oorspronkelijke programma’s maken. U kunt tevens uw eigen gesamplede sinusgolven of multisam-ples, die u in de Samplingfunctie heeft gesampled (door middel van de EXB-SMPL optie) of in de Mediafunctie in het interne geheugen ingeladen, maken om oor-spronkelijke programma’s te maken.

Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd, heeft de TR AUDIO INPUT jacks waarmee u extern geluid kunt invoeren. In de Samplingfunctie kunt u van deze externe geluidsinvoerbronnen samples maken. In andere functies dan de Samplingfunctie kunt u de interne effecten van de TR op de externe geluidsinvoerbronnen toepassen, zodat u een breed bereik aan toepassingen heeft (p.115, PG p.128).

Alle transmissie en ontvangst van MIDI gegevens in de Programmafunctie wordt op het Global MIDI kanaal uitgevoerd. In GLOBAL 2.1: MIDI ‘MIDI Channel’ wordt het global MIDI kanaal ingesteld.

Hoe een programma is opgebouwdEen programma bestaat uit de vele parameters van 2.1: Ed-Basic-7.2: Ed-MasterFX. De onderstaande afbeelding geeft de structuur van een programma weer.

Basale programmabewerkingBij de fabrieksinstellingen bevatten de programmaban-ken A, B, C en D van tevoren ingeladen programma’s. U kunt deze programma’s bewerken, om zo uw eigen oor-spronkelijke programma’s te maken.

Voor parameters in 2.1: Ed-Basic-5.3: Ed-LFOs, die voor elke oscillator 1 en 2 afzonderlijk zijn inge-steld, kunt u het gebruiker menucommando ‘Copy Oscillator’ gebruiken om instellingen van de ene oscillator naar de andere te kopiëren. Dit is een handige manier om voor twee oscillators dezelfde instellingen te maken of om van de ene oscillator naar de andere kopiëren.

Als u een bewerkt programma in het interne geheugen wilt opslaan, dient u ervoor te zorgen dat u het programma schrijft. (p.43)

In deze paragraaf geven we wat voorbeelden van hoe u in elke pagina representatieve parameters bewerkt. Voor details over de parameters, zie p.1 in de PG.Programma’s die u bewerkt of maakt kunnen in de 512 programma geheugengebieden van bank A-D worden geschreven. Ze kunnen ook in de Mediafunctie op een SD kaart worden opgeslagen en beheerd (p.43).

OSC1 Basic : 2.1-2, 4 Filter1(A/B) : 4.1-1 Amp1 Level/Pan : 5.1-1

Pitch EG : 3.1-5

Filter1 EG : 4.1-5 Amp1 EG : 5.1-3

OSC1 LFO1 : 5.3-1

OSC 1

OSC 2

Filter1 Mod. : 4.1-2,3

Filter1 LFO Mod. : 4.1-4

OSC1 Pitch Mod. : 3.1-1, 2

OSC1 LFO2 : 5.3-2

Amp1 Mod. : 5.1-2

Program Basic : 2.1-1

Insert Effect: 7.1-2, 3

AUDIO OUTPUTL/MONO, R

Master Effect 1, 2: 7.2-1...3

AUDIO OUTPUTINDIVIDUAL 1,2

MasterEQ : 7.2-4

Oscillator/ToonFilter

Filter Versterker Effect

Controller Setup: 2.2

Arpeggiator : 6.1

OSC1, 2

Insert EffectMaster EffectIndividual-Output

Insert Effect : 7.1-1

1.1-1 en 2.1-2 etc. geven de tabvenster van de pagina’s weer, zoals u die tijdens het bewerken op dit instrument zult tegenkomen.

49

Page 56: KORG TR handleiding .pdf NL

5

De drie elementen van geluidGeluid kan in drie elementen worden opgedeeld: toon-hoogte, toon en volume.Op dit instrument komen deze elementen overeen met de Pitch (toonhoogte), Filter en Amplifier (versterker) instellingen van het programma. Met andere woorden, om de toonhoogte aan te passen past u de Pitch instell-ingen aan, voor het aanpassen van de toon gebruikt u de Filter instellingen en de Versterkerinstellingen passen het volume aan.In Oscillator (Oscillator: 2.1: Ed-Basic instellingen) selecteert u de sinusgolf multisample die het basisgeluid bepaalt, en geeft u de toonhoogte ervan aan. Vervolgens wordt het geluid aangepast door de toonhoogte instell-ingen (Pitch: 3.1: Ed-Pitch), filter instellingen (Filter: 4.1, 4.2: Ed-Filter) en versterker instellingen (Amplifier: 5.1, 5.2: Ed-Amp) om het basisgeluid van het programma te maken.Het basisgeluid kan vervolgens verder worden bewerkt door het invoegeffect (7.1: Ed-InsertFX instellingen), master effecten en de master EQ (7.2: Ed-MasterFX instellingen) als puntjes op de i toe te passen. Als hier nog arpeggiator instellingen (6.1: Ed-Arp.) en controller instellingen (2.2: Ed-Ctrl) aan worden toegevoegd, wordt het eindresultaat een ‘programma’ genoemd.

Van programma’s die in de Combinatiefunctie of Sequencerfunctie worden gebruikt zijn de invoe-geffect, master effect, master EQ, arpeggiator en controller instellingen afzonderlijk van die van de Programmafunctie.

De vergelijkfunctieTijdens het bewerken van een programma kunt u de [COMPARE] toets gebruiken om de versie van het geluid die hiervoor is opgeslagen (zoals het geluid was voor u het begon te bewerken) te beluisteren. Druk op de [COMPARE] toets (de toets licht op) om de oor-spronkelijke versie te beluisteren. Als u nogmaals op [COMPARE] drukt (het licht gaat uit), keert u naar de versie die u aan het bewerken bent terug.

Als u bewerkingen uitvoert terwijl de [COM-PARE] toets verlicht is, gaat de toets uit. Dat wordt het geluid dat wordt opgevraagd als de [COM-PARE] toets uit is.

Oscillatorinstellingen 2.1: Ed-BasicIn 2.1: Ed-Basic kunt u instellingen doen die met de oscillator te maken hebben. Dit instrument biedt twee oscillators, en u kunt voor elke oscillator een basis sinus-golf (‘multisample’) selecteren en de toonhoogte instellen. Tot de multisamples die dit apparaat biedt behoren sinusgolven voor muziekinstrumenten als piano’s, evenals speciale sinusgolven die uniek zijn voor synthesizers. Multisamples reproduceren de complexe boventoonstructuur en frequentiekenmerken waarmee we een geluid als ‘pianoachtig’ of ‘gitaarachtig’ kunnen herkennen.

Basic (Prog Basic) pagina

Mode (Oscillator functie)Hiermee stelt u de functie van de oscillator in.Single gebruikt één oscillator en Double gebruikt twee oscillators. In geval van Single bedraagt de maximale polyfonie 62 noten, en in geval van Double bedraagt de maximale polyfonie 31 noten. Selecteer Drums, als u een drumkit wilt gebruiken om een drumprogramma te maken. (p.51)

Mode (Voice Assign functie)Geeft aan of het programma in Poly (polyfoon) of in Mono (monofoon) wordt gespeeld.Als deze functie op Poly is ingesteld, kunt u met behulp van het programma akkoorden afspelen. Als u deze functie op Mono heeft ingesteld, wordt er, zelfs als u een akkoord aanslaat, maar één noot afgespeeld. Normaal-gesproken stelt u dit op Poly in, maar het is handig om Mono te gebruiken, als u geluiden als een analoge syn-thesizer bas of synthesizer lead speelt. Probeer tussen Poly en Mono te schakelen en beluister het resultaat.

OSC1 pagina, OSC2 pagina

Geeft voor oscillator 1, 2 de multisample aan.

Een multisample selecterenDe multisample bepaalt het basiskarakter van het pro-gramma.

Gebruik ‘High MS Bank’ om de multisample bank te selecteren, en gebruik ‘High Multisample’ om de multisample te selecteren.

Als de ‘High MS Bank’ op ROM of EX is ingesteld, kunt u voorgeprogrammeerde multisamples selec-teren. U kunt uit een bereik van ROM: 000-424, EX: 000-044 ‘High Multisample’ selecteren. ( VNL)Als ‘High MS Bank’ op RAM is ingesteld, kunt u multisamples selecteren die in de Samplingfunctie zijn gemaakt of in de Mediafunctie zijn ingeladen (als de EXB-SMPL optie en sample data RAM zijn geïnstalleerd). U kunt in ‘High Multisample’ uit 000-999 selecteren.

U kunt het gebruikercommando ‘Select by Cate-gory’ gebruiken om uit 15 categorieën interne voorgeprogrammeerde multisamples te selecteren. (PG p.8).

Hoge (High) multisample en lage (Low) multisampleAls u voor een oscillator een hoge en lage multisample selecteert, wordt, afhankelijk van de velocity van de noot

0

Page 57: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Prog

ram

maf

unct

ie

(oftewel, de kracht waarmee u het keyboard bespeelt), de hoge of de lage multisample afgespeeld. Deze functie wordt velocity multisample schakeling genoemd.

1 Geef voor ‘High Multisample’ en ‘Low Multi-sample’ verschillende multisamples aan.

2 Geef voor ‘Velocity SW L(H’ een velocity waarde aan.Noten die op het keyboard op een lagere velocity dan de aangegeven waarde worden gespeeld, zor-gen ervoor dat de lage multisample wordt afge-speeld; bij velocities boven deze velocity waarde wordt de hoge multisample afgespeeld.Als u ‘Velocity SW L(H’ bijvoorbeeld op 100 instelt, zorgt een zachte aanslag ervoor dat de ‘Low’ multi-sample wordt afgespeeld, en bij een harde aanslag wordt de ‘High’ multisample afgespeeld.

3 Stel de volumebalans van de High en Low multi-samples door hun niveau (‘Level’) aan te passen.

Stel, als u deze functie niet wilt gebruiken, de ‘Velocity SW L → H’ waarde op 001 in. Alleen de hoge multisample wordt afgespeeld.

Rev (Reverse) aanvinkvakjeAls deze is aangevinkt, wordt de multisample achter-stevoren afgespeeld. Als u dit op geluidseffecten etc. toe-past, kan dit interessante resultaten voortbrengen. Normaalgesproken vinkt u dit niet aan.

Als de ‘Oscillator functie’ = DoubleStel, als u OSC2 wilt gebruiken, in de Basic (Prog Basic) pagina ‘Mode (Oscillator functie)’ op Double in.U kunt voor OSC2 op dezelfde wijze als voor OSC1 hoge en lage multisamples instellen.De afspeeltoonhoogte kan afzonderlijk worden ingest-eld. Door dezelfde multisample met iets andere ‘Tune’ instellingen te gebruiken, kunt u de oscillators ‘ontstem-men’ om zo een rijker geluid te produceren.

Het is handig om het gebruikercommando ‘Copy Oscillator’ te gebruiken, zodat de oscillatorinstel-lingen met elkaar overeenstemmen.

Als ‘Oscillator functie’ = Drums

Stel in de Basic (Prog Basic) pagina ‘Mode (Oscillator functie)’ op Drums in. Als deze op Drums is ingesteld, kunt u een drumprogramma gebruiken.Hiermee selecteert een drumkit in plaats van een multi-sample.Het instrument biedt zestien drumkits die door de fab-riek zijn voorgeprogrammeerd en voor een brede vari-atie aan muziek geschikt zijn. (Drumkit naam, VNL)U kunt hier maar één drumkit selecteren. Gebruik GLO-BAL 5.1: DKit (p.98) om een drumkit te bewerken of maken.

U kunt voor de oscillator de volgende multisamples of drumkits gebruiken.• 470 interne voorgeprogrammeerde multisamples

(ROM, EX)• Multisamples (RAM) die in de Samplingfunctie zijn

gemaakt (als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd).(U kunt programma’s maken die gebruik maken van multisamples/samples die in de Samplingfunc-tie zijn gesampled of in de Mediafunctie zijn ingela-den.

• Negen interne drumkits (ROM)• 24 gebruiker drumkits, die in de Globalfunctie zijn

gemaakt.(Om een drumkit te maken kunt u vrijelijk drums-amples aan elke toets worden toegewezen. U kunt voor het geluid van elke toets filter en versterkerin-stellingen maken, en de routing naar de effecten en de afzonderlijke geluidsuitgangen aangeven).

V.Zone (Velocity Zone) pagina

Hier kunt u het velocity bereik, dat oscillator 1 en 2 afspeelt, invoeren. In het bovenstaande voorbeelden, zijn de velocity bereiken als volgt.• OSC1 wordt bij alle velocity waarden afgespeeld.• OSC2 wordt alleen bij krachtig gespeelde noten (64

en daarboven) afgespeeld.• U kunt hiernaast Velocity Multisample schakeling

gebruiken ( ‘High Multisample, Low Multi-sample’). Stel in dit voorbeeld ‘OSC1’ in ‘Velocity SW L(H’ op 32 in, en stel ‘OSC2’ op 96 in. De instel-lingen worden in de velocity zone weergave als verticale lijnen afgebeeld.

In dit voorbeeld worden de multisamples op vier niveaus afgespeeld.Velocity waarden 001-031:alleen de OSC1 lage multisample wordt afgespeeld.Velocity waarden 032-063:alleen de OSC1 hoge multisample wordt afge-speeld.Velocity waarden 064-095:de OSC1 hoge multisample en de OSC2 lage multi-sample worden afgespeeld.Velocity waarden 096-127:de OSC1 hoge multisample en de OSC2 hoge multi-sample worden afgespeeld.

Controller instellingen 2.2: Ed-Ctrl

Ctrls (Controls) paginaMet deze tab kunt u voor elk programma en voor de B-functie van de REALTIME CONTROLS draaiknoppen [1]-[4] de [SW1] en [SW2] instellingen maken. (p.119, PG p.9, 224, 225)

51

Page 58: KORG TR handleiding .pdf NL

5

Pitch instellingen 3.1: Ed-PitchHier kunt u aangeven hoe de toonhoogte van de multi-sample die voor de oscillator is geselecteerd zal verand-eren. Met behulp van de Pitch EG en LFO instellingen kan de toonhoogte over een bepaalde tijdsduur worden gevarieerd.De parameters van de OSC2 pagina en de OSC2 LFO pagina gelden alleen als de ‘Mode (Oscillator functie)’ op Double is ingesteld.

OSC1 pagina

PitchDe ‘JS (X)’ en ‘JS (+X)’ instellingen geven de mate van wijziging in toonhoogte weer (in halve tonen), die optreedt als er MIDI toonverbuiging berichten worden ontvangen of de joystick naar links of rechts wordt bewogen. Bij een instelling van +12 wordt de toonhoogte maximaal één octaaf hoger geregeld; bij een instelling van -12 wordt de toonhoogte maximaal één octaaf lager geregeld.‘Ribbon (#16)’ geeft de mate van wijziging in toon-hoogte (in halve tonen) weer, die optreedt als er MIDI wijziging berichten (CC) #16 worden ontvangen of als de bandregelaar van een TRITON of ander aangesloten MIDI apparaat naar links of rechts wordt bewogen. Bij een instelling van +12 gaat de toonhoogte helemaal rechts op de bandregelaar één octaaf omhoog, en helemaal links op de bandregelaar gaat hij één octaaf omlaag.

Pitch EGAls de ‘Intensity’ waarde op +12.00 is ingesteld, zorgt de toonhoogte EG die in de Pitch EG pagina wordt aange-geven voor een maximale toonhoogtewijziging van ±1 octaaf.

PortamentoAls ‘Enable’ is aangevinkt, wordt er portamento toege-past. Portamento zorgt ervoor dat de toonhoogte, als u de volgende noot speelt, voordat de vorige noot wordt losgelaten, vloeiend verandert.De ‘Time’ parameter geeft de portamentotijd aan. Naar gelang deze waarde wordt verhoogd, wijzigt de toon-hoogte over een langere tijdsduur. Bij een waarde van 000 wordt er geen portamento toegepast.

Als Porta.SW (CC#65) als functie van de [SW1] of [SW2] toets is toegewezen, kan het portamento effect door de [SW1] of [SW2] toets worden in/uit-geschakeld.

OS1lfo (OSC1 LFO) pagina

LFO 1/2U kunt een LFO gebruiken om de toonhoogte cyclisch te moduleren (het ‘vibrato’ effect).‘Intensity’ (LFO intensiteit) bepaalt de diepte waarmee de LFO die in 5.3: Ed-LFOs de toonhoogte beïnvloedt.Bij een instelling van +12.00 zorgt het vibrato voor een maximale toonhoogtewijziging van ±1 octaaf.

‘JS+Y Int’ geeft aan hoeveel vibrato de LFO voort-brengt wanneer u de joystick van u af beweegt.

‘Intensity (AMS intensiteit)’ bepaalt de diepte van het vibrato dat op de LFO wordt toegepast, als de AMS (wisselende modulatiebron) wordt gebruikt. Als ‘AMS (LFO1 AMS)’ bijvoorbeeld op AfterT is ingesteld en u ‘Intensity (AMS intensiteit)’ op een geschikte waarde instelt, wordt het vibrato toegepast zodra u druk op het keyboard uitoefent of als er MIDI naslagberichten worden ontvangen.

EG (Pitch EG) paginaHier kunt u instellingen doen voor de toonhoogte EG.Als u geluidseffecten etc. wilt creëren, stelt u de toon-hoogte EG zo in, dat deze over een bepaalde tijd grote wijzigingen maakt. Om de lichte wijziging in toon-hoogte, die optreedt als er een snaar wordt geplukt of bij de attack van een koperen of vocaal geluid, kunt u de EG gebruiken om bij de attack een subtiele wijziging in toonhoogte te maken. (PG p.10).

EG en LFOU kunt wijzigingen in toonhoogte, toon of volume aan-brengen door een EG (envelope generator) te gebruiken om tijdvariabele wijzigingen toe te passen of door een LFO (lage frequentie oscillator) te gebruiken om op de toonhoogte, het filter of de versterker cyclische wijzigin-gen toe te passen.

EG (Envelope Generator)Dit apparaat biedt een toonhoogte EG, filter EG en ver-sterker EG, die respectievelijk tijdvariabele wijzigingen in toonhoogte, toon en volume produceren.

LFO (lage frequentie oscillator)Voor elke oscillator biedt dit instrument twee LFO’s, die kunnen worden gebruikt om cyclische wijzigingen in toonhoogte, toon en volume toe te passen.

Niveau

Tijd

Attack tijd

Decay tijd Slope tijd Release tijd

Attack niveau

Start niveau

Sustain niveau

Break niveauNoot-aan Noot-uit

Release niveau

2

Page 59: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Prog

ram

maf

unct

ie

53

Voorbeelden hiervan zijn virbrato (cyclische wijzigingen in toonhoogte), wah (cyclische wijzigingen in toon) en tremolo of auto-pan (cyclische wijzigingen in volume).

Filterinstellingen4.1: Ed-Filter1, 4.2: Ed-Filter2Met behulp van de filter kunt u aangegeven frequen-tiegebieden van de multisample die voor de oscillator is geselecteerd verminderen of benadrukken. De toon van het geluid hangt aanmerkelijk van de filterinstellingen af.Dit instrument biedt Filter 1 voor OSC1 en Filter 2 voor OSC2. Voor elk van deze filters kunt u uit twee typen kiezen (Low Pass Resonantie of Low Pass & High Pass). U kunt Filter 2 gebruiken als ‘Mode (Oscillator functie) op Double is ingesteld.

Basic pagina

Filter Type, Filter A, Filter BSelecteert het type filter en bepaalt de ‘Frequentie’ (cut-off frequentie) en ‘Resonantie’ (resonantieniveau).• Low Pass Resonantie (24 dB/oct low pass filter

met resonantie): Instellingen maken voor filter A.• Low Pass & High Pass (12 dB/oct low pass filter en

12 dB/oct high pass filter in serieschakeling): Low pass filterinstellingen maken in filter A en high pass filterinstellingen maken in filter B.

Low pass filterDit is het meest gebruikelijke type filter, die het lage fre-quentiegebied doorgeeft en het hoge frequentiegebied vermindert. Als de boventonen van een hoog gebied worden verminderd, klinkt een helder geluid donkerder (zwaarder).24 dB/oct en 12 dB/oct verwijzen naar de steilheid van de vermindering. 24 dB/oct betekent dat de gain in één octaaf met 24 dB vermindert (oftewel, terwijl de frequen-tie verdubbelt). Een 12 dB/oct filter vermindert de gain in één octaaf met 12 dB. De 24 dB/oct filter produceert een steilere vermindering.

High pass filterDit type filter geeft het hoge frequentiegebied door en vermindert het lage frequentiegebied. Gebruik deze als u het geluid dunner wilt maken. Echter, als de cutoff fre-quentie (Frequency) naar een te hoge waarde wordt ver-hoogd, wordt het volume erg laag.

ResonantieNaargelang ‘Resonance’ op een hogere waarde wordt ingesteld, worden de boventonen in het gebied rondom de cutoff frequentie, op de wijze die in de afbeelding hieronder wordt aangeduid, versterkt, waardoor het geluid een onderscheidend karakter krijgt.

Mod.1, Mod.2 pagina

U kunt regelaars en de filter EG gebruiken om de filter cutoff frequentie, die u in de Basic pagina heeft aange-geven, aan te passen. Door de toon te variëren met behulp van een regelaar of door met behulp van een EG tijdvariabele wijzigingen te maken, kunt u een rijke vari-atie aan tonale wijziging aan het geluid toevoegen.

Keyboard Track (Mod.1 pagina)Hiermee varieert u de cutoff frequentie volgens de posi-tie op het keyboard van de toets die u speelt. • Als Ramp ‘Low’ op een positieve (+) waarde is

ingesteld, verhoogt de cutoff frequentie naar gelang u lager op het keyboard speelt, waardoor het geluid helderder wordt. Als deze op een negatieve (-) waarde is ingesteld, verlaagt de cutoff frequentie naar gelang u lager op het keyboard speelt, waar-door het geluid donkerder wordt.

• Als Ramp ‘High’ op een positieve (+) waarde is ingesteld, verhoogt de cutoff frequentie naar gelang u hoger op het keyboard speelt, waardoor het geluid helderder wordt. Als deze op een negatieve (-) waarde is ingesteld, verlaagt de cutoff frequen-tie naar gelang u hoger op het keyboard speelt, waardoor het geluid donkerder wordt.

• Int. ‘to A’ en ‘to B’ passen het effect dat keyboard tracking op filter A en B heeft aan. (PG p.14).

Niveau

Frequentie (toonhoogte)

Boventonen die in de oorspronkelijke multisample zitten

Niveau

Frequentie (toonhoogte)

Filterkenmerken

Boventonen nadat ze door de filter heen zijn gegaan

Dit gebied met boventonen wordt verminderd

Filter

Frequentie

Niveau

Low Pass

12dB/oct

24dB/oct

High Pass

12dB/oct

Frequentie

Niveau

Als er resonantie wordt toegepast

Low PassNiveay

Lage resonantiewaarde Hoge resonantiewaarde

Page 60: KORG TR handleiding .pdf NL

5

4

Filter EG (Mod.1 pagina)Hiermee past u het effect aan dat wordt geproduceerd door de filter EG, die u in de EG pagina instelt.• Gebruik de Int. ‘to A’ en ‘to B’ instellingen om de

diepte van de filter EG aan te geven.• Gebruik de Vel ‘to A’ en ‘to B’ instellingen om het

effect van de velocity van de filter EG aan te geven.• ‘AMS’ en ‘Int to A, B’ bepalen het effect dat AMS

op de filter EG diepte heeft.Deze drie instellingen bepalen de diepte van de tonale wijziging die door de filter EG wordt gepro-duceerd.

Filter Modulation (Mod.2 pagina) Stel deze parameter in, als u tonale wijzigingen wilt pro-duceren door met behulp van regelaars etc. de cutoff fre-quentie te variëren.

lfoMod (LFO Mod.) paginaGeeft instellingen weer die ervoor zorgen dat de LFO cyclische toonwijzigingen (een ‘wah’ effect) produ-ceert.

Intensity: ‘to A (LFO1 Int. to A)’ en ‘to B’ (LFO1 Int. to B)’ bepalen de mate waarin de LFO de toon wijzigt.JS-Y Int: ‘to A’ en ‘to B’ bepalen de diepte van het wah effect dat door de LFO wordt geproduceerd, als u de joy-stick van dit instrument naar u toe beweegt of als er een CC#2 wordt ontvangen.Int. ‘to A’ en ‘to B’ bepalen de diepte van het wah effect dat door de LFO wordt geproduceerd, als de ‘AMS’ (wisselende modulatiebron) wordt gebruikt. Als ‘AMS’ bijvoorbeeld op AfterT is ingesteld, zorgt het uitoefenen van druk op het keyboard van de TR ervoor dat er een wah effect wordt toegepast.

EG paginaGeeft instellingen voor de filter EG weer, welke de tijd-variabele wijzigingen in toon regelt (PG p.16). Maak hier instellingen voor de EG, en stel de diepte van het effect in de Mod.1 pagina ‘Filter EG’ parameter in.

Filter EG en versterker EG Als de filter EG de cutoff frequentie wijzigt, verandert de toon. Dit kan echter op verschillende manieren hoor-baar zijn, afhankelijk van de volumewijzigingen die door de versterker EG worden geproduceerd. Als u bijvoorbeeld de snelheid waarop de toon en het volume beginnen (attack) of wegsterven (decay) wijzigt, kunt u het karakter van de tonale wijziging aanmerkelijk variëren. Het is een goed idee om de wijzigingen van zowel de filter EG (toon) en de versterker EG (volume) tijdens het bewerken aan te passen. (’5.1: Ed-Amp1, EG pagina, 5.2: Ed-

Versterkerinstellingen5.1: Ed-Amp1, 5.2: Ed-Amp2 Deze instellingen beïnvloeden het volume. Hier kunt u de manier waarop de Amp EG en LFO tijdvariabele en cyclische wijzigingen in volume produceren, en hoe de

regelaars etc. het volume beïnvloeden. Amp1 is van toepassing op OSC1 en Amp2 is van toe-passing op OSC2. U kunt Amp2 gebruiken als ‘Mode (Oscillator functie) op Double is ingesteld.Bijvoorbeeld, het volume van een pianonoot begint exact op het moment dat u de noot speelt een hoog volume, en neemt dan geleidelijk af. Het volume van een orgelnoot blijft, zolang u de toets indrukt, constant. Het volume van een noot op een viool of blaasinstrument kan tijdens het spelen van de noot door de musicus worden gev-arieerd (namelijk, door de hoeveelheid druk op de strijk-stok of de kracht van de adem te regelen).

Lvl/Pan (Level/Pan) pagina

Amp1 Level, Amp2 LevelPast het volume van het geluid dat door de oscillator, fil-ter en versterker is heengegaan aan.

PanBepaalt de pan (stereopositie) nadat het signaal door de oscillator, filter en versterker is heengegaan. Normaalge-sproken stelt u deze op C064 in. Als ‘Mode (Oscillator functie)’ op Double is ingesteld en u een stereogevoel wilt creëren, stelt u de ‘Pan’ parameter in 5.1: Ed-Amp1 en 5.2: Ed-Amp2 voor oscillator 1 en 2 respectievelijk op links en rechts in.Bij een instelling van Random, wijzigt de pan wille-keurig, telkens wanneer u op dit instrument een noot speelt, wat een interessant effect geeft.

AMS Intensiteit‘Intensity’ bepaalt de diepte van het panning effect, dat optreedt als ‘AMS’ wordt gebruikt.Als u ‘AMS’ op Note No. instelt, wijzigt de pan volgens de keyboardpositie waarop u op dit instrument een noot speelt. Bij een instelling van LFO1 of 2, zwenkt de pan van links naar rechts (auto pan). Met behulp van andere instellingen kunt u de oscillator pan bewegen door een regelaar te bedienen.

Use DKit SettingDit geldt als de ‘Mode (Oscillator functie)’ op Drums is ingesteld. Als deze optie is aangevinkt, wordt de panlo-catie gebruikt, die voor elk drumgeluid door de drumkit wordt bepaald. Als deze optie is uitgevinkt, zijn alle drumgeluiden op dezelfde locatie hoorbaar. Van tevoren ingeladen en GM drumkits staan op stereo instellingen ingesteld. Normaalgesproken laat u deze optie aangev-inkt.

Volume

Tijd

Piano

Volume neemt geleidelijk af

Volume

Tijd

Orgel

Volume blijft constant totdat de noot wordt losgelaten

Page 61: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Prog

ram

maf

unct

ie

Mod. pagina

Keyboard TrackHiermee kunt u het volume variëren ten opzichte van de positie van de toon die u op het keyboard speelt.• Als Ramp ‘Low’ op een positieve (+) waarde is

ingesteld, verhoogt het volume naar gelang u lager op het keyboard speelt. Als deze op een negatieve (-) waarde is ingesteld, verlaagt het volume naar gelang u lager op het keyboard speelt.

• Als Ramp ‘High’ op een positieve (+) waarde is ingesteld, verhoogt het volume naar gelang u hoger op het keyboard speelt. Als deze op een negatieve (-) waarde is ingesteld, verlaagt het volume naar gelang u hoger op het keyboard speelt.

Amp Mod.‘Velocity Int’ wordt door de meeste programma’s gebruikt om het volume van zacht gespeelde noten te verminderen en het volume van krachtig gespeelde noten te vergroten. Deze versterkermodulatie parameter past de diepte van deze functie aan.Normaalgesproken stelt u Amp Modulation op een posi-tieve (+) waarde in. Naar gelang deze instelling wordt verhoogd, is er een groter volumeverschil tussen zacht gespeelde en krachtig gespeelde noten.

LFO1 Mod., LFO2 Mod.Hiermee geeft u aan hoe de LFO cyclische wijzigingen in het volume produceren (het tremolo effect).Het volume wordt beïnvloed door de LFO(s) waarvoor u een ‘Intensity (LFO1 Intensity, LFO2 Intensity)’ waarde heeft ingesteld.‘Int (AMS Intensity)’ bepaalt de diepte waardoor het tremolo effect, dat door de LFO wordt geproduceerd, wordt beïnvloed, als u een ‘AMS (LFO1 AMS, LFO2 AMS)’ gebruikt.Als u bijvoorbeeld ‘AMS’ op JS-Y#02 instelt, wordt er tremolo toegepast zodra u de joystick van dit instrument naar u toe beweegt of als er een CC#02 wordt ontvan-gen.

EG paginaHier kunt u instellingen maken voor de versterker EG, die het volume over een bepaalde tijdsduur wijzigt.Elk instrument heeft zijn eigen karakteristieke curve voor volumewijziging. Dit is gedeeltelijk waarom elk instrument een eigen identificeerbaar geluid heeft. Als u echter een strijktype versterker EG curve op een orgeltype multisample toepast, kunt u een geluid maken

dat een ander karakter heeft dan een typisch orgel.

LFO instellingen 5.3: Ed-LFOsU kunt voor elke oscillator twee LFO (lage frequentie oscillator) eenheden gebruiken: LFO1 en LFO2. U kunt elk type LFO vrijelijk selecteren en de snelheid ervan instellen.De diepte van de LFO1 en LFO2 die u hier aangeeft, wordt door de instellingen van de 3.1: Ed-Pitch, 4.1: Ed-Filter1, 4.2: Ed-Filter2, 5.1: Ed-Amp1 en 5.2: Ed-Amp2 pagina’s bepaalt.

OSC1 LFO1, OSC1 LFO2, OSC2 LFO1, OSC2 LFO2‘Waveform’ bepaalt het type LFO. U kunt uit een vari-atie sinusgolven kiezen, inclusief standaard sinusgolven als driehoekig, zaagtand, vierkant en sinus (Triangle, Saw, Square en Sinus), evenals stapsgewijze en wille-keurige PG sinsugolven die een sample-and-hold effect produceren (PG p.22).Door de ‘Ofs’, ‘Fade’ en ‘Dly’ instellingen aan te passen, en door het teken (+/-) van de ‘Intensity’ instelling in de 3.1: Ed-Pitch, 4.1: Ed-Filter1, 4.2: Ed-Filter2, 5.1: Ed-Amp1 en 5.2: Ed-Amp2 pagina’s te wijzigen, kunt u een brede variatie aan effecten creëren. ‘Frequentie’ bepaalt de LFO snelheid.

Freq.Mod (Frequentiemodulatie)U kunt ‘AMS’ gebruiken om de LFO snelheid te variëren. Hiermee kunt u door een regelaar te bedienen of met behulp van de EG of Keyboard Track instellingen de LFO snelheid wijzigen.

MIDI/Tempo Sync.Als ‘MIDI/Tempo Sync’ is aangevinkt, wordt de ‘Fre-quentie’ instelling genegeerd, en synchroniseert de LFO met het tempo van de sequencer en de arpeggiator. Hier-mee kunt u vibrato, wah, auto-pan of tremolo produc-eren, die met de afspeelsnelheid van de sequencer of arpeggiator wordt gesynchroniseerd.

Arpeggiatorinstellingen 6.1: Ed-Arp.Hier kunt u arpeggiatorinstellingen maken (p.103).

Piano

Orgel

Strijker

55

Page 62: KORG TR handleiding .pdf NL

5

BUS instellingen 7.1: Ed-InsertFX BUSU kunt de oscillator routing (het signaal dat naar de invoegeffecten, master effecten en afzonderlijke uitgan-gen wordt gestuurd) aangeven (p.112).

Insert Effect instellingen7.1: Ed-InsertFX Setup, IFXHier kunt u invoegeffecten selecteren en instellingen (p.113).

Master Effect instellingen7.2: Ed-MasterFXHier kunt u master effecten selecteren en instellen. Hier wordt ook de master EQ ingesteld (p.113).

Meer over wisselende modulatieWisselende modulatie is een soort modulatie dat voor het regelen van diverse aspecten van het geluid kan worden gebruikt.AMS (wisselende modulatiebron) verwijst naar één of meer van de vele bronnen die wisselende modulatie regelen, waaronder regelaars die u fysiek bedient, zoals de joystick en de realtime regelaars, inkomende MIDI gegevens, evenals modulators als de EG of LFO.

Aangezien u met dit instrument modulatie op een modulator kunt toepassen, wordt dit soort regeling ‘wisselende modulatie’ genoemd.

Intensity is een parameter die de mate (snelheid of diepte) bepaalt waarmee AMS de wisselende modula-tie regelt.

Combinaties of modulaties die vaak in synthesizeruit-voeringen worden gebruikt (zoals het gebruik van de joystick om de toonhoogte te variëren), worden tevens als speciale parameters geboden, los van de wisselende modulatie.

Dit instrument biedt 29 soorten wisselende modulatie.

In de enkelvoudige functie kunt u 29 soorten met 29 wis-selende modulatiebestemmingen gebruiken, en in de dubbele functie kunt u van 29 soorten 55 wisselende modulatiebestemmingen gebruiken. Er zijn 42 AMS bronnen. (Afhankelijk van het type modulatie is het echter mogelijk dat sommige bronnen niet kunnen worden geselecteerd). Zie PG p.215 voor details over wisselende modulatie en AMS

Suggesties over het gebruik van wisselende modulatieDenk, als u voor wisselende modulatie instellingen maakt, aan het effect dat u wilt creëren, welk type modu-latie nodig is om dat effect te bereiken en welke parame-ter van de oscillator, filter of versterker bediend dient te worden. Selecteer vervolgens een bron (‘AMS’) en stel de ‘Intensity’ parameter in. Als u op deze wijze logisch

te werk gaat, behaalt u het gewenste effect.Als u bijvoorbeeld een ‘gitaarachtig geluid wilt regelen, zodat het lijkt alsof het bij het wegduwen van de joystick feedback benadert’, maakt u de instellingen zo dat de joystick filtermodulatie of het resonantieniveau regelt.

Auto Song Setup functieDeze functie past op een nieuwe song in de sequencer automatisch de instellingen van het huidige programma of de huidige combinatie toe.Als u tijdens het spelen van een programma of combi-natie geïnspireerd raakt door een frase of song, kunt u deze functie gebruiken om direct een opname te maken.Houd de [ENTER] toets ingedrukt en druk op de SEQUENCER [REC/WRITE] toets. Het ‘Setup to Record’ dialoogvenster wordt geopend en vraagt u of u het zeker weet. Druk op de [F8] (‘OK’) toets. U komt automatisch in de Sequencerfunctie en de opnameklaar toestand terecht. Druk op de [START/STOP] toets om de sequencer te starten en de opname te beginnen.

6

Page 63: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Com

bina

tiefu

nctie

Combinatiefunctie

In de combinatiefunctie kunt u combinaties selecteren, afspelen en bewerken.De combinatiefunctie bestaat uit pagina 1.1: Play-7.2: Ed-MasterFX.In 1.1: Play kunt u combinaties selecteren en afspelen. U kunt tevens wat algemene bewerkingen uitvoeren en arpeggiatorinstellingen maken (p.29, 33).In 2.1: Ed-Basic-7.2:Ed-MasterFX kunt u de parameters van de combinatie die u in 1.1: Play heeft geselecteerd bewerken.

Hoe een combinatie is opgebouwdEen combinatie bestaat uit een variatie aan parameters uit 2.1: Ed-Basic-7.2: Ed-MasterFX. De onderstaande afbeelding geeft de structuur van een combinatie weer.

Basale combinatiebewerkingBank A, B en C van de TR bevatten een variatie aan combinaties, die de van tevoren ingeladen pro-gramma’s (bank A, B en C) en de voorgeprogram-meerde en van tevoren ingeladen gebruiker arpeggiopatronen en effecten gebruiken. Door deze combinaties te bewerken kunt u uw eigen oorspronke-lijke combinaties maken.

U kunt in een combinatie ook originele programma’s gebruiken die gebruik maken van samples/multisam-ples die u in de Sampling functie heeft opgenomen (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd), of die in het interne geheugen zijn ingeladen.Combinaties die u bewerkt of aanmaakt kunnen in de 384 geheugengebieden van bank A-C worden geschreven. Ze kunnen tevens in de Mediafunctie op een SD kaart worden opgeslagen en beheerd.

Als een programma dat in de Programmafunctie wordt bewerkt in een combinatie wordt gebruikt,

klinkt het volgens de instellingen die worden bewerkt.

Als u een bewerkte combinatie in het interne geheugen wilt opslaan, dient u deze te schrijven. (p.43)

Suggesties voor de bewerkingsprocedure De parameters van elk timbre worden in 2.1: Ed-Prog/Mix-4.4: MIDI Filter 4 en 7.1: Ed-InsertFX ingesteld. Hier maakt u de basiscombinatie, bestaande uit de pro-gramma’s die u hier selecteert.Gebruik eerst 2.1: Ed-Prog/Mix om het programma van elk timbre te selecteren, en gebruik vervolgens 3.3: Ed-Key Zone en 3.4: Ed-Vel Zone om het bereik waarin elk programma wordt gespeelt (gelaagd, gesplitst, velocity schakelaar, etc) te bepalen. Pas vervolgens het volume van alle timbres aan, en stel diverse andere parameters in.Om de puntjes op de i van het geluid te zetten kunt u in 7.1: Ed-InsertFX insert effect instellingen en in 7.2: Ed-MasterFX master effecten en de master EQ instellingen maken; deze zijn los van de effectinstellingen van de Programmafunctie. Daarnaast kunt u in 6.1: Ed-Arp. arpeggiator instellingen en 2.2: Ed-Ctrl in controller instellingen maken, om zo de volledige combinatie te creëren.

Door het gebruiker menucommando ‘Solo Selec-ted Timbre’ te gebruiken kunt u alleen het geselec-teerde timbre beluisteren. Dit is een handige manier om individuele geluiden van gelaagde tim-bres te beluisteren. (p.34)

In pagina’s die alle timbres 1-8 weergeven, zoals 2.1: Ed-Prog/Mix, kunt u de [ ], [ ] toetsen gebruiken om timbres te selecteren. U kunt tevens direct timbres selecteren door de [TIMBRE/TRACK] toets ingedrukt te houden en op één van de [F1 T1/T9]-[F8 T8/T16] toetsen te drukken.

Parameters

Parameters

Parameters

Parameters

Insert Effect : 7.1-2, 3

AUDIO OUTPUTL/MONO, R

Master Effect 1, 2 : 7.2-1...3

AUDIO OUTPUTINDIVIDUAL 1,2

MasterEQ :7.2-4

Controller Setup : 2.2

Arpeggiator: 6.1

Timbre2

Timbre3

Timbre8

Timbre4

Insert Effect : 7.1-1

Timbre

Insert EffectMaster EffectIndividuele uitgangen

Timbre1 Parameters

Program

Program

Program

Program

Program

7.1-1 of 7.2-1 duiden op pagina’s of tabvensters die op dit instrument voor bewerking worden gebruikt.

57

Page 64: KORG TR handleiding .pdf NL

5

Lagen, splitsing en velocity schakelingBinnen een combinatie kunt u de keyboardlocatie en velocity gebruiken om het programma dat wordt afgespeeld te wijzigen. De programma’s die aan elk tim-bre zijn toegewezen kunnen op drie manieren worden afgespeeld: als laag, als splitsing of als velocity schak-ling. Een combinatie kan op elk van deze methoden worden ingesteld of twee of meer van deze methoden gebruiken.

LaagLaag verwijst naar instellingen die ervoor zorgen dat, als er een noot wordt gespeeld, twee of meer programma’s tegelijkertijd worden afgespeeld.

GesplitstGesplitst verwijst naar instellingen die ervoor zorgen dat verschillende programma’s op verschillende gebieden van het keyboard worden afgespeeld.

Velocity schakelingVelocity schakeling verwijst naar instellingen die ervoor zorgen dat, afhankelijk van de velocity (speldynamiek op het keyboard) verschillende programma’s worden afgespeeld.

Op dit instrument kunt u voor elk van maximaal acht timbres een ander programma gebruiken en twee of meer van de bovenstaande methoden gebruiken om nog complexere systemen te maken.

Als extra mogelijkheid kunt u de slope voor een key zone of velocity zone zo instellen dat het volume geleidelijk afneemt. Hiermee kunt u een splitsing in een keyboard crossfade of een velocity schakeling in een velocity crossfade wijzigen.

De vergelijkfunctieTijdens het bewerken van een combinatie kunt u de [COMPARE] toets gebruiken om de versie van het geluid die hiervoor is opgeslagen (zoals het geluid was voor u het begon te bewerken) te beluisteren. Druk op de [COMPARE] toets (de toets licht op) om de oor-spronkelijke versie te beluisteren. Als u nogmaals op [COMPARE] drukt (het licht gaat uit), keert u naar de versie die u aan het bewerken bent terug.

Als u bewerkingen uitvoert terwijl de [COM-PARE] toets verlicht is, gaat de toets uit. Dat wordt het geluid dat wordt opgevraagd als de [COM-PARE] toets uit is.

In de onderstaande paragraaf bewerken we in elke pagina typische parameters, terwijl we het effect van elke parameter beluisteren.Zie PG p. 31 voor een gedetailleerdere uitleg van deze parameters.

Timbre 1-8 programma, pan en volume 2.1: Ed-Prog/MixHier kunt u aan elk timbre 1-8 programma’s toewijzen en voor elk timbre de pan en het volume instellen. (Deze instellingen kunnen ook in de Prog en Mix pagina’s van 1.1: Play worden gedaan).

Prog pagina

Program SelectWijst aan elk timbre een programma toe.

U kunt het gebruiker menucommando ‘Select by Category’ gebruiken om uit 16 categorieën pro-gramma’s te selecteren.

U kunt tevens de [BANK] en [A]-[GM] gebruiken om de bank van het programma te selecteren.

Als u programma’s wilt selecteren door MIDI pro-grammawijzigingen te ontvangen, doet u dit in P1.1: Play

Programma B

Programma A

Gelaagd:Twee of meer programma’s worden gelijktijdig afgespeeld.

Programma BProgramma A

Gesplitst:In verschillende gebieden van het keyboard worden verschillende programma’s van het keyboard.

Programma A

Programma B Keyboard speldynamiekZacht

Krachtig

Velocity schakling:De speldynamiek op het keyboard (velocity) schakelt tussen verschillende programma’s.

Keyboard speldynamiekZacht

Krachtig

Voorbeeld:B en C, D zijn gesplitst. In het lagere keyboard bereik zijn A en B gelaagd. In het hogere keyboard bereik wordt er door de velocity tussen C en D geschakeld en zijn deze gelaagd met A.

Programma C

Programma DProgramma B

Programma A

Keyboard X-fade(keyboard crossfade):Naargelang u van lage noten naar hoge noten spelt, sterft het volume van A geleidelijk weg en zwelt het volume van B geleidelijk aan.

Programma A Programma B

Keyboard speldynamiek

Zacht

Krachtig

Velocity X-fade(velocity crossfade):Naargelang u met een steeds sterkere velocity speelt, sterft het volume van A geleidelijk weg en zwelt het volume van B geleidelijk aan.

Program A

Program B

8

Page 65: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Com

bina

tiefu

nctie

Mix (Mixer) pagina

PanBepaalt voor elk timbre de panning (stereolocatie). Bij een instelling van C064 wordt de oscillator paninstelling van het programma gereproduceerd. Als u deze naar links of rechts beweegt, wordt het geluid naar links of rechts verplaatst, terwijl de panverhouding tussen de oscillators behouden blijft. Een instelling van L001 is uit-erst links en R127 is uiterst rechts.

VolumePast van elk timbre het volume aan.Creëer het algemene geluid door de volumebalans van de timbres aan te passen. De ‘Volume’ instelling is een belangrijk aspect van het maken van het geluid, en deze instelling heeft een belangrijk effect op de algemene indruk die de combinatie achterlaat.

Controller instellingen 2.2: Ed-Ctrl

Ctrls (Controls) pagina

U kunt voor elke combinatie de B-functie van de REAL-TIME CONTROLS draaiknoppen [1]-[4] en de [SW1] en [SW2] instellingen maken. (p.119, PG p.9, 224, 225)

Instellingen voor status, MIDI kanaal en afspeelfunctie 3.1: Ed-Param1

MIDI pagina

StatusHier kunt u voor elk timbre de status van MIDI en de interne toongenerator aangeven. Normaalgesproken stelt u dit bij het afspelen van de interne toongenerator van dit instrument op INT in. Stel dit voor timbres die u niet gebruikt op Off in. Als u dit op Off, EXT of EX2 instelt, is dit instrument niet hoorbaar. Als u dit op EXT of EX2 instelt, kunt u een externe toongenerator bedi-enen die via MIDI is aangesloten. (PG p.36)

MIDI kanaalTimbres die u vanaf het keyboard van dit instrument wilt afspelen dienen op het global MIDI kanaal te zijn ingesteld. Uw spel op het keyboard wordt via het global MIDI kanaal verzonden, en zorgt ervoor dat alle timbres die met dit kanaal overeenkomen worden afgespeeld. Normaalgesproken stelt u dit op Gch in. Als dit op Gch is ingesteld, komt het MIDI kanaal van het timbre altijd met het global MIDI kanaal overeen, zelfs als u het glo-bal MIDI kanaal wijzigt.

Bij sommige van tevoren ingeladen combinaties die de arpeggiator gebruiken is het mogelijk dat timbres die aan de arpeggiator zijn toegewezen geen INT ‘Status’ en Gch ‘MIDI Ch’ hebben.De reden hiervoor is dat deze instellingen voor timbres gelden die alleen hoorbaar zijn als de arpeggiator is ingeschakeld. Dit is een erg handige techniek voor als u combinaties maakt die de arpeggiator gebruiken. Zie ‘Arpeggiator instellin-gen in de Combinatie en Sequencerfunctie’ (p.105, PG p.43) en bestudeer de relatie tussen de arpeggiator toewijzingen ‘Status’ en ‘MIDI kanaal’.

Bank(EX2) MSB, Bank(EX2) LSBDeze instelling is geldig als u ‘Status’ op EX2 heeft ingesteld. Dit bepaalt welk Bankselectiebericht er vanuit dit instrument wordt verzonden.

OSC pagina

Force OSC ModeNormaliter stelt u deze op PRG in.Als u een polyfoon programma zo wilt forceren dat het monofoon klinkt, dient u dit op Mono of LGT (Legato) in te stellen. Stel dit echter op Poly in, als u een mono-foon programma zo wilt forceren dat het polyfoon wordt afgespeeld (PG p.37).

OSC SelectieNormaalgesproken stelt u dit op Both in.Als het timbre een programma gebruikt waarvan de ‘Mode (Oscillator functie)’ op Double is ingesteld, en u alleen OSC1 of OSC2 (niet beiden) wilt afspelen, stelt u deze op OSC1 (alleen OSC1 wordt afgespeeld) of OSC2 (alleen OSC2 wordt afgespeeld) in.

PortamentoNormaalgesproken stelt u deze op PRG in.Als u wilt dat de portamento instelling die voor het pro-gramma van het timbre gedwongen wordt uitge-schakeld, stelt u deze parameter in op Off. Als u de portamento echter met dwang wilt inschakelen of de portamentotijd wilt wijzigen, stelt u deze op een waarde van 001-127 in, om zo de portamentotijd aan te geven.

59

Page 66: KORG TR handleiding .pdf NL

6

0

Pitch pagina

Transpose, Detune (BPM aanpassing)Deze parameters passen de toonhoogte van het timbre aan.• In een gelaagde combinatie kunt u twee of meer

timbres op hetzelfde programma instellen, en de ‘Transpose’ functie gebruiken om hun toonhoogte een octaaf uit elkaar te halen of ‘Detune’ te gebrui-ken om tussen de twee een klein verschil in toon-hoogte te creëren, om zo een rijker geluid te maken.

• In gesplitste combinaties kunt u ‘Transpose’ gebruiken om van programma’s die voor elke key zone zijn aangegeven de toonhoogte te verschui-ven (in eenheden van een halve toon).

• Gebruik ‘Detune’, als u de afspeeltoonhoogte van een drumprogramma wilt wijzigen. Als u de ‘Transpose’ instelling wijzigt, verandert de over-eenkomst tussen de noten en de drumgeluiden.

De BPM van multisamples of samples die in de Samplingfunctie zijn gemaakt aanpassen (de EXB-SMPL optie dient te zijn geïnstalleerd)Als een timbreprogramma multisamples of samples gebruikt die u in de Samplingfunctie heeft gemaakt (of in de Mediafunctie heeft ingeladen) met een bepaalde BPM waarde, kunt u het gebruiker menucommando ‘Detune BPM Adjust’ gebruiken om een nieuw aange-geven BPM waarde op te vragen. Door de afspeeltoon-hoogte te wijzigen wordt hiermee de BPM gewijzigd. ( PG p.38)

Noot timing en toonladderinstellingen3.2: Ed–Param2

Other pagina

Delay [ms]Bepaalt de timing waarop het programma van elk timbre wordt afgespeeld. Geef de tijd vanaf wanneer u het key-board bespeelt totdat het programma wordt afgespeeld aan.Als u voor deze parameter KeyOff selecteert, wordt het timbre afgespeeld zodra u de noot loslaat.

Gebruik Prog’s Scale, Combi’s ScaleBepaalt voor elk timbre de toonladder. Als u ‘Use Prog’s

Scale’ aanvinkt, wordt de toonladder die door het pro-gramma is aangegeven gebruikt. Timbres waarvan deze parameter niet is aangevinkt gebruiken de ‘Combi’s Scale’ instelling.

Gelaagde en gesplitste instellingen3.3: Ed-Key ZoneGeeft instellingen als gelaagd, gesplitst en keyboard crossfade weer.

Key paginaBepaalt het notenbereik dat in elk timbre wordt afgespeeld. Elk gebied dat een timbre afspeelt wordt een Key Zone genoemd. Door key zones in te stellen kunt u een combinatie creëren waarin verschillende pro-gramma’s in verschillende gebieden van het keyboard worden afgespeeld.Door de key zones die voor elk timbre zijn ingesteld te combineren, kunt u gelaagde of gesplitste combinaties creëren.De boven en ondergrens van de key zone van elk timbre worden respectievelijk door de ‘Top Key’ en ‘Bottom Key’ bepaald.In de volgende afbeelding zijn bijvoorbeeld timbre 1-3 zo ingesteld dat ze een gelaagde en gesplitste combinatie creëren. Dit wordt door de key zone instellingen bepaald. Timbre 2 en 3 maken een laag. Timbre 1 en timbre 2/3 zijn tussen de B3 en C4 nootnummers gesplitst.

Ter illustratie leggen we hieronder uit hoe u een combi-natie als hierboven is weergegeven kunt maken.

1 Gebruik in de 1.1: Play, Prog pagina of de 2.1: Ed-Prog/Mix, Prog pagina het ‘Program Select’ gebied om het programma dat voor elk timbre 1-3 wordt gebruikt te selecteren.

Selecteer voor timbre 1 een pianoprogramma.Selecteer voor timbre 2 een koperprogramma.Selecteer voor timbre 3 een strijkprogramma.

2 Stel voor alle timbres die u wilt gebruiken in de MIDI pagina van 3.1: Ed-Param1 ‘Status’ op INT in, en stel ‘MIDI Channel’ op Gch in of zorg ervoor dat deze met het global MIDI kanaal (ach-ter het kanaalnummer staat een ‘G’) overeenkomt.

3 Stel in de Key pagina van 3.3: Edit-Key Zone ‘Top Key’ en ‘Bottom Key’ in.Stel voor timbre 1 als ‘Top Key’ G9 en als ‘Bottom Key’ C4 in.Stel voor timbre 2 en 3 als ‘Top Key’ B3 en als ‘Bot-tom Key’ C-1 in.

U kunt deze waarden ook invoeren door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en op het key-board van dit instrument een noot te spelen.

Slope paginaHier kunt invoeren over welk toetsenbereik het oor-spronkelijke volume wordt bereikt, te beginnen bij de

PianoTimbre 1KoperTimbre 2

StrijkersTimbre 3

C–1 C4 G9B3

Page 67: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Com

bina

tiefu

nctie

bovenste toets en de laagste toets (Top/Bottom).In geval van het bovenstaande voorbeeld, zou u de keyzones zo instellen dat een gedeelte van timbre 1 en 2 met timbre 3 overlapt (oftewel, gelaagd is), en ‘Top Slope’ en ‘Bottom Slope’ zo instellen dat het geluid geleidelijk verandert, in plaats van plotseling tussen B3 en C4 te veranderen.

Velocity schakeling instellingen3.4: Ed-Vel ZoneHier kunt u instellingen maken voor velocity schakeling en velocity crossfading.

Vel (Velocity) paginaVoor elk timbre kunt u een velocity bereik invoeren, waarbinnen deze hoorbaar is. Het velocity bereik waarbinnen een timbre wordt afgespeeld wordt de Velocity Zone genoemd. Door een velocity zone in te stellen kunt u een timbre maken dat alleen wordt afgespeeld door de noten die met een bepaalde kracht worden gespeeld, en niet door sterkere of zwakkere noten.Door timbres te combineren die verschillende velocity zone instellingen hebben, kunt u combinaties maken die op basis van velocity worden geschakeld.De boven en ondergrens van de velocity zone van elk timbre worden respectievelijk door de ‘Top Velocity’ en ‘Bottom Velocity’ bepaald. De volgende afbeelding geeft een voorbeeld van een combinatie die op basis van velocity is geschakeld weer. Tussen timbre 1 en 2 wordt er geschakeld, om zo verschillende programma’s af te spelen. U kunt dergelijke combinaties maken door de velocity zone in te stellen.

Ter illustratie leggen we hieronder uit hoe u een combi-natie als hierboven is weergegeven kunt maken.

1 Gebruik in de 1.1: Play, Prog pagina of de 2.1: Ed-Prog/Mix, Prog pagina het ‘Program Select’ gebied om het programma dat voor elk timbre 1 en 2 wordt gebruikt te selecteren.

Selecteer voor timbre 1 een koperprogramma.Selecteer voor timbre 2 een strijkprogramma.

2 Stel voor alle timbres die u wilt gebruiken in de MIDI pagina van 3.1: Ed-Param1 ‘Status’ op INT in, en stel ‘MIDI Channel’ op Gch in of zorg ervoor dat deze met het global MIDI kanaal (ach-ter het kanaalnummer staat een ‘G’) overeenkomt.

3 Stel in de 3.4: Ed-Vel Zone Vel pagina de ‘Top Velocity’ en ‘Bottom Velocity’ in.Stel voor timbre 1 127 als ‘Top Velocity’ en 64 als ‘Bottom Velocity’ in.Stel voor timbre 2 63 als ‘Top Velocity’ en 1 als ‘Bot-tom Velocity’ in.

U kunt deze waarden ook invoeren door de [ENTER] ingedrukt te houden en op het keyboard van dit instrument een noot te spelen.

Slope paginaHier kunt u het bereik met waarden waartussen het oor-spronkelijke volume wordt bereikt aangeven, te begin-nen op de bovenste en onderste velocity.In geval van het bovenstaande voorbeeld kunt u de velocity zones van de twee timbres zo instellen dat ze gedeeltelijk overlappen, en de ‘Top Slope’ en ‘Bottom Slope’ zo instellen dat het geluid geleidelijk verandert, in plaats van tussen de velocity waarden 63 en 64 plot-seling te wijzigen.

MIDI filterinstellingen 4.1: Ed-MIDI Filter1-4.4: Ed-MIDI Filter4Voor elk MIDI Filter item kunt u aangeven of het bijbe-horende MIDI bericht wel of niet wordt verzonden en ontvangen. De aangevinkte items worden verzonden en ontvangen.

MIDI filter schakelt de functie zelf niet in/uit, maar bepaalt of het betreffende MIDI bericht wel of niet wordt verzonden en ontvangen. Als bij-voorbeeld de portamento is ingeschakeld, wordt er, zelfs als ‘Portamento SW CC#65’ is uitgevinkt, toch portamento op het geluid toegepast.

Als u bijvoorbeeld voor timbre 1 een basprogramma heeft geselecteerd en voor timbre 2 een pianopro-gramma, om zo een combinatie van het splitstype te maken, kunt u de volgende instellingen doen, zodat het indrukken van het aangesloten damper pedaal er alleen voor zorgt dat het damper effect op het pianopro-gramma van timbre 2 wordt toegepast.

Stel in de 4.1: Ed-MIDI Filter1 MIDI 1-2 pagina ‘Damper CC#64’ in.

Timbre 1 ‘Damper CC#64’: niet aangevinktTimbre 2 ‘Damper CC#64’: aangevinkt

Arpeggiator instellingen 6.1: Ed-Arp.Geeft de instellingen van de arpeggiator weer (p. 105).

Businstellingen 7.1: Ed-InsertFX BUSBepaalt voor elk timbre de routing (d.w.z., hoe het naar het invoegeffect, master effecten en individuele uitgan-gen wordt verzonden). (p.114)

Insert Effect instellingen7.1: Ed-InsertFX Setup, IFXGeeft het invoegeffect weer en maakt er instellingen voor.(p.114)

StrijkerVelocity schakeling

Timbre 1

Timbre 2

Koper12764631

61

Page 68: KORG TR handleiding .pdf NL

6

Master Effect instellingen7.2: Ed-MasterFXGeeft de master effecten weer en maakt er instellingen voor. U kunt hier ook de master EQ instellingen doen. (p.114)

Auto Song Setup functieDeze functie past op een nieuwe song in de sequencer automatisch de instellingen van de huidige combinatie toe.Als u tijdens het spelen van een programma of combi-natie geïnspireerd raakt door een frase of song, kunt u deze functie gebruiken om direct een opname te maken.Houd de [ENTER] toets ingedrukt en druk op de SEQUENCER [REC/WRITE] toets. Het ‘Setup to Record’ dialoogvenster wordt geopend en vraagt u of u het zeker weet. Druk op de [F8] (‘OK’) toets. U komt automatisch in de Sequencerfunctie en de opnameklaar toestand terecht. Druk op de [START/STOP] toets om de sequencer te starten en de opname te beginnen.

2

Page 69: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

63

Sequencerfunctie

Dit instrument bevat een 16-multisporige MIDI sequencer. De sequencer is het centrum waarin de vele functies van de TR worden geïntegreerd, zodat deze functie in een variatie aan situaties, inclusief muziekpro-ductie en live uitvoeringen, kan worden gebruikt.

Als u de stroomtoevoer uitschakelt, wordt er geen back-up gemaakt van de instellingen die u in de Sequencerfunctie heeft gemaakt en de song gege-vens, cue lijst gegevens en gebruiker patroongege-vens die u heeft opgenomen. Als u deze gegevens wilt bewaren, dient u ze voor het uitschakelen van de stroomtoevoer op externe media (SD kaart, etc.) op te slaan of een MIDI data dump uit te voeren om de gegevens op een externe data filer etc. op te slaan.

Gebruik het gebruiker menucommando ‘Save Template Song’, als u de programma’s, spoorpa-rameters, effecten en instellingen van de arpeggio-functie, die u als template song voor een song heeft geselecteerd, wilt bewaren.Direct nadat de stroomtoevoer is ingeschakeld, bevat dit instrument geen enkele cue lijst gegevens of song gegevens. Als u op de sequencer een song wilt afspelen, dient u daarom eerst gegevens van externe media (SD kaart etc.) in te laden of van een externe MIDI sequencer een MIDI data dump te ontvangen (p.42, 101, PG p.146).

Eigenschappen van de sequencer• Met behulp van de sequencer kunt u maximaal

200.000 events (nootgegevens etc.), maximaal 200 songs en wel 999 maten per song opnemen.

• U kunt maximaal 20 cue lijsten maken.• Een cue lijst is een arrangement van maximaal 99

songs die als ketting worden afgespeeld. U kunt aan-geven hoe vaak elke song wordt herhaald. Songs in een cue lijst kunnen in één enkele song worden omge-zet.

• De arpeggiatorfunctie kan voor weergave of opname worden gebruikt.

• De RPPR (Realtime patroon weergave/opname) func-tie kan voor weergave of opname worden gebruikt.

• Er zijn zestien verschillende template songs inge-bouwd, en deze bevatten programma en effectinstel-lingen die voor diverse muziekstijlen geschikt zijn. U kunt maximaal zestien templates die u zelf maakt als gebruiker template songs opslaan.

• U kunt voor elke song één stereo invoegeffect, twee master effecten en een stereo master EQ gebruiken.

• De timing resolutie bedraagt maximaal /192.• Het apparaat biedt voor muzikale gegevens zestien

sporen, en een master spoor bevat de maatsoort en het tempogegevens die de weergave regelen.

• Met behulp van een spoor play loop functie kunt u voor elk spoor afzonderlijk aangegeven maten loopen.

• Er zijn 150 van tevoren ingeladen patronen inge-bouwd, die ideaal zijn voor drumsporen. Daarnaast kunt u voor elke song maximaal 100 gebruikerpatro-

nen creëren. Deze patronen kunnen als muzikale gegevens binnen een song worden gebruikt of door de RPPR functie worden afgespeeld.

• Er worden diverse opnamemethoden ondersteund, inclusief realtime opname, waarbij uw uitvoering op het keyboard en met de regelaars (inclusief MIDI con-trole events), precies zoals u ze speelt worden opgeno-men, en stapsgewijze opname, waarbij de timing, lengte en velocity van elke noot tijdens het invoeren van de tonen vanaf het keyboard in het LCD venster kunnen worden aangegeven.

• De muzikale gegevens en controle events die u heeft opgenomen kunnen op diverse manieren worden bewerkt (inclusief event bewerking en vele andere bewerkingscommando’s).

• Als de ‘Status’ van een spoor op INT of BTH is inge-steld, kan er een externe sequencer worden gebruikt om dit instrument als multi-timbrale toongenerator af te spelen. Als de ‘Status’ van een spoor op BTH, EXT of EXT2 is ingesteld, kan de sequencer van dit instru-ment externe toongenerators afspelen.

• De weergave kan met een extern MIDI apparaat wor-den gesynchroniseerd.

• Met behulp van de AMS (wisselende modulatie) mogelijkheid van dit instrument kunt u controlewijzi-gingen gebruiken om de parameters van de pro-gramma’s die in een programma worden gebruikt in realtime te regelen. Met behulp van de MIDI Sync. functionaliteit kunt u de LFO snelheid met wijzigin-gen in het tempo synchroniseren.

• Met behulp van de Dmod (Dynamische modulatie) functionaliteit kunt u effectparameters in realtime regelen. U kunt tevens MIDI Sync. gebruiken om de LFO snelheid of delay tijd met wijzigingen in het tempo te synchroniseren.

• U kunt niet alleen aan de song, maar ook aan elk patroon en spoor namen toewijzen.

• U kunt combinatie instellingen naar een song kopië-ren.

• Sequencer gegevens, zoals een song of cue lijst, die u heeft gemaakt, kunnen in het eigen formaat van dit instrument worden opgeslagen en als MIDI data dump worden verzonden.

• U kunt een song die u heeft gemaakt naar SMF (stan-daard MIDI bestand) formaat convertoren. SMF songs kunnen tevens worden ingeladen.

• Met behulp van PLAY/MUTE/REC en ‘SOLO On/Off’ kunt u elk gewenste spoor direct afspelen/onhoorbaar maken.

• U kunt tijdens het beluisteren van het geluid door-spoelen of terugspoelen.

• Met behulp van de [LOCATE] toets kunt u snel naar een gewenste locatie gaan.

• Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd (los verkrijg-baar), kunt u in de Sequencerfunctie samen met de interne programma’s multisamples die u heeft gemaakt afspelen.Met behulp van de Time Slice functie van de Sampling-functie kunt u een ritmische loop sample verdelen en uitvoeringsgegevens maken die met de verdeelde sample overeenkomen. In de Sequencerfunctie kunt u

Page 70: KORG TR handleiding .pdf NL

6

4

deze uitvoeringsgegevens afspelen, en het afspeel-tempo aanpassen, zondar dat de toonhoogte van de ritmische loop sample wordt beïnvloed. U kunt tevens de nootnummers van de gegevens uitwisselen of de timing aanpassen om zo vrijelijk de oorspronkelijke ritme loop te hercreëren.

De structuur van de SequencerfunctieHieronder wordt de structuur van de Sequencerfunctie beschreven (zie onderstaande afbeelding).

Songs Een song bestaat uit spoor 1-16, een master spoor, song-parameters als de song naam, effect, arpeggiator en RPPR parameters en 100 gebruikerpatronen.U kunt op dit instrument maximaal 200 van dergelijke songs maken.Spoor 1-16 en het master bestaan elk uit setup parame-ters, die zich op de startlocatie bevinden, en muzikale gegevens binnen het spoor.

Setup parametersSpoor 1-16Bank/Program No.*, PLAY/MUTE/REC, Pan*, Volume*, Track Play Loop, Loop Start Measure, Loop End Measure, Status, MIDI Channel, Bank Select (When Status=EX2), Force OSC Mode, OSC Select, Portamento*, Transpose**, Detune**, Bend Range**, OSC On/Off Ctrl, Delay, Use Program's Scale, MIDI Filter, Key Zone, Velocity Zone, Track Name, IFX/Indiv.Out BUS Select, Send1(MFX1)*, Send2(MFX2)*Master trackMaatsoort*, Tempo*

Muzikale gegevensSpoor 1-16Noot aan/uit, programmawijziging (inclusief bank-selectie), toonverbuiging, naslag (poly naslag), con-trolewijziging, patroonnummer.

* Als u tijdens realtime opname de instelling wij-zigt, wordt dit als muzikale gegevens opgesla-gen. Zo kunt u tijdens het afspelen de startinstellingen wijzigen.

** Muzikale gegevens (MIDI RPN gegevens) kun-nen worden gebruikt om de startinstellingen tij-dens het afspelen te wijzigen. Zie PG p.236, 239 voor details over controlewijzi-gingen en RPN.

PatronenEr zijn twee patroontypen: voorgeprogrammeerde patronen en gebruikerpatronen.• Voorgeprogrammeerde patronen: Patronen die

voor drumsporen geschikt zijn, zijn in het interne geheugen voorgeprogrammeerd en kunnen voor elke song worden geselecteerd.

• Gebruikerpatronen: Elke song kan maximaal 100 patronen bevatten. Gebruik het gebruiker menucommando ‘Copy Pattern’ of ‘Copy from Song’, etc. om het patroon te kopiëren, als u een patroon in een andere song gebruikt. De patroonlengte kan in eenheden van één maat worden aangegeven.

Elk patroon bestaat uit muzikale gegevens voor één spoor. Het is niet mogelijk om patronen te creëren die meerdere sporen bevatten.Door in een spoor geplaatst te worden (gebruiker menucommando ‘Put to Track) of naar een spoor te worden gekopieerd (gebruiker menucommando ‘Copy to Track’) kunnen deze patronen als muzikale spoorge-gevens worden gebruikt. Als alternatief kunt u een patroon in de RPPR functie van een song gebruiken.

Cue lijstMet behulp van een cue lijst kunt u meerdere songs ach-tereenvolgens afspelen. Op de TR kunt u maximaal 20 cue lijsten maken. Voor elke cue lijst kunt u maximaal 99 songs in elke willekeurige volgorde met elkaar verbin-den, en aangeven hoe vaak de song wordt herhaald.Met behulp van het paginamenucommando ‘Convert to Song’ kunt u de twee of meer songs in een cue lijst tot één enkele song omzetten. Zo kunt u een cue lijst gebruiken om de backing te maken, de cue lijst vervol-gens tot een song omzetten en op ongebruikte sporen solofrasen toevoegen.

Insert Effect : 7.1–3, 4

AUDIO OUTPUTL/MONO, R

Master Effect 1, 2 : 7.2–1...3

AUDIO OUTPUTINDIVIDUAL 1,2

MasterEQ : 7.2–4

Controller Setup : 2.2

Arpeggiator: 6.1–1…5(A, B)

BUS : 7.1–1, 2

Track

Insert EffectMaster EffectIndividuele uitgangen

Track 1 Setup parameters Musical data

Track 2 Setup parameters Musical data

Track 3 Setup parameters Musical data

Track 4 Setup parameters Musical data

Track 5 Setup parameters Musical data

Track 6 Setup parameters Musical data

Track 7 Setup parameters Musical data

Track 8 Setup parameters Musical data

Track 16 Setup parameters Musical data

Master Track Tempo, time signature data

Pattern U00 ... U99RPPR Setup: 5.1

7.1-1 of 7.2-1 duiden op pagina’s of tabvensters die op dit instrument voor bewerking worden gebruikt.

Page 71: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

65

Een song producerenDit gedeelte beschrijft hoe u de sequencer van de TR gebruikt. Ter illustratie maken we een song door de onderstaande volgorde te volgen.

‘De basis song creëren’Hier gebruiken we de handige functies van de TR sequencer (bijv., template songs, voorgeprogrammeerde patronen, arpeggiator) om realtime opname en staps-gewijze opname uit te voeren.

‘De song bewerken’Hier bewerken we de song die we in ‘De basis song creëren’.

‘Een cue lijst creëren’Hier voltooien we de song door voor de song die we bij ‘De song bewerken’ hebben gekopieerd een cue lijst aan te maken.

De basis song creëren

1. Een template song inladen, en voorge-programmeerde patronen (drumfrasen) kopiëren

1 Schakel de stroomtoevoer uit. Schakel hem vervol-gens weer in.

Als u de stroomtoevoer uitschakelt, worden alle songs gewist. Zorg ervoor dat u, voordat u deze stap uitvoert, alle belangrijke gegevens opslaat.

In deze uitleg wordt ervan uitgegaan dat u begint vanaf de oorspronkelijke toestand bij het inschake-len van de stroomtoevoer.

2 Druk op de [SEQ] toets om in de Sequencerfunctie te komen.

3 Laad een template song in.Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets of de cursortoet-sen om ‘Load Template Song’ te selecteren en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster.

Zorg ervoor dat de template song naam rechts van ‘From’ is gemarkeerd, en gebruik de VALUE rege-laar om P13: Acid Jazz te selecteren.

Er zijn 16 template songs, die elk programma, volume en effectinstellingen bevatten, die voor verschillende muziekstijlen geschikt zijn. Door in een song een template in te laden kunt u direct beginnen met opnemen, zonder dat u elke keer dezelfde regelmatig gebruikte instellingen dient te

maken. Zie ‘Voor een nieuwe song spoorinstellin-gen maken’ (p.70), als u het programma en volume etc. zelf vanuit nul wilt aangeven.

Gebruik de cursortoetsen om naar ‘Copy Pattern to Track too?’ te gaan. Druk op de [INC] toets om het aanvinkvakje aan te vinken.

Als deze is aangevinkt, wordt er na het inladen van de template song een drumpatroon naar de song gekopieerd.

Druk op de [F8] (‘OK’) toets om de template song in te laden.

Er verschijnt een dialoogvenster. .

Zorg ervoor dat rechts van ‘Pattern’ Preset, P109: AcidJazz 1/Std2 is geselecteerd. Gebruik, als dit niet het geval is, de VALUE regelaar om deze te selecteren.

U kunt op [START/STOP] drukken om het geselec-teerde patroon te beluisteren. Druk nogmaals op [START/STOP], als u de weergave wilt stoppen.

Druk op de [F6] (‘Copy’) toets om het patroon te kopiëren.

De ‘Measure’ waarde wijzigt van 001 in 009. Dit geeft aan dat het patroon van maat 1 naar maat 8 is gekopieerd, en dat u de volgende keer dat u op de [F6] (‘Copy’) toets drukt, het patroon van maat 9 wordt gekopieerd.

Druk op de [F7] (‘Exit’) toets.

In de SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina geeft het ‘Song Select’ veld S000: Acid Jazz weer.

Zelfs na de bovenstaande stappen kunnen voorge-programmeerde patronen in een song worden gebruikt. U kunt dit doen door de gebruiker menucommando’s ‘Put Pattern’ of ‘Copy Pattern’ (SEQ 5.1: RPPR, Pattern pagina) te gebruiken ( PG p. 71).

4 Als u het keyboard bespeelt, hoort u voor spoor 1 van de template song die is ingeladen het drum-programma.

5 Druk op de [ ] toets om ‘Track Select’ T01: Drums te selecteren.‘Track Select’ is het spoor dat wordt gebruikt om song gegevens op te nemen/af te spelen. Normaal-

Spoorselectie

Songselectie

Page 72: KORG TR handleiding .pdf NL

6

gesproken kan het spoor dat hier is geselecteerd vanaf het keyboard worden afgespeeld, en tijdens uw opname wordt uw uitvoering op dit spoor opgenomen (in andere gevallen dan Multi REC of Master spoor).

Gebruik de VALUE regelaar om T02: Bass te selec-teren, en deze vanaf het keyboard af te spelen. Selecteer vervolgens T03-T08 op volgorde, en speel ze vanaf het keyboard af. (De TR heeft zes-tien sequencersporen, maar deze template song geeft alleen spoor 1-8 weer).

Selecteer T03: Elec.Piano.

6 Druk op de [START/STOP] toets om het voorge-programmeerde patroon dat u heeft gekopieerd af te spelen. Bespeel het keyboard tijdens het beluis-teren van het drumpatroon.

7 Druk op de [START/STOP] toets om te stoppen.

2. Herhaaldelijk bepaalde maten van een spoor afspelen (Track Play Loop)

Zo kunt u Track Play Loop gebruiken om een drumfrase herhaaldelijk af te spelen.

1 Druk op de [MENU] toets om naar het pagina-menu te gaan.

Druk op de [F1] toets om ‘Loop’ te selecteren, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

De SEQ 1.2: Loop, Track Play Loop pagina ver-schijnt.

2 Vink ‘Loop On’ van spoor 1 aan, laat ‘Loop Start Meas’ als het is, en stel ‘Loop End Meas’ op 008 in.

3 Als u op de [START/STOP] toets drukt, wordt de drumfrase herhaaldelijk afgespeeld.Als de weergave in de song een aantal maten is her-haald, zoals door ‘Length’ is aangegeven (de stan-daardlengte bij het aanzetten van de stroomtoevoer is 64 maten), stopt deze automatisch.

Door ‘Play Intro’ te gebruiken, kunt u de loop beginnen nadat u een introductie heeft toegevoegd (PG p.58).

Track Play Loop wordt net zo lang herhaald als het aantal maten dat door ‘Length’ wordt aangegeven. Als u het aantal herhalingen wilt beperken of andere uitvoeringsgegevens (bijv., een drum fill-in) in dat spoor wilt plaatsen, dient u het patroon

in daadwerkelijke uitvoeringsgegevens uit te brei-den. Gebruik het SEQ 5.2: Track Edit gebruiker menucommando ‘Repeat Measure’ om het aantal afspeelherhalingen aan te geven en het patroon als afspeelgegevens uitbreiden. In de sample illustra-tie hieronder, worden de uitvoeringsgegevens gemaakt om maat 1-8 van spoor 1 vier keer af te spelen (d.w.z. 32 maten).

3. Het basspoor opnemen1 Druk, als er een weergave plaats vindt, op de

[START/STOP] toets om de weergave te stoppen.Druk op de [LOCATE] toets om naar het begin van de song terug te gaan.

De locatie staat op 001:01.000.2 Druk op de [EXIT] toets om naar de 1.1: Play/REC

pagina te gaan. 3 Gebruik ‘Track Select’ om het spoor dat u wilt

opnemen te selecteren.Selecteer in dit geval T02: Bass.

Druk op de [START/STOP] toets om de weergave te starten, en oefen het spelen van de frase die u wilt opnemen.

Druk, als u klaar bent met oefenen, op de [START/STOP] toets om de weergave te stoppen.Druk op de [LOCATE] toets.

Als de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, is de ‘Recording Mode’ van de TR op Over Write recor-ding ingesteld, waarbij de nieuw opgenomen gegevens worden overschreven. Zie p.81 en PG p.56 voor details over andere opnamemethodes.

Als u snelle of lastige frasen opneemt, kunt u het tempo verlagen en op een comfortabeler tempo op te nemen. Pas eenvoudigweg het ‘Tempo’ aan. Herstel na de opname het oorspronkelijke tempo.

U kunt de Quantize en Resolution functies gebruiken om de timing van uw uitvoering tijdens het opnemen te corrigeren.Veronderstel bijvoorbeeld dat u tijdens realtime opnemen op een ietwat inaccurate timing achtste noten invoert, net als in regel één van de onder-staande afbeelding is weergegeven. Als u ‘Reso’ (Resolutie) op instelt en een realtime opname heeft aangemaakt, wordt de timing automatisch

6

Page 73: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

67

aangepast, en volgens regel 2 gecorrigeerd. Bij een Hi instelling, wordt de uitvoering met de exacte timing waarop deze werd gespeeld opgenomen.

Er is tevens een ‘Quantize’ functie (SEQ 5.2: Track Edit gebruiker menucommando), die de timing van de uitvoeringsgegevens, nadat ze zijn ingevoerd, corrigeert. Als u al een opname heeft gedaan (zon-der van de realtime quantize) gebruik te maken, en later tijdens het afspelen opmerkt dat de timing niet helemaal klopt (zoals in regel 1 van de vorige afbeelding), kunt u het SEQ 5.2: Track Edit gebrui-ker menucommando ‘Quantize’ selecteren, ‘Resolu-tion’ op instellen, en op de [F;8] (‘OK’) toets drukken om de timing zo te corrigeren als in regel 2 wordt weergegeven.

4 Druk op de [REC/WRITE] toets. U hoort de metronoom. De TR komt in de opname-klaar toestand. (Zie PG p. 57 voor details over de metronoominstellingen).

5 Druk op de [START/STOP] toetsDe opname begint, nadat er twee maten zijn afge-teld.Bespeel het keyboard ongeveer 16 maten lang, en neem uw uitvoering op.Druk, als u een vergissing heeft gemaakt of besluit om de opname opnieuw te doen, op de [START/STOP] toets om de opname te stoppen, en druk op de [COMPARE] toets.Als u op de [COMPARE] toets drukt om de verge-lijkfunctie uit te voeren, keert u terug naar de toe-stand van voor de opname. (Zie p.80 voor de inhoud die u in de Sequencerfunctie kunt vergelij-ken).

6 Druk, als u tevreden bent met uw uitvoering, op de [START/STOP] toets om de opname te stoppen.

Als bijvoorbeeld de beste take van uw uitvoe-ring in maat 5-8 plaatsvond, kunt u de Track Play Loop functie gebruiken om nu juist dit stukje her-haaldelijk af te spelen. Vink in de SEQ 1,2: Loop, Track Play Loop pagina ‘Loop On’ van spoor 2 aan, stel ‘Loop Start Meas’ op 005 in, en stel ‘Loop End Mess’ op 008 in.

Als u op de [START/STOP] toets drukt, begint de herhaaldelijke weergave.

Nadat u op de [START/STOP] toets drukt om de weergave te verminderen, raden we u aan om de [LOCATE] toets in te drukken, zodat u naar het begin van de song terugkeert. Na het opnemen, keert u automatisch naar de maat terug waarop de opname werd gestart.

4. Arpeggiopatronen opnemenDe uitvoering van een arpeggiopatroon kan in een song worden opgenomen. Bij instellingen van de template song, functioneert de arpeggiator op spoor 4.

1 Kies in ‘Track Select’ voor T04: Gitaar.

2 Druk op de [ARP ON/OFF] toets 3 Druk op de [START/STOP] toets en speel enkele

noten of akkoorden .Controleer of de arpeggio’s die synchroon met het tempo van de drum en basuitvoering synchroni-seert, en repeteer uw uitvoering.

4 Druk op de [START/STOP] toets om de weergave te stoppen.Druk vervolgens op de [LOCATE] toets om de loca-tie naar het begin van de song te bewegen.

5 Start de opname.Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.Als u op het keyboard tijdens de aftelling noten speelt, begint de arpeggio op hetzelfde moment als de opname begint, en vervolgens wordt dat patroon opgenomen.Bespeel het keyboard ongeveer 16 maten lang, en neem uw uitvoering op.

Druk op de [START/STOP] toets om de opname te stoppen.

Als u een vergissing heeft gemaakt of de opname opnieuw wilt doen, kunt u de vergelijkfunctie gebruiken (druk op de [COMPARE] toets), om het geheel zo vaak op te nemen als u wilt.

Het arpeggiopatroon wordt opgenomen volgens de nootgegevens die zijn gemaakt. Als u tijdens het opnemen van een arpeggiopatroon de ARP-GATE of ARP-VELOCITY bedient, worden deze gegevens opgenomen, maar is het niet mogelijk om voor die noten op een later tijdstip wijzigingen toe te voegen door ARP-GATE of ARP- VELO-CITY te overdubben.

Andere sporen opnemen1 Gebruik volgens de beschrijving in ‘Het basspoor

opnemen’ ‘Track Select’ om T03: Elec.Piano te selecteren, en neem ongeveer 16 maten op.

6. Stapsgewijze opnameDe TR biedt twee algemene manieren om een song op te nemen. De eerste is realtime opname, waarin uw uitvo-ering op het keyboard en bediening van de joystick en

Page 74: KORG TR handleiding .pdf NL

6

andere regelaars in realtime worden opgenomen. Zo hebben we in de voorgaande paragrafen de bas en elek-trische pianosporen opgenomen. De tweede methode is stapsgewijze opname, waarin u de timing, nootlengte en velocity etc. in het LCD venster kunt aangeven, en het keyboard kunt gebruiken om de toonhoogte van de noot in te voeren. Alleen de noot-aan/uit gegevens worden opgenomen. Stapsgewijze opname is geschikt als u een onderscheidend mecha-nisch gevoel wilt creëren of als u frasen opneemt die onmogelijk of te snel zijn om ‘live’ te spelen.

Door het sequencertempo tijdelijk te vertragen kunt u snelle frasen ook in realtime opnemen.

Hier is de procedure voor stapsgewijze opname.

1 Druk op de [MENU] toets om naar het pagina-menu te gaan.Druk op de [F5] toets om ‘TEdit’ te selecteren, en druk op de [F8] (‘Open’) toets.

Het SEQ 5.2: Track Edit venster verschijnt.

2 Druk op de [ ] toets om ‘Track Select’ op T08 (Ch:08) Lead Synth in te stellen.In dit voorbeeld gebruiken we een analoog synthe-sizer geluid om een lead uitvoering in te voeren.

3 Druk op de [ ] toets om ‘Measure (From)’ te selec-teren, en druk op de [DEC] toets om deze op M:001 in te stellen.Bij deze instelling begint de stapsgewijze opname vanaf maat 1.

4 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om het gebrui-kermenu weer te geven, druk op de [F7] toets of de cursortoetsen om ‘Step Recording’ te selecteren, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.Er verschijnt een dialoogvenster.

5 Druk op de [ ] toets om ‘Step’ te selecteren. Druk op de [INC] toets of de [DEC] toets om (16e noot) te selecteren.De stap aan wat de basis nootwaarde (lengte van een noot of rust) is, welke bij het invoeren van noten vanaf het keyboard wordt gebruikt.Selecteer de ‘-‘ rechts, en druk op de [INC] toets of de [DEC] toets om een triool of gepunteerde noot in te voeren. Selecteer ‘3’ voor een triool of ‘.’ voor een gepunteerde noot.‘Duration’ geeft de duur dat de noot zelf hoorbaar is. Lagere waarden zorgen voor een staccato noot, en hogere waarden zorgen voor een legato noot. Laat in dit voorbeeld de instelling ongewijzigd.

‘Vel’ is de velocity (speelkracht), en hogere waarden geven een luider volume. Stel deze op ongeveer 090 in.Als u voor deze parameter Key selecteert, wordt de velocity waarmee u het keyboard daadwerkelijk heeft bespeeld ingevoerd.

6 Sla op het keyboard de eerste noot die u wilt invoeren aan, en laat hem vervolgens los.Het LCD venster geeft de numerieke waarden van de gegevens die u invoert weer. Rechtsonder veran-dert Next:[M001 01.000) in [M001 01.48], en als u de volgende noot invoert, worden de gegevens op die locatie ingevoerd.Blijf noten aanslaan, om zo een melodie in te voe-ren.

U kunt tevens noten of rusten verwijderen of rus-ten of verbindingen invoeren. (PG p.75)

• Druk op de [F6] (‘Back’) toets om een noot of rust die u invoert te verwijderen. De laatst ingevoerde noot wordt verwijderd.

• Druk op de [F4] (‘Rest’) toets om een rust in te voeren. Deze toets zorgt ervoor dat er een rust van de ‘Step’ waarde wordt ingevoerd.

• Om de lengte van een noot aan te passen kunt u voor het invoeren van de noot de ‘Step’ waarde aanpassen. Als u de lengte (verbinding) van de noot echter wilt verlengen, dient u op [F5] (‘Tie’) te drukken; de laatst ingevoerde noot wordt met een ‘Step’ lengte uitgebreid.

Druk op de [PAUSE] toets, als u de eerstvolgende noot die u invoert wilt controleren. In deze toe-stand zorgt het spelen van een toets ervoor dat er geluid wordt voortgebracht, maar wordt er geen noot ingevoerd. Druk nogmaals op de [PAUSE] toets om de opnamepauze te annuleren en het invoeren voort te zetten.

Druk, als u een akkoord wilt invoeren, gelijktijdig op de noten van het gewenste akkoord. Zelfs als u deze niet gelijktijdig indrukt, worden alle noten die u heeft ingedrukt voordat u uw hand van alle toetsen afhaalde op dezelfde locatie ingevoerd.In het bovenstaande voorbeeld, zorgt het pro-gramma van spoor 8 er echter niet voor dat er akkoorden worden gespeeld. Dit komt doordat het programma op de monofunctie is ingesteld, en de song de instellingen van het programma volgt. Met andere woorden: aangezien dit spoor op ‘Force OSC Mode’ PRG is ingesteld, geldt nog steeds de Mono ‘Voice Assign Mode’ instelling van het programma B042: Express Lead.

7 Druk, als u klaar bent met invoeren, op de [F8] (‘Done’) toets.

8 Druk op de [START/STOP] toets om de opname af te spelen.

Als u de stapsgewijze opname begint, worden alle gegevens die achter de opgenomen maat staan van het betreffende spoor gewist.U dient hiervan bewust te zijn, als u halverwege

8

Page 75: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

69

het lied vanaf een bepaalde maat de stapsgewijze opname start. Voer de stapsgewijze opname op een ander, leeg spoor uit, en voer het ‘Move Measure’ of ‘Copy Measure’ commando uit, als u in een maat die al gegevens bevat opnieuw gegevens wilt invoeren (PG p.79).Als u de opgenomen gegevens wilt bewerken of er iets aan wilt toevoegen, kunt u de ‘Event Edit’ functie gebruiken (PG p.75).

7. Regelaars gebruiken om tonale wijzigingen op te nemen

Laten we proberen de realtime regelaars en de joystick te gebruiken om aan de uitvoering, die we zojuist op spoor 8 stapsgewijs hebben opgenomen, effecten toe te voegen.

1 Druk op de [EXIT] toets, en druk vervolgens op de [F6] (‘Pref.’) toets om naar de SEQ 1.1: Play/REC, Preference pagina te gaan.

2 Stel de ‘Recording Mode’ op Over Dub in.Met behulp van Over Dub kunt u aan een eerder opgenomen spoor elementen toevoegen.

3 Zorg ervoor dat u bij ‘Track Select’ T08: Lead Synth heeft geselecteerd.Druk op de [START/STOP] toets om de weergave te starten, en oefen het bedienen van de realtime rege-laars en joystick. Druk, als u klaar bent met oefenen, op de [START/STOP] toets om te stoppen. Druk op de [LOCATE] toets.

4 Start de opname.Druk op de REC/WRITE toets, en druk vervolgens op de [START/STOP] toets.

Nadat er twee maten wordt afgeteld, begint de opname.Bedien de LFO CUTOFF of RESONANCE/HPF realtime regelaars of de joystick (±Y as) om hun bewegingen op te nemen.

Druk, als u klaar bent met de uitvoering, op de [START/STOP] toets.

Druk, als u een vergissing heeft gemaakt of de opname opnieuw wilt uitvoeren, op de [COM-PARE] toets om de vergelijkfunctie uit te voeren, en maak vervolgens een nieuwe opname.

6. De song opslaanVergeet niet de song die u heeft gemaakt op te slaan. Zodra de stroomtoevoer van de TR wordt uitgeschakeld, gaan de gegevens verloren. Zie p. 46 voor de procedure van het opslaan.

Handige functies voor song productie en het con-troleren van de spoorinstellingen

Alleen een bepaald spoor beluisteren/alleen een bepaald spoor onhoorbaar maken (Solo/Mute functies)

De TR biedt een Solo functie waarmee u alleen een bepaald spoor 1-16 kunt afspelen, en een Mute functie waarmee u alleen een bepaald spoor onhoorbaar maakt. U kunt deze functies op diverse manieren gebruiken. U kunt bepaalde sporen bijvoorbeeld bewust onhoorbaar maken of soleren of tijdens het opnemen van nieuwe sporen alleen het ritmische gedeelte van de laatst opgenomen sporen beluisteren.

Laten we de Mute en Solo functies uitproberen.

1 Druk in de SEQ 1.1: Play/REC pagina op de [F2] (‘Prog..8’) toets om naar de Programmapagina te gaan.

Druk op de [START/STOP] toets.

2 Selecteer spoor 1 ‘PLAY/MUTE/REC’, en druk één maal op de [INC] toets.Het beeldvenster verandert in ‘MUTE’ en de weer-gave van spoor 1 is niet langer hoorbaar. Op deze manier kunt u met behulp van de ‘mute’ functie een bepaald spoor net zolang onhoorbaar maken tot de mute functie wordt uitgeschakeld.

Selecteer spoor 2 ‘PLAY/MUTE/REC’, en druk één maal op de [INC] toets.

Als u, zoals hierboven, de parameters van diverse sporen selecteert, kunt u uw selectie ook maken door de [TIMBRE/TRACK] toets ingedrukt te houden en op één van de [F1] (T1/T9)-[F8] (T8/T16) toetsen te drukken.

Het beeldvenster verandert, en de weergave van spoor 2 wordt ook onhoorbaar gemaakt.

Druk op de ‘PLAY/MUTE/REC’ toets en vervol-gens op de [DEC] toets, als u de mute functie wilt uitschakelen.

3 Selecteer vervolgens spoor 1 ‘SOLO On/Off’ en druk één maal op de [INC] toets.Het beeldvenster verandert en nu is alleen spoor 1 hoorbaar. Op deze manier kunt u met behulp van de Solo functie alleen een bepaald spoor beluiste-ren.

Als u zowel de Mute als de Solo functie gebruikt, krijgt de Solo functie voorrang.)

Druk op spoor 1 ‘SOLO On/Off’ en druk één maal op de [INC] toets.

Page 76: KORG TR handleiding .pdf NL

7

0

Het beeldvenster verandert en nu zijn alleen spoor 1 en spoor 2 hoorbaar.

Druk op de ‘SOLO On/Off’ toets en vervolgens op de [DEC] toets, als u de solo functie wilt uitscha-kelen.Selecteer spoor 1 en 2 ‘SOLO On/Off’, en druk voor elk spoor één maal op de [DEC] toets.

Het beeldvenster verandert, en de weergave van spoor 1 en 2 wordt onhoorbaar gemaakt. Als voor alle sporen de Solo functie wordt uitgeschakeld, wordt het materiaal volgens de ‘PLAY/MUTE/REC’ instellingen afgespeeld.

U kunt met behulp van het gebruiker menucom-mando ‘Solo Selected Track’ het geluid van alleen het geselecteerde spoor beluisteren. Dit is handig voor als u spoorparameters wilt instellen of effec-tinstellingen wilt maken. (PG p.51)

[LOCATE] instellingenAls u op de [LOCATE] toets drukt, gaat u naar een bepaalde locatie.De locatie wordt door het gebruiker menucommando ‘Set Location’ bepaald. Om de locatie, zelfs tijdens het afspelen, in te stellen kunt u tevens de [ENTER] toets ingedrukt houden en op de [LOCATE] toets gebruiken. (PG p.54).Normaalgesproken stelt u dit op 001:01.000 in. U keert naar het begin van de song terug.Als u een song selecteert, wordt de [LOCATE] instelling automatisch op 001:01.000 ingesteld.

Voor een nieuwe song spoorinstellingen makenZo maakt u de basisinstellingen van een nieuwe song, zoals het aan elk spoor toewijzen van een programma, en het volume etc. instellen. U kunt deze instellingen controleren voor de template song die u eerder heeft ingeladen.

1. Wijs aan elk spoor een programma toe.SEQ 1.1: Play/REC, Program pagina)

Gebruik in de SEQ 1.1: Play/REC, Program pagina ‘Program Select’ om aan elk spoor een programma toe te wijzen.

U kunt op dit moment ook het gebruiker menucom-mando ‘Select by Category’ gebruiken, om pro-gramma’s op basis van hun categorie te selecteren (PG p.55).U kunt ook het gebruiker menucommando ‘Copy From Combi’ gebruiken, om instellingen van een combinatie te kopiëren (p.77, PG p.52).

Als u een programma toewijst, kunt u met behulp van ‘Track Select’ het spoor selecteren waaraan u iets toewijst, en het geluid afspelen.

2. De pan en het volume van elk spoor instellen(SEQ 1.1: Play/REC, Mixer pagina))

In de SEQ 1.1: Play/REC, Mixer pagina bepaalt ‘Pan’ de pan en ‘Volume’ het volume van elk spoor.

3. De toongenerator en het MIDI kanaal dat voor elk spoor wordt afgespeeld invoeren (SEQ 3.1: Param1, MIDI pagina))

In de SEQ 3.1: Param1, MIDI pagina bepaalt ‘Status’ of elk spoor de interne toongenerator of de externe toongenerator speelt. ‘MIDI Channel’ bepaalt van elk spoor het MIDI kanaal.

Als de spoorstatus ‘Status’ op INT is ingesteld, zorgt het bedienen van het keyboard of de regelaars van de TR ervoor dat de interne toongenerator van de TR wordt gespeeld en geregeld.Als de spoorstatus ‘Status’ op EXT, EX2 of BTH is ingesteld, zorgt het bedienen van het keyboard of de regelaars van de TR ervoor dat een externe toon-generator wordt gespeeld en geregeld. (Het MIDI kanaal van de externe toongenerator dient zo te zijn ingesteld dat hij overeenkomt met het ‘MIDI Ch’ van de TR sporen die op EXT, EX2 of BTH zijn inge-steld).Als ‘Status’ op BTH is ingesteld, worden zowel de externe toongenerator en de toongenerator van de TR zelf gespeeld en geregeld.Stel deze parameter op INT of BTH in, als u de Sequencerfunctie van de TR als 16-sporige multi-timbrale toongenerator gebruikt. (’Status’ PG p.62).

Over het algemeen dient u voor elk spoor ‘MIDI Channel’ op een ander kanaal 1-16 in te stellen. Sporen die naar hetzelfde MIDI kanaal worden gestuurd, worden tijdens een opname of weergave gelijktijdig afgespeeld.

4. Effectinstellingen maken(SEQ 7.1: Insert FX, SEQ 7.2: Master FX)Elk effect in SEQ 7.1: Insert FX en SEQ 7.2: Master FX instellen. (p.114, PG p.84).

5. Het tempo en de maatsoort instellen(SEQ 1.1: Play/REC pagina)Maak deze instellingen in de SEQ 1.1: Play/REC pagina. ‘Tempo’ bepaalt het tempo en ‘Meter’ bepaalt de maatsoort. (PG p.50)

Page 77: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

71

6. Indien nodig andere instellingen makenMaak, indien nodig, arpeggiatorinstellingen (SEQ 6.1: Arp.) en MIDI filterinstellingen (SEQ 4.1-4.4: MIDI Filter 1-4). ( PG p.49-87)

Als u klaar bent met het maken van deze instellingen, is de basis opbouw compleet. Maak een opname, volgens de instructies in ‘3. Het basspoor opnemen’ (p.66) en de daarop volgende paragrafen.

Manieren van song bewerkingU kunt een song op vele manieren bewerken. Hieronder beschrijven we diverse manieren waarop de song die we in de voorgaande pagina’s hebben gemaakt kunnen bewerken, met als doel om een Cue lijst te maken (wordt in de volgende paragraaf beschreven).

1. Een song kopiërenZo kopieert u een song. Dit is handig als u op basis van een song verschillende variaties wilt maken.

1Maak een nieuwe song.

Druk op de [EXIT] toets om de SEQ 1.1: Play/REC pagina weer te geven.Kies voor ‘Song Select’, gebruik de cijfertoetsen om het song nummer dat u nieuw wilt aanmaken, en druk op de [ENTER] toets. (Druk bijvoorbeeld op de [1] toets en vervolgens op de [ENTER] toets.Er verschijnt een dialoogvenster.

Bepaal het aantal maten, voer het aantal bij ‘Set Length’ in, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er wordt een nieuwe song gemaakt. Vervolgens kopiëren we de song instellingen en afspeelgege-vens van een andere song naar deze nieuw aange-maakte song.

2 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Copy From Song’ en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster. Selecteer de Song die u wilt kopiëren (d.w.z., de kopieerbron). Als u All selecteert, worden alle song instellingen en afspeelgegevens van die song gekopieerd. Als u Without Track/Pattern Events selecteert, worden alle instellingen, behalve de Play Loop en RPPR instellingen, gekopieerd. Kies in dit voorbeeld voor

All. Druk op de [F8] (‘OK’) toets om het kopiëren uit te voeren.

3Maak volgens de beschrijvingen in stap 1 en 2 nog een nieuwe song (S002) aan, en kopieer Song 000 hier naartoe.

2. Een song een naam gevenZo wijst u aan een song die u heeft gemaakt een naam toe.

1 Kies voor ‘Song Select’ en gebruik de VALUE regelaar om een song te selecteren. Kies in dit voorbeeld voor song 002.

2 Kies in de SEQ 1.1: Play/REC pagina voor het gebruiker menucommando ‘Rename Song’, en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster. Druk op de [F5] (‘Name’) toets om naar het tekstdialoogvenster te gaan.Druk op de [F1] (‘Clear’) toets, en voer CHORUS in (p.44).Druk op de [F8] (‘OK’) toets, als u klaar bent met het invoeren van de naam.Druk nogmaals op de [F8] (‘OK’) toets om het Rename commando uit te voeren.

3Wijs volgens de omschrijvingen in stap 1 en 2 de naam INTRO aan S000 en de naam VERSE aan S001 toe.

3. Het aantal maten in de song instellenZo geeft u aan uit hoeveel maten de song bestaat. Als de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, staat deze waarde op 64 maten ingesteld. Als u een hoger aantal maten in realtime opneemt dan dit, krijgt de song een lengte van het aantal maten dat u heeft opgenomen.

1 Selecteer S000: INTRO.

2 Selecteer de SEQ 5.2: Track Edit pagina.Druk in de SEQ 5.2: Track Edit pagina op de [MENU] toets om naar het paginamenu te gaan, selecteer de [F5] (‘TEdit’) toets, en selecteer vervol-gens [F8] (‘Open’).

3 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets om naar het gebruikersmenu te gaan. Dit bevat diverse commando’s voor het bewerken van sporen en maten.

Page 78: KORG TR handleiding .pdf NL

7

Selecteer ‘Set Song Length’ en druk op de [F8] (‘OK’) toets.

Er verschijnt een dialoogvenster.

Voer het aantal maten van de song in. Kies in dit voorbeeld voor 008 (8 maten), en druk op de [F8] (‘OK’) toets.De uitvoeringsgegevens van maat 1-8 blijven behouden, en de gegevens van daarop volgende maten worden gewist. Als u op de [START/STOP] toets drukt om de song af te spelen, stopt de weer-gave aan het eind van de 8e maat.

Controleer, als u Track Play Loop gebruikt of de maten die als ‘Loop Start Meas’ en ‘Loop End Meas’ zouden worden gewist. Gebruik ‘Move Measure’ (PG p.79) etc. om de gegevens voordat u deze functie uitvoert naar het afspeel gedeelte te verplaatsen, als deze anders gewist zouden wor-den.

4 Sporen onhoorbaar maken.Druk op de [EXIT] toets om SEQ 1.1: Play/REC te selecteren, en ga naar de Program pagina.Maak behalve spoor 3 en 4 alle sporen onhoorbaar. Als u de gegevens afspeelt, hoort u alleen de elektri-sche piano en gitaaruitvoeringen.

5 Stel, volgens de beschrijvingen in stap 1-4song S001: VERSE op 008 (8 maten) in, zodat het een song van 8 maten wordt. Maak vervolgens behalve spoor 1-3 alle sporen onhoorbaar. Als u de gegevens afspeelt, hoort u alleen de drums, bas en elektrische piano.

6 Stel, volgens de beschrijvingen in stap 1-4song S002: CHORUS op 008 (8 maten) in, zodat het een song van 8 maten wordt.

4. De toonsoort wijzigen (transponeren/moduleren)

Zo verandert u de toonsoort van een song.

1 Selecteer S002: CHORUS.

2 Selecteer de SEQ 5.2: Track Edit pagina.3 Gebruik de [ ], [ ] toetsen om T02 te selecteren

voor de toonsoortwijziging.4 Geef aan voor welke maten de toonsoort wordt

gewijzigd.Druk op de [ ] toets om ‘Measure (From)’ te selecteren,

en gebruik de VALUE regelaar om deze op 001 in te stellen. Druk vervolgens op de [ ] toets om ‘Measure (To End Of)’ te selecteren, en tel deze op 008 in.

5 Druk op de [F8] (‘UTILITY’) toets, selecteer het gebruiker menucommando ‘Shift/Ers.Note’, en druk op de [F8] (‘OK’) toets. .

Er verschijnt een dialoogvenster. Stel, als u het matenbereik niet in stap 4 heeft aangegeven, ‘From Measure’ en ‘To Measure’ in, om het gebied dat bewerkt wordt aan te geven.Stel ‘Mode’ op Shift (Replace) in, en stel de waarde op +003 in. (PG p.81)

Druk op de [F8] (‘OK’) toets. De toonhoogte van spoor 2 wordt met drie halve tonen verhoogd.

6 Gebruik dezelfde procedure om elk spoor waarop uitvoeringsgegevens zijn opgenomen 3 halve tonen te verhogen. Wijzig echter de toonsoort van spoor 1 niet; deze gebruikt een drumkit.

Als u de toonsoort van een spoor dat een drumkit gebruikt wijzigt, wordt de verhouding tussen de noten en de instrumenten van de drumkit verscho-ven, zodat de ritmische instrumenten niet goed klinken.

Over bewerken

Song bewerkingNaast het kopiëren van en toewijzen van een naam aan een song kunt u ook overige commando’s uit de gebruiker menucommando’s in pagina’s als SEQ 1.1: Play/REC pagina gebruiken, zoals bijvoorbeeld verwij-deren (Delete). (PG p.52).

SpoorbewerkingMet behulp van Event bewerking kunt u gegevens in een opgenomen spoor bewerken of invoegen. Daarnaast kunt u zich vanuit het gebruiker menucommando in pagina’s als SEQ 5.2: Track Edit ( PG p.75) toegang ver-schaffen tot commando’s als Create Control Data (waarmee u verbuiging, naslag of controlewijziging gegevens kunt invoegen) en overige commando’s voor het verwijderen, kopiëren, invoegen of verplaatsen van sporen.

PatroonbewerkingAls u de gebruiker menucommando’s van de SEQ 5.1: RPPR, Pattern pagina gebruikt, kunt u event bewerking

2

Page 79: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

73

gebruiken om de opgenomen gegevens aan te passen of nieuwe gegevens in te voegen, en commando’s uitvo-eren om patronen verwijderen, kopiëren of ‘bouncen’ (PG p.70).

Een Cue lijst maken en afspelenMet behulp van een cue lijst kunt u meerdere songs ach-tereenvolgens afspelen. U kunt bijvoorbeeld voor elk gedeelte (intro, melodie A, melodie B, refrein en slot) van een compositie een aparte song aanmaken, en de cue lijst gebruiken om de volgorde van elk gedeelte en het aantal keren dat het wordt herhaald te bepalen, om zo de song te voltooien. Als u de structuur van de song wilt wijzigen, kunt u dit met behulp van de cue lijst op een efficiënte manier doen.U kunt deze tevens als jukebox functie gebruiken, waarmee u voltooide songs op een door u aangegeven volgorde kunt afspelen.

Elke eenheid in een cue lijst wordt een ‘stap’ genoemd, en elke stap bevat een song nummer en het aantal herh-alingen. Hier gebruiken we een cue lijst om de eerder gemaakte songs S000: INTRO, S001: VERSES en S002: CHORUS te combineren.

1 Selecteer SEQ 2.1: Cue lijst.

Bij de standaard instellingen wordt S000 als ‘Stap’ 01 en End als ‘Stap’ 02 geselecteerd.

2 Druk op de [F7] (‘EDIT’) toets.U kunt songs in de cue lijst invoegen of er uit ver-wijderen.

3 Voeg een song aan het stapgedeelte toe.Gebruik de cursortoetsen om Stap 02 te selecteren, en druk op de [F4] (‘INSERT’) toets. Er wordt aan stap 2 een song toegevoegd. Gebruik de VALUE regelaar om S001: VERSES te selecteren.

Selecteer op dezelfde wijze Stap 03, en druk op de [F4] (‘INSERT’) toets om aan Stap 03 een song toe te voegen. Stel deze stap op S002: CHORUS in.Als u op [F5] (‘CUT’) drukt, wordt de geselecteerde stap verwijderd. Als u op de [F4] (‘INSERT’) toets drukt, wordt die stap ingevoegd. Als u op de [F6] (‘Copy’) toets drukt, wordt de geselecteerde stap gekopieerd. Als u op de [F4] (‘INSERT’) toets drukt, wordt die stap ingevoegd.

4 Stel de laatste stap op End in. Als u deze op Continue to Step01 instelt, wordt de cue lijst herhaaldelijk afgespeeld.

5 Geef bij ‘Rep (Repeat)’ het aantal keren dat de song voor die stap wordt herhaald. stel in dit voor-beeld Stap 02 S001: VERSES op 02 in.

6 Geef aan of er ook van effectinstellingen wordt gewisseld, als de song bij elke stap wordt afge-speeld. Vink het ‘FX’ aanvinkvakje aan, als u wilt dat de effectinstellingen worden gewijzigd.Vink in dit voorbeeld het ‘FX’ aanvinkvakje van Step 01, die de effecten inlaadt, aan.

7 Druk, als u klaar bent met het instellen van elke stap, op de [F7] (‘DONE’) toets.

8 Stel ‘Tempo Mode’ op Auto in, als u op het tempo wilt afspelen dat voor elke song was aangegeven.Als u deze instelling op Manu (Manual) instelt, gebruikt de weergave het tempo dat door ‘ =’ wordt aangegeven.

9 Als u op de [START/STOP] toets drukt, begint de weergave vanaf de stap die als ‘Current Step’ is aangegeven.’

• ‘Step’: De pijl geeft aan welk stap er op dit moment wordt afgespeeld. [ ] geeft de huidig geselec-teerde ‘Step’ aan. Als u stopt en ‘Current Step’ instelt, wijzigt het beeldvenster.

• ‘M****’: Geeft de startmaat van die stap weer.• ‘Meter’: Geeft de maatsoort die op dit moment

speelt weer. Dit kan niet worden gewijzigd. • Met behulp van het paginamenucommando

‘Rename Cue List’ kunt u de naam van een cue lijst aangeven.

• Als u het keyboard bespeelt, wordt het programma van het spoor dat door ‘Track Select’ is geselec-teerd afgespeeld. Als er voor elke song een ander programma is geselecteerd, klinkt het programma dat voor de song die op dat moment speelt is gese-lecteerd.

Stap Song Herhalen

S000: Intro

S001: A

S002: B

S003: Chorus

S001: A

01

02

03

04

05

06 S002: B

02

02

01

02

02

01

S003: Chorus

S001: A (Solo)

S003: Chorus

S004: Ending

07

08

09

10

02

01

03

02

Cue lijst

Intro Intro A A B Chorus

Chorus A A B Chorus Chorus

A(Solo) Chorus Chorus Chorus Ending Ending

Stap

Rep(herhalen)

Tempofunctie

FX

Stap die op dit moment speelt

Huidige stapStartmaat van die stap

Maatsoort

Spoor-selectie

Page 80: KORG TR handleiding .pdf NL

7

Cue lijst bewerking stopt automatisch zodra u de [START/STOP] toets, etc. ( → ) indrukt.

Als de weergave tijdens het afspelen van een song niet vloeiend aaneengesloten isAfhankelijk van de effectinstellingen kan het zijn dat er een bepaalde hoeveelheid tijd nodig is om van effect te wisselen. Als dit het geval is, wordt de weergave van song tot song niet vloeiend op elkaar aangesloten. Vink voor ‘Step’ 01 ‘FX’ aan om u van een vloeiende overgang van song tot song te verzekeren. Vink voor de overige stappen ‘FX’ niet aan. Op deze manier worden de effecten ingesteld voordat de weergave begint, en is er geen vertraging als de cue lijst weergave wordt gestart of er van song naar song wordt overge-schakeld. Hoewel het niet mogelijk is om effect typen binnen de cue lijst te wijzigen, kunt u dynamische mod-ulatie of MIDI controlewijzigingen als Effect Control gebruiken om de effecten binnen de cue lijst te regelen, bijvoorbeeld om op bepaalde songs een diepere reverb toe te passen of de LFO snelheid van een bepaalde song te verhogen. Als u een cue lijst gebruikt om de song te construeren, raden we u aan om deze methode te gebruiken.Als u het gebruiker menucommando ‘Convert to Song’ gebruikt, worden de effectinstellingen van de ‘Step’ 01 song gebruikt voor de song die het resultaat is van de conversie.

Zelfs als u ‘FX’ niet heeft aangevinkt, kunnen er zich gevallen voordoen waarin er een vertraging plaatsvindt in de overgang tussen twee songs, afhankelijk van de muzikale gegevens van de song. Er kunnen zich ook gevallen voordoen waarin de muzikale bij de overgang tussen songs niet op de juiste timing worden afgespeeld. Als dit het geval is, kunt u de muzikale gegevens van de song bewerken of de cue lijst voor weergave convertoren naar een song. Als u ‘Convert to Song’ gebruikt om een cue lijst in een song om te zetten, is er tijdens de weer-gave geen vertraging tussen songs, en worden de muz-ikale gegevens op de juiste timing afgespeeld.

Voor gebruik in een cue lijst meerdere songs makenAls u meerdere songs wilt maken voor gebruik in een cue lijst, is het een goed idee om de diverse benodigde instellingen (programma en overige instellingen van elk spoor, effect instellingen, etc.) voor één song (bijv. S000) aan te maken, en vervolgens het gebruiker menucom-mando ‘Copy From Song’ in SEQ 1.1 etc. te gebruiken om deze song naar andere songs te kopiëren, zodat de instellingen consequent zijn.

Nadat uw cue lijst is voltooid en u deze in een song omzet, worden de spoorinstellingen (pro-gramma, pan, volume, etc.) van elke stap in afspeelgegevens omgezet en gereproduceerd. Ech-ter, als de MIDI kanaal instellingen niet overeen-komen, kan het zijn dat het niet mogelijk is om de

afspeeltoestand van de cue lijst in een song om te zetten.

Een voetschakelaar om van stap te wisselenU kunt een voetschakelaar gebruiken om van stap te wisselen.Als u ‘Rep(Repeat)’ op FS instelt, regelt een voetschake-laar die op de ASSIGNABLE SWITCH jack is aangeslo-ten de timing waarop de herhaling van de song stopt. Stel ‘Foot SW Assign’ (GLOBAL 1.1: System, Foot pag-ina) op Cue Repeat Control in.

Een cue lijst in een song omzettenHoewel het niet mogelijk is om aan sporen in een cue lijst extra materiaal toe te voegen, kunt u een cue lijst in een song omzetten, en vervolgens op lege sporen solo’s etc. opnemen. U dient een cue lijst ook in een song om te zetten, als u deze als SMF gegevens op een SD kaart wilt opslaan.

1 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Convert to Song’.

Er verschijnt een dialoogvenster.2 Geef bij ‘To’ het songnummer dat voor de gecon-

verteerde gegevens als bestemming dient aan.De naam van de cue lijst wordt automatisch als song naam van de geconverteerde gegevens toege-wezen. (Zie PG p.60 voor details en waarschuwin-gen met betrekking tot ‘Convert to Song’).

Gebruik, als u een nieuwe song wilt selecteren als converteerbestemming, de cijfertoetsen [o]-[9] om het song nummer in te voeren, en druk op de [ENTER] toets. Het is niet nodig om in het dialoog-venster dat nu verschijnt ‘Set Length’ in te stellen. Hiervoor wordt het aantal maten in de geconver-teerde song gebruikt. druk op de [F8] (‘OK’) toets, en het Convert Cue List dialoogvenster verschijnt.

3 Druk op de [F8] (‘OK’) toets.De cue lijst wordt in een song omgezet. Ga naar de SEQ 1.1: Play/REC pagina, selecteer het song num-mer dat u als bestemming voor de conversie heeft aangegeven, en controleer de resultaten.

RPPR (Realtime patroon weergave/opname) creëren en opnemenDit hoofdstuk beschrijft hoe u aan RPPR een patroon

4

Page 81: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

toewijst, en hu u deze afspeelt en opneemt. (’Afspelen met de RPPR functie’ p.31).

RPPR gegevens creëren1Maak een nieuwe song aan. (p.71).

2 Geef voor elk spoor het programma aan.In dit voorbeeld gebruiken we een template song. Gebruik het gebruiker menucommando ‘Load Tem-plate Song’ om P14: Hip Hop/Rap in te laden. Het is niet nodig om de patronen te kopiëren. (p.65)

3 Selecteer de SEQ 5.1: RPPR, RPPR setup pagina.In deze pagina staat de RPPR functie automatisch aan.

4 Gebruik ‘KEY’ om te selecteren aan welke toets het patroon wordt toegewezen.Selecteer C#2. U kunt deze ook selecteren door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en een noot te spelen.C2 en lagere toetsen worden gebruikt om de weer-gave te stoppen, en kunnen niet worden toegewe-zen.

5 Vink het ‘Assign’ aanvinkvakje aan.6 Stel ‘Pat (Patroonbank)’ op het Pre patroontype in,

en stel ‘Pattern Select’ op patroon P121: HipHop 1/HipHop in.

7 Stel ‘Track’ op T01: Drums in.Het geselecteerde patroon wordt afgespeeld vol-gens de instellingen (programma etc.) van het spoor dat u hier selecteert.

8Wijs aan andere toetsen patronen toe.Stel ‘KEY’ op D2 in.Druk op de [F4] (‘REVERT’) toets.De instellingen voor ‘Assign’, ‘Pat (Patroonbank)’, ‘Pattern Select’ en ‘Track’ worden ingesteld op de waarden die eerder (in stap 5-7) zijn aangegeven.Kies voor ‘Pattern Select’, en druk één maal op de [INC] toets om P122: HipHop 2/HipHop te selecte-ren.

Door op deze wijze ‘REVERT’ te gebruiken, kunt u efficiënt werken, als de patronen die u wilt toe-

wijzen opeenvolgende nummers hebben, num-mers die in elkaars buurt liggen hebben of hetzelfde spoor gebruiken.

Gebruik de bovenstaande methode om binnen een bereik van P123: HipHop 3/HipHop-P135: HipHop 15/HipHop diverse patronen toe te wij-zen.

9 Druk op de C#2 toets.Het toegewezen patroon wordt afgespeeld.

Haal uw vinger van de C#2 toets af, en druk op de D2 toets.

Het patroon wijzigt, en de weergave begint. Op dit moment hangt het patrooncommando van de ‘Sync’ en ‘M (Mode)’ instelling af.Stel ‘KEY’ op C#2 in, en stel ‘Sync’ op Measure in. Maak dezelfde instelling voor D2.

Druk nu achtereenvolgens op de toetsen. Merk op dat de patronen op een andere manier werken. Bij de ‘Measure’ instelling worden patronen in een-heden van één maat gebruikt. De patronen die u als tweede en daarna wilt starten starten synchroon met de eenheden van een maat die in verhouding staat tot het patroon dat als eerste is gestart.Als u de ‘M (Mode’ instelling in Once wijzigt, wordt het gehele patroon tot het eind afgespeeld, zelfs als u uw vinger direct van het keyboard afhaalt.

Druk, als u de weergave wilt stoppen, nogmaals op dezelfde toets of druk op de C2 of een lagere toets.

Zie PG p.73 voor details over ‘Sync’, ‘M (Mode)’ en ‘Shift’.

De toegewezen toetsen worden in het LCD venster als keyboardafbeelding weergegeven.

U kunt toetsen die niet zijn toegewezen voor een normale keyboarduitvoering gebruiken. Gebruik ‘Track Select’ om het spoor dat vanaf het key-board wordt gespeeld te selecteren. U kunt bij-voorbeeld aan de C#2-B2 toetsen achtergrondpatronen, zoals drums en baspartijen,

Song

U00: Pattern 00P00: Pop&Balad 1/Std

Gebruiker patroon U00 - U99Voorgeprogrammeerd Patroon P00 – P149

RPPR

RPPR

5.1: RPPR, RPPR Setup

RPPR functie is aan.

Normale multiweergave en opname

75

Page 82: KORG TR handleiding .pdf NL

7

6

toewijzen, en deze toetsen gebruiken om de patroonweergave te regelen, en toets C3 en daar-boven gebruiken om solo’s in realtime te regelen. Het is een goed idee om de toegewezen toetsen op deze wijze bij elkaar te houden.

RPPR weergaveLaten we de RPPR die u heeft gemaakt gebruiken om in de SEQ 1.1: Play/REC pagina een uitvoering te doen.

1 Selecteer SEQ 1.1: Play/REC pagina in de Sequen-cerfunctie.

2 Vink het ‘RPPR’ aanvinkvakje aan.De RPPR functie wordt ingeschakeld. Van elke song wordt de aan/uit instelling wordt onthouden.

3 Bespeel het keyboard. De patronen beginnen vol-gens de RPPR instellingen te spelen.

• Patroonweergave van een toets waarvan de ‘Sync’ instelling Beat of Measure is, wordt met de patroonweergave van de eerste toets gesynchroniseerd. (PG p.73 ‘Sync’)

• Als u het patroon synchroon afspeelt (als ‘Sync’ op Beat, Measure of SEQ is ingesteld), begint het patroon heel nauwkeurig op de tel, zelfs als u de noot iets eerder speelt dan de timing van de maat. Zelfs als u de noot iets later speelt dan de timing van de tel of maat (maar niet later dan een 32e noot), wordt deze benaderd alsof hij op de tel of maat is begonnen, en wordt het begin van het patroon zo ingekort dat de rest van de weergave klopt.

Gebruik het MIDI kanaal dat bij ‘Track Select’ is geselecteerd, als u de RPPR functie vanaf een extern MIDI apparaat wilt triggeren.

4 Vink het RPPR aanvinkvakje uit, als u de RPPR functie wilt uitschakelen.

RPPR tijdens de weergave van een song afspelenRPPR kan synchroon met de weergave van een song worden afgespeeld.Patroonweergave voor een toets waarvan de ‘Sync’ instelling op SEQ is ingesteld, wordt met de weergave van de song gesynchroniseerd. (PG p.73 ‘Sync’)Start de song weergave, en druk vervolgens op de toets. De patroonweergave begint synchroon met de maten van de song.

De synchronisatie gaat verloren zodra u tijdens het afspelen van de song de [ REW] of [FF] ] toetsen gebruikt.

Als u wilt dat de RPPR patroonweergave op begint op het moment dat het afspelen van de song begint, is het een goed idee om voordat de song weergave begint een lege maat, die geen muzikale gegevens bevat, in te voegen.

Als de song wordt gestopt, wordt het patroon met de timing van de arpeggiatorfunctie gesynchroni-seerd.

Een RPPR uitvoering in realtime opnemenEen RPPR uitvoering kan in realtime worden opgenomen. Als u, zoals in ‘RPPR creëren en afspelen’ (p.75), maar één spoor gebruikt (T01: Drums), stelt u ‘Track Select’ op T01: Drums in, en gebruikt u de enkel-voudige spooropname, waarin slechts één spoor wordt opgenomen.Zelfs als de RPPR maar één spoor gebruikt, is het ver-standig om multisporige opname te gebruiken, als u bij ‘Track Select’ een ander spoor wilt gaan gebruiken en de uitvoering hiervan gelijktijdig wilt opnemen.U dient tevens multisporige opname te gebruiken, als u de RPPR gegevens, in plaats van met maar één spoor, met behulp van meerdere sporen heeft gemaakt, en de uitvoering van meerdere sporen gelijktijdig wilt opne-men.

Het RPPR patroon wordt op de sporen die door het patroon worden gebruikt als uitvoeringsgege-vens opgenomen.

Hieronder leggen we uit hoe u gelijktijdig een uitvoering kunt opnemen, die zowel de RPPR als de arpeggiator gebruikt.

1 Stel voor elk RPPR patroon ‘Sync’ op SEQ in.

Bij een SEQ instelling starten patronen die door de RPPR functie worden afgespeeld, als de sequencer speelt of opneemt, synchroon met de maten van de sequencer.

2We gebruiken de arpeggiator om de baspatronen af te spelen. Volg deze instellingen.Stel ‘Track Select’ op T02: Bass in.Selecteer SEQ 6.1: Arp., Setup pagina, en stel spoor 2 ‘Assign’ op A in. (Zorg ervoor dat bij ‘Arpeggiator Run’ A is aangevinkt.

Selecteer SEQ 6.1: Arp., Setup pagina, en stel Pat-tern’ op U099 (INT) in.

Vink ‘Key Sync’ niet aan.Druk op de [ARP ON/OFF] toets. (De toets licht op).

3 Vink het ‘Multi REC’ aanvinkvakje in de SEQ 1.1:

Page 83: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

77

Play/REC, Preference pagina aan.

Als ‘Recording Mode’ op Loop All Tracks is inge-steld, is het niet mogelijk om Multi REC te selecte-ren. Stel de ‘Recording Mode’ op Over Write in.

4 Selecteer de SEQ 1.1: Play/REC, Program pagina.Bij alle sporen geeft de ‘PLAY/MUTE/REC’ indicatie REC weer.Het spoor dat door RPPR wordt afgespeeld wordt gelijktijdig opgenomen met het spoor dat door de arpeggiator wordt afgespeeld.Stel voor alle sporen, behalve spoor 1 en 2, waarvan de opname wordt gemaakt, ‘PLAY/MUTE/REC’ op PLAY of MUTE in.Zorg ervoor dat "Track Select" op T02: Bass is inge-steld. U spel op de toetsen van het keyboard, die niet aan de RPPR functie zijn toegewezen, kan op het spoor dat bij "Track Select" is aangegeven wor-den opgenomen.

5 Zorg er in de SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina voor dat het ‘RPPR’ aanvinkvakje is aangevinkt.

6 Druk op de [LOCATE] toets om de locatie op 001:01:000 in te stellen.

7 Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.Druk op een toets die een RPPR patroon afspeelt, en op één of meer toetsen die de arpeggiator afspe-len.

Als u tijdens het aftellen voor de opname op een toets drukt, beginnende patroonweergave en de arpeggiator uitvoering gelijktijdig, zodra de opname begint, en worden ze opgenomen.Neem de RPPR patroonweergave en arpeggiator uitvoering op.

Als u de weergave van patronen die door de RPPR worden getriggerd opneemt, is het mogelijk dat de timing van de opgenomen events iets wordt ver-schoven. Probeer, als dit gebeurt, de ‘Reso’ (Real-time Quantize Resolutie) op een andere instelling te zetten dan Hi.

8 Druk op de [START/STOP] toets, als u klaar bent met uitvoeren.De opname stopt, en de sequencer keert naar de locatie terug waarop de opname begon.

Als u tijdens uw uitvoering een vergissing heeft gemaakt of de opname opnieuw wilt doen, kunt u de vergelijkfunctie gebruiken (druk op de [COM-PARE] toets), om het geheel zo vaak op te nemen als u wilt.

9 Vink, indien nodig, de ‘Multi REC’ of ‘RPPR’ aan-vinkvakjes uit, als u andere sporen wilt opnemen.Vink in stap 3 het ‘Multi REC’ aanvinkvakje uit, om zo multisporige opname te verwerpen.Vink in stap 5 het ‘RPPR’ aanvinkvakje uit, om de RPPR functie uit te schakelen.

Het geluid van een combinatie of programma opnemenZo kunt u de instellingen van een combinatie of pro-gramma gemakkelijk kopiëren, en ze vervolgens opne-men.Er zijn twee manieren om dit te doen. Als u in de Pro-grammafunctie of Combinatiefunctie speelt, kunt u de Auto Song Setup functie gebruiken om, met behulp van de instellingen van het programma of de combi-natie, automatisch een song op te bouwen. Of u kunt het paginamenu commando in de Sequencerfunctie gebruiken om de instellingen van een programma of combinatie naar de sequencer te kopiëren.

Auto Song Setup functieDeze functie past op een nieuwe song in de TR sequencer automatisch de instellingen van het huidige programma of de huidige combinatie toe. Hiermee kunt u uw creatieve momenten en uitvoeringen vastleggen, zonder dat u eerst enige sequencerparame-ters handmatig in moet stellen.Ter illustratie laten we hieronder zien hoe u de Auto Song Setup functie in de Combinatiefunctie gebruikt.

1 Ga naar de Combinatiefunctie.

2 Selecteer de gewenste combinatie in de COMBI 1.1: Play, Prog pagina. U kunt de COMBI 1.1: Play, Mix pagina gebruiken om de pan en het volume van elk timbre aan te passen, en u kunt de COMBI 1.1: Play, Arp.A/Arp.B pagina gebruiken om de arpeggiatorinstellingen te bewerken. Voer, als u uw bewerkingen wilt opslaan, na het bewerken het ‘Update Combination’ of ‘Write Combination’ commando uit.

Deze functie gebruikt de instellingen die in het huidige programma of de huidige combinatie zijn opgeslagen. Dus als u tijdens de opname de arpeg-giator wilt gebruiken, dient u, voordat u verder gaat, het programma of de combinatie op te slaan, terwijl de arpeggiatorfunctie is ingeschakeld.

3 Houd de [ENTER] toets ingedrukt en druk op de

Page 84: KORG TR handleiding .pdf NL

7

8

[REC/WRITE] toets.Het ‘Setup to Record’ dialoogvenster verschijnt.

4 Druk op de [F8] (‘OK’) toets om de Auto Song Setup uit te voeren of druk op de [F7] (‘Cancel’) toets, als u besluit om het commando niet uit te voeren.Als u de Auto Song Setup uitvoert, komt de TR automatisch in de Sequencerfunctie, en worden de instellingen van het programma of de combinatie, dat/die als laatste geselecteerd was, op de song toe-gepast.

Combinatie instellingen die automatisch worden ingesteld

De instellingen die automatisch worden gemaakt als u het Auto Song Setup commando uitvoert zijn dezelfde als wanneer u, na het in het dialoogvenster maken van de volgende instellingen, het ‘Copy From Combi’ (PG p.52) gebruiker menucom-mando uitvoert.• Vink ‘With Effects’ aan• Stel ‘To’ op Track 1 to 8 in• Vink ‘Auto adjust Arp for Multi REC’ aan

Programma instellingen die automatisch worden ingesteld.

Als u in de Programmafunctie de Auto Song Setup uitvoert, wordt het programma van spoor 1 geselec-teerd, en worden de volgende instellingen gemaakt.• Invoegeffect, master effect en master EQ

instellingen van het programma• Arpeggiatorinstellingen van het programma• Controller Setup (2.2: Ed-Ctrl) instellingen van

het programma5 De TR komt automatisch in de opnameklaar toe-

stand, en de metronoom speelt volgens de Pref. (Preference) instellingen van de Sequencerfunctie (PG p.56).

6 Druk op de [START/STOP] toets om de realtime opname te starten. Druk, als u klaar bent met opnemen, nogmaals op de [START/STOP] toets. (p.81 ‘Realtime opname’)

Copy From Combi (Sequencerfunctie paginamenu commando’s)Zo kunt u in de Sequencerfunctie de Copy From Combi paginamenu commando’s gebruiken.

Zorg ervoor dat het global MIDI kanaal (GLOBAL 2.1: MIDI, ‘MIDI Channel’) op 01 is ingesteld.

1Maak een nieuwe song aan. (p.71)

2 Voer het gebruiker menucommando ‘Copy From Combination’ uit.

Er verschijnt een dialoogvenster.

Selecteer de combinatie die u wilt kopiëren (ofte-wel, de kopieerbron).

Druk op de COMBI BANK [B] toets, en druk vervol-gens op cijfertoets [9], [9], en druk vervolgens op de [ENTER] toets.B099: Steely Keys wordt geselecteerd.We kopiëren ook de effectinstellingen van de combi-natie. Vink daarom het ‘With Effects’ aanvinkvakje aan.Aangezien we de instellingen van de acht timbres van de combinatie naar spoor 1-8 willen kopiëren, dient u Track 1 to 8 te selecteren. Druk op de [F8] (‘OK’) toets om het kopiëren uit te voeren.

3 Vink in de SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina het ‘Multi REC’ aanvinkvakje aan. (p.77)

Als u een multisporige opname uitvoert, worden de meerdere kanalen die door de arpeggiator worden afgespeeld gelijktijdig opgenomen.

4 Stel de sporen die niet opgenomen worden (d.w.z, spoor 9-16) op PLAY of MUTE in. (p.69)

5 Stel "Track Select" op 01 in. Stel "Track Select" in op het spoor dat met het glo-bal MIDI kanaal overeenkomt, om ervoor te zorgen dat de geluiden en de arpeggiator op dezelfde wijze kunnen worden afgespeeld als in de Combinatie-functie. Als u het keyboard bespeelt, klinken de geluiden net zoals in de Combinatiefunctie.

6 Start de opname.Druk op de [LOCATE] toets om de locatie op 001:01:000 in te stellen.

Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.

Als u tijdens het aftellen voor de opname een B3 of lagere noot speelt, begint het arpeggiatorpatroon vanaf het moment dat de opname begint. Neem uw uitvoering op.

7 Druk, als u klaar bent met de uitvoering, op de [START/STOP] toets.Als u een vergissing heeft gemaakt of de opname opnieuw wilt doen, kunt u de vergelijkfunctie gebruiken (druk op de [COMPARE] toets), om het geheel zo vaak op te nemen als u wilt. (Als u de ver-gelijkfunctie gebruikt, wordt het ‘MultiREC’ aan-vinkvakje uitgevinkt. U dient het daarom opnieuw aan te vinken).

Als de opgenomen uitvoering bij het afspelen niet goed wordt gereproduceerdAls u het ‘Copy From Combination’ gebruiker menu-commando gebruikt om de instellingen van een combi-

Page 85: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

79

natie te kopiëren, en vervolgens een multisporige opname maakt terwijl de arpeggiator is ingeschakeld, kunnen er zich gevallen voordoen waarin de uitvoer-ing tijdens het opnemen niet door de weergave wordt gereproduceerd.Meerdere sporen die op hetzelfde MIDI kanaal zijn ingesteld worden tijdens de opname in één enkele stroom met uitvoeringsgegevens gecombineerd. Als er een spoor is met hetzelfde MIDI spoor als het spoor dat door de arpeggiator wordt afgespeeld, worden de gegevens die door de arpeggiator worden afgespeeld met de uitvoeringsgegevens die handmatig werden afgespeeld gecombineerd, en worden al deze gegevens door elk spoor van hetzelfde kanaal afgespeeld (als ‘Status’ op INT is ingesteld).In dergelijke gevallen kunt u het probleem oplossen door het MIDI kanaal van het spoor dat door de arpeg-giator wordt afgespeeld te wijzigen, en vervolgens een spoor te maken dat de arpeggiator aandrijft.Controleer de volgende instellingen, als de opgenomen uitvoering niet door de weergave wordt gereproduceerd.

• SEQ 6.1: Arp., Setup pagina‘Arpeggiator Run’ A, B en ‘Assign’ instellingen

••SEQ 3.1: Param1, MIDI pagina ‘MIDI Channel’ instellingen

IZorg ervoor dat ‘MIDI kanaal’ op iets anders is ingesteld dan 01, als ‘Arpeggiator Run’ A en B zijn aangevinkt, en de arpeggiator aan een spoor is toe-gewezen.

Zorg ervoor dat het global MIDI kanaal (GLOBAL 2.1: MIDI, ‘MIDI Channel’) op 01 is ingesteld.

Afhankelijk van de combinatie instellingen, kan het ook nodig zijn om tevens de spoorinstellingen te wijzigen.

In de vensters die hierboven zijn weergegeven is com-binatie B071: ‘In the Pocket’ met behulp van ‘Copy From Combination’ gekopieerd. Probeer deze daad-werkelijk te kopiëren, volgens de eerdere omschrijvin-gen van de procedure in stap 1 en 2, om het zelf te ervaren. Zie p. 105 voor de arpeggiatorinstellingen van deze combinatie. Bepaal, als u deze instelling als voor-beeld neemt of er correctie nodig is, en, indien nodig, wat er gecorrigeerd dient te worden.‘Arpeggiator Run’ A en B zijn aangevinkt en ‘MIDI Channel’ 01 en 02 zijn geselecteerd. Alleen voor één van de arpeggiators is correctie nodig. Als u met deze instellingen een multisporige opname uitvoert, zijn de MIDI kanalen van T01, 02, 03, 04, 05 en 06 hetzelfde, zodat de uitvoering van de bas in het lage register (T01 en T02), de synthesizer koper/pad in het hoge register (T03, T04 en T05) en de synthesizer hamer die door arpeggiator wordt afgespeeld B (T05) in één stroom worden gecombineerd, en de uitvoering bij het afspelen niet wordt gereproduceerd. (T08 is een dummy spoor dat wordt gebruikt om arpeggiator A te triggeren).

1Wijzig het MIDI kanaal van T05, zodat de synthe-sizer hamer die door arpeggiator A wordt gespeeld afzonderlijk kan worden opgenomen.

Selecteer de SEQ 3.1: Param1, MIDI T01-T08 pagina, en wijzig het T05 ‘MIDI Channel’ in 03.

2 Voeg de instellingen toe die arpeggiator A trigge-ren.Selecteer de SEQ 3.1: Param1, MIDI T09-T16 pagina, en schakel voor spoor 9 (of alle ongebruikte sporen) de ‘Status’ uit (Off), en stel het ‘MIDI Channel’ op 01 in.(T09 wordt een dummy spoor dat wordt gebruikt om arpeggiator B te triggeren).

3 Selecteer de SEQ 6.1: Arp., Setup T09-16 pagina. Stel spoor 9 Assign op B in.Dit geeft de volgende instellingen.

Hiermee zijn de correcties voltooid. Stel in de SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina "Track Select" in op een willekeurig spoor waarvan het MIDI kanaal 01 is. Vink het ‘Multi REC’ aanvinkvakje aan, en voer een multisporige opname uit.

Arpeggiator Run MIDI kanaal *1

*1 Zie de regels voor ‘Alleen 01’, als het ‘MIDI Channel’ van meerdere sporen die door de arpeggiator worden bediend alleen op 01 is ingesteld. Zie de regels voor ‘01 02, 01 03, etc.’, als de ‘MIDI Channel’ instellingen 01 en één ander kanaal zijn, zoals 01 en 02 of 01 en 03. Zie de regel voor ‘01 02 03, etc.’, als de ‘MIDI Channel’ instellingen 01 en meer-dere andere MIDI kanalen zijn, zoals 01 en 02 en 03.

Correctie

Als ‘A’ of ‘B’ is aan-gevinkt

Alleen 01 Correctie verplicht

01 02, 01 03, etc.

Geen correctie verplicht

Als ‘A’ en ‘B’ allebei zijn aangevinkt

Alleen 01 Correctie verplicht

01 02, 01 03, etc.

Alleen voor één item cor-rectie verplicht

01 02 03, etc. Geen correctie verplicht/ Correctie verplicht *2

*2 Er is alleen correctie nodig, als de sporen door één enkele arpeggiator, die alleen ‘MIDI Channel’ 01 gebruikt, worden bediend. In sommige gevallen kan er ook correctie nodig zijn, als de twee arpeggiators hetzelfde MIDI kanaal gebruiken.

Track T01 T02 T03 T04 T05 T06 T07 T08 T09

Assign Off Off Off Off B Off A A B

Status INT INT INT INT INT INT INT Off Off

MIDI Ch. 01 01 01 01 03 01 02 01 01

Page 86: KORG TR handleiding .pdf NL

8

Waarschuwing en overige functies in de Sequencerfunctie

TR song gegevens en hun compatibiliteitU kunt de volgende twee typen song gegevens van een SD kaart in de sequencer van dit instrument inladen.

• Song gegevens die in het formaat van dit instrument zelf zijn opgeslagenDeze gegevens zijn alleen voor gebruik op dit instrument. Ze zijn echter gedeeltelijk compatibel met de TRITON/TRITON-pro/TRITONproX/TRI-TON-Rack (Multi)/TRITON Le/TRITON STUDIO/TRITON Extreme en KARMA Muziekwerkstation (PG p.250). Ze kunnen niet in andere instrumen-ten worden ingeladen.Aangezien de uitvoering getrouw wordt gereprodu-ceerd, inclusief gedetailleerde instellingen van dit instrument, kunt u dit formaat gebruiken om song gegevens die voor weergave op dit instrument zijn bedoeld op te slaan.

• Standaard MIDI bestandenDit formaat is niet in staat om een totaal getrouwe reproductie te geven van de uitvoering op dit instrument, zoals dit met het eigen formaat van dit instrument wel kan (hoewel er geen probleem is voor de normale weergave. Dit formaat biedt echter wel compatibiliteit met andere SMF-compatibele apparaten.Gebruik de Mediafunctie, als u van een SD kaart song gegevens wilt inladen of song gegevens op een SD kaart wilt opslaan. (p.46, PG p.141)

De vergelijkfunctieMet behulp van deze functie kunt u tijdens realtime opnamen, stapsgewijze opnamen of spoorbewerking voor-en-na vergelijkingen maken.

Als u bewerkingen blijft doen terwijl de [COM-PARE] toets verlicht is, wordt de toets donker. Nu worden dit de muzikale gegevens die zijn geselec-teerd als de [COMPARE] toets donker is.

Handelingen waarvoor de vergelijkfunctie beschikbaar is• Opname op een spoor

• SpoorbewerkingAlle commando’s behalve de gebruiker menucom-mando’s ‘Memory Status’ en ‘Rename Track’ van de SEQ 5.2: Track Edit pagina.

• Opname op een patroon

• PatroonbewerkingAlle commando’s behalve de gebruiker menucom-mando’s ‘Memory Status’, ‘Rename Pattern’, ‘FF/REW Speed’ en ‘Rename Track’ van de SEQ 5.1: RPPR, Pattern pagina.

• Song bewerkingSEQ 1.1-4.4 en 6.1-6.4 pagina’s: Gebruiker menu-commando’s ‘Delete Song’ en ‘Copy From Song’SEQ 2.1: Cue List pagina: Paginamenu commando’s ‘Convert to Song’ en ‘Copy Song’

Over het algemeen kunnen spoor en patroon event gegevens niet naar hun oorspronkelijke toestand worden teruggebracht.Het vergelijken van song parameters is alleen tijdens song bewerking mogelijk (als u een gebruiker menucom-mando uitvoert).

Handelingen waarvoor de vergelijkfunctie niet beschikbaar is• Bewerken van songparameters• Andere gebruiker menucommando’s dan die hier-

boven (in Handelingen waarvoor de vergelijk-functie beschikbaar is) worden genoemd.

GeheugenbeschermingVoordat u een spoor of patroon opneemt of de muz-ikale gegevens bewerkt, dient u de geheugenbes-cherming instelling in de Globalfunctie uit te schakelen. (p.43)

Over MIDI

Spoorstatus ‘status’U kunt voor de sequencer van dit instrument instell-ingen maken om aan te geven of de interne toongener-ator of een externe toongenerator wordt gespeeld.Als Track Status ‘Status’ (3.1: Param1, MIDI..8, MIDI..16) op INT is ingesteld, zorgt het bedienen van het keyboard en de regelaars van dit instrument ervoor dat de eigen toongenerator van het instrument wordt gespeeld en bediend.Als de spoorstatus ‘Status’ op EXT, EX2 of BTH is ingesteld, zorgt het bedienen van het keyboard of de regelaars van dit instrument ervoor dat een externe toongenerator wordt gespeeld en geregeld. (Het MIDI kanaal van de externe toongenerator dient zo te zijn ingesteld dat hij overeenkomt met het ‘MIDI Ch’ van het spoor dat op EXT, EX2 of BTH is ingesteld). Als ‘Status’ op BTH is ingesteld, worden zowel de externe toongenerator en de toongenerator van het instrument zelf gespeeld en geregeld.

Stel deze parameter op INT of BTH in, als u de Sequencerfunctie van de het instrument als 16-sporige multitimbrale toongenerator wilt gebruiken. (’Status’ PG p.62).

De sequencer met een extern MIDI apparaat syn-chroniserenHet opname/weergave tempo van de sequencer van dit instrument kan met een extern MIDI apparaat, zoals een sequencer of ritmemachine worden gesyn-chroniseerd (PG p.242).

0

Page 87: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

Opnemen op de TRHet proces waarbij u uw spel op het keyboard en de regelaars van dit instrument op de sporen of patronen van een song vastlegt wordt ‘opnemen’ genoemd.

Een spoor opnemen, en een patroon opnemen

Een spoor opnemenEr zijn twee manieren om een spoor op te nemen: real-time opname en stapsgewijze opname. U kunt vervol-gens kiezen uit zes typen realtime opname.Daarnaast kunt u event bewerking gebruiken om opgenomen gegevens aan te passen of nieuwe gegev-ens in te voegen, en commando’s voor spoorbewerk-ing, zoals Create Control Data, gebruiken om gegevens als verbuiging, naslag en controlewijzigin-gen in te voegen.

Een patroon opnemenEr zijn twee manieren om een patroon op te nemen: realtime opname en stapsgewijze opname. Voor real-time opname is er slechts één opnametype (loop) bes-chikbaar. Daarnaast kunt u event bewerking gebruiken om opgenomen gegevens aan te passen of nieuwe gegev-ens in te voegen.U kunt het gebruiker menucommando ‘Get From Track’ gebruiken om uit een gewenst gedeelte van een spoor muzikale gegevens over te nemen, en deze als muzikale gegevens van een patroon te gebruiken. Omgekeerd, kunt u de gebruiker menucommando’s ‘Put to Track’ en ‘Copy to Track’ gebruiken om de muzikale gegevens van een patroon in een spoor te plaatsen of ernaartoe te kopiëren.

Realtime opnameDit is een opnamemethode, waarbij uw uitvoering op het keyboard en bediening van de joystick en andere regelaars in realtime worden opgenomen.Deze opnamemethode wordt meestal voor één spoor tegelijk gebruikt, en wordt enkelvoudige spoorop-name genoemd.Als alternatief kunt u door middel van multisporige opname gelijktijdig meerdere kanalen met gegevens op meerdere sporen opnemen. Dit is de methode die u gebruikt als u van de RPPR functie en de arpeggiator-functie gebruik maakt om meerdere sporen met muz-ikale gegevens in één keer op te nemen of als u bestaande sequensgegevens op een externe sequencer afspeelt, en deze in realtime op de sequencer van dit instrument opneemt (p.76).

• OverschrijvenBij deze methode worden de muzikale gegevens die eerder op een spoor waren opgenomen door de nieuw opgenomen gegevens overschreven. Als u de overschrijvende opname op een eerder opgenomen

spoor uitvoert, worden de muzikale gegevens ervan door de nieuw opgenomen gegevens vervangen. Normaalgesproken gebruikt u deze methode om opnamen te maken, en past u vervolgens de resulta-ten aan door andere soorten realtime opname of event bewerking toe te passen.

1 Gebruik "Track Select" om het spoor dat u wilt opnemen te selecteren.

2 Stel de ‘Recording Mode’ op Over Write in. (SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina REC Setup)

3 Geef bij ‘Location’ aan op welk locatie u de opname wilt starten.

4 Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.Als ‘Metronome Setup’ op de standaard instellingen staat, telt de metronoom twee tellen af, en begint daarna de opname.Bespeel het keyboard en beweeg regelaars als de joystick om uw uitvoering op te nemen.

5 Druk, als u klaar bent met spelen, op de [START/STOP] toets.De opname stopt en de locatie keert terug naar het punt waarop u de opname heeft gestart.Als u nu in plaats van op de [START/STOP] toets op de [PAUSE] toets drukt, wordt de opname gepauzeerd. Als u nogmaals op [PAUSE] drukt, wordt de opname hervat. Druk, als u klaar bent, op de [START/STOP] toets om de opname te stopen.

• OverdubbenBij deze methode worden de nieuw opgenomen gegevens aan de bestaande gegevens toegevoegd.Als u op een eerder opgenomen spoor een overdub opname uitvoert, worden de nieuw opgenomen gegevens aan de eerder opgenomen gegevens toe-gevoegd.Als u regelaargegevens wilt toevoegen of tempoge-gevens op het master spoor wilt opnemen, kunt u het beste deze methode selecteren. Hiermee kunt u gegevens opnemen, zonder de bestaande gegevens te wissen.

1 Gebruik "Track Select" om het spoor dat u wilt opnemen te selecteren.

2 Stel de ‘Recording Mode’ op Over Dub in. (SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina REC Setup))

3 Zie stap 3-5 van ‘Overschrijven’ voor de rest van de procedure.

• Handmatige punch-in

81

Page 88: KORG TR handleiding .pdf NL

8

Tijdens het afspelen van de song kunt u op de gewenste locatie op de [REC/WRITE] toets of een aangesloten pedaalschakelaar drukken om de opname te starten of stoppen.Bij deze methode worden de muzikale gegevens die eerder op het spoor waren opgenomen door de nieuwe gegevens overschreven.

1 Gebruik "Track Select" om het spoor dat u wilt opnemen te selecteren.

2 Stel de ‘Recording Mode’ in op Manual Punch In. (SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina REC Setup)

3 Geef bij ‘Location’ een locatie aan die zich enkele maten voor het punt bevindt waarop u de opname wilt starten.

4 Druk op de [START/STOP] toets.Het afspelen begint.

5 Druk op de [REC/WRITE] toets op het punt waarop u de opname wilt starten.De opname begint.Bespeel het keyboard en beweeg regelaars als de joystick om uw uitvoering op te nemen.

6 Druk, als u klaar bent met opnemen, op de [REC/WRITE] toets.De opname stopt (het afspelen gaat door).

In plaats van in stap 5 en 6 op de [REC/WRITE] toets te drukken, kunt u een voegschakelaar gebruiken die op de ASSIGNABLE SWITCH jack is aangesloten. Stel ‘Foot SW Assign’ in de GLO-BAL 1.1: System, Foot pagina op Song Punch In/Out in (p.117).

7 Druk op de [START/STOP] toetsDe weergave stopt, en u keert terug naar de locatie die u in stap 3 heeft aangegeven.

• Auto punch-inU dient eerst het gebied dat opgenomen wordt aan te geven. Vervolgens vindt de opname automatisch plaats in het aangegeven gebied.Bij deze methode worden de muzikale gegevens die eerder op het spoor waren opgenomen door de nieuwe gegevens overschreven.

1 Gebruik "Track Select" om het spoor dat u wilt opnemen te selecteren.

2 Stel de ‘Recording Mode’ in op Auto Punch In. (SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina REC Setup)

3 Geef bij ‘Auto P Start Meas’ en ‘Auto P End Meas’ aan welk gebied u wilt opnemen.

Als u bijvoorbeeld M005-M008 aangeeft, vindt de opname plaats van maat 5 tot maat 8.

4 Geef bij ‘Location’ een locatie aan die zich enkele maten voor het punt bevindt waarop u de opname wilt starten.

5 Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.De opname begint, zodra u de startlocatie die u in stap 3 heeft aangegeven bereikt. Bespeel het key-board en beweeg regelaars als de joystick om uw uitvoering op te nemen. De opname stopt, zodra u de eindlocatie die u in stap 3 heeft aangegeven bereikt. (Het afspelen gaat door).

6 Druk op de [START/STOP] toetsDe weergave stopt, en u keert terug naar de locatie die u in stap 4heeft aangegeven.

• Loop All TracksMet behulp van deze methode kunt u de opname voortzetten, terwijl u muzikale gegevens toevoegt.Het aangegeven gebied kan herhaaldelijk worden opgenomen.Dit is ideaal voor wanneer u drumfrasen etc. opneemt.

1 Gebruik "Track Select" om het spoor dat u wilt opnemen te selecteren.

2 Stel de ‘Recording Mode’ op Loop All Tracks in. (SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina REC Setup)Als ‘Multi-REC’ is aangevinkt, is het niet mogelijk om Loop All Tracks te selecteren.

3 Geef bij ‘Auto P Start Meas’ en ‘Auto P End Meas’ aan welk gebied u wilt opnemen.Als u bijvoorbeeld M004-M008 aangeeft, vindt de opname van maat 4 tot maat 8 herhaaldelijk (als loop) plaats.

4 Geef bij ‘Location’ een locatie aan die zich enkele maten voor het punt bevindt waarop u de opname wilt starten.

5 Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.De opname begint, zodra u de startlocatie die u in stap 3 heeft aangegeven bereikt. Bespeel het key-board en beweeg regelaars als de joystick om uw uitvoering op te nemen. De opname stopt, zodra u de eindlocatie die u in stap 3 heeft aangegeven bereikt.De muzikale gegevens die als loop worden opgeno-men, worden aan de eerder opgenomen gegevens toegevoegd.

6 U kunt zelfs als u met loop opname doorgaat ook bepaalde gegevens wissen.Als u tijdens een loop opname op de [REC/WRITE] toets drukt, worden, zolang u de toets ingedrukt houdt, alle muzikale gegevens van het spoor dat op dit moment is geselecteerd verwijderd.

2

Page 89: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

Door het ‘Remove Data’ aanvinkvakje aan te vin-ken, kunt u alleen de door u aangegeven gegevens verwijderen. Druk tijdens de loop opname op de noot die u wilt verwijderen, en alleen de gegevens van dat nootnummer worden, zolang u die noot ingedrukt houdt, van het keyboard verwijderd.Op gelijksoortige wijze worden, zolang u de joy-stick in de X (horizontale) richting duwt, de ver-buigingsgegevens verwijderd, en de naslaggegevens worden verwijderd, zolang u druk op het keyboard blijft uitoefenen.Vink het ‘Remove Data’ aanvinkvakje weer uit, als u weer klaar bent om muzikale gegevens op te nemen.

7 Druk op de [START/STOP] toets.De weergave stopt, en u keert terug naar de locatie die u in stap 4heeft aangegeven.Als u Loop All Tracks heeft geselecteerd, wordt de normale weergave ook geloopt.

• Multi (multisporige opname)Met behulp van multisporige opname kunt u gelijk-tijdig op meerdere sporen opnemen, waarbij elk spoor een ander kanaal heeft. Deze methode kan worden gebruikt in combinatie overschrijven, over-dubben, handmatige punch-in en auto punch-in.De arpeggiator gebruiken om gelijktijdig meer-dere sporen op te nemenU kunt met behulp van multi opname de arpeggia-torfunctie gebruiken om een multisporige uitvoe-ring op te nemen (p.79).Als u de RPPR functie gebruikt om gelijktijdig meerdere sporen op te nemenU kunt een multisporige opname gebruiken om de weergave van meerdere sporen, die door de RPPR functie worden getriggerd, gelijktijdig op te nemen. Zie ‘Een RPPR uitvoering in realtime opnemen’ (p.76) voor de procedure.Als u gelijktijdig meerdere sporen met MIDI gegevens van een externe sequencer, etc. opneemt.

1 Zorg ervoor dat de MIDI IN van de TR en de MIDI OUT van de externe sequencer met behulp van een MIDI kabel op elkaar zijn aangesloten.

Schakel, als deze niet op elkaar zijn aangesloten, de stroomtoevoer uit, maak de aansluiting in orde, en schakel vervolgens de stroomtoevoer weer in. (PG p.233)

2 Stel de MIDI klok (GLOBAL 2.1: MIDI, MIDI pagina ‘MIDI Clock’) in op External of Ext-USB, zodat dit instrument met de MIDI klok van de externe sequencer wordt gesynchroniseerd (PG p.129).

3Maak en nieuwe song aan, en vink in de SEQ 1.1: Play/Rec, Preference pagina het ‘Multi REC’ aan-vinkvakje aan. Stel de ‘Recording Mode’ op Over Write in.

4 Selecteer de SEQ 1.1: Play/Rec, Program pagina.

Stel voor sporen die u niet opneemt ‘PLAY/MUTE/REC’ op PLAY of MUTE in.

5 Geef in de SEQ 3.1: Param1, MIDI pagina bij ‘MIDI Channel’ het MIDI kanaal van elk spoor aan.Het aangegeven kanaal met muzikale gegevens wordt op dat spoor opgenomen. Het is een goed idee om spoor 1-16 op MIDI kanaal 1-16 in te stellen. (Dit is de standaard instelling). Zorg er tevens voor dat ‘Status’ op INT of BTH is ingesteld.

6 Druk op de [LOCATE] toets om de locatie op 001:01:000 in te stellen.

7 Druk op de [REC/WRITE] toets om in de opname-klaar toestand te komen.

8 Start de externe sequencer.De TR sequencer ontvangt het MIDI Startbericht dat door de externe sequencer wordt verzonden, en begint automatisch met opnemen.

9 Stop de externe sequencer, zodra de song is afgelo-pen.De sequencer van dit instrument ontvangt het MIDI Stopbericht dat door de externe sequencer wordt verzonden, en stop automatisch met opnemen. Om de opname te stoppen kunt u tevens de [START/STOP] toets op dit instrument zelf indrukken.

0 Afspelen

Stel ‘MIDI Clock’ in de GLOBAL 2.1: MIDI pagina op Internal in.Stel de ‘Tempo Mode’ op Auto in.De opname begint, zodra u op de [START/STOP] toets drukt.

Als niet direct na het starten van de weergave de juiste geluiden worden gespeeld, kunt u het pro-bleem wellicht verhelpen door het gebruiker menucommando ‘Event Edit’ (SEQ 5.2: Track Edit) te gebruiken om de programmawijziging gege-vens aan te passen.

83

Page 90: KORG TR handleiding .pdf NL

8

Stapsgewijze opnameDit is een opnamemethode waarbij u de noot timing, nootlengte en velocity etc. in het LCD venster aangeeft, en het keyboard gebruikt om de toonhoogtes in te voeren. (p.67)U kunt met deze methode alleen noot-aan/uit gegevens opnemen.

Event Edit en Create Control Data functiesNootgegevens zijn het enige type gegevens dat in de stapsgewijze opname kan worden opgenomen. Er zijn echter manieren om andere typen gegevens, buiten de realtime functie op te nemen. U kunt de Event Edit en Create Control Data functies gebruiken.Event Edit is bedoeld als een manier om eerder opgenomen gegevens te bewerken, maar u kunt deze functie ook gebruiken om programmanummers aan te passen of controlewijzigingen in te voegen.Create Data Control is een functie waarmee u rege-laargegevens kunt creëren en invoegen, die tussen twee aangegeven waarden over de aangegeven tijdsduur vloeiend wijzigen. Dit wordt gebruikt om verbuiging, naslag en controlewijziging gegevens etc. in te voeren.

Realtime opname op een patroonZo kunt u realtime opname gebruiken om een patroon te maken. Op dezelfde wijze als bij voorgeprogrammeerde patronen kunt u zich door middel van de RPPR functie toegang verschaffen tot gebruikerpatronen, en deze naar een song kopiëren of erin plaatsen. Ook afspeelge-gevens van een spoor kunnen naar een patroon worden gekopieerd.

Schakel, voordat u met het opnemen van een patroon begint, de geheugenbescherming instel-ling in de Globalfunctie uit (p.43).

Als u een patroon in realtime opneemt, wordt er een patroon van het aangegeven aantal maten herhaaldelijk afgespeeld, zodat u er muzikale gegevens aan kunt blijven toevoegen.

1Maak een nieuwe song aan, en laad de template song ‘P02: R&B’ in. (p.65)

2 Ga naar de SEQ 5.1: RPPR, Pattern pagina.

3 Kies bij "Track Select" voor T02: Bass.4 Stel ‘Pattern Bank’ in op User, en stel ‘Pattern

Select’ in op U00.U kunt voor elke song de gebruikerpatronen U00-U99 creëren.5 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Pattern

Param.’.

Er verschijnt een dialoogvenster.

6 Stel de hoeveelheid maten in het patroon in op een ‘Length’ van 04 (vier maten), en stel ‘Meter’ op een maatsoort van 4/4 in. Druk op de [F8] (‘OK’) toets.

7 Stel de ‘Resolution’ in. Selecteer in dit voorbeeld (16e noot).

8 Begin de realtime opname.U kunt de opname op dezelfde wijze maken als toen u met behulp van Loop All Tracks alle sporen opnam. (p.82).Druk op de [REC/WRITE] toets, en druk vervol-gens op de [START/STOP] toets.

Na het aftellen begint de patroonopname. Bespeel het keyboard en beweeg regelaars als de joystick om uw uitvoering op te nemen. Als u het eind van het patroon bereikt, keert u naar het begin van het patroon terug, en gaat u door met opnemen. Als u blijft opnemen, worden de nieuw opgenomen gege-vens aan de eerder opgenomen gegevens toege-voegd.

9 Als u bepaalde gegevens wilt verwijderen, terwijl u door blijft gaan met de patroonopname, kunt u op de [REC/WRITE] toets drukken of het ‘Remove Data’ aanvinkvakje aanvinken.Zie stap 6 van ‘Loop All Tracks’ (p.82) voor details.

0 Druk op de [START/STOP] toets om de opname te stoppen.

Als u een vergissing heeft gemaakt of de opname opnieuw wilt doen, kunt u de vergelijkfunctie gebruiken (druk op de [COMPARE] toets), om het geheel zo vaak op te nemen als u wilt.

De arpeggiator gebruiken voor patroonopnameAls de arpeggiator zo is ingesteld dat hij op het spoor dat bij "Track Select" is geselecteerd van toepassing is, kunt u de [ARP ON/OFF] toets inschakelen, en de uitvoering van de arpeggiator in het patroon opnemen.Zie p.76 en PG p.82 voor details over arpeggiatorinstell-ingen.

4

Page 91: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sequ

ence

rfun

ctie

Control data in pattern recording

Om regelaargegevens in een patroon op te nemen, dient u de regelaargegevens in het patroon naar hun normale waarde terug te brengen. Als u de normale waarde niet herstelt, is het mogelijk dat onnodige regelaargegevens in een “vastzittende” positie blijven, wanneer u het patroon in een song plaatst, of de RPPR functie gebruikt om het patroon af te spelen. Echter, als de song of de RPPR functie klaar is met het afspelen van het patroon, of als de weergave wordt onderbroken, worden de volgende regelaargegevens automa-tisch naar de volgende waarden teruggebracht.

Regelaar Reset (begin) waarde

Modulatie 1 (CC#01) 00 (nul)

Modulatie 2 (CC#02) 00 (nul)

Expressie (CC#11) 127 (max)

Bandregelaar (CC#16) 64 (midden)

Damper schakelaar (CC#64) 00 (nul)

Sostenutoschakelaar (CC#66) 00 (nul)

Soft schakelaar (CC#67) 00 (nul)

EG sustain niveau (CC#70) 64 (midden)

Resonantieniveau (CC#71) 64 (midden)

EG release tijd (CC#72) 64 (midden)

EG attack tijd (CC#73) 64 (midden)

Low pass filter cutoff (CC#74) 64 (midden)

EG decay tijd (CC#75) 64 (midden)

LFO1 snelheid (CC#76) 64 (midden)

LFO1 diepte (toonhoogte) (CC#77) 64 (midden)

LFO1 delay (CC#78) 64 (midden)

Filter EG intensiteit (CC#79) 64 (midden)

SW1 modulatie (CC#80) 00 (nul)

SW2 modulatie (CC#81) 00 (nul)

Kanaal naslag 00 (nul)

Toonverbuiger 00 (nul)

85

Page 92: KORG TR handleiding .pdf NL

8

6

Samplingfunctie

U kunt de los verkrijgbare EXB-SMPL optie op de TR installeren, om zo een mono/stereo sampling function-aliteit met hoge prestaties toe te voegen.

Eigenschappen van EXB-SMPL• 48 kHz 16 bit lineaire mono/stereo sampling.• De EXB-SMPL bevat een 16 Mbyte 72 pin SIMM sample

data (sinsugolfgegevens) geheugenmodule.Als dit geheugen in de TR is geïnstalleerd, kunt in mono maximaal 2 minuten en 54 seconden samplen of in stereo maximaal 1 minuut en 27 seconden samplen. Door de 72 pin SIMM modules te installeren, kunt u het geheugen tot maximaal 64 Mbyte uitbreiden, zodat u in mono tot wel 4 samples van 2 minuten en 54 seconden kunt opne-men (of in stereo vier samples van 1 minuut en 27 secon-den), wat in totaal maximaal ongeveer 11 minuten en 39 seconden sampling tijd (in stereo ongeveer 5 minuten en 49 seconden) oplevert. (Zie PG p.260 voor details over uitbreiding van het geheugen).

• Er kunnen maximaal 1.000 multisamples en 4.000 samp-les worden gemaakt.

• In de Mediafunctie kunt u multisample/samplegegevens van een SD kaart of SCSI media inladen.

• U kunt samplegegevens van Korg formaat of samplege-gevens van Akai (S1000/3000 samples, alleen geregis-treerde multisamples), en samplegegevens van AIFF of WAVE formaat inladen. (Als gegevens eenmaal in de TR zijn ingeladen, worden ze als samplegegevens van Korg formaat behandeld).

• U kunt samples die u op de TR heeft gemaakt als sample-bestand van AIFF of WAVE formaat exporteren (uitvoe-ren).

• De externe geluidsbron waarvan u een sample maakt kan door het ene invoegeffect worden verwerkt, om zo effec-ten als een compressor of EQ toe te passen. De LFO fre-quentie of delay tijd van het effect kan als BPM waarde worden aangegeven, wat zeer effectief is als u samples maakt van frase loops etc.

• U kunt zowel auto sampling als handmatige sampling uitvoeren. Bij auto sampling begint de opname automa-tisch zodra het invoerniveau een aangegeven drempel-waarde overschrijdt. U kunt in beide samplingmethoden pre-trigger instellingen maken.

• De audio invoer ondersteunt signalen van zowel micro-foon en lijnniveau.

• Door de [AUDITION] toets in te drukken kunt u gege-vens die u heeft gesampled direct vanaf het keyboard van de TR afspelen. Het is tevens gemakkelijk om gesamp-lede gegevens in een programma om te zetten, en dit als materiaal voor het HI synthese systeem van de TR te gebruiken. Multisamples/samples die in een programma zijn omgezet kunnen in een combinatie of song worden gebruikt.

• De sinusgolf kan in het LCD venster worden bekeken, en met behulp van een variatie aan sinsugolf bewerkings-commando’s, waaronder rate convert (down-sampling) en omgekeerde weergave.

De TR biedt ook de volgende commando’s.

Time SliceDit commando spoort in een ritmische loop sample (een geloopt patroon van drums etc.) automatisch de attack gedeelten van een kick of snare etc. op, en verdeelt deze in afzonderlijke geluiden van ritmische instrumenten. Er wordt direct een patroon gecreëerd, dat met de verdeelde samples overeenkomt, zodat u de RPPR functie van de Sequencerfunctie direct kunt gebruiken om het patroon af te spelen en het tempo aan te passen zonder de toon-hoogte te wijzigen. U kunt tevens handelingen uitvoeren als het aanpassen van de toon van alleen de snare, deze vervangen door een andere sample of de weergave timing op de sequencer wijzigen, en op deze wijze een nieuwe ritmische loop creëren, die op de ritmische loop waarmee u bent begonnen is gebaseerd. (Stereo samples worden ondersteund).

Time StretchHiermee kunt u het tempo aanpassen, zonder de toon-hoogte van de sample te wijzigen. U kunt kiezen voor Sustaining (geschikt voor instrumenten van het sustain type, zoals strijkinstrumenten of vocalen) of Slice (geschikt voor ritmische loops op instrumenten van het decay type, zoals drums). Stereo samples worden onder-steund.

Crossfade LoopEen belangrijk looping gereedschap, waarmee u onregel-matigheden in lange loops, die complex materiaal bevat-ten, glad kunt strijken. Door het Crossfade Loop commando uit te voeren, kunt u dit probleem elimineren en loops met een natuurlijke klank creëren.

Link (met Crossfade)Hiermee kunt u twee samples in één enkele sample samenvoegen. U kunt op dit moment tevens het overlap-pende gedeelte van de samples crossfaden, zodat het volume geleidelijk wijzigt, wat een natuurlijke overgang geeft.

• Met behulp van de BPM Adjust functie (aanpassing van de toonhoogte van de weergave) kunt u de afspeeltoon-hoogte van elke index zo aan te passen, dat de loop fre-quentie met de gewenste BPM waarde overeenkomt.

• U kunt start, loop start en eind adressen in eenheden van één enkele sample aangeven. Er worden tevens loop tune, omgekeerde weergave en loop lock functies gebo-den.

• De Use Zero functie zoekt automatisch naar zero-cross punten, zodat het gemakkelijk wordt om het begin of eind van de sinusgolf of locaties die bij het afspelen van de sample geen geluid geven, op te sporen.

• De grid functie geeft in de sinusgolfweergave een roos-ter weer dat op BPM is gebaseerd, wat u helpt om loops te maken of sinusgolfbewerkingen te maken die met de gewenste BPM waarde overeenkomt.

• Voor elke multisample kunt u tot maximaal 128 indices maken. Elke index bestaat uit een sampletoewijzing, een key zone, een oorspronkelijke toon, een afspeeltoon-hoogte en instellingen als niveau.

• Met behulp van de ‘Keyboard & Index’ weergave kunt u een multisample bewerken, terwijl u de toewijzingen en zones van elke sample bekijkt.

Page 93: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sam

plin

gfun

ctie

• U kunt aan samples en multisamples namen van maxi-maal 16 tekens toewijzen. Samplenamen en multisample-namen kunnen tevens in de Mediafunctie worden beke-ken (PG p.143 ‘Vertaling’).

Hoe de Samplingfunctie is opgebouwd

In de Samplingfunctie• Er wordt een extern geluidssignaal van een extern

geluidsapparaat dat of microfoon die op de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks is aangesloten wordt door een analoge/digitale convertor heen geleid, en opgeno-men (gesampled).

• In de Mediafunctie kunt u de sinusgolf en loop instellingen etc. van samplegegevens die u van een SD kaart, CD-ROM etc. bewerken.

• U kunt aan het keyboard samples toewijzen om zo een multisample te creëren. Met behulp van het gebruiker menucommando ‘Conv. To Program’ kunnen deze samples en multisamples op eenvou-dige wijze in een programma worden omgezet, en deze programma’s kunnen direct in een combina-tie of song worden gebruikt.

Samplingfrequentie en bitresolutieZoals in de afbeelding is weergegeven, leest de sampling op vaste intervallen langs de tijdsas het niveau van het analoge signaal, en de niveaus worden in het geheugen als digitale gegevens opgeslagen.

De ‘vaste intervallen’, die hierboven worden genoemd, worden over het algemeen aangeduid als de ‘sampling-frequentie’. 48 kHz (kilohertz) betekent dat er per sec-onde 48.000 keer sampling wordt uitgevoerd, en dat het interval 1 (seconde)/48.000 (keer) = ongeveer 0.00002083 (seconden) = ongeveer 0.02083 mS (milliseconde) is.Hoe hoger de samplingfrequentie, hoe dichter de sinus-golf in het geheugen bij het oorspronkelijke analoge sig-naal ligt.Elk niveau wordt gelezen en in digitale media omgezet. Op dit moment wordt de nauwkeurigheid door de bitresolutie bepaald. Dit proces zet een analoog signaal met een oneindige resolutie in een digitaal signaal met een eindige resolutie om. Bij een 16-bits resolutie wordt elk niveau in 65.536 stappen (de zestiende macht van twee) aangegeven. Hoe hoger de bitresolutie, hoe dichter de sinusgolf in het geheugen bij het oorspronkelijke ana-loge signaal ligt.48 kHz 16 bit sampling is dezelfde kwaliteit als bij appa-raten als DAT. Een CD gebruikt 44,1 kHz 16 bit sam-pling, wat een iets lagere samplingfrequentie inhoudt.

Samples en multisamples

SamplesDe gegevens die in het interne geheugen worden opge-nomen (gesampled) of vanuit een bestand worden ingeladen, worden een sample of samplebestand genoemd. Samples bestaan uit de daadwerkelijke sinusgolfgegevens en parameters die aangeven hoe de gegevens worden afgespeeld, zoals Start, Loop Start en End Adres. Samples kunnen in multisamples en drum-kits worden gebruikt.

Het geheugen van de TR kan maximaal 4.000 samples bevatten.

Op de TR kunnen meerdere multisamples één enkele sinusgolf delen. Zodoende kunt u van dezelfde sinusgolf meerdere samples met verschil-lende afspeeladressen creëren, zonder intern geheugen te verspillen. Stelt u zicht bijvoorbeeld voor dat u sinusgolfgegevens heeft waarin een stem wordt opgenomen, die ‘Een-twee-drie’ zegt. Dit enkele stukje sinusgolfgegevens zou door drie samples kunnen worden gedeeld, waarbij de weergave van sample A ‘Een-Twee-Drie’ produ-ceert, sample B ‘Een-Twee’ produceert en sample C ‘Twee-Drie’ produceert. (PG p.96).

RAM (SIMM geheugen):Uitbreidbaar tot 64 MB

AUDIO INPUT jack Analog/digital convertor

Digitale/analoge convertor

AUDIO OUTPUT jack

Analoog signaal Digitaal signaal Analoog signaalDigitaal signaal

SD kaart, SCSI media (Mediafunctie)RAM (intern geheugen)

Gebruikt door combinaties en songs

ADC

Invoegeffect

Sample 0000 ... 3999

Multisample 000 ... 999

Programma

DAC

Gesamplede digitale sinusgolf

Niveau

Tijd

TijdAnaloge sinusgolf

16 bit=65.536 niveaus van gegevens

48 kHz= 48.000 keer per seconde= 0.0208 mS cyclus

Niveau

87

Page 94: KORG TR handleiding .pdf NL

8

MultisamplesEen multisample bestaat uit instellingen die ervoor zorgen dat er in verschillende gebieden van het key-board één of meer samples worden afgespeeld. Een multisample bestaat uit tussen de één en 128 ‘indexen’. Elke index bevat parameters die aangeven welke sam-ple er wordt afgespeeld, in welke zone deze wordt afgespeeld, de oorspronkelijke toonhoogte toets, de afspeeltoonhoogte en het niveau etc.

Multisamples gebruikenAls u een sample maakt van een instrument dat een breed bereik aan toonhoogten kan produceren, zoals een piano, krijgt u geen natuurlijk klinkend resultaat als u maar één sample opneemt en gebruikt. Met behulp van een multisample kunt u voor elk toon-hoogte bereik afzonderlijke samples opnemen, en deze samples aan hun respectievelijke toonhoogte bereiken toewijzen, zodat u tijdens het afspelen eventuele onnatuurlijke geluiden vermijdt. U kunt bijvoorbeeld één sample per octaaf opnemen, en elk van deze sam-ples aan een index (keyboard gebied) toewijzen. Zo zijn alle instrumentele geluiden in de voorgeprogram-meerde multisamples van de TR opgebouwd.Door meerdere samples, zoals frasesamples of rit-mische loops aan een multisample toe te wijzen en deze over het keyboard te rangschikken, kunt u gelijk-tijdig meerdere samples afspelen. Aangezien u aan elke toets een andere frase kunt toewijzen, kunt u het-zelfde soort uitvoering maken als met een pad sam-pler. Als alternatief kunt u deze samples aan intervallen van één octaaf toewijzen, en op verschil-lende afspeeltoonhoogten als frasevariatie afspelen.Het interne geheugen van de TR kan maximaal 1.000 multisamples opslaan. U kunt een multisample als oscillator voor een pro-gramma selecteren, en als programma afspelen. In een combinatie kunnen ze met voorgeprogrammeerde pro-gramma’s worden gecombineerd, en in een multi worden gebruikt. Ze kunnen worden gebruikt in com-binatie met de arpeggiator, om zo interessante resul-taten te produceren (bijvoorbeeld door de arpeggiator te gebruiken om automatisch geluidseffecten of gesproken samples af te spelen).

SamplingAls de stroomtoevoer wordt uitgeschakeld, wordt er van de multisample en sample gegevens in de Samplingfunctie geen back-up gemaakt. Als u deze gegevens wilt bewaren, dient u ze voor het uitschakelen van de stroomtoevoer op een SD kaart of extern SCSI apparaat op te slaan.Nadat de stroomtoevoer de eerste keer is ingescha-keld, bevat het geheugen helemaal geen multi-sample of samplegegevens. Voordat u samplegegevens kunt afspelen of bewerken, dient u eerst eerder opgeslagen gegevens in te laden.

Voorbereidingen voor sampling

Aansluitingen en instellingen voor een monobron

Sluit de bron op de AUDIO INPUT 1 of 2 aan, als u in mono samples maakt van een microfoon, de uitvoer van een externe geluidsinstallatie of mixer of een instrumentaal geluid, zoals een gitaar of synthesizer.

Gitaren en overige instrumenten met actieve pick-ups kunnen direct worden ingevoerd, maar instru-menten met passieve pick-ups (d.w.z., zonder interne voorversterkers) kunnen, vanwege het feit dat de impedantie niet overeenkomt, niet op een geschikt niveau worden opgenomen. Gebruik een voorversterker of effectenapparaat, als u een der-gelijk instrument aansluit.

1 Sluit de microfoon of het externe geluidsapparaat op de AUDIO INPUT 1 jack aan.

2 Stel de AUDIO INPUT [MIC/LINE] schakelaar zo in dat deze met de invoerbron overeenkomt. Voor invoerbronnen met een laag invoerniveau, zoals een microfoon, selecteert u de MIC stand. Voor overige bronnen selecteert u de LINE stand.

De AUDIO INPUT [MIC/LINE] schakelaar is op zowel de AUDIO INPUT 1 als de AUDIO INPUT 2 jack van invloed.

3 De [LEVEL] draaiknop wordt later aangepast. Zet deze voor nu in de buurt van het midden.

4 Kies in Samplingfunctie 1.1: Recording voor de Input/Pref pagina.

5 Stel bij ‘Input 1’ de diverse parameters in die

Multisample

Index 001 Index 002 Index 003 Index 004

Index001Top Key

Index002Top Key

Index003Top Key

Index004Top Key

0000:Sample A

0001:Sample B

0002:Sample C

0003:Sample D

Programma OSC (Enkelvoudig/Dubbel)

Multisample

DrumkitSample Programma OSC (Drums)

MICROFOON

EXB-SMPL

8

Page 95: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sam

plin

gfun

ctie

bepalen hoe het signaal vanaf de AUDIO INPUT jacks door de TR wordt ontvangen.

• ‘Lvl’ past het volume aan. Normaalgesproken stelt u dit op 127 in.

• ‘ Pan’ past de panning aan. Stel deze in dit voor-beeld in op L000.

• Stel de ‘BUS’ parameter in. Kies hier voor IFX, als u het invoegeffect van de TR wilt gebruiken om het inkomende geluid te verwerken. Kies in dit voor-beeld voor L/R. Het ingaande geluid wordt precies zo gesampled als het is.

Wees ervan bewust dat wanneer u de instelling van Off (uit) in L/R of IFX verandert, het volume-niveau naar de AUDIO L/MONO en R jacks en de koptelefoon te hoog kan worden.

‘Input 1’ regelt de AUDIO INPUT 1 jack en ‘Input 2’ regelt de AUDIO INPUT 2 jack.

De bovenstaande instellingen zorgen ervoor dat het geluid van de AUDIO INPUT 1 jack vanaf de AUDIO OUTPUT L/MONO jack en het L kanaal van de koptelefoon wordt uitgevoerd.

6 Gebruik de [LEVEL] draaiknop om het geluid op een geschikt niveau te zetten.Als er in de invoerfase van de TR een overload optreedt, wordt er boven de ‘Recording Level’ schuif ‘ADC OVER!’(AD convertor invoer over-load!) weergegeven. Pas de [LEVEL] draaiknop of het uitgaande niveau van de externe geluidsinstalla-tie zo aan dat ‘ADC OVER’ niet verschijnt (d.w.z., het maximale niveau dat geen overload veroor-zaakt).

Aansluitingen en instellingen voor een stereobron

Sluit de bron op de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks aan, als u in stereo samples maakt van een stereomicrofoon, de uitvoer van een externe geluidsinstallatie of mixer of een synthesizer.

1 Sluit de L bron op de AUDIO INPUT 1 jack en de R bron op de AUDIO INPUT 2 jack aan.

2Maak de instellingen volgens de beschrijvingen in stap 2-4van ‘Aansluitingen en instellingen voor een monobron’.

3 Stel de ‘Input 1’ en ‘Input 2’ parameters in om aan te geven hoe het signaal vanaf de AUDIO INPUT jacks door de TR wordt ontvangen.

• ‘Lvl’ past het volume aan. Stel zowel Input 1 als Input 2 op 127 in.

• ‘ Pan’ past de panning aan. Stel Input 1 in op L000 en Input 2 op R127.

• Stel de ‘BUS’ parameter in. Kies in dit voorbeeld voor zowel Input 1 als Input 2 voor L/R.De instellingen in het bovenstaande voorbeeld zor-gen ervoor dat het geluid van de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks vanaf de AUDIO OUTPUT L/MONO en R jacks en vanaf de koptelefoon wordt uitgevoerd. Het geluid van AUDIO INPUT 1 wordt vanaf links uitgevoerd, en het geluid van AUDIO INPUT 2 vanaf rechts.

4 Gebruik de [LEVEL] draaiknop om een geschikt invoerniveau in te stellen. (Zie stap 6 van ‘Aan-sluitingen en instellingen voor een monobron’)De [LEVEL] draaiknop past het volume van zowel AUDIO INPUT 1 als AUDIO INPUT 2 aan.

Een invoegeffect gebruikenOp het geluid dat vanaf de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks wordt ingevoerd kan het invoegeffect van de TR worden toegepast. Ter illustratie leggen we hieronder uit hoe u een invoegeffect op een stereobron kunt toe-passen, en van het resultaat een sample maakt.

1Maak de instellingen van stap 1 en 2 van ‘Aan-sluitingen en instellingen voor een stereobron’.

2 Stel de diverse ‘Input 1’ en ‘Input 2’ parameters in.• Stel voor zowel Input 1 als Input 2 ‘BUS’ op IFX in.• Zet ‘Lvl’ en ‘Pan’ op dezelfde instellingen als bij

stap 3 van ‘Aansluitingen en instellingen voor een stereobron’. Bij deze instellingen wordt de stereo-bron naar een invoegeffect verzonden (IFX).

3 Gebruik de [LEVEL] draaiknop om een geschikt invoerniveau in te stellen. (Zie stap 6 van ‘Aan-sluitingen en instellingen voor een monobron’)

4 Selecteer de 7.1: Insert Effect, Setup pagina.

Stel voor het geluid, nadat het door het invoegeffect is heengegaan, de ‘Insert Effect’, ‘IFX On/Off’ en de ‘Pan (CC#8)’ parameters in. (PG p.27, 121)

In ‘Mode (Sample Mode)’ vindt u voorbeelden van instellingen die het invoegeffect gebruiken (PG p.93).

Handmatige samplingEr zijn twee samplingmethodes: handmatig en auto.In de handmatige modus wordt het samplen gestart door in de opnameklaar toestand (waar u in komt door één maal op de [REC/WRITE] toets te drukken) op de [START/STOP] toets te drukken. Zie ‘Auto sampling’ (p.90) voor de samplingproce-dure in de auto modus.

1 Selecteer de 1.1: Recording, Recording pagina.

2 Kies bij ‘Mode (REC Mode) voor Manual.

AUX OUT

L

R

EXB-SMPL

CD speler

89

Page 96: KORG TR handleiding .pdf NL

9

Hiermee selecteert u de handmatige opnamefunctie.

3 Selecteer de 1.1: Recording, Sample pagina.

4 Kies bij ‘MS (Multisampleselectie) voor 000: NewMS____000.000: NewMS____000 wordt direct na het inschake-len van de stroomtoevoer aangemaakt. Gebruik de cijfertoetsen [0]-[9] om het multisamplenummer dat u wilt opnemen in te voeren, en druk op de [ENTER] toets.

Als u een nieuw nummer selecteert, verschijnt het Create New Multisample dialoogvenster. Druk op de [F8] (‘OK’) toets, en de nieuwe multisample wordt aangemaakt.

Gebruik het gebruiker menucommando ‘Rename MS’ om de naam in te voeren.

5 Selecteer bij ‘SMPL (Sample selectie) de sample die u wilt opnemen. Selecteer in dit voorbeeld ----:---No Assign----.U kunt zelfs in deze toestand een sample maken. De sample wordt automatisch op een leeg samplenum-mer toegewezen. Gebruik de [INC]/[DEC] toetsen of de cijfertoetsen [0]-[9] en de [ENTER] toets om het gewenste num-mer aan te geven, als u wilt beginnen door aan te geven van welk samplenummer u een sample wilt maken.Als u een opname maakt wordt er een sample gemaakt. Er wordt automatisch een samplenaam als 0000: NewSample_0000 geselecteerd, en de nieuwe sample wordt op een leeg samplenummer gesam-pled. U kunt deze naam bewerken met behulp van het gebruiker menucommando ‘Rename SMPL’.Als u sampling uitvoert terwijl er een bestaande sample, zoals 0000: NewSample_0000 is geselect-eerd, wordt de nieuwe sample op een leeg sample-nummer gemaakt. U hoeft zich over deze instelling geen zorgen te maken, zelfs als u nog volgende samples blijft maken.

6 Selecteer de 1.1: Recording, Recording pagina.

7 Stel de ‘Mode (Sample Mode)’ in.Monobron: Als de ‘Input 1’ ‘Pan’ instelling op L000 is ingesteld, stelt u ‘Mode (Sample Mode)’ op L-

Mono in. Als de ‘Pan’ op R127 staat, stelt u ‘Mode (Sample Mode)’ op L-Mono in.Stereobron: Stel Mode (Sample Mode)’ op Stereo in.

8 Druk op de [REC/WRITE] toets.

Als er een invoersignaal aanwezig is, beweegt het de opnameniveau [dB] meter volgens de ‘Pan’ instelling van ‘Input 1’ en ‘Input 2’. Dit is de opnameklaar toestand.Net als bij ‘Aansluitingen en instellingen voor een monobron’ beweegt de L meter. In geval van ‘Aansluitingen en instellingen voor een stereobron’, bewegen de L en R meters.Gebruik de ‘Opnameniveau’ schuif om het niveau aan te passen. Stel de schuif in dit voorbeeld in op de 0.0 instelling (PG p.94).

9 Druk op het moment dat u met samplen wilt beginnen op de [START/STOP] toets.Het samplen begint.

0 Het samplen stopt, zodra u op de [START/STOP] toets drukt.

Als de resterende hoeveelheid geheugen nul is, stopt het samplen automatisch.

A Druk op de [AUDITION] toets of op de C2 toets.

De sample die u heeft opgenomen wordt afgespeeld.Herhaal stap 7–0, als u nog meer samples wilt opnemen.

Auto samplingIn de auto modus begint het samplen zodra het invoer-signaal het aangegeven drempelniveau overschrijdt.

1 Selecteer de 1.1: Recording, Recording pagina.

2 Selecteer Auto als ‘Mode (REC Mode)’.Hiermee selecteert u de auto opnamefunctie.

3 Stel de ‘Threshold’ in.Als het ingaande signaal het ‘Threshold’ niveau overschrijdt, begint het samplen automatisch. De zwarte driehoeken aan weerszijden van de opna-meniveau [dB] meter geven het aangegeven niveau weer.

Afhankelijk van de ‘Threshold’ instelling kan bij auto sampling het attack gedeelte van het gesamp-lede invoergeluid verloren gaan. Als dit gebeurt, kunt u ‘Pre Trigger’ gebruiken om de geluiden die plaatsvinden voordat het samplen daadwerkelijk begint te samplen. Normaalgesproken stelt u dit in

0

Page 97: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sam

plin

gfun

ctie

op 0, en gebruikt u het alleen indien nodig.

4 Selecteer de 1.1: Recording Sample pagina.5 Selecteer de ‘MS (Multisampleselectie)’.

(PG ‘Handmatige sampling’ stap 4)6 Selecteer bij ‘SMPL (Sampleselectie)’ de sample

die u wilt opnemen.(PG ‘Handmatige sampling’ stap 5)

7 Selecteer de 1.1: Recording, Recording pagina.8 Stel de ‘Mode (Sample Mode)’ in.

(PG ‘Handmatige sampling’ 6 7)9 Druk op de [REC/WRITE] toets.

0 Druk op de [START/STOP] toets.

Als de invoer het ‘Threshold’ niveau overschrijdt, begint het samplen automatisch.

A Het samplen stopt, zodra u op de [START/STOP] toets drukt.

Als de resterende hoeveelheid geheugen nul is, stopt het samplen automatisch.

B Druk op de [AUDITION] toets of op de C2 toets.

De sample die u heeft opgenomen wordt afge-speeld.

Multisample indexen creëren en samplenZo kunt u voor een multisample indexen maken, en aan elke index een sample toewijzen.

1 Selecteer de 1.1: Recording Sample pagina.

2 Selecteer ‘MS (Multisampleselectie)’ en maak een multisample aan. (Zie ‘Handmatige sampling’ 4)

3 Druk op de [F6] (‘CREATE’) toets om een index te creëren.Direct nadat de stroomtoevoer wordt ingeschakeld, wordt de ‘Index’ als 001/001 weergegeven. Dit bete-kent dat er maar één index is. Het bereik dat bij Keyboard & Index is gemarkeerd, is het bereik van de geselecteerde index.Druk meerdere malen op de [F6] (‘CREATE’) toets. Telkens wanneer u deze indrukt, wordt er een index gecreëerd. De keyboard weergave geeft de zone en oorspronkelijke toets locatie van elke index weer. Het gemarkeerde gedeelte is de index die op dit moment is geselecteerd.

De index die werd gecreëerd toen u op de [F6] (‘CREATE’) toets drukte, wordt gemaakt volgens de Create instellingen van de 1.1: Recording, Input/Pref pagina. (Deze instellingen kunnen ook in Create Zone Preference in de 4.1: Multisample, Pref. pagina worden gemaakt. (PG p.95, 120)

Direct nadat de stroomtoevoer wordt ingescha-keld, is de ‘Pstn (Positie)’ R (Rechts), het ‘Range (Zonebereik)’ is 012 (toetsen), en ‘Orig.K (oor-spronkelijke toetspositie) staat op Btm (onder-ste), zodat de indexen als hieronder worden gemaakt.

Als u ‘Range (Zonebereik)’ op 1 (toets) instelt, wordt er voor elke noot van het keyboard een index gecreëerd. Het is handig om 1 (toets) te gebruiken, als u meerdere takes achter elkaar wilt samplen, zoals wanneer u frasen of ritmische loops opneemt.

4 Selecteer ‘Index’.U kunt ‘Index’ ook selecteren door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en op het keyboard een noot te spelen. Kies in dit voorbeeld voor 001.

5Wijs aan de ‘Index’ een sample toe.Gebruik, als het sampling geheugen al samples bevat, ‘SMPL (Sampleselectie)’ om de sample te selecteren en toe te wijzen.

Als u een nieuwe sample wilt opnemen, kunt u deze nu samplen.

De sample die u opneemt wordt automatisch toege-wezen aan de index die u in stap 4heeft geselec-teerd. ( Zie ‘Handmatige sampling’ of ‘Auto sampling’ voor de sampling procedure).Als u het keyboard bespeelt binnen het bereik van de index waaraan de sample is toegewezen of als u op de [AUDITION] toets drukt, wordt de toegewe-zen sample afgespeeld.

6 Herhaal stap 4en 5 om aan elke index een sample toe te wijzen.

Indien gewenst kunt u het nummer en de volg-orde van de indexen in een multisample, het bereik van elke index en de oorspronkelijke toets-positie later vrijelijk wijzigen. (p. 94 ‘Multi-sample bewerking’)

Meerdere samples creërenIn de voorbeeldprocedure die hierboven beschreven is, zijn er diverse indexen gemaakt (Door meerdere keren op de [F6] (‘CREATE’) toets te drukken, en zijn er aan elke ‘Index’ samples toegewezen.Als alternatieve methode is het ook mogelijk om één index te creëren, er een sample op te maken, en deze twee stappen vervolgens te herhalen.

1 Druk één maal op de [F6] (‘CREATE’) toets om een index te creëren.

Keyboard & Index

Creren

IndexMS (Multisampleselectie)

91

Page 98: KORG TR handleiding .pdf NL

9

2

2 Neem een sample op.De opgenomen sample wordt automatisch toegewe-zen aan de index die u in stap 1 heeft gemaakt.

3 Herhaal stap 1 en 2.Dit is een handige manier om meerdere samples op te nemen (p.36).

Loop instellingenBij de standaard instellingen na het inschakelen van de stroomtoevoer worden de geluiden die u samplet automatisch geloopt (1.1: Recording, Input/Pref pag-ina ‘AutoLoop (Auto Loop On) On)Om voor de sample de loop en andere instellingen voor het weergave adres te bewerken, gebruikt u de 3.1: Loop Edit, Edit2 pagina.

1 Selecteer de sample waarvoor u de loop instellin-gen wilt maken.

Gebruik de ‘SMPL (Sampleselectie)’ of ‘Index’ para-meters van de 3.1: Loop Edit 1 pagina of de 1.1: Recording, Sample pagina om de sample te selecte-ren. (p.91)

Houd er, als u een sample selecteert door middel van ‘SMPL (Sampleselectie)’, rekening mee dat de index ook verandert.

2 Gebruik in de 3.1: Loop Edit, Edit1 pagina het ‘Lp (Loop)’ aanvinkvakje om voor de sample de loop weergave in/uit te schakelen.Als het vakje is aangevinkt, is de loop functie inge-schakeld. Deze is in gebruik tussen de adressen die u bij stap 4aangeeft.Loop aan: S→E→LpS→E→ (LpS→E wordt her-haald)Loop Off: S→E

3 Selecteer de 3.1: Loop Edit, Edit2 pagina.

De sinusgolfgegevens van de sample die op dit moment is geselecteerd worden weergegeven. Speel, als u deze gegevens wilt beluisteren, een toets in het keyboard bereik dat bij ‘Keyboard & Index’ is gemarkeerd. Als alternatief kunt u de gegevens afspelen door op de [AUDITION] toets te drukken.

In geval van een sample die met een ‘Mode (Sample Mode)’ instelling van Stereo is gesamp-led, wordt er in de weergave van de sinusgolf, tel-kens wanneer u op de [F3] (‘L/R’) toets drukt tussen L en R gewisseld. Op dit moment geeft het

beeldvenster rechtsboven [L] of [R] aan.

4 Geef bij ‘S (Start)’ het startadres, bij ‘LpS (Loop Start)’ het loop startadres en bij ‘E (End)’ het eindadres aan.Selecteer ‘S (Start)’ (gemarkeerd), en gebruik de [VALUE] draaischijf of overige VALUE regelaars om de waarde aan te passen. De bijbehorende verti-cale lijn beweegt. Stel op dezelfde wijze ‘LpS (Loop Start)’ en ‘E (End)’ in. In het onderstaande voor-beeld staat ‘S (Start)’ direct voor de eerste sinusgolf, ‘LpS (Loop Start)’ staat direct voor de tweede sinus-golf, en ‘E (End)’ is naar voorkeur ingesteld.

U kunt de ZOOM ([F4] toets-[F7] toets) gebruiken om het bereik dat wordt weergegeven te wijzigen. Als ‘S (Start)’ is gemarkeerd, wordt de zoom func-tie vanaf het startadres uitgevoerd (PG p.101)

Als het ‘Zero (Use Zero)’ aanvinkvakje is aange-vinkt, worden bij een zoekopdracht alleen de adressen waarvan de sinusgolfgegevens het nul niveau passeren automatisch gevonden, en kun-nen deze worden ingesteld. Hiermee kunt u op eenvoudige wijze adresinstellingen maken, terwijl het minder waarschijnlijk is dat er bij het loopen ruis optreedt.

5 Gebruik, indien nodig, het gebruiker menucom-mando ‘Truncate’ om ongewenste gegevens, die buiten de start (of loop start) en eindadressen val-len, te verwijderen.

Stel de parameters in, en druk op de [F8] (‘OK’) toets om het commando uit te voeren. (PG p.102)

Zie ‘Over ‘Overwrite’’ (PG p.101) voor waar-schuwingen over de ‘Save to No.’ en ‘Overwrite’ aanvinkvakjes.

De roosterweergaveHet gebruiker menucommando ‘Grid’ legt een rooster dat op de BPM tempowaarde is gebaseerd over de weergave van de sinusgolf heen. Zo wordt het gemakkelijk om loop instellingen te maken die met het tempo zijn gesynchroniseerd.

Op dezelfde wijze kunt u de roosterweergave in de 2.1: Sample Edit, Edit2 pagina gebruiken. Het rooster kan u helpen om de sinusgolf synchroon met het tempo te bewerken.

S (Start) LpS (Loop Start) E (End)

Page 99: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sam

plin

gfun

ctie

93

1 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Grid’.

Het volgende dialoogvenster verschijnt.

Vink ‘Grid’ aan, stel ‘Resolution’ in naar wens, en druk op de [F8] (‘OK’) toets. De stippellijnen van het rooster verschijnen.

2 Stel ‘ (Grid Tempo)’ op de gewenste BPM tempo-waarde in.

3 Stel het eindadres zo in dat het met een stippellijn van het rooster overeenkomt.Zo krijgt het loop interval dezelfde lengte als de BPM waarde.Als de loop functie is ingeschakeld, wordt de roos-terweergave op ‘LpS (Loop Start)’ gebaseerd. Als de loop functie is uitgeschakeld, wordt de rooster-weergave op ‘S (Start)’ gebaseerd.

4 Selecteer het gebruiker menucommando ‘Grid’, vink ‘Grid’ uit, en druk op de [F8] (‘OK’) toets, als u de roosterweergave wilt verbergen.

Het rooster wordt weergegeven volgens de afspeeltoonhoogte van de basistoets (de toets die in het ‘Keyboard & Index’ gebied in het grijs wordt weergegeven).U kunt de basis toets selecteren door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en op het keyboard een noot te spelen.

Sample (sinusgolfgegevens) bewerkingIn 2.1: Sample Edit kunt u de sinusgolfgegevens van de sample bewerken. U kunt commando’s gebruiken als knippen, kopiëren, en normaliseren, om zo de sinus-golfgegevens te bewerken.

1 Selecteer de sample die u wilt bewerken.

Gebruik ‘SMPL (Sampleselectie)’ of ‘Index’ in de 2.1: Sample Edit, Edit 1 pagina of de 1.1: Recording, Sample pagina om de sample te selecteren. (p.91)

Houd er, als u een sample selecteert door middel van ‘SMPL (Sampleselectie)’, rekening mee dat de index toewijzing ook verandert.

2 Selecteer de 2.1: Sample Edit, Edit2 pagina.

De sinusgolfgegevens van de sample die op dit moment is geselecteerd worden weergegeven.

U kunt bij een sinusgolfweergave van een sample die met een Stereo ‘Mode (Sample Mode)’ instel-ling is gemaakt, tussen de [L] en [R] sinusgolf wis-

selen door op de [F3] (‘L/R’) toets te drukken. Als u dit doet, geeft het beeldvenster rechtsboven afwisselend [ ] of [ ] aan.

3 Gebruik ‘S (EditRangeStart)’ en ‘E (EditRan-geEnd’) om aan te geven binnen welk bereik u wilt bewerken.Het geselecteerde gebied wordt gemarkeerd.

Druk op de [START/STOP] toets, als u het geluid van het geselecteerde gebied wilt beluisteren. Het geselecteerde bereik wordt op de toonhoogte van de basistoets (de toets die in de keyboard weergave in het grijs is weergegeven) afgespeeld. U kunt de basistoets selecteren door de [ENTER] toets inge-drukt te houden en op het keyboard een noot te spe-len.Als u een toets speelt waaraan de sample is toege-wezen, (het gemarkeerde gebied van de keyboard weergave in ‘Keyboard & Index’), wordt de sample volgens de loop instellingen afgespeeld.

De procedure voor het gebruik van de ZOOM en ‘Zero (Use Zero)’ aanvinkvakjes is hetzelfde als bij 3.1: Loop Edit.

4 Selecteer het gewenste bewerkingscommando uit de lijst van het gebruikermenu. Maak in het dia-loogvenster de juiste instellingen, en druk op de [F8] (‘OK’) toets om het commando uit te voeren.(PG p.101) voor details over elk commando.

Een opmerking over het opslaan van samplesIn de dialoogvensters van sommige gebruikermenu’s is er een ‘Save to No.’ instelling, waarmee u het samp-lenummer waarop de bewerkte sample wordt opgesla-gen kunt invoeren. Op dit moment wordt er automatisch een leeg samplenummer geselecteerd. U hoeft u deze instelling alleen te wijzigen, als u wilt aan-geven welk nummer als opslagbestemming dient.

Als u ‘Overwrite’ in het dialoogvenster van het com-mando aanvinkt, worden de gegevens van voor de bewerkingen verwijderd en door de bewerkte gege-vens overschreven. Normaalgesproken voert u het schrijfcommando uit zonder dat dit is aangevinkt, zodat de onbewerkte gegevens bewaard blijven. Als u helemaal klaar bent met uw bewerkingen, kunt u het gebruiker menucommando ‘Delete SMPL’ gebruiken om onnodige samples te verwijderen.

Er is in de Samplingfunctie geen vergelijkfunctie waarmee u de gegevens voor en na het bewerken kunt vergelijken.Gebruik ‘Copy SMPL’ of ‘Copy MS’ (PG p.96, 97) om de multisample of sample voor het bewer-ken te kopiëren, als u de onbewerkte toestand ervan wilt bewaren.U kunt sommige gebruiker menucommando’s in 2.1: Sample Edit of 3.1 Loop Edit uitvoeren zonder de ‘Overwrite’ instelling in het dialoogvenster aan te vinken, zodat de samplegegevens van voor het bewerken bewaard blijven.

Page 100: KORG TR handleiding .pdf NL

9

MultisamplebewerkingU kunt multisamples met behulp van een aantal com-mando’s bewerken, d.w.z., voor de multisample indexen creëren en aan elke sample een index toewijzen, bewerk-ingscommando’s als het kopiëren en invoegen van indexen, en het voor elke index maken van gede-tailleerde instellingen zoals het sampleniveau en de toonhoogte.Multisample bewerking wordt in 4.1: Multisample uit-gevoerd.

Basisinstellingen als het creëren van indexen en het toewijzen van samples kunnen ook in de 1.1: Recording, Sample pagina worden gedaan.

De indices bewerkenOm het aantal of de volgorde van de indexen te wijzi-gen, gebruikt u INSERT, CUT, COPY en CREATE.

1 Selecteer 4.1: Multisample.

2 Gebruik ‘MS (Multisampleselectie)’ om de multi-sample die u wilt bewerken te selecteren.

3 Selecteer de ‘Index’.U kunt deze ook selecteren door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en een noot te spelen.

4 Druk op de toetsen die met de volgende functie-knoppen overeenkomen, om de multisample te bewerken door het aantal of de volgorde van de indexen te wijzigen.Druk op ‘CUT’, als u de geselecteerde index wilt verwijderen.‘INSERT’ wordt in combinatie met ‘CUT’ en ‘COPY’ gebruikt. De inhoud van de index die geknipt of gekopieerd is, wordt ingevoegd.‘CREATE’ heeft dezelfde functie als ‘CREATE’ in 1.1 Recording, Sample (p.91 ‘Multisample indexen creëren en samplen’)

De instellingen van een index aanpassen1Maak de instellingen volgens de beschrijvingen

in stap 1-3 van ‘De indices bewerken’.

2 Stel de parameters van de geselecteerde index in.(PG p.118)

• Als u ‘Top K (Top Key)’ in de Edit1 pagina wijzigt, wordt de bovenlimiet van de zone gewijzigd. De onderlimiet van de volgende index wordt gelijktij-dig ook gewijzigd.

• Als u ‘Constant Pitch’ in de Edit2 pagina aanvinkt, zorgt het spelen van een willekeurige noot binnen de zone van een index ervoor dat de oorspronke-lijke toonhoogte wordt gespeeld.

• ‘Pitch’ in de Edit2 pagina past voor elke index de sampletoonhoogte. U kunt het gebruiker menu-commando ‘Pitch BPM Adj.’ gebruiken om de loop interval op een gewenste BPM waarde in te stellen (PG p.119).

Een multisample in een pro-gramma omzettenIn de diverse pagina’s van 1.1: Recording, in 2.1: Sample Edit, in Edit 1 van 3.1: Loop Edit, in de diverse pagina’s van 4.1 Multisample en in 5.2 Ctrl Setup kunt u het gebruiker menucommando ‘Conv. To Prog’ selecteren en uitvoeren. Als u deze functie uitvoert, wordt de toestand van de multisample die op dit moment is geselecteerd in een programma omgezet.In de Programmafunctie kunt u filter, versterker en effec-tinstellingen, etc. doen, en de sample als programma afspelen. Het resulterende programma kan in een combi-natie of multi worden gebruikt.Zie p.38 en PG p.99 voor details over het gebruik van het gebruiker menucommando ‘Conv. To Prog’.

Samples gebruiken in een drumkitU kunt een sample die u in de Samplingfunctie heeft gemaakt als één van de instrumenten in een drumkit gebruiken. Stel ‘Drumsample Bank’ in de GLOBAL 5.1: DKit, High Sample pagina en Low Sample pagina op RAM in, en gebruik ‘Drumsample’ om de sample die u heeft gemaakt te selecteren.

Time Slice gebruiken om een sample te verdelen en deze in de Sequencerfunctie afspelenTime Slice spoort in een ritmische loop sample (een geloopte sample die een drumpatroon etc. bevat) automatisch de attacks van de kick en snare etc. op, en verdeelt de sample automatisch op de geschikte punten. De samples die hieruit voortkomen kunnen automatisch in een multisample en programma worden omgezet. U kunt ook automatisch uitvoerings-gegevens van de Sequencerfunctie creëren om de ver-deelde samples opnieuw af te spelen.Hier zijn een aantal manieren waarop u een sample waarop de time slice functie is toegepast in een song uit de Sequencerfunctie kunt gebruiken.

4

Page 101: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Sam

plin

gfun

ctie

• Het tempo van diverse ritmische loop samples (allen op verschillende tempi) aanpassen, zonder dat hun toonhoogte wordt beïnvloed.

• Realtime wijzigingen in het tempo aanbrengen, zonder de toonhoogte te wijzigen.

Hier volgt een voorbeeld van een procedure waarin u de time slice functie in de Samplingfunctie toepast op een ritmische loop sample, en de resulterende rit-mische loop samples in de Sequencerfunctie afspeelt.U kunt dit uitproberen met een ritmische loop sample die een drumuitvoering bevat. U kunt deze op de TR opnemen of de Mediafunctie gebruiken om gegevens van een SD kaart etc. in te laden. Begin, als u dit voor het eerst probeert, met een vrij simpel drumpatroon van één 4/4 maat. In dit voorbeeld gebruiken we een 120 BPM ritmische loop sample.

1 Ga naar de SMPL: 3.1: Loop Edit, Edit1 pagina.

2 Selecteer bij ‘SMPL’ een 120 BPM ritmische loop sample.

3 Ga naar de SMPL: 3.1: Loop Edit, Edit2 pagina.

Speel de sample af, en controleer of de maat nauwkeurig om het geloopte punt heen wordt gespeeld. Als dit niet het geval is, gaat u naar de SMPL: 3.1: Loop Edit, Edit2 pagina, past u ‘S (Start)’ (startadres) en ‘E (End)’ (eindadres) aan, en voert u het ‘Truncate’ gebruiker menucommando uit. (p.92, PG p.109)

4 Selecteer het ‘Time Slice’ gebruiker menucom-mando.Het Set Sample Tempo dialoogvenster verschijnt.

5 Geef de maatsoort van de kwartnoot en het tempo van de sample aan.Stel, als u de BPM weet, het ‘Source BPM’ veld in. Stel, als u de BPM niet weet, ‘Beat’ in, en de BPM wordt automatisch berekend. Omdat we in dit voor-beeld we de BPM al weten, stellen we ‘Source BPM’ op 120 in.

6 Druk op de [F8] (‘OK’) toets.De sample wordt automatisch gesneden, en het dia-loogvenster verschijnt.Als u het keyboard bespeelt, speelt C2 de oorspron-kelijke sample (bron), en worden de gedeelde samp-les door de toetsen D2 en hoger gespeeld.Pas, terwijl u elk van de gedeelde samples beluis-tert, ‘Sensitivity’ zo aan dat elk van de drums of per-

cussie instrumenten gescheiden zijn. Voor sommige samples is het mogelijk dat u de samples niet volle-dig kunt scheiden door ‘Sensitivity’ aan te passen. Als het attack gedeelte van de volgende sample aan het eind van een sample zit of als er twee geluiden in één enkele sample spelen, dient u verdere bewer-kingen uit te voeren.

Houd, als u bewerkingen wilt uitvoeren, de [ENTER] toets ingedrukt, en selecteer de ‘Index’ die aan de toets die u wilt bewerken is toegewe-zen. (Dat gedeelte van de sinusgolfweergave wordt gemarkeerd). Vervolgens kunt u ‘S (Start)’ en ‘E (End)’ aanpassen, Divide gebruiken om de samples te scheiden of Link gebruiken om samples te koppelen. (PG p.111 stap 7

7 Druk op de [F6] (‘Save’) toets.Het Save Smpl/MS dialoogvenster verschijnt.Van hier uit kunt u de samples en multisample waarop de time slice functie is toegepast opslaan.Op dit moment kunt u de instellingen in het ‘With’ gedeelte aanpassen, om aan te geven welk pro-gramma de samples en multisample gebruikt, en te bepalen welke bestemming van de uitvoeringsgege-vens van de Sequencerfunctie (spoor of patroon) wordt gebruikt om de ritmische loop sample af te spelen.

• Om in een spoor uitvoeringsgegevens te creërenVink ‘Program’ en ‘Seq.Event’ aanProgram: D072Seq Event: TrackSong: 000, Track: 01, Meter: 4/4Start Measure: 001, Times: 008

Druk op de [F8] (‘Save’) toets om uw instellingen op te slaan. U keert naar het dialoogvenster uit stap 6 terug.

• Om in een patroon uitvoeringsgegevens te creërenDruk, als u de gegevens in een patroon wilt invoe-gen, nogmaals op de [F6] (‘Save’) toets om naar het Save Smpl/MS dialoogvenster te gaan.Vink ‘Program’ en ‘Seq.Event’ aan.Program: D073Seq Event: PatternSong: 001, Pattern: U00, Meter: 4/4RPPR: Aan (aangevinkt), Key: C#2 , Track: 01

95

Page 102: KORG TR handleiding .pdf NL

9

6

Druk op de [F8] (‘Save’) toets om uw instellingen op te slaan. U keert naar het dialoogvenster uit stap 6 terug.

8 Druk op de [F7] (‘EXIT’) toets om naar het venster van stap 3 terug te keren.

9 Druk op de [SEQ] toets om naar de Sequencer-functie te gaan, en stel ‘Song Selectie’ op 000 in.De song gegevens die u in stap 7 heeft aangegeven zijn automatisch als hieronder ingesteld/aange-maakt.

• SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC paginaSong: 000, Meter: 4/4, Tempo: 120

• SEQ 1.1: Play/REC, Prog..8 paginaTrack01 Program:D072

• SEQ 1.1: Play/REC, Loop..8 paginaTrack01 Loop On: Aan

Loop Start Meas: 001Loop End Meas: 001Play Intro: Uit

Als u bij het in een spoor creëren van uitvoerings-gegevens ‘Start Measure’ op een andere waarde dan 001 instelt, worden de parameters en pro-gramma’s van de SEQ 1.1: Play/REC, Loop..8 pagina niet automatisch ingesteld. (‘Loop On’ is uitgeschakeld, en er wordt aan het begin van de ‘Start Measure’ een programmawijziging gecreëerd).

• SEQ 5.2: Track Edit, Track Edit paginaTrack01: spoorgegevens: 8 maten (D2-)

Als u op de SEQUENCER [START/STOP] toets drukt, begint de weergave. In overeenstemming met de Track Play Loop instelling wordt de eerste maat als loop gespeeld.Zet ter illustratie ‘ (Tempo)’ op 100.Merk op dat de toonhoogte niet wijzigt, zelfs als u het afspeeltempo wijzigt.

Als de maat van de ritmische loop sample niet juist wordt gereproduceerd of u bij het wijzigen van het tempo een ongewenste geluid hoort, kan het zijn dat de time slice functie in stap 6 niet

optimaal is uitgevoerd. De nauwkeurigheid waar-mee elk instrumentale geluid wordt gescheiden heeft een merkbaar effect op de kwaliteit van de weergave. Probeer de scheiding van elke sample in stap 6 aan te passen.

In sommige gevallen zorgt het afspelen op een lager tempo ervoor dat de weergave, vanwege stil-tes tussen de samples, onnatuurlijk klinkt. Als u de weergave op een hoger tempo afspeelt, kan er tus-sen de samples een onnatuurlijk bijgeluid ont-staan. Stel, om dergelijke problemen te voorkomen, Stretch ‘New BPM’ of ‘Ratio’ in stap 7 in op het tempo dat u bij de weergave gebruikt. Als u het time stretch commando uitvoert, wordt de lengte van de sample op de juiste wijze aange-past. (PG p.112 stap 9)

0 Kies bij ‘Song selectie’ voor 001.

De songgegevens die u bij stap 7 heeft aangegeven zijn zoals hieronder ingesteld/aangemaakt.• SEQ 1.1: Play/REC, Play/REC pagina

Song: 001, Meter: 4/4, Tempo: 120, RPPR: Aan

• SEQ 1.1: Play/REC, Prog..8 paginaTrack01 Program: D073

• SEQ 5.1: RPPR, RPPR Setup paginaKey: C#2 , Assign: AanPattern: User, U00, Track: Track01Patroongegevens: 1 maat (D2-)

Druk in de SEQ 5.1: RPPR, Pattern pagina op de SEQUENCER [START/STOP] toets, en patroon U00 begint te spelen.Als u in de SEQ 5.1: RPPR, RPPR Setup pagina op de C#2 toets drukt, begint de RPPG functie patroon U00 af te spelen.Net als in stap 9 kunt u het afspeeltempo wijzigen, zonder dat de toonhoogte wordt beïnvloed.

Page 103: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Glo

balfu

nctie

Globalfunctie

In de Globalfunctie kunt u instellingen doen die op de hele TR van invloed zijn, zoals gebruikertoonladders, categorienamen, drumkits, en gebruiker arpeggiopa-tronen (PG p.123).

Dit hoofdstuk beschrijft de bewerkingsprocedure van een drumkit. Zie ‘Arpeggiatorinstellingen’ (p.103) voor de bewerkingsprocedure van een gebruiker arpeggiopatroon. (p.117 voor details over de parame-ters van andere pagina’s.

Als u in de Globalfunctie op het keyboard speelt, speelt de TR met de klank van de vorige functie, waarin u zich het laatst bevond. Houd er rekening mee dat het keyboard geen geluid produceert, als u, in een toestand waarin het samplinggeheugen geen gegevens bevat (zoals direct nadat de stroomtoe-voer is ingeschakeld), vanuit de Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstal-leerd) naar de Globalfunctie gaat.

Als u vanuit de Sequencerfunctie naar de Glo-balfunctie gaat, zorgt het bespelen van het key-board ervoor dat het programma of de arpeggiator die met het global MIDI kanaal overeenkomt (in GLOBAL 2.1 ingesteld) wordt afgespeeld.

De instellingen die u in de Globalfunctie bewerkt blijven bewaard zolang de stroomtoevoer is inge-schakeld, maar gaan verloren als ze niet in het geheugen worden geschreven voordat de stroom-toevoer wordt uitgeschakeld. De gegevens die in de Globalfunctie worden gebruikt kunnen in drie typen worden onderverdeeld: gebruiker drumkit instellingen (GLOBAL 5.1), gebruiker arpeggiopa-tronen instellingen (GLOBAL 6.1) en alle overige global instellingen (GLOBAL 1.1-4.1). Elk van deze drie typen gegevens kan in het geheugengebied worden geschreven. In de Mediafunctie kunnen deze gegevens ook op externe media, zoals een SD kaart, worden opgeslagen (p.45).

De Globalfunctie heeft geen vergelijkfunctie waar-mee u de gegevens voor en na het bewerken kunt vergelijken. U kunt, voor het bewerken van gebrui-ker drumkits of gebruiker arpeggiopatronen ‘Copy Drumkit’ of ‘Copy Arpeggio Pattern’ gebruiken om de gebruiker drumkit of het gebruiker arpeggiopa-troon naar een ongebruikt nummer te kopiëren.

Een drumkit creëren

Over drumkitsEen drumkit bestaat uit drumsamples (PCD drum sinusgolfgegevens) die aan elke noot zijn toegewezen, met afzonderlijke instellingen voor toonhoogte en niveau etc.

Het instrument heeft 24 drumkit geheugenomgevin-gen. Bij de fabrieksinstellingen 00 (INT)-15 (INT) bevatten van te voren ingeladen drumkits die voor een variatie aan muzikale stijlen geschikt zijn. 24 (GM)-32 (GM) bevatten negen verschillende voorgeprogram-meerde drumkits die GM2 geluidskaart compatibel zijn. ( Zie ‘VNL’ voor details over de drumkits die door de fabriek zijn geïnstalleerd).

U kunt deze drumkits bewerken in GLOBAL 5.1: DKit, om zo uw eigen oorspronkelijke drumkits te creëren. U kunt tevens oorspronkelijke drumkits creëren door samples te maken van sinusgolven die u in de Samp-lingfunctie heeft gesampled (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) of die in de Media-functie in het interne geheugen zijn ingeladen.

Een drumkit die u heeft bewerkt of gecreëerd kan in één van de gebruiker drumkit geheugenomgevingen 00 (INT)-23 (gebruiker) worden geschreven. In de Mediafunctie kunnen drumkits ook op een SD kaart of andere externe media worden opgeslagen.

Multisample programma’s en drumkit pro-gramma'sEr zijn twee typen programma's: die waarvan de oscil-lator een multisample gebruikt, en die waarvan de oscillator een drumkit gebruikt.Deze selectie wordt bepaald door de ‘Mode (Oscilla-torfunctie)’ instelling in de PROG 2.1 Ed-Basic, Prog Basic pagina. Stel, als u voor het programma een mul-tisample wilt gebruiken, "Mode (Oscillatorfunctie)’ op Single of Double in. Stel, als u een drumkit wilt gebruiken, "Mode (Oscillatorfunctie)’ op Drums in.

Over programmaparametersNet als het karakter en de effectverwerking van een melodisch instrument, zoals een piano, orgel, trompet en strijk, fundamenteel verschillen van die van percus-sie instrumenten, zoals drums of timpani, verschilt de programma parameterstructuur van een multisample-programma ("Mode (Oscillatorfunctie)’ op Single of Double ingesteld) fundamenteel van die van een drumkit programma ("Mode (Oscillatorfunctie)’ op Drums ingesteld).De programmaparameters van een multisample bepa-len de filter en versterkerinstellingen etc. die voor een multisample geschikt zijn. Daarom is het moeilijk om een dergelijk programma te wijzigen voor gebruik met een drumkit. Als u een drumkit wilt bewerken, dient u derhalve eerst de Programmafunctie te gebruiken om een programma te selecteren dat een drumkit gebruikt ("Mode (Oscillatorfunctie)’ =Drums), en gaat u ver-volgens naar de GLOBAL 5.1: DKit pagina.

97

Page 104: KORG TR handleiding .pdf NL

9

Een drumkit bewerkenVink voordat u een drumkit bewerkt de geheugen-bescherming uit (p.43).

1 Selecteer in PROG 1.1 Play het programma dat u wilt gebruiken tijdens het bewerken van de drum-kit.

Kies een drumkit programma uit de van tevoren ingeladen programma’s etc. Als de drumkit die u gaat bewerken al door een programma wordt gebruikt, selecteert u dat programma. (In de los meegeleverde ‘VNL’ worden programma’s die een drumkit gebruiken door een symbool aange-duid).

Stel ‘Octave’ (PROG 2.1-2) op +0 [8’] in. Bij een andere instelling dan +0 [8’] is de verhouding tus-sen de toetsen en de geluiden niet goed.

De effecten afgespeeld met gebruik van de instel-lingen van het laatst geselecteerde programma.

Als u een drumkit bewerkt, heeft dit effect op alle programma’s die de drumkit gebruiken.

2 Ga naar de High Sample pagina van GLOBAL 5.1: DKit.

3 Selecteer bij ‘Drumkit’ de drumkit die u wilt bewerken.

Gebruik, indien nodig, het gebruiker menucom-mando ‘Copy Drumkit’ om instellingen van een van tevoren ingeladen drumkit of een GM drumkit te kopiëren.

U kunt hier niet GM drumkit 24 (GM) – 32 (GM) selecteren. (Het is niet mogelijk om een GM drum-kit te bewerken of schrijven). Als u de instellingen van één van de drumkits 24 (GM) – 32 (GM) wilt bewerken, kunt u ‘Copy Drumkit’ gebruiken om de drumkit naar 00 (INT) – 23 (gebruiker) te kopiëren, en het kopie vervolgens bewerken.

4 Gebruik de toetsinstelling (‘Key’) om te selecteren welk nootnummer u wilt bewerken.

De drumsample parameters van het geselecteerde nootnummer worden in de High Sample, Low Sample en Voice/Mix pagina’s weergegeven. Behalve de VALUE regelaars te gebruiken, kunt u ook de volgende methoden gebruiken om het noot-nummer te selecteren.

• Houd de [ENTER] toets ingedrukt, en speel een toets op het keyboard om het betreffende nootnum-mer in te voeren.

• Gebruik de [F6] (‘Key-’) en [F7] (‘Key+’) toetsen om de nootnummers te verhogen of verlagen.

5 Gebruik ‘Assign’ om aan te geven of er een drums-

ample aan het nootnummer wordt toegewezen.

Als deze optie is aangevinkt, wordt er een drums-ample aan dat nootnummer toegewezen. Normaal-gesproken vinkt u dit aan. Als deze optie niet is aangevinkt, wordt er geen drumsample aan dat nootnummer toegewezen. Dat nootnummer speelt de drumsample die zich er rechts van bevindt, maar dan een halve toon lager. Gebruik deze instelling als u alleen de toonhoogte wilt wijzigen, zoals bijvoor-beeld bij tom of bekkengeluiden.

6 Gebruik ‘Drumsamplebank’ en ‘Drumsample’ om te selecteren welke drumsample aan het nootnum-mer wordt toegevoegd.

Stel in de High Sample pagina de hoge drumsample in en stel in de Low Sample pagina de lage drums-ample in. Gebruik, als u een lage drumsample aan-geeft, ‘Vel.Sw L→H’ om aan te geven hoe er tussen de hoge drumsample en de lage drumsample van velocity wordt gewisseld. ( 7)Stel ‘Drumsamplebank’ op ROM of EX in, als u ROM samples wilt selecteren. Stel ‘Drumsample-bank’ op RAM in, als u samples wilt selecteren die in de Samplingfunctie zijn opgenomen of in de Mediafunctie met behulp van de EXB-SMPL optie zijn ingeladen.

Over ROM drumsamplesHet interne geheugen van dit instrument bevat 518 drumsamples.U kunt het gebruiker menucommando ‘Select by Cate-gory’ gebruiken om uit vijftien categorieën ROM drumsamples te selecteren.Zie de los meegeleverde ‘VNL’ voor de namen van de drumsamples.

7 Gebruik ‘Vel.Sw L→H’ om aan te geven hoe er tus-sen drumsamples van velocity wordt gewisseld.

De drumsample die wordt gespeeld als u een uit-voering doet hangt van de velocity (speelkracht op het keyboard) van de inkomende noot af. Dit wordt velocity drumsample schakeling genoemd.Als u deze op 001 instelt, wordt alleen de hoge drumsample afgespeeld.

Dit is hetzelfde soort functie als de Velocity Multi-sample Schakeling in een programma. (p.50 ‘Hoge multisample en lage multisample’)

8 Stel de parameters van de drumsamples die u heeft toegewezen in.

Stel in de High Sample pagina de hoge drumsample parameters in, en de lage drumsample parameters in de Low Sample pagina.U kunt parameters als het volumeniveau (‘Level’), toonhoogte (‘Trans’, ‘Tune’) en toon (‘Fc’, ‘Reso’) instellen. ( Zie PG p.134 voor details over elke parameter).

9 Herhaal, indien nodig, stap 4-8 om voor elk nootnummer drumsample parameters in te stellen.

Als u de instellingen van een andere ‘KEY’ wilt gebruiken, selecteert u het gebruiker menucom-mando ‘Copy Key Setup’.

d

“Toets”

“Drumsample”“Drumsample bank”

8

Page 105: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Glo

balfu

nctie

0 Selecteer de Voice/Mixer pagina in GLOBAL 5.1: DKit.

A Stel de ‘Excl Group (exclusieve groep)’ in.

De ‘Excl Group (exclusieve groep)’ instelling wordt gebruikt als u drumsamples van hetzelfde type wilt groeperen.Als bijvoorbeeld het nootnummer waaraan een open hi-hat en een gesloten hi-hat zijn toegewezen op hetzelfde exclusieve groepnummer zijn inge-steld, worden ze zo gegroepeerd dat de open hi-hat en gesloten hi-hat niet gelijktijdig kunnen worden afgespeeld, zodat u er zeker van bent dat de hi-hat uitvoering natuurlijk klinkt.

B Gebruik ‘BUS’ om de uitgaande routing aan te geven.

Stel deze in als u de uitvoer van de drumsample die aan elk nootnummer is toegewezen naar zijn eigen invoegeffect of AUDIO OUTPUT (INDIVIDUAL) jack 1-2 wilt verzenden. U kunt bijvoorbeeld voor geluiden van het snare-type IFX aangeven, en voor de overige geluiden L/R aangeven. Als u alleen een specifieke drumsample naar AUDIO OUTPUT (INDIVIDUAL) 1 en/of 2 wilt verzenden, selecteert u 1, 2 of 1/2. Deze instel-lingen gelden als voor het programma dat deze drumkit gebruikt de ‘Use DKit Setting’ parameter (PROG 7.1: Ed-InsertFX, BUS pagina) is aangevinkt (PG p.26, 160).

C Gebruik ‘Pan’ om de stereo uitvoerpositie aan te geven.

De instelling die u hier maakt geldt als voor het pro-gramma dat deze drumkit gebruikt de ‘Use DKit Setting’ parameter (PROG 5.1: Ed-Amp1, Level/Pan pagina) is aangevinkt.

D Gebruik ‘S1 (Send1(MFX1))’ en ‘S2 (Send2(MFX2))’ om de verstuurniveaus naar de master effecten in te stellen.

Deze instellingen gelden als voor het programma dat deze drumkit gebruikt de ‘Use DKit Setting’ parameter (PROG 7.1: Ed-InsertFX, BUS pagina) is aangevinkt.

E Gebruik het gebruiker menucommando ‘Write Drumkits’ om de gegevens op te slaan.

Gebruik het gebruiker menucommando ‘Rename Drumkit, als u voordat u de drumkit opslaat de naam wilt wijzigen (p.44).Als u de stroomtoevoer uitschakelt voordat u de gegevens in het geheugen heeft geschreven, gaan uw bewerkingen verloren (p.45 ‘Geheugen in de Globalfunctie’).

99

Page 106: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Mediafunctie

Hoe de Mediafunctie is opge-bouwdIn de Mediafunctie kunt u (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) een SD kaart of aangeslo-ten extern SCSI apparaat gebruiken om diverse soorten gegevens op te slaan of in te laden. U kunt tevens instellingen maken die met het opslaan of inladen te maken hebben.

Zie de handleiding die met de EXB-SMPL is geleverd voor details over het aansluiten van een extern SCSI apparaat en het instellen van de SCSI ID.

Media die kunnen worden gebruikt

SD kaart

De SD kaart wordt niet meegeleverd. Deze dient afzonderlijk te worden aangeschaft.

De TR ondersteunt SD kaarten met een stroomtoevoer voltage van 2.7-3.6V en capaciteiten van 16 MB – 1 GB, en SD kaarten met ID.

Externe SCSI opslagmediaAls de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd (los verkrijg-baar), kan de TR gegevens op externe SCSI media (maximaal 4 GB), zoals een harde schijf, Zip, Jaz, ORB of MO drive, opslaan.

Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd, kunt u een extern SCSI apparaat van maximaal 4 GB formatteren.

Als u voor het eerst nadat de stroomtoevoer is ingeschakeld media plaatst of nadat u van schijf heeft gewisseld, dient u op een functietoets etc. te drukken om ervoor te zorgen dat de TR de media opspoort. Als de schijf (of ander medium) wordt herkend, verschijnt de media informatie in het LCD venster.

Als er op dit moment meer dan één mediavolume wordt herkend, selecteert u ‘Media’ en gebruikt u de [INC]/[DEC] toetsen om van medium te veran-deren.

De TR kan geen media formatteren met een ander formaat dan 512 bytes/blok (zoals 640 MB, 1.3 GB MO schijven etc.).

Media formatterenSD kaarten of externe SCSI media (via de EXB-SMPL optie) dienen te worden geformatteerd.

Nieuw aangeschafte media of media die door een ander apparaat zijn gebruikt kunnen niet direct op de TR worden gebruikt. Ze dienen eerst voor gebruik op de TR te worden geformatteerd.De TR ondersteunt MS-DOS formaat.Zie ‘Formatteren’ (PG p.156) voor de formatteerpro-cedure.

Media dienen te zijn geformatteerd. Het is moge-lijk dat SD kaarten of externe SCSI media die op een ander apparaat dan de TR zijn geformatteerd niet goed worden herkend.

Het is niet mogelijk om media te formatteren die niet van het formaat 512 bytes per blok zijn (bijv., 640 Mbyte of 1,3 Gbyte MO schijven).

SD kaart gebruik• Het kan zijn dat de SD kaart direct na gebruik heet

is. Schakel de TR uit en wacht tot de kaart is afge-koeld, alvorens u deze verwijdert.

• SD kaarten zijn precisie onderdelen. Buig ze niet, laat ze niet vallen en stel ze niet bloot aan fysieke schokken.

• Voorkom het gebruik of het opslaan van SD kaar-ten op locaties van extreem hoge of lage temperaturen, zoals in direct zonlicht, een afgeslo-ten auto of in de buurt van een verwarming of op locaties met een hoge vochtigheidsgraad of veel stof.

• Voorkom het gebruik of het opslaan van SD kaar-ten op locaties waar ze aan sterke statische elektriciteit of elektrische geluiden bloot staan.

• Zorg ervoor dat er geen vuil of vreemde materia-len aan de contactpunten van de SD hechten. Mochten de contactpunten bevuild raken, veeg ze dan voorzichtig af met een droge doek.

• U dient een SD kaart die u niet gebruikt te bewaren in het beschermhoesje dat bij de kaart is meegele-verd om te voorkomen dat hij door statische elektriciteit wordt beschadigd.

• Laat een SD kaart niet op een plek liggen waar er gemakkelijk baby’s of kinderen bij kunnen, die hem eventueel in hun mond stoppen en doorslikken.

• Lees de handleiding die bij uw SD kaart is gele-verd zorgvuldig en streef deze na.

Over de schrijfbescherming instelling van een SD kaartSD kaarten hebben een schrijfbescherming schakelaar die voorkomt dat de gegevens per ongeluk worden overschreven en verloren gaan. Als u de schakelaar

00

Page 107: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Med

iafu

nctie

101

van de kaart op de ‘beschermde’ instelling zet, kunt u geen gegevens op de kaart schrijven of ervan wissen, en u kunt de kaart niet formatteren. Zet de schakelaar terug op de oorspronkelijke ‘onbeschermde’ instelling, als u bewerkte gegevens op de kaart wilt opslaan.

Gegevens inladen

Typen gegevens die kunnen worden ingeladenIn de onderstaande afbeelding wordt weergegeven welke gegevens vanaf externe media (bijv., een SD kaart) kunnen worden ingeladen. ( Zie PG p.114 voor details over elk mediatype)Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd, kunnen er ook gegevens van media als een harde schijf of CD-ROM worden ingeladen.

Inlaadprocedure van gegevens

Programma's, combinaties, drumkits, gebruiker arpeggiopatronen en globalinstellingen inladen (een .PCG bestand inladen)Ter illustratie laten we hier zien hoe u een .PCG bestand inlaadt. Een .PCG bestand bevat programma's, combinaties, drumkits, gebruiker arpeggiopatronen en globalinstellingen (zie onderstaande afbeelding).Selecteer deze optie als u ‘Save All’ of ‘Save PCG’ heeft gebruikt om uw originele programma’s en combinaties op te slaan, en deze gegevens weer wilt inladen.

Als u programma's, combinaties, songs, gebruiker drumkits en gebruiker arpeggiopatronen wilt inla-den, dient u eerst in de Globalfunctie de geheu-genbescherming instelling uit te schakelen. (p.43)

1 Plaats de SD kaart in de SD kaartsleuf, als u van een SD kaart gegevens inlaadt.

Zie ‘Waarschuwingen voor gebruik van een SD kaart’ voor details over het gebruik van SD kaarten.

Raadpleeg de handleiding die met de EXB-SMPL is meegeleverd, als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd en u gegevens vanaf een harde schijf of ander extern SCSI apparaat inlaadt, en controleer of het externe SCSI apparaat op de juiste wijze is aangesloten en dat het bestand dat u wilt inladen op de media staat.

Schrijfbescherming

LOCK

Beschermd

.PCG bestand Alle programma's 1 programmabank [A–D] 1 programma

Alle combinaties 1 combinatiebank [A–C] 1 combinatie

Alle drumkits 1 drumkit groep [INT, User]

1 drumkit

Alle gebruiker arpeggiopatronen

1 gebruiker arpeggiopatroon groep

[INT, User]

1 gebruiker arpeggiopatroon

Globalinstellingen

.SNG bestand

.EXL bestand

.KSC bestand

.KMP bestand

.KSF bestand

.MID bestand

Bestanden die kunnen worden ingeladen

.AIF bestand

.WAV bestand

Programmabestand in AKAI formaat

Samplebestand in AKAI formaat

DOS directory Undefined DOS bestand

DOS bestanden

DOS bestand

1 song[000–199]

Cue lijst

Spoor

1 gebruiker patroon [00–99]

Omhoog

Page 108: KORG TR handleiding .pdf NL

1

02

2 Ga naar de Mediafunctie, en druk op een wille-keurige functietoets om ervoor te zorgen dat de TR de media herkent.

3 Selecteer de Load pagina.

Het LCD venster geeft bestandsinformatie weer.

4 Gebruik, als u gegevens van een extern SCSI apparaat inlaadt, de [INC]/[DEC] toetsen om de media te selecteren waarop de gegevens staan die u wilt inladen.

5 Gebruik de [ ], [ ] cursortoetsen om een .PCG bestand te selecteren.

Het geselecteerde bestand is gemarkeerd.

Als de gegevens die u wilt inladen zich in een lager of hoger niveau van de directory structuur bevinden, drukt u op de [F6] (‘OPEN’) of [F5] (‘UP) toetsen om de gewenste gegevens weer te geven, en vervolgens selecteert u ze.

Als u een .PCG bestand inlaadt, worden de gege-vens in het interne geheugen van de TR door de gegevens van het .PCG bestand (programma's, combinaties, drumkits, gebruiker arpeggiopatro-nen, globalinstellingen) overschreven. Gebruik, voordat u andere gegevens inlaadt, ‘Save All’ of ‘Save PCG’ om gegevens uit het interne geheugen die u wilt bewaren eerst op te slaan.

6 Kies in het gebruikermenu voor ‘Load Selected’.

Er verschijnt een dialoogvenster. Het beeldvenster en de functies hangen af van het type bestand dat wordt ingeladen. Zie PG p.143 voor details over elk type bestand.

7 Als u het Load commando uitvoert terwijl ‘Load ********.SNG’ is aangevinkt, wordt het .SNG bestand tegelijk met het .PCG bestand ingevoerd.Als u het Load commando uitvoert terwijl ‘Load ********.KSC’ is aangevinkt, wordt het .KSC bestand tegelijk met het .PCG bestand ingevoerd.

8 Druk op de [F8] (‘OK’) toets om de Load functie uit te voeren.

Het inladen wordt onderbroken, als de aangege-ven gegevens zich niet in het bestand bevinden. (PG p.143)

Verwijder het medium nooit tijdens het inladen van gegevens.

Gegevens opslaanZie ‘Op externe media opslaan’ (p.46) voor de proce-dure van het op een SD kaart of externe SCSI media opslaan van gegevens.

Typen gegevens die kunnen worden opgeslagenDe volgende typen gegevens kunnen op externe media (SD kaart etc.) worden opgeslagen. Als de los verkrijg-bare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd, kunnen er ook gegevens op media met een hoge capaciteit, zoals een harde schijf, worden opgeslagen.• .PCG bestanden

Bij het opslaan van gegevens, worden programma's, combinaties, globalinstellingen, drumkits, gebrui-ker arpeggiopatronen (de gegevens die door de ‘S.Item’ (Select Save Items) aanvinkvakjes zijn aan-gevinkt opgeslagen.

• .SNG bestandenSongs, cue lijsten

• .KSC bestandenScriptbestand (.KSC bestanden) die een lijst vormt van de multisamples en samples die in de Samplin-gfunctie zijn gemaakt (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd), met multisamples (.KMP bestanden) en samples (.KSF bestanden)

• Standaard MIDI bestanden (SMF)Een individueel patroon van de Sequencerfunctie kan als SMF gegevens worden opgeslagen.

• Systeem exclusieve gegevensSysteem exclusieve gegevens die door de TR van een extern MIDI apparaat worden ontvangen (de TR kan als data filer worden gebruikt).

• .WAVE bestanden, .AIFF bestandenSamples die u in de Samplingfunctie heeft gemaakt (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstal-leerd) kunnen worden geëxporteerd en als .WAVE of .AIFF bestanden worden opgeslagen.

Zie de onderste afbeelding op p.101 voor details over elk type bestand en het icoon dat daarbij hoort.

Page 109: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Arp

eggi

ator

inst

ellin

gen

Arpeggiatorinstellingen

Dit hoofdstuk beschrijft de procedure waarmee u in elke functie arpeggiatorinstellingen kunt maken. Zie ‘De arpeggiator gebruiken terwijl u speelt’ (p.27) voor details over de arpeggiatorfunctie.

Arpeggiatorinstellingen van een programma

Arpeggiator aan/uitTelkens wanneer u op de [ARP ON/OFF] toets drukt, wordt de arpeggiator in of uitgeschakeld. Als hij is ingeschakeld, licht de [ARP ON/OFF] toets op. Als u het keyboard bespeeld, wordt er volgens het geselec-teerde arpeggiopatroon een arpeggio gespeeld.

Als het programma wordt geschreven, wordt de aan/uit instelling opgeslagen.

Arpeggiatorinstellingen1 Selecteer de PROG 6.1: Ed-Arp., Arpeg. Setup

pagina.

2 Gebruik ‘ (Tempo)’ om het tempo in te stellen.

U kunt het tempo aanpassen door aan de [TEMPO] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-func-tie te draaien. De LED knippert op het aangegeven tempo.

Als ‘MIDI Clock’ (GLOBAL 2.1: MIDI) op External of Ext-USB is ingesteld, geeft het beeldvenster ‘ =EXT’ weer. Met behulp van deze instelling kunt u het tempo met een extern MIDI apparaat syn-chroniseren. In dit geval is het niet mogelijk om het tempo op de TR te wijzigen.

3 Selecteer het arpeggiopatroon bij ‘Pattern’.

U kunt kiezen uit de voorgeprogrammeerde arpeg-giopatronen P000-P004 en de gebruiker arpeggiopa-tronen U000 (INT)-215 (gebruiker).

De manier waarop het patroon wordt gespeeld is afhankelijk van instellingen als ‘Octave’ en ‘Sort’. P000-P004 in de volgende afbeeldingen geven weer hoe de arpeggio wordt gespeeld, als ‘Octave’ op 1 is ingesteld, en ‘Sort’ is aangevinkt. P004: RANDOM is één mogelijkheid.

P000: UP

P001: DOWN

P002: ALT1

P003: ALT2

P004: RANDOM

U000 (INT)-U199 (INT)Bij de fabrieksinstellingen zijn er diverse arpeggio-patronen van tevoren ingeladen. Deze bevatten een variatie aan patronen, zoals drum of basfrasen of gitaar of keyboard achtergrond riffs ( VNL).

U200 (gebruiker) – U 215 (gebruiker)Bij de fabrieksinstellingen bevatten deze geen patro-nen.

4Maak de diverse parameterinstellingen.

UP

DOWN

ALT1

ALT2

RANDOM

103

Page 110: KORG TR handleiding .pdf NL

1

‘Octave’: Selecteert het octaafbereik waarin de arpeggiator wordt afgespeeld.

Als er een gebruiker arpeggiopatroon is geselec-teerd, heeft de ‘Octave Motion’ instelling (GLO-BAL 6.1: Arp.Pattern, Setup pagina) invloed op de manier waarop de arpeggio wordt gespeeld.

‘Reso’: Bepaalt binnen een bereik van 3 - de timing waarde van de arpeggionoten.‘Gate’: Bepaalt de lengte (gate tijd) van elke noot in de arpeggio. Als er een gebruiker arpeggiopatroon is geselecteerd, kunt u dit op Step instellen. In dit geval wordt voor elke stap de waarde van de ‘Gt’ instelling (GLOBAL 6.1: Arp.Pattern, Edit pagina) gebruikt.

Deze waarde is van kracht, als de [ARP-GATE] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-functie op de midden positie (12 uur) staat. Zorg ervoor dat, als u deze instelling maakt, de draai-knop in de middenstand staat.

‘Velocity’: Bepaalt de velocity van de noten in de arpeggio. Als deze op Key is ingesteld, wordt de velocity gebruikt waarmee u de noot daadwerkelijk speelt. Als er een gebruiker arpeggiopatroon is gese-lecteerd, kunt u dit op Step instellen. In dit geval wordt voor elke stap de waarde van de ‘Vel’ instel-ling (GLOBAL 6.1: Arp.Pattern, Edit pagina) gebruikt.

Deze waarde is van kracht, als de [ARP-GATE] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-functie op de midden positie (12 uur) staat. Zorg ervoor dat, als u deze instelling maakt, de draai-knop in de middenstand staat.

Als er een van te voren ingeladen gebruiker arpeg-giopatroon is geselecteerd, zorgt een Step instel-ling van de ‘Gate’ of ‘Velocity’ ervoor dat er een ‘groovy’ gevoel aan het arpeggiopatroon wordt toegevoegd.

‘Swing’: Deze past de timing van de evengenum-merde noten in de arpeggiator aan (het tellen begint vanaf de eerste noot), om het patroon zo een ‘swing’ gevoel te geven.‘Sort’: Als deze is aangevinkt, wordt de arpeggio gespeeld op volgorde van toonhoogte, ongeacht de volgorde waarin de noten op het keyboard zijn gespeeld (On).Als deze is uitgevinkt, wordt de arpeggio gespeeld op de volgorde waarop de noten op het keyboard zijn gespeeld (Off).

‘Latch’: Als deze is aangevinkt, blijft de arpeggio spelen, zelfs nadat u uw hand van het keyboard heeft gehaald. Als deze is uitgevinkt, stopt de arpeggio met spelen, zodra u uw hand van het key-board afhaalt.‘Key Sync.’: Als deze is aangevinkt, begint het arpeggiopatroon vanaf het moment waarop u, na alle noten losgelaten te hebben, een noot begint te spelen. Deze instelling is geschikt als u in realtime speelt, en wilt dat de arpeggio aan het begin van de maat begint. Als deze is uitgevinkt, wordt het arpeggiopatroon altijd met het tempo van de MIDI klok gesynchroni-seerd. Zie ‘De arpeggiator synchroniseren’ (p.111) voor details over synchronisatie.‘Keyboard’: Als deze is aangevinkt, zijn zowel de noten die u op het keyboard speelt, als de geärpeg-gieerde noten hoorbaar.Als deze is uitgevinkt, zijn alleen de geärpeg-gieerde noten hoorbaar.U kunt dezelfde instelling maken door in de PROG 1.1: Play, Arp.Play pagina de parameter met dezelfde naam (of afkorting) te bewerken.

U kunt het gebruiker menucommando ‘Copy Arpeggiator’ gebruiken om arpeggiatorinstellin-gen uit een ander(e) programma of combinatie te kopiëren (PG p.25).

5 Geef in de Scan Zone pagina aan binnen welk gebied de arpeggiator functioneert.

‘Key Btm’, ‘Key Top’: De arpeggiator functioneert als u toetsen binnen het aangegeven gebied bespeelt. Toetsen buiten dit gebied kunnen op de normale wijze worden gespeeld, en worden niet door de arpeggiator aan/uit instelling beïnvloed.

Als u bijvoorbeeld ‘Pattern’ op P000: UP instelt, ‘Latch’ aanvinkt, ‘Key Top’ op B3 instelt, en ‘Key Btm’ op C-1 instelt, zorgt het spelen van een B3 noot ervoor dat de arpeggiator wordt getriggerd. Aangezien ‘Latch’ is ingeschakeld, speelt de arpeggiator door, zelfs nadat u de toetsen loslaat. U kunt de C4 en hogere toetsen gebruiken om op conventionele wijze met de arpeggiator, die door de B3 en lagere toetsen wordt gespeeld, mee te spelen. Speel toetsen binnen het bereik van B3 en daaronder, als u de arpeggio wilt wijzigen.

Octave: 4UP

ON, UP

Sort

OFF, UP

Sort

04

Page 111: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Arp

eggi

ator

inst

ellin

gen

105

‘Vel Btm’, ‘Vel Top’: Als u noten speelt met een velocity (speelkracht) die binnen het aangegeven gebied liggen, wordt de arpeggiator gespeeld. Als u noten speelt met een velocity (speelkracht) die bui-ten het aangegeven gebied liggen, worden ze nor-maal gespeeld, ongeacht de arpeggiator aan/uit instelling.

6 Schakel in de Globalfunctie de geheugenbescher-ming uit, en schrijf het programma, als u de bewerkte programma instellingen in het interne geheugen wilt opslaan (p.43).

De arpeggiator aan een programma koppelenVink voor ‘Auto Arp.’ (GLOBAL 1.1: System Basic pagina) Program aan, als u wilt dat bij het selecteren van een programma de arpeggiatorinstellingen die in dat programma zijn geschreven worden geschreven.

Arpeggiatorinstellingen in de Combinatie en Sequencerfunctie.In de Combinatie en Sequencerfunctie biedt de TR een duale arpeggiator functionaliteit, waarmee u gelijktij-dig twee arpeggiopatronen kunt gebruiken. De instel-lingen in elk van deze functies worden op een gelijksoortige wijze gemaakt. Ter illustratie wordt er in de volgende uitleg weergege-ven hoe u de instellingen in de Combinatiefunctie maakt (PG p.43, 82).U kunt met behulp van de duale arpeggiatorfunctie de volgende dingen doen.• Voor elk timbre een arpeggiator toewijzen. Kies uit

Off, (arpeggiator) A of (arpeggiator) B. stap 5• Afzonderlijk aangeven of A en B worden gebruikt.

stap 6• Een arpeggiopatroon selecteren en voor A en B

afzonderlijk parameters instellen. stap 7• In de Scan Zone pagina zulke instellingen maken

dat u het keyboard bereik of de speelkracht (velo-city) kunt gebruiken om te schakelen tussen normaal spel en geärpeggieerd spel of om te scha-kelen tussen arpeggiator A en B. stap 8

• Instellingen maken voor timbres die stil zijn als de arpeggiator uit is (Off), en alleen hoorbaar zijn als de arpeggiator aan is (On). stap 0

Arpeggiator aan/uitTelkens wanneer u op de [ARP ON/OFF] toets drukt, wordt de arpeggiator in of uitgeschakeld. Als de func-tie is ingeschakeld, licht de [ARP ON/OFF] toets op. Het geselecteerde arpeggiopatroon begint zodra u het keyboard bespeelt. Als de combinatie in het geheugen wordt geschreven, wordt de aan/uit instelling opge-slagen.

Als ‘Assign’ op Off is ingesteld of ‘Arpeggiator Run’ niet is aangevinkt, functioneert de arpeggia-

tor niet, zelfs als deze toets is ingeschakeld.

Arpeggiatorinstellingen1 Selecteer de COMBI 2.1: Ed-Prog/Mix, Prog

pagina.

Selecteer programma’s voor de timbres die u wilt gebruiken. Selecteer in dit voorbeeld voor timbre 1-4 elk gewenste programma.

2 Selecteer de COMBI 3.1: Ed-Param1. MIDI pagina.

Stel voor de timbres die u gebruikt ‘Status’ op INT in, en stel ‘MIDI Channel’ op Gch of het global MIDI kanaal in (ingesteld in GLOBAL 2.1: MIDI ‘MIDI Channel’).Stel in dit voorbeeld timbre 1-4 in op een INT ‘Sta-tus’, en stel timbre 5-8 op een Off status in. Stel het ‘MIDI Channel’ van timbre 1-4 op Gch in.

3 Selecteer de COMBI 6.1: Ed-Arp., Setup pagina.

4 Stel ‘ (Temp)’ in om het tempo aan te geven.

Dit is hetzelfde als bij een programma (p.103). Het tempo wordt echter door arpeggiator A en B gedeeld.

5Maak ‘Assign’ instellingen.

Wijs arpeggiator A of B aan de gewenste timbres toe.Elk timbre wordt afgespeeld door de arpeggiator die eraan is toegewezen.

6Maak ‘Arpeggiator Run’ instellingen.

Vink de arpeggiator(s) die u wilt gebruiken aan. Als de [ARP ON/OFF] toets is ingeschakeld, worden de arpeggiator(s) die hier zijn aangevinkt gebruikt.Bij de instellingen die voor stap 2 en 3 in het LCD venster worden weergegeven, zorgt het inschakelen van de [ARP ON/OFF] toets ervoor dat arpeggiator A voor timbre 1 en 2 in gebruik is, en arpeggiator voor timbre 3 in gebruik is. Als de [ARP ON/OFF] toets is uitgeschakeld, worden timbre 1-4 als laag gespeeld.Als alle timbre ‘Assign’ parameters zijn uitgescha-keld (Off) of als van A noch B de ‘Arpeggiator Run’ parameter is aangevinkt, functioneert de arpeggia-tor niet.

7 Stel in de Arp. A en Arp. B pagina’s de parameters van arpeggiator A en B in.

De parameters van A en B zijn hetzelfde als bij een programma (p.103).

8 Geef in de Scan Zone pagina aan in welk gebied arpeggiator A en B functioneren.

Page 112: KORG TR handleiding .pdf NL

1

De parameters van A en B zijn hetzelfde als bij een programma (p.103).

U kunt het keyboard bereiken of de speelkracht (velocity) gebruiken om tussen arpeggiator A en B te schakelen. Door de COMBI 3.3: Ed-Key Zone, Key pagina en de COMBI 3.4: Ed-Vel Zone, Vel pagina te gebruiken om de keyboard bereiken en velocity bereiken met elkaar te verbinden, kunt u zelfs nog meer variaties creëren.

9 Schakel in de Globalfunctie de geheugenbescher-ming uit, en schrijf de combinatie, als u de bewerkte combinatie instellingen in het interne geheugen wilt opslaan (p.43).

0 De ‘Staus’, ‘MIDI Channel’ en ‘Assign’ instellin-gen die in het LCD venster van stap 2 en 3 wor-den weergegeven kunnen zo worden gemaakt dat bepaalde timbres alleen hoorbaar zijn als de arpeggiator is ingeschakeld, en stil zijn als de arpeggiator is uitgeschakeld.

Hoewel dit een wat geavanceerde bewerkingstech-niek is, beschrijven we ter illustratie de instellingen van één van de voorgeprogrammeerde combinaties.

Combinatie A021: Urban Nature RnBSelecteer combinatie A021: Urban Nature RnB, en speel hem af.

Zorg er voordat u het afspelen begint voor dat het glo-bal MIDI kanaal (GLOBAL 2.1: MIDI ‘MIDI Channel’) op 01 is ingesteld.

• Arpeggiator A wordt aan T (timbre) 4 en 8 toegewezen.Als u het keyboard bespeelt, speelt het arpeggiopatroon U144(INT): Dr-Nature RnB alleen het T4 programma B004: Trance/GarageKit af.

• Het arpeggiopatroon gebruikt de Fixed Note instelling, dat geschikt is voor als u een drumarpeggiator afspeelt. (‘Fixed Note’ in de GLOBAL 6.1: Arp.Pattern, Setup pagina is aangevinkt). Bij deze instelling speelt het arpeggiopatroon altijd de aangegeven toonhoogtes af, ongeacht de nootnummers die van het keyboard worden ontvangen. (PG p.138).

• De A ‘Key Btm’ en ‘Key Top’ (COMBI 6.1: Ed-Arp., Scan Zone pagina) zijn zo ingesteld dat arpeggiator A alleen voor noot B3 en lager functioneert.

• Arpeggiator A wordt ook aan T8 toegewezen, maar deze is zo ingesteld dat het T4 programma B004: Trance/GarageKit alleen hoorbaar is als de arpeggiator is ingeschakeld.

Let op de timbre instellingen van T4 en T8

• Als de arpeggiator is uitgeschakeld, zorgt het bespelen van het keyboard ervoor dat het timbre/de timbres die op Gch of het global MIDI kanaal (in dit geval 01) zijn ingesteld. Aangezien het ‘MIDI Channel’ van T4 op 02 is ingesteld, is het niet

hoorbaar. T8 is op Gch ingesteld, maar is niet hoorbaar, omdat ‘Status’ op Off is ingesteld.

• Elk MIDI kanaal dat aan een timbre is toegewezen, triggert de arpeggiator. In dit geval zijn dit ‘MIDI Channel’ 02 en Gch (global MIDI kanaal). Als de arpeggiator is ingeschakeld, zorgt het bespelen van het keyboard ervoor dat arpeggiator A, die aan T8 (Gch) is toegewezen, wordt afgespeeld. T4 wordt door arpeggiator A gespeeld. Aangezien de ‘Status’ van T8 is uitgeschakeld (Off), is deze niet hoorbaar.

• Aangezien de ‘Status’ van T8 is uitgeschakeld (Off), wordt deze niet gespeeld, ongeacht of de arpeggiator wel of niet is ingeschakeld. Het is een dummy timbre dat ervoor zorgt dat T4 alleen wordt gespeeld als de arpeggiator is ingeschakeld.

Combinatie B071: ‘In The Pocket’Selecteer combinatie B071: ‘In The Pocket’, en speel hem af.

Zorg er voordat u het afspelen begint voor dat het glo-bal MIDI kanaal (GLOBAL 2.1: MIDI ‘MIDI Channel’) op 01 is ingesteld.

• Arpeggiator A wordt aan T7 en T8 toegewezen, en arpeggiator B wordt aan T5 toegewezen. Als u het keyboard bespeelt, speelt het arpeggiopatroon U143(INT): Dr-In The Pocket het T7 programma C004: HipHop Kit af. Het arpeggiopatroon U100(INT): Bs-Echo speelt het T5 programma A066: Chord Trigger af.

• De B ‘Key Btm’ en ‘Key Top’ (COMBI 6.1: Ed-Arp., Scan Zone pagina) zijn zo ingesteld dat arpeggiator B alleen functioneert voor de noot G3 en de noten daarboven.

• Arpeggiator B is ook aan T8 toegewezen, maar deze instelling is zo dat het T7 programma C004: HipHop Kit alleen wordt gespeeld als de arpeggiator is ingeschakeld. Zie de vorige paragraaf ‘Combinatie A021: Urban Nature RnB selecteren en afspelen’.

De arpeggiator aan de combinatie koppelenVink voor ‘Auto Arp’ ‘Combi’ (GLOBAL 1.1: System, Basic pagina) aan, als u wilt dat de arpeggiatorinstel-lingen van een combinatie worden geactiveerd zodra die combinatie is geselecteerd.

Status MIDI kanaal Wijs toe

T4 INT 02 A

T8 Off Gch A

06

Page 113: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Arp

eggi

ator

inst

ellin

gen

107

Een gebruiker arpeggiopatroon creëren

Over gebruiker arpeggiopatronenDe patronen die op de arpeggiator van de TR kunnen worden geselecteerd, worden ‘arpeggiopatronen’ genoemd. Er zijn twee typen arpeggiopatronen: voorgeprogrammeerde arpeggiopatronen en gebruiker arpeggiopatronen.Voorgeprogrammeerde arpeggiopatronen: Er zijn vijf patronen: UP, DOWN, ALT1, ALT2 en RANDOM.De functie van deze patronen staat vast en kan niet worden bewerkt.Gebruiker arpeggiopatronen: Eer zijn 216 patronen – U000(INT)-U215 (gebruiker) – die op een brede vari-atie aan manieren akkoorden of frasen kunnen ontwikkelen, die zijn gebaseerd op de toonhoogtes die u op het keyboard speelt of op de timing waarop u ze speelt.U kunt deze gebruiker arpeggiopatronen aanpassen in GLOBAL 6.1: Arp.Pattern of vanuit een geïnitialiseerde toestand nieuwe gebruiker arpeggiopatronen creëren. Bewerkte gebruiker arpeggiopatronen kunnen in de interne geheugengebieden U000(INT)-U215 (gebruiker) worden geschreven. In de Mediafunctie kunt u ze tevens op externe media, zoals een SD kaart, opslaan. (p.46)

Een gebruiker arpeggiopatroon bewerken

Schakel, als u een gebruiker arpeggiopatroon wilt bewerken, eerst de geheugenbescherming uit door het Memory Protect ‘Arp. UsrPat’ aanvinkvakje in de Preference pagina van GLOBAL 1.1: System uit te vinken.

Als u vanuit de Programmafunctie naar deze functie gaat, wordt uw bewerking toegepast op het arpeggio-patroon dat voor het geselecteerde programma is aan-gegeven.

1 Selecteer in de Programmafunctie een programma waarvoor het arpeggiopatroon dat u wilt bewer-ken is geselecteerd of een programma dat u wilt gebruiken als basis voor het bewerken van het arpeggiopatroon.

2 Druk op de [ARP ON/OFF] toets om de arpeggia-tor in te schakelen (de toets licht op).

Zelfs als u vanuit een programma waarin de arpeg-giator was uitgeschakeld naar de Globalfunctie gaat, kunt u de [ARP ON/OFF] toets gebruiken om hem in te schakelen.

3 Selecteer de GLOBAL 6.1: Arp.Pattern, Setup pagina.

4 Selecteer bij ‘Pattern’ het arpeggiopatroon dat u wilt bewerken.

Selecteer in dit voorbeeld een leeg gebruiker arpeg-giopatroon.

Als u en blanco patroon heeft geselecteerd, zorgt het bespelen van het keyboard er niet voor dat er een arpeggiator wordt gestart. Hoewel u de voor-geprogrammeerde arpeggiopatronen P000-P004 kunt selecteren, kunnen ze niet worden bewerkt.

Als u een gebruiker arpeggiopatroon bewerkt, hebben de wijzigingen elke keer dat dit patroon in een Programma, Combinatie of Song wordt gebruikt effect.

5 Geef bij ‘Lgth (Lengte)’ de lengte van het patroon aan.

Nadat het patroon gedurende deze lengte heeft gespeeld, keert het naar het begin terug. Deze instel-ling kan ook tijdens of na het bewerken worden gewijzigd. Stel de waarde in dit voorbeeld in op 8.

Voor de van tevoren ingeladen arpeggiopatronen U000(INT)-U199(INT) kan het simpelweg wijzi-gen van de ‘Lgth’ het karakter van het patroon aanzienlijk veranderen. Probeer de lengte te wijzi-gen en het resultaat te beluisteren.

6 Stel de ‘ (Tempo)’, ‘Reso (Resolutie)’, ‘Oct (Octaaf)’, ‘Sort’, ‘Latch’, ‘K.Sync (Key Sync.)’ en ‘Kbd (Keyboard)’ parameters in.

Dit zijn programmaparameters, maar ze kunnen ook vanaf hier worden ingesteld.

Keer naar de Programmafunctie terug en schrijf het programma, als u hier vanuit de Programma-functie naartoe bent gegaan, deze parameters aan-past en uw wijzigingen wilt bewaren. Deze parameters worden niet door het ‘Write Arpeggia-tor Pattern’ commando opgeslagen.

Stel in dit voorbeeld de waarden in zoals in de afbeelding 3 is weergegeven.

7 De ‘Type (Arpeggiator Type)’, ‘Octave Motion’, en ‘Fixed Note’ parameters bepalen hoe de arpeggia-tor wordt ontwikkeld.

Deze instellingen kunnen tijdens of na het bewer-ken worden gewijzigd (PG p.138).

8 Selecteer de Edit pagina.

Een patroon bestaat uit Stappen en Tonen.

Stap: Een gebruiker arpeggiopatroon kan maxi-maal 48 stappen bevatten. De arpeggiator speelt alles vanaf de eerste stap af, waarbij de stappen gelijk zijn aan de timing waarde die door ‘Reso (Resolutie)’ wordt bepaald. De verticale lijnen van het rooster die in het midden van het LCD venster worden weergegeven, geven de stappen aan.Gebruik ‘Step (Stap Nr.)’ om de stap te selecte-ren. Geef voor elke stap ‘Ptch (Pitch Offset)’, ‘Gt (Gate)’, ‘Vel (Velocity)’ en ‘Flam’.

Page 114: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Om de stap te wijzigen kunt u de cursortoetsen [ ], [ ] gebruiken of ‘Step (Stap Nr.)’ selecteren en de [VALUE] draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen gebruiken.

• Tone: Bij elke stap kan er een akkoord van maximaal 12 tonen (Toon Nr. 00-11) worden gespeeld.Selecteer, als u tonen wilt invoeren, ‘Step (Stap Nr.)’ en gebruik vervolgens de cijfertoetsen [0]-[9] en de [./HOLD] om tonen in te voeren. Het ‘Toon Nr.’ komt zoals hieronder met de [0]-[9], [-] en de [./HOLD] toetsen overeen. Telkens wan-neer u op een [0]-[9], [-] of [./HOLD] toets drukt, wordt de bijbehorende toon in/uitgeschakeld. De horizontale lijnen van het rooster die in het midden van het LCD venster worden weergege-ven geven de tonen aan.

Tone00-09: [0]-[9] toetsenTone10: [-] toetsTone11: [./HOLD] toets

Een voorbeeldpatroon creëren

1 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 01 in, en druk op de [0] toets.

2 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 02 in, en druk op de [1] toets.

3 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 03 in, en druk op de [2] toets.

4 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 04 in, en druk op de [1] toets.

5 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 05 in, en druk op de [3] toets.

6 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 06 in, en druk op de [1] toets.

7 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 07 in, en druk op de [2] toets.

8 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 08 in, en druk op de [1] toets.

9 Als u het keyboard bespeelt zoals in de afbeelding wordt weergegeven, begint de arpeggiator te spe-len.

Toon 0 komt overeen met de toonhoogte van de laagste toets van het akkoord dat u op het keyboard speelt. (Als ‘Sort’ is uitgevinkt, komt deze overeen met de toonhoogte van de eerste noot die u speelt). Op dezelfde wijze is Toon 1 de op één na hoogste

toonhoogte die op het keyboard wordt gespeeld, en zo voort tot en met 12 tonen in elke willekeurige stap.

0 Stel voor stap 01-08 ‘Ptch (Pitch Off-set)’, ‘Gt (Gate)’, ‘Vel (Velocity)’ en ‘Flam’ in.

‘Ptch (Pitch Offset)’: Deze neutraliseert de toon-hoogte van de arpeggionoot in halve tonen omhoog of omlaag. U kunt voor elke stap dezelfde toon invoeren, en de ‘Ptch (Pitch Offset)’ waarde ervan wijzigen, om zo met behulp van één enkele toon een melodie te maken. ( ‘Melodiepatroon’)‘Gt (Gate)’: Geef voor elke stap de lengte van de arpeggionoot aan. Bij een LGT instelling blijft de noot spelen tot of de volgende noot van dezelfde toon wordt gespeeld of het eind van het patroon is bereikt. Bij een Off instelling wordt de noot niet gespeeld.‘Vel (Velocity)’: Geef de sterkte van de noot aan. Bij een Key instelling wordt de noot gespeeld met de kracht waarmee hij daadwerkelijk is gespeeld.

De ‘Gt (Gate)’ en ‘Vel (Velocity)’ instellingen die u hier maakt gelden als de ‘Gt (Gate)’ en ‘Vel (Velo-city)’ parameters (PROG 6.1: Ed-Arp., Arpeg. Setup pagina) van het programma dat in de Pro-grammafunctie is geselecteerd op Step is inge-steld. Als deze parameters een andere instellingen hebben dan Step, worden de ‘Gt (Gate)’ en ‘Vel (Velocity)’ die voor elke afzonderlijke stap zijn ingesteld genegeerd, en worden alle noten van de arpeggio gespeeld volgens de instellingen in PROG 6.1: Ed-Arp. Vergeet niet de instellingen van het programma te controleren.

Zet voordat u ‘Gt (Gate)’ instelt de [ARP-GATE] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-functie op de midden positie (12 uur).

Zet voordat u ‘Vel (Velocity)’ instelt de [ARP-VEL] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-functie op de midden positie (12 uur).

A Gebruik het gebruiker menucommando ‘Rename Arpeggio Pattern’ (p.44), als u de naam van het arpeggiopatroon wilt wijzigen.

B Zorg ervoor dat u het gebruiker arpeggiopatroon opslaat, als u de het bewerkte gebruiker arpeggio-patroon in het interne geheugen wilt opslaan (p.45).

Als u zonder te schrijven de stroomtoevoer uitschakelt, gaan de bewerkte gegevens verloren.

C Keer naar de Programmafunctie terug en schrijf het programma, als u tegelijkertijd de toestand van het programma wilt opslaan (p.43).Other examples of creating a user arpeggio pattern

Toon Nr.3210

Lgth (Lengte)01 05 Stap Nr.

08

Page 115: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Arp

eggi

ator

inst

ellin

gen

109

Overige voorbeelden van het creëren van een gebruiker arpeggiopatroon

Melodiepatroon

1 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 01 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op +00 in.

2 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 02 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op +10 in.

3 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 03 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op +00 in.

4 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 04 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op +00 in.

5 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 05 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op +12 in.

6 Voer voor ‘Step (Stap Nr.)’ 06 geen toon in.

7 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 07 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op +00 in.

8 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 08 in, en druk op de [0] toets. Stel ‘Ptch (Pitch Offset)’ op -02 in.

Akkoordpatroon

1 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 01 in, en druk op de [0] toets.Stel ‘Gt (Gate)’ op LGT in.

2 Voer voor ‘Step (Stap Nr.)’ 02 geen toon in.

3 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 03 in, en druk op de [1], [2], [3], [4] toetsen.

4 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 04 in, en druk op de [1], [2], [3], [4] toetsen.

5 Voer voor ‘Step (Stap Nr.)’ 05 geen toon in.

6 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 06 in, en druk op de [1], [2], [3], [4] toetsen.Stel ‘Gt (Gate)’ op LGT in.

7 Voer voor ‘Step (Stap Nr.)’ 07 geen toon in.

8 Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 08 in, en druk op de [1], [2], [3], [4] toetsen.

Selecteer ‘Flam’, als u de timing nuances van een getokkeld gitaarakkoord wilt simuleren. Selecteer in de Programmafunctie een akoestisch gitaarprogramma, en kies het gebruiker arpeggio-patroon dat u hier heeft gecreëerd. Stel in de Setup pagina van PROG 6.1: Ed-Arpeg. ‘Gate’ op Step in.Keer vervolgens terug naar de PROG 6.1: Arp.Pat-tern, Edit pagina terug. Stel voor oneven genum-merde stappen ‘Flam’ op een positieve (+) waarde in. Stel de ‘Flam’ van even genummerde stappen op een negatieve (-) waarde in.

DrumpatroonDoor een ‘Fixed Note’ met een drumprogramma te gebruiken, kunt u de arpeggiator gebruiken om een rit-misch patroon af te spelen.1 Selecteer een drumkit programma.

Selecteer in dit voorbeeld het voorgeprogram-meerde programma A020: Standard Kit 1.

2 Selecteer de GLOBAL 6.1: Arp.Pattern, Edit pagina, en stel de parameters in.

Vink ‘Fixed Note’ aan. Als deze is aangevinkt, klin-ken tonen altijd op de aangegeven toonhoogte. Als u ‘Mode (Fixed Note Mode)’ op Trigger All Tones instelt, zorgt het spelen van één enkele noot ervoor dat alle Tonen worden gespeeld.Als u ‘Mode (Fixed Note Mode)’ op Trigger As Played instelt, bepalen de noten die u speelt hoe Tonen worden gespeeld. (p.110)

Als ‘Fixed Note’ is aangevinkt, kunt u ‘Toon Nr’ en ‘Fixed Noot Nr.’ instellen. Selecteer “Tone No.” en stel “Fixed Note No.” in door in te voeren welk nootnummer ervoor zorgt dat de betreffende toon wordt gespeeld. Stel hier ‘Toon Nr.’ en ‘Fixed Noot Nr.’ als volgt in.

De drumsamples die met elk nootnummer overeen-komen hangen van de drumkit af. Het is handig om de drumgeluiden vanaf het keyboard te beluisteren, en vervolgens het ‘Fixed Noot Nr.’ in te voeren door de [ENTER] toets ingedrukt te houden en de gewenste noot te spelen.

Toon nr. Fixed Noot nr.

00 C2 (kick)

01 F2 (snare)

02 F#3 (gesloten hi-hat)

03 A#3 (open hi-hat)

Fixed NoteMode(Fixed Note Mode)

Toon Nr. Fixed Note Nr.

Page 116: KORG TR handleiding .pdf NL

1

3 Selecteer de Edit pagina.

Elke Toon in het beeldvenster wordt in de vorm van een kleine cirkel weergegeven.Voor elke horizontale lijn (Toon) in het beeldvenster, voert u een drumsample (nootnummer) van de drumkit in.Vervolgens voeren we een ritmische patroon in.

4 Voer de kick (Toon00) in.Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 01 in, en druk op de [0] toets. Stel vervolgens ‘Step (Stap Nr.)’ op 05 in, en druk op de [0] toets.

5 Voer de snare (Toon01) in.Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 03 in, en druk op de [1] toets. Stel vervolgens ‘Step (Stap Nr.)’ op 07 in, en druk op de [1] toets.

6 Voer de gesloten hi-hat (Toon02) in.Stel vervolgens ‘Step (Stap Nr.)’ op 01, 02, 03, 05, 06 en 07 in, en druk voor elk nummer op de [2] toets.

7 Voer de open hi-hat (Toon03) in.Stel ‘Step (Stap Nr.)’ op 04 in, en druk op de [3] toets. Stel vervolgens ‘Step (Stap Nr.)’ op 08 in, en druk op de [3] toets.

Als ‘Mode (Fixed Noot Mode)’ op Trigger All Tones is ingesteld, zorgt het spelen van één enkele noot ervoor dat het ritmische patroon wordt afgespeeld.Als ‘Mode (Fixed Note Mode)’ op Trigger As Played is ingesteld, zorgt het spelen van één enkele noot er alleen voor dat de kick (Toon00) wordt afgespeeld. Als u twee noten op het keyboard speelt, worden alleen de kick (Toon00) en de snare (Toon01) afgespeeld. Op deze wijze bepaalt het aan-tal toetsen dat u speelt hoeveel tonen er worden afgespeeld.

8 Stel voor elke stap de parameters in.

Gebruik ‘Vel (Velocity)’ om accenten aan het rit-mische patroon toe te voegen.

De ‘Gt (Gate)’ en ‘Vel (Velocity)’ instellingen die u hier maakt gelden als de ‘Gt (Gate)’ en ‘Vel (Velo-city)’ parameters (PROG 6.1: Ed-Arp., Arpeg. Setup pagina) van het programma dat in de Pro-grammafunctie is geselecteerd op Step is inge-steld. Als deze parameters een andere instellingen hebben dan Step, worden de ‘Gt (Gate)’ en ‘Vel (Velocity)’ die voor elke afzonderlijke stap zijn ingesteld genegeerd, en worden alle noten van de arpeggio gespeeld volgens de aangegeven gate en

velocity.

Zet voordat u ‘Gt (Gate)’ instelt de [ARP-GATE] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-functie op de midden positie (12 uur).

Zet voordat u ‘Vel (Velocity)’ instelt de [ARP-VEL] draaiknop van de REALTIME CONTROLS C-functie op de midden positie (12 uur).

Duale arpeggiator bewerkingHier gebruiken we ter illustratie in onze uitleg een combinatie.Voor het bewerken van een arpeggiopatroon in de Sequencerfunctie geldt dezelfde procedure.Als u vanuit de Combinatiefunctie in deze functie bent gekomen, wordt het patroon dat door de combinatie is geselecteerd door uw bewerking beïnvloed.1 Selecteer in de Combinatiefunctie een combinatie

die het arpeggiopatroon dat u wilt bewerken bevat.

Selecteer in dit voorbeeld een combinatie waaraan arpeggiator A en B zijn toegewezen.

2 Druk op de [ARP ON/OFF] toets om de arpeggia-tor in te schakelen (de toets licht op).

Zelfs als de arpeggiator was uitgeschakeld toen u hier naartoe ging, kunt u de [ARP ON/OFF] toets gebruiken om hem in te schakelen. Als echter ‘Arpeggiator Run’ A en B niet zijn aangevinkt, en er in ‘Assign’ geen timbres zijn toegewezen, function-eert de arpeggiator niet.

3 Selecteer de GLOBAL 6.1: Arp.Pattern, Setup pagina.

4 Gebruik, als u hier vanuit de Combinatiefunctie naartoe bent gegaan, ‘Arp (Arpeggioselectie)’ A en B om de parameter die u wilt bewerken te selecte-ren.

Als deze A is, zijn uw bewerkingen op de parame-ters en het gebruiker arpeggiopatroon van arpeggia-tor A van toepassing.Als deze B is, zijn uw bewerkingen op de parame-ters en het gebruiker arpeggiopatroon van arpeggia-tor B van toepassing.

5Wissel tussen arpeggiator A en B, en bewerk hun respectievelijke arpeggiopatronen.

Keer naar de Combinatiefunctie terug, selecteer in COMBI 1.1: Play de Arp. A of de Arp. B pagina, en vink het ‘Arpeggiator Run’ aanvinkvakje uit, als u één van arpeggiators wilt stoppen.

6 Gebruik het gebruiker menucommando ‘Rename Arpeggio Pattern’ (p.44), als u de naam van het arpeggiopatroon wilt wijzigen.

7 Als u de het bewerkte gebruiker arpeggiopatroon

10

Page 117: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Arp

eggi

ator

inst

ellin

gen

in het interne geheugen wilt opslaan, dient u het gebruiker arpeggiopatroon te schrijven.

In dit geval worden beide arpeggiopatronen gelijk-tijdig geschreven. Als u zonder te schrijven de stroomtoevoer uitschakelt, gaan de bewerkte gege-vens verloren (p.45).

8 Keer naar de Combinatiefunctie terug en schrijf de combinatie, als u tegelijkertijd de toestand van de combinatie wilt opslaan (p.43).

Let, als u een gebruiker arpeggiopatroon bewerkt, op het global MIDI kanaal, het kanaal van elk spoor en de arpeggiator toewijzingen, en zorg ervoor dat de arpeggiator die u hoort het patroon is dat u wilt bewerken.

Als u hier vanuit de Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) naartoe bent gegaan, wordt de arpeggiator niet ingeschakeld. Het is tevens onmogelijk om arpeg-giopatronen te bewerken.

De arpeggiator synchroniserenAfhankelijk van de toestand van het arpeggiator ‘Key Sync.’ aanvinkvakje, zal de noot timing van de arpeg-giator verschillen. Als deze is aangevinkt, speelt de arpeggiator syn-chroon met de interne of externe MIDI klok.De onderstaande paragraven leggen uit hoe de syn-chronisatie plaatsvindt als het ‘Key Sync.’ aanvink-vakje niet is aangevinkt. (Synchronisatie met Song Start en met het MIDI realtime commando Startbericht zijn hier echter uitzonderingen op).

Synchronisatie tussen arpeggiator A en BIn de Combinatiefunctie en de Sequencerfunctie kun-nen twee arpeggiators gelijktijdig worden gebruikt. Als u in dit geval een arpeggiator (waarvan ‘Key Sync.’ niet is aangevinkt) start, terwijl de andere arpeggiator al in gebruik is, synchroniseert de arpeggiator die u heeft gestart met het (Tempo), dat op de timing van de arpeggiator die al in gebruik is wordt gebaseerd.

Als ‘Key Sync.’ is aangevinkt, spelen A en B alle-bei in hun eigen tempo.

Synchronisatie in de Sequencerfunctie tussen de arpeggiators en sequencer

Als de weergave van de song is gestopt• De arpeggiator synchroniseert met het ‘ (Tempo)’,

dat op de timing van de interne MIDI klok is gebaseerd.

• Als in de Sequencerfunctie een RPPR patroon speelt, synchroniseert de arpeggiator met de maat van dat patroon.

• Stel ‘Sync’ (SEQ 5.1: RPPR, RPPR Setup pagina) op SEQ in, als u wilt dat de RPPR patroonweergave synchroniseert met de arpeggiator die op dit moment wordt gespeeld. De weergave synchroniseert met de ‘ (Tempo)’ timing van de arpeggiator.

Als er een song wordt afgespeeld of opgenomen• De arpeggiator synchroniseert met de maatslagen

die op de timing van de song zijn gebaseerd.

Synchronisatie met Song Start• Als de arpeggiator is ingeschakeld (de [ARP ON/

OFF] toets is ingeschakeld) en speelt, zorgt de ont-vangst van een Song Startbericht ervoor dat de arpeggiator naar het begin van het patroon wordt teruggezet. (Dit houdt geen verband met de ‘Key Sync.’ instelling).

• Als in de Sequencerfunctie de ‘Key Sync.’ instelling niet is aangevinkt, en de [ARP ON/OFF] toets is ingeschakeld, zorgt het starten van de arpeggiator door tijdens het aftellen op de noten te drukken ervoor dat de arpeggiator, op het moment dat de opname begint, vanaf het begin van het arpeggio-patroon begint (en wordt opgenomen).

Synchronisatie in de Programma-functie, Combinatiefunctie of Sequen-cerfunctie met een externe sequencerAls in de Programmafunctie, Combinatiefunctie of Sequencerfunctie ‘ (Tempo)’ op EXT is ingesteld (GLOBAL 2.1: MIDI ‘MIDI Clock’ is op External of Ext-USB ingesteld), synchroniseert de TR met de MIDI klok en startberichten die vanaf een externe MIDI sequencer (of soortgelijk apparaat), dat via een MIDI kabel is aangesloten, ontvangen.

Synchronisatie met een externe MIDI klok• De arpeggiator synchroniseert met het ‘ (Tempo)’,

dat op de timing van de externe MIDI klok is gebaseerd.

Synchronisatie op het MIDI startbericht• Als de arpeggiator is ingeschakeld en speelt, zorgt

de ontvangst van een MIDI startbericht ervoor dat de arpeggiator naar het begin van het patroon wordt teruggezet. (Dit houdt geen verband met de ‘Key Sync.’ instelling).

111

Page 118: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Effectinstellingen

Het effectgedeelte van de TR biedt één invoegeffect, twee master effecten, één master EQ (stereo 3-bands EQ) en een mixer, die de routing van deze compo-nenten regelt. U kunt voor elk effect uit 89 typen volledig digitale effecten kiezen. De effecten zijn als volgt gecategori-seerd.

Categorieën van de 89 effect typen

Effecten in elke functieIn de Programmafunctie kan het invoegeffect worden gebruikt als onderdeel van het geluid creërende proces, net als hoe het uitgaande geluid van de oscilla-tor (OSC) door de filter en versterker worden ver-werkt, om zo het uiteindelijke geluid te creëren. Vervolgens kunnen de master effecten worden gebruikt om ruimtelijke effecten, zoals reverb, toe te passen. De stereo 3-bands master EQ, die zich direct voor de OUTPUT (MAIN) L/MONO en R uitgangen bevindt, wordt gebruikt om de laatste toonaanpassin-gen te doen. Deze instellingen kunnen voor elk pro-gramma afzonderlijk worden gemaakt.

In de Combinatiefunctie en de Sequencerfunctie kan het invoegeffect worden gebruikt om het geluid van elk timbre/spoor te helpen creëren. De master effecten worden gebruikt om algemene ruimtelijke verwerking toe te passen, en de master EQ wordt gebruikt om algemene aanpassingen in toon te doen.Deze instellingen worden in de Combinatiefunctie voor elke combinatie afzonderlijk, en in de Sequencer-functie voor elke song in de hele functie gemaakt.

In de Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd), kan het geluid van een externe bron, die vanaf AUDIO INPUT 1 en 2 wordt

ingevoerd, tijdens het samplen door het invoegeffect worden verwerkt.De instellingen van de Samplingfunctie worden bepaald door de ‘Input 1’ en ‘Input 2’ parameters van de SMPL 1.1: Recording, Input/Pref pagina. Deze instellingen zijn alleen binnen de Samplingfunctie gel-dig.

De externe invoer van AUDIO INPUT 1 en 2 (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) kun-nen buiten de Samplingfunctie worden gebruikt. In de Programmafunctie, Combinatiefunctie en Sequencer-functie kan het extern ingevoerde geluid door het invoegeffect, de master effecten en de master EQ worden verwerkt.Dit betekent dat u de TR als een 2-in/4-uit effecten pro-cessor kunt gebruiken.

Routing instellingen en effectin-stellingenHet invoegeffect, de master effecten en de master EQ, die in elke functie kunnen worden gebruikt, zijn iden-tiek opgebouwd. U kunt echter de routing wijzigen om te bepalen hoe de oscillator(s) van een programma, de timbres van een combinatie of de sporen van een song naar het invoegeffect of de master effecten wordt ver-zonden. In de volgende pagina’s leggen we uit hoe u in elke functie routing instellingen en effectinstellingen kunt maken.

Effectinstellingen van een programma

Routing1 Selecteer de PROG 7.1: Ed-InsertFX, BUS pagina

2 Stel ‘BUS Select (All OSCs)’ in om te bepalen waar de oscillatoruitvoer naartoe wordt gezonden.

L/R: De uitvoer wordt niet naar het invoegeffect verzonden. Nadat het door de master EQ is heenge-

01–15 Filter en dynamische effecten, zoals EQ en com-pressor

16–31 Toonhoogte en fasemodulatie effecten, zoals cho-rus en phaser

32–40 Overige modulatie een toonhoogteverschuiving effecten, zoals roterende speaker en toonvers-chuiving

41–51 Vroegtijdige weerkaatsing en delay effecten

52–57 Reverb effecten

58–89 Mono en mono-ketting effecten, waarin twee mono effecten in serie zijn verbonden

Invoegeffect Master EQOscillator Filter Versterker

TerugsturenVersturen

OUTPUTL/MONO, R

Master Effect 1,2

Master EQ

TerugsturenVersturen

OUTPUTL/MONO, R

Timbre 1 / Track 1

Timbre 2 / Track 2

Timbre 8 / Track 16

Invoegeffect

Master Effect 1,2

InvoegeffectSample opname

AUDIO INPUT 1, 2

Invoegeffect Master EQOscillator Filter Versterker

TerugsturenVersturen

OUTPUTL/MONO, R

Master Effect 1,2

AUDIO INPUT 1, 2

12

Page 119: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Effe

ctin

stel

linge

n

gaan, wordt het geluid naar de AUDIO OUTPUT (MAIN) L/MONO en R verzonden.IFX: De uitvoer wordt naar invoegeffect IFX ver-zonden.1, 2, 1/2: De uitvoer wordt naar AUDIO OUTPUT (INDIVIDUAL) 1 of 2 verzonden. Het wordt niet naar het invoegeffect, de master effecten of de mas-ter EQ verzonden.Off: De uitvoer wordt niet naar de AUDIO OUT-PUT (MAIN) L/MONO, R of de (INDIVIDUAL) 1, 2 gestuurd (nadat het door de master effecten is heengeleid, wordt het vanaf AUDIO OUTPUT (MAIN) uitgevoerd. Selecteer deze optie als u de uitvoer, op de verstuurniveaus die door ‘MFX Send’ zijn aangegeven, in een serieschakeling aan de mas-ter effecten wilt koppelen.

3 ‘MFX Send’ bepaalt het verstuurniveau van elke oscillator naar de master effecten.

Dit is alleen geldig als ‘BUS Select (All OSCs)’ op L/R of Off is ingesteld. Als u bij ‘BUS Select (All OSCs)’ IFX heeft geselec-teerd, wordt het verstuurniveau naar de master effecten, nadat het signaal door het invoegeffect is heengegaan, door de ‘Send 1 (MFX1)’ en ‘Send 2 (MFX2)’ parameters (PROG 7.1: Ed-InsertFX, Setup pagina) aangepast.

Invoegeffect1 Ga naar de PROG 7.1: Ed-InsertFX, Setup pagina.

De Setup pagina geeft de routing toestand en instel-lingen van het invoegeffect weer. U kunt in deze pagina ook de ‘BUS Select’ instellen. Gebruik de [ ], [ ] cursortoetsen om (All OSCs) te selecteren, en gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de instellin-gen te doen.

2 Selecteer bij ‘Insert Effect’ het gewenste invoegef-fect.

U kunt het gebruiker menucommando ‘Select by Category’ gebruiken om uit zes categorieën effec-ten te selecteren.

3 Schakel het invoegeffect in/uit bij ‘On/Off’.

Als dit op Off is ingesteld, is het resultaat hetzelfde als wanneer 00: No Effect geselecteerd zou zijn. Het inkomende geluid wordt ongewijzigd uitgevoerd.

U kunt het gebruiker menucommando ‘Copy Insert Effect’ gebruiken om effectinstellingen uit een ander programma, etc. te kopiëren.

4 Stel de ‘Pan (CC#8)’, ‘BUS Select’, ‘S1 (Send1 (MFX1))’ en ‘S2 (Send 2 (MFX2))’ parameters in, welke na het invoegeffect komen.

‘Pan (CC#8): Bepaalt de pan. Dit is alleen geldig als ‘BUS Select’ op L/R is ingesteld.

‘BUS Select’: Bepaalt de uitvoerbestemming. Nor-maalgesproken zet u dit op L/R. Als u het geluid vanuit AUDIO OUTPUT (INDIVIDUAL) 1 en/of 2 wilt uitvoeren, stelt u dit op 1, 2 of 1/2 in.‘S1 (Send1 (MFX1))’, ‘S2 (Send 2 (MFX2))’: Bepalen het verstuurniveau naar de master effecten. Stel deze in dit voorbeeld op 127 in.

5 Ga naar de IFX pagina en stel de parameters van het effect dat u als invoegeffect heeft geselecteerd in.

Zie PG p.168- voor details over de parameters van elke effect.

Master effectenHet ingaande niveau van de master effecten wordt door de verstuurniveau 1 en 2 instellingen (routing stap 3 of invoegeffect stap 4) bepaald. Als de ver-stuurniveaus 1 en 2 0 zijn, worden er geen master effec-ten toegepast. Verstuurniveau 1 geldt voor MFX1 en verstuurniveau 2 geldt voor MFX2.

1 Selecteer de PROG 7.2: Ed-MasterFX, Setup pagina.

2 Selecteer bij ‘Master Effect 1’ en ‘Master Effect 2’ het type van elk master effect.

Deze procedure is hetzelfde als bij het invoegeffect ( stap 1).

De invoer/uitvoer van het master effect is mono-in/stereo-uit. Zelfs als u een ingaand stereo effect selecteert, is de invoer in mono.

3 Schakel elk master effect in/uit bij ‘On/Off’.

Als dit is uitgeschakeld (Off), wordt de uitvoer van het master effect onhoorbaar gemaakt.

4 Geef de routing van master effect 1 en 2 aan.

Zie PG p.163 voor details over de routing instellin-gen.

5 Pas bij ‘Rtn (Return 1, 2)’ het uitgaande niveau van elk master effect aan.

Voor elk effect is de W waarde van ‘W/D’ (nat/droog) het uitgaande niveau van het effect. Om het daadwerkelijke uitgaande niveau van het master effect te bepalen, wordt dit met de return waarde vermenigvuldigd (‘Rtn’=127 is x1.0).

6 Ga naar de MFX1 of MFX2 pagina, en stel de para-meters van het effect dat u als master effect heeft geselecteerd in.

Zie PG p.168- voor details over de parameters van elke effect.

Master EQ1 Gebruik de stereo 3-bands master EQ om, direct

voordat het geluid vanuit de AUDIO OUTPUT (MAIN) L/MONO en R jacks wordt uitgevoerd, de

113

Page 120: KORG TR handleiding .pdf NL

1

laatste egaliserende aanpassingen te maken.

Master EQ instellingen kunnen worden gemaakt in ‘Master EQ Gain [dB]’ van de PROG 7.2: Ed-Mas-terFX, Setup pagina of in de Master EQ pagina.Zie PG p.213 voor details over de EQ parameters.

Effectinstellingen in combinatie en songIn de Combinatiefunctie en Sequencerfunctie kunt u instellen wat de routing van elk timbre/spoor naar het invoegeffect en de master effecten is. Deze instellingen worden in elk van deze functies op dezelfde wijze gemaakt. We gebruiken in onze uitleg hier het voor-beeld van de Combinatiefunctie.

Routing1 Selecteer de COMBI 7.1: Ed-InsertFX, BUS pagina.

2 Geef bij ‘BUS Select’ aan waar de uitvoer van elk timbre naartoe wordt verzonden.

3 ‘S1 (Send1 (MFX1))’, ‘S2 (Send 2 (MFX2))’ bepalen het verstuurniveau van elk timbre naar de master effecten.

U kunt dit alleen instellen, als ‘BUS Select’ op L/R is ingesteld.

Het daadwerkelijke verstuurniveau is het ver-stuurniveau van elk timbre vermenigvuldigd met het verstuurniveau van elke oscillator van het pro-gramma dat voor het timbre is geselecteerd. Als het verstuurniveau van een programma 0 is, is het daadwerkelijke niveau 0, zelfs als u hier de ver-stuurniveau instelling verhoogt.

Stel, als u bij ‘BUS Select’ IFX heeft geselecteerd, de verstuurniveaus naar de master effecten in door de ‘S1 (Send1 (MFX1))’ en ‘S2 (Send 2 (MFX2))’ parameters (COMBI 7.1: Ed-InsertFX, Setup pagina) aan te passen. Deze bevinden zich na het door het invoegeffect heengaan van het sig-naal.

Invoegeffect

De Setup pagina geeft de routing toestand en instel-lingen van het invoegeffect weer. U kunt in deze pagina ook de ‘BUS Select’ instellen. Gebruik de [ ], [ ], [ ], [ ] cursortoetsen om het timbre te selecteren, en gebruik de [INC]/[DEC] toetsen om de instellingen te doen.

In dit voorbeeld wordt IFX gebruikt door 1 (timbre 1) en 2 (timbre 2).Op dezelfde wijze als bij een programma kunt u het invoegeffect selecteren, in/uitschakelen en de ‘Pan (CC#8)’, ‘BUS Select’, ‘S1 (Send1 (MFX1))’ en ‘S2 (Send 2 (MFX2))’ parameters die na het invoegeffect komen instellen. (p.113)

Master effectenMaster EQDe instellingen hiervan maakt u op dezelfde wijze als bij programma’s (p.113).

Effectinstellingen in de Samplingfunctie (EXB-SMPL optie verplicht)In de Samplingfunctie kunnen invoegeffecten worden toegepast op een externe geluidsbron die op de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks zijn aangesloten, en kan dit worden gesampled.

Routing1 Selecteer de SMPL 1.1: Recording, Input/Pref

pagina.

De parameters in ‘Input 1’ en ‘Input 2’ bepalen het invoegeffect waar de externe geluidsinvoer van de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks naartoe worden gestuurd. Zie ‘Sampling (p.35) voor details over deze instellingen.

InvoegeffectSelecteer het effect dat door het invoegeffect wordt gebruikt, en stel de ‘Pan (CC#8)’ in. (p.113)

Master effectenMaster EQIn de Samplingfunctie kunnen de master effecten en master EQ niet worden gebruikt.

14

Page 121: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Effe

ctin

stel

linge

n

Effectinstellingen van de AUDIO INPUT (EXB-SMPL optie verplicht)Zelfs in andere functies dan de Samplingfunctie kun-nen de effecten van de TR worden toegepast op de externe geluidsbron die op de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks is aangesloten. Het effectgedeelte van de TR kan als 2-in 4-uit effecten processor worden gebruikt.

RoutingIn andere functies dan de Samplingfunctie (d.w.z., in de Combinatiefunctie, Programmafunctie en Sequencerfunctie) wordt de routing van de geluidsin-voer van de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks in de GLOBAL 1.1: System, Audio In pagina aangegeven.

1 Ga vanuit de Programmafunctie naar de Glo-balfunctie.

Als u vanuit de Samplingfunctie naar de Glo-balfunctie gaat, blijven de ‘Input 1’ en ‘Input 2’ instellingen van de Samplingfunctie behouden, en kunt u de instellingen die u in de Globalfunctie maakt niet horen. U dient hier naartoe te gaan van-uit een functie waarin u toegang heeft tot externe geluidssignalen (Combinatiefunctie, Programma-functie of Sequencerfunctie). In de Samplingfunc-tie worden de instellingen die u hier maakt genegeerd. AUDIO INPUT 1, 2 instellingen van de Samplingfunctie worden door de ‘Input 1’ en ‘Input 2’ parameters in de In/Pref pagina van SMPL 1.1: Recording ((p.114, PG p.128) bepaald.

2 Selecteer de GLOBAL 1.1: System, Audio In pagina.

3 Stel de parameters van ‘Input 1’ en ‘Input 2’ in.

‘Input 1’ komt overeen met de AUDIO INPUT 1 jack en ‘Input 2’ komt overeen met de AUDIO INPUT 2 jack.

‘Level’: Stel het signaalniveau van AUDIO INPUT 1 en 2 in. Normaalgesproken stelt u deze in op 127. Als het geluid, zelfs als het niveau aanzienlijk wordt verlaagd, nog steeds vervormd is, kan het zijn dat de vervorming voor de AD convertor plaatsvindt. Pas de [LEVEL] draaiknop of het uitgaande niveau van uw externe geluidsbron aan.

‘Pan’: Stel de panning van het signaal van AUDIO INPUT 1 en 2 in. Als u een stereo geluidsbron invoert, stelt u Input 1 normaalgesproken op L000 in, en Input 2 op R127 (of Input 1 op R127 en Input 2 op L000). Als u een mono geluidsbron invoert, stelt u dit normaalgesproken op C064 in.

‘BUS (IFX/Indiv.) Select’: Net als bij de oscillator van een programma bepaalt de bus waar de externe geluidsbron van AUDIO INPUT jacks 1 en 2 naartoe wordt gestuurd ((p.112).

‘Send 1’, ‘Send 2’: Bepalen de verstuurniveaus van de AUDIO INPUT 1, 2 (extern inkomende geluid) naar de master effecten, op dezelfde wijze als bij de programma oscillators. Deze instelling kan alleen worden gemaakt als ‘BUS (IFX/Indiv.) Select’ op L/R of Off is ingesteld (p.113).

Als ‘BUS (IFX/Indiv.) Select’ op IFX is ingesteld, wordt dit, nadat het geluid door het invoegeffect is heengegaan, door ‘S1 (Send1 (MFX1))’ en ‘S2 (Send 2 (MFX2))’ (Setup pagina) bepaald.

Als ‘BUS (IFX/Indiv.) Select’ op iets anders is ingesteld dan Off en ‘Level’ wordt verhoogd, wordt de externe geluidsbron in de TR ingevoerd. Op dit moment wordt, als er geluidskabels op de AUDIO INPUT 1, 2 jacks zijn aangesloten, elk sig-naal in de TR ingevoerd, zelfs als het geen daad-werkelijke geluidsinvoer is, en het wordt (afhankelijk van de instellingen) vanaf de AUDIO OUTPUT L/MONO, R 1, 2 jacks uitgevoerd. Als u geen externe geluidsbron gebruikt, en alleen de interne programma's, combinaties en songs speelt, dient u ‘BUS (IFX/Indiv.) Select’ op Off in te stel-len of ‘Level’ op 0 te zetten.Als er geen geluidskabels op de AUDIO INPUT 1 en 2 jacks van het achterpaneel zijn aangesloten, is de invoer naar de TR 0.

Over dynamische modulatie (Dmod)Dynamische modulatie (Dmod) is een functie waarmee u midi berichten of de regelaars van de TR kunt gebruiken om bepaalde effectparameters in real-time te regelen.BPM/MIDI Sync is een andere functie die effectparam-eters gebruikt, en wordt gebruikt om de LFO snelheid van modulatie effecten of de delay tijd etc. van delay effecten met het tempo van de arpeggiator of een externe sequencer te synchroniseren.

Instellingsvoorbeeld:We laten zien hoe u met behulp van dynamische mod-ulatie een effectparameters in realtime kunt regelen.1 Gebruik de procedure van ‘Effect instellingen van

een programma’ (p.112) om ‘IFX’ op 49: LCR BPM Delay in te stellen. Controleer of er een delay geluid wordt uitgevoerd.

2 Selecteer de PROG 7.1: Ed-InsertFX, IFX pagina.

Met behulp van de Dmod functie het delay niveau variëren door de joystick te duwen.3 Stel ‘InLvl Mod’ op +100 in.

4 Stel ‘Src’ op JS+Y#1 in.

De joystick regelt het ingaande niveau naar het effect. Als u ‘Src’ op JS+Y#1 instelt, wordt het delay geluid niet langer uitgevoerd; als u echter de joy-stick van u af beweegt, gaat het niveau ervan gelei-delijk omhoog.

115

Page 122: KORG TR handleiding .pdf NL

1

.

Met behulp van de Dmod functie het feedback niveau variëren door de [SW1] toets te bedienen.5 Stel in de PROG 2.2: Ed-Ctrl, Controls pagina de

functie van ‘SW1’ op SW1 Mod. (CC#80), Toggle in.

6 Keer naar de PROG 7.1: Ed-InsertFX, IFX pagina terug, en stel de C Fb (C Delay Feedback) ‘(Source)’ op SW1 #80 in.

7 Stel ‘(Amount)’ op +30 in.

8 Druk op de [Exit] toets om naar de PROG 1.1: Play pagina terug te keren.

Als u (de joystick van u af beweegt en) op de [SW1] toets drukt, verhoogt het feedback niveau, en blijft het delay geluid zich herhalen.De ‘(Amount)’ bepaalt het feedback niveau als de [SW1] toets wordt ingedrukt. Als u ‘(Amount)’ op -10 instelt en op de [SW1] toets drukt, is het feedback niveau 0.

Met behulp van de BPM/MIDI Sync. functie de delay tijd met arpeggiator tempowijzigingen syn-chroniseren9 Stel ‘BPM’ op MIDI in.

0 Stel voor L, C en R ‘L/C/R Bs’ en ‘Times’ naar wens in.

Stel in dit voorbeeld ‘L/C/R Bs’ op en ‘Times’ op 1 in, zodat het effect makkelijk te begrijpen is.De delay tijd wordt op een interval van een 8e noot herhaald.

A Zet de realtime regelaarfunctie op de C-functie, en draai aan de REALTIME CONTROLS draaiknop [4] (‘TEMPO’).

Als u (de joystick van u af beweegt en) aan de draai-knop draait, wijzigt de delay tijd.

B Zet de [ARP ON/OFF] toets aan (ON) om de arpeg-giator te starten.

Beweeg de joystick van u af en selecteer het gewenste arpeggiopatroon. Als u aan REALTIME CONTROLS draaiknop [4] draait, wijzigt de delay tijd synchroon met even-

tuele wijzigingen die u in het arpeggiatortempo maakt.

Als u aan de REALTIME CONTROLS draaiknop [4] draait om het tempo te wijzigen, terwijl de delay hoorbaar is, kan er in het delay geluid ruis optreden. Dit komt doordat het delay geluid onsa-menhangend wordt, en is geen storing.

Voor sommige effecten kunt u de LFO frequentie met het tempo synchroniseren. Stel de effectpara-meters ‘BPM/MIDI Sync’ op On en ‘BPM’ op MIDI in. Zie PG p.172 voor details.

16

Page 123: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Ove

rige

func

ties

Overige functies

Op een ander instrument afstem-men/transponerenAls u samen met andere instrumenten dit instrument bespeelt of met muziek op een CD of band meespeelt, is het misschien nodig om de stemming zo aan te pas-sen dat de toon overeenkomt. Gebruik ‘Master Tune’ in de GLOBAL 1.1: System Basic pagina om de stemming aan te passen. De stemming kan binnen een bereik van -50 - +50 worden aangepast (één halve toon is 100 cent).

Door de toonhoogte in stappen van een halve toon te wijzigen kunt u ook transponeren. Gebruik, als u de toonhoogte van dit hele instrument wilt transponeren, ‘Key Transpose’ in de GLOBAL 1.1: System Basic pagina. De toonhoogte kan over een bereik van ±1 octaaf worden getransponeerd.

Hieronder leggen we uit hoe u in de Globalfunctie de stemming en transpositie van dit hele instrument aan-past.

1 Druk op de [GLOBAL] toets om naar de Glo-balfunctie te gaan.

2 Druk op de [EXIT] toets.

3 Druk op de [F1] (‘Basic’) toets.

4 Selecteer ‘Master Tune’ als u de afstemming wilt aanpassen, selecteer ‘Key Transpose’ als u de transpositie wilt aanpassen.

5 Gebruik de VALUE regelaars om de instelling aan te passen.

U kunt de cijfertoetsen [0] – [9] gebruiken om een waarde in te voeren, en op de [ENTER] toets druk-ken. Als alternatief kunt u de [VALUE] draaischijf of de [INC]/[DEC] toetsen gebruiken.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.43)

De effecten omleidenNormaalgesproken zijn in elk(e) programma, combi-natie of song of in de Samplingfunctie de effecten in/uitgeschakeld. Als u echter wilt dat het hele instrument helemaal geen effecten gebruikt, kunt u deze Global omleidingfunctie gebruiken.1 Druk op de [GLOBAL] toets om naar de Glo-

balfunctie te gaan.

2 Druk op de [EXIT] toets.

3 Druk op de [F1] (‘Basic’) toets.

4 Vink het ‘IFX Off’ aanvinkje uit om het invoegef-fect uit te schakelen.

Vink het ‘MFX1 Off’ aanvinkvakje uit om master effect 1 uit te schakelen. Vink het ‘MFX2 Off’ aan-vinkvakje uit om master effect 2 uit te schakelen.

De functie van de toewijsbare schakelaar en het toewijsbare pedaal aangevenDe toewijsbare functie van een voetschakelaar (zoals de Korg PS-1), die op de ASSIGNABLE SWITCH jack is aangesloten, instellen.Deze schakelaar kan als bron voor wisselende modu-latie of effect dynamische modulatie dienen of porta-mento in/uitschakelen, het sostenuto effect regelen, het soft pedaal effect in/uitschakelen, de arpeggiator in/uitschakelen, programma’s of combinaties select-eren (omhoog/omlaag), de sequencer starten/stop-pen, op de sequencer punch-in of punch-uit uitvoeren of een trigger zijn om de cue lijst stap op te schuiven (PG p.226).• U maakt deze instelling in ‘Foot SW Assign’ van de

GLOBAL 1.1: System, Foot pagina.U kunt aangeven welke toewijsbare functie een voet-pedaal (zoals de Korg XVP-10 EXP/VOL of EXP-2), die op de ASSIGNABLE PEDAL jack is aangesloten, uitvoert. Dit pedaal kan worden gebruikt om het master vol-ume, wisselende modulatie of effect dynamische mod-ulatie, de snelheid van de portamento toonwijziging, het volume, de pan die na een invoegeffect komt, de pan, het volume of verstuurniveaus naar de master effecten te regelen (PG p.227).• U maakt deze instelling in ‘Foot Pedal Assign’ van

de GLOBAL 1.1: System, Foot pagina.

U kunt dit gebruiken als bron voor wisselende modulatie of effect dynamische modulatie, en om programmaparameters of effectparameters te regelen. Stel in dit geval ‘Foot Switch Assign’ op Foot SW (CC#82) en ‘Foot Pedal Assign’ op Foot Pedal (CC#04) in.

We laten hieronder zien hoe u instellingen maakt waarmee u van programma of combinatie kunt wis-selen.1 Sluit een Korg PS-1 pedaalschakelaar (of andere

tijdelijke voetschakelaar) op de ASSIGNABLE SWITCH jack aan.

2 Druk op de [GLOBAL] toets om naar de Glo-balfunctie te gaan.

3 Druk op de [EXIT] toets.

4 Druk op de [F3] (‘Foot’) toets.

5 Selecteer ‘Foot SW Assign’ en selecteer Program Up of Program Down.

117

Page 124: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Als u Program Up selecteert, wordt, telkens wan-neer u de voetschakelaar indrukt, het eerstvolgende hogere programmanummer geselecteerd.Als u Program Down selecteert, wordt, telkens wanneer u de voetschakelaar indrukt, het eerstvol-gende lagere programmanummer geselecteerd.

6 Zet ‘Foot Sw Polarity’ op de polariteit van het pedaal dat u heeft aangesloten.

Als u een Korg PS-1 pedaalschakelaar heeft aange-sloten, selecteert u (-) KORG Standard. Het pedaal functioneert niet goed als u niet de juiste polariteit heeft geselecteerd.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.45)

7 Druk op de [PROG] toets om naar PROG 1.1: Play te gaan of druk op de [COMBI] toets om naar COMBI 1.1: Play. Druk vervolgens op de voetscha-kelaar, en het programma/de combinatie wijzigt.

Andere Velocity en Naslag cur-ven selecterenU wijzigen hoe velocity of naslag (after touch) het volume of de toon beïnvloeden. Met behulp van deze functie kunt u (bijvoorbeeld) het volume van de noten consequenter maken, zelfs wanneer ze met variërende velocities (dynamiek) worden gespeeld. Elke curve heeft zijn eigen karakter, dus u kunt de curve selecte-ren die op uw eigen speeldynamiek, speelstijl en het effect dat u wilt bereiken aansluit (PG p.124).

1 Druk op de [GLOBAL] toets om naar de Glo-balfunctie te gaan.

2 Druk op de [EXIT] toets.

3 Druk op de [F1] (‘Basic’) toets.

4 Selecteer, als u de velocity curve wilt wijzigen ‘Velocity Curve’ en geef de gewenste waarde aan.

Selecteer “After T Curve” en voer de gewenste waarde in, als u de naslagcurve wilt wijzigen.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.45)

Deze instelling beïnvloed het functioneren van dit hele instrument.

Elk programma bevat parameters waarmee u het effect van velocity (speeldynamiek) kunt aanpas-sen, en de wijziging is van de instellingen van deze parameters afhankelijk). In de Programma-functie kunnen deze parameters afzonderlijk gedetailleerd worden ingesteld.

Originele toonladders creërenU kunt uw eigen originele toonladders creëren. U kunt zestien verschillende gebruiker octaaftoonladders creëren, waarin de toonhoogte van elke noot in het octaaf voor alle octaven wordt herhaald, en u kunt één gebruiker noottoonladder maken, waarin de toon-hoogte van elk van de 128 noten afzonderlijk kan wor-den aangegeven.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.45)

De gebruikertoonladders die u hier maakt kunnen worden gebruikt door voor een programma, voor elk timbre van een combinatie of voor elk spoor van een song de toonladder aan te geven ( ‘De toonladder wijzigen’)

De toonladder wijzigenU kunt voor elk programma, voor elk timbre in een combinatie of voor elk spoor van een song (Sequencer-functie) de toonladder aangeven.

Deze instellingen worden bepaald door het ‘Type’ in de volgende pagina’s, en voor een combinatie of sequencer door ‘Use Program’s Scale’.

Hieronder laten we zien hoe u de instellingen maakt in de Sequencerfunctie.

1 Druk op de [SEQ] toets om naar de Sequencer-functie te gaan.

2 Druk op de [MENU] toets, en druk vervolgens op de [F3] toets om ‘Prm2’ te selecteren. Druk op de [F8] (‘Open’) toets.

3 Selecteer de [F1](‘Othr..8’) toets of de [F2](‘Othr..16’) toets.

4 Vink voor het betreffende spoor het ‘Use Prog’s Scale’ aanvinkvakje aan, als u de toonladder wilt gebruiken die voor het programma is aangegeven.

Sporen die niet zijn aangevinkt gebruiken de toon-ladder die door Scale ‘Type’ wordt bepaald.

5 Stel ‘Type (Song’s Scale)’ zo in dat de toonladder van de hele song, die op dit moment is geselec-teerd, wordt geselecteerd.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.43-)

Programmafunctie PROG 2.1: Ed–Basic, Prog Basic

Combinatiefunctie COMBI 3.2: Ed–Param2, Other

Sequencerfunctie SEQ 3.2: Param2, Other (Othr..8/Othr..16)

18

Page 125: KORG TR handleiding .pdf NL

Basis

func

ties

Ove

rige

func

ties

De functie van [SW1] en [SW2] instellenU kunt de functie van de [SW1] en [SW2] toetsen instellen (PG p.224).

De functies van de [SW1] en [SW2] toetsen worden voor elk(e) programma, combinatie en song afzonder-lijk ingesteld. in de Samplingfunctie geldt de instelling van de functies van deze toetsen voor de hele functie.U kunt aangeven welke functie door de [SW1] en [SW2] toetsen wordt uitgevoerd, en u kunt tevens kie-zen tussen Toggle (wanneer de functie telkens wan-neer de [SW1] of [SW2] toets wordt ingedrukt wordt in/uitgeschakeld) en Momentary (wanneer de functie alleen is ingeschakeld, zolang u de [SW1] of [SW2] toets ingedrukt houdt).Deze instellingen worden bepaald door ‘SW1/2 Assign’ in de volgende pagina’s.

*: Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd.

Als u een programma of combinatie schrijft, wordt de aan/uit status van de [SW1] en [SW2] toetsen opgeslagen.

U kunt deze toetsen als bron voor wisselende modulatie of effect dynamische modulatie gebrui-ken, om zo programmaparameters of effectpara-meters te regelen. In dit geval zult u normaalgesproken SW1 Mod.(CC#80) en SW2 Mod.(CC#81) selecteren.

Zie p.116 voor een voorbeeld waarin de [SW1] toets als bron wordt gebruikt voor effect dynamische modulatie van een programma, en om een effect te regelen.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.43-)

De instellingen van de Samplingfunctie kunnen niet worden opgeslagen.

De B-functie functies van REAL-TIME CONTROLS [1]-[4] instellenU de functies van de B-functie van de REALTIME CONTROLS [1]-[4] aangeven. (PG p.225)De functies van de B-functie worden voor elk(e) pro-gramma, combinatie of song afzonderlijk ingesteld. De instellingen van de functies in de Samplingfunctie (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) gelden voor de gehele functie.

Deze instellingen worden bepaald door ‘Knob B Assign’ in de volgende pagina’s.

*: Als de EXB-SMPL optie is geïnstalleerd.

U kunt deze draaiknoppen als bron voor wisse-lende modulatie of effect dynamische modulatie gebruiken, om zo programmaparameters of effect-parameters te regelen. In dit geval zult u normaal-gesproken Knob Mod1(CC#17) , Knob Mod2(CC#19) , Knob Mod3(CC#20) en Knob Mod4(CC#21) selecteren.

Hieronder geven we een voorbeeld van hoe u met behulp van draaiknop [1] de filter en versterker EG attack van een arpeggiator kunt regelen.

1 Druk op de [PROG] toets om naar de Programma-functie te gaan.

2 Druk op de [MENU] toets, en druk vervolgens op de [F2] toets om ‘Ctrl’ te selecteren. Druk op de [F8] (‘Open’) toets.

3 Zet ’Knob B Assign’ op Knob 1-B, en selecteer F/A Attack (C#73).

4 Druk op de REALTIME CONTROLS [SELECT] toets om de B-functie te selecteren, en draai aan draaiknop [1] om de EG attack van het filter en de versterker te regelen.

Als u deze instelling na het uitschakelen van de stroomtoevoer wilt bewaren, dient u de Globalin-stellingen in het geheugen te schrijven. (p.43-)

De instellingen van de Samplingfunctie kunnen niet worden opgeslagen.

Programmafunctie PROG 2.2: Ed–Ctrl, Controls

Combinatiefunctie COMBI 2.2: Ed–Ctrl, Controls

Sequencerfunctie SEQ 2.2: Controller, Controls

Samplingfunctie* SMPL 5.2: Controller, Controls

Programmafunctie PROG 2.2: Ed–Ctrl, Controls

Combinatiefunctie COMBI 2.2: Ed–Ctrl, Controls

Sequencerfunctie SEQ 2.2: Controller, Controls

Samplingfunctie* SMPL 5.2: Controller, Controls

119

Page 126: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Het contrast (de helderheid) van het LCD venster aanpassenGebruik ‘LCD Contrast’ in de GLOBAL 1.1: System, Preference pagina om aanpassingen te maken. (p.121, PG p.127)

Dit instrument als data filer gebruikenMIDI exclusieve gegevens die vanaf een extern appa-raat worden verzonden kunnen door dit instrument worden ontvangen en op een SD kaart worden opgeslagen (de Data Filer functie). Dit doet u met behulp van ‘Save Exclusive’ in de Save pagina van de Mediafunctie. (PG p.154)

Tap tempo regelingde Programmafunctie, Combinatiefunctie en Sequencerfunctie bieden een tap tempo regelfunctie.Als de arpeggiator of sequencer in één van deze func-ties speelt, kunt u door op het gewenste tempo de [TIMBRE/TRACK] toets een aantal keren zacht in te drukken het afspeeltempo in realtime regelen.Deze functie is handig voor wanneer u het afspeeltempo van de arpeggiator of sequencer in real-time op een andere maat wilt afstemmen.De Tap tempo functie biedt ook realtime regeling van een willekeurige BPM of effecten die op tempo zijn gebaseerd.In het volgende voorbeeld ziet u de procedure voor het gebruik van Tap tempo in de Programmafunctie.1 Kies in de Programmafunctie voor C004: HipHop

Kit.

2 Selecteer de Arp.Play pagina in PROG 1.1: Play, en vink het ‘Latch’ aanvinkvakje aan.

3 Schakel de [ARPEGGIATOR ON/OFF] toets op het voorpaneel in.

4 Druk een aantal keren op de gewenste maat zacht-jes op de [TIMBRE/TRACK] toets. De tempo ‘ =’ weergave rechtsboven in het LCD venster wijzigt in overeenstemming met het afspeeltempo.

Als u het keyboard bespeelt, speelt de arpeggiator op het gewenste tempo een drumpatroon.

5 Druk op de maat zachtjes op de [TIMBRE/TRACK] toets, en verkort de intervallen waarop u op de toets drukt iets.

Het afspeeltempo van het drumpatroon versnelt iets.

Als de [TEMPO] draaiknop kan worden gebruikt, kan het Tap tempo regeling te allen tijde worden gebruikt. Als een song in de Sequencerfunctie wordt afgespeeld terwijl de ‘Tempo Mode’ (PG p.51) op Auto is ingesteld, kan het tempo bijvoor-beeld niet worden geregeld.

De tap tempo regelfunctie kan ook met behulp van een voetschakelaar die op de ASSIGNABLE SWITCH jack en de [TIMBRE/TRACK] toets worden bediend. (PG p.127 Globalfunctie ‘Foot SW Assign’)

Sneltoetsen[MENU] toets + cijfertoetsen [0] – [9] x2• Om naar de diverse pagina’s binnen elke functie te

gaan. Houd de [MENU] toets ingedrukt, en voer met behulp van de cijfertoetsen [0] – [9] een pagina-nummer van twee cijfers in.

[MENU] toets + cursor [ ][ ] toetsen• Om naar de diverse pagina’s binnen elke functie te

gaan. Houd de [MENU] toets ingedrukt, en gebruik de [ ][ ] toetsen om te verplaatsen.

[TIMBRE/TRACK] toets + functietoetsen [F1]-[F8]• Om in elke pagina naar de parameters te gaan.

Houd in pagina’s van de Combinatie of Sequencer-functie, die timbre 1-8/spoor 1-8 of 9-16 weergeven (zoals COMBI 1.1: Play, Prog) de [TIMBRE/TRACK] toets ingedrukt en druk op de F1 T1/T9]-[F8 T8/T16] toetsen om de cursor te verplaatsen.

[ENTER] toets + cijfertoetsen [0] – [9]• Om in elke pagina naar de gebruiker menucom-

mando’s (maximaal tien items) te gaan. Houd de [ENTER] toets ingedrukt en druk op een cijfertoet-sen [0] – [9] om één van de maximaal tien gebruikermenu items te selecteren.

[ENTER] toets + keyboardDoor de [ENTER] toets ingedrukt te houden en op een noot op het TR keyboard te drukken, kunt u de vol-gende invoercommando’s uitvoeren.

• Nootnummerwaarden of velocity waarden invoeren.

• In de GLOBAL 5.1: DKit, SEQ 5.1: RPPR, RPPR Setup pagina ‘KEY’ selecteren.

[ENTER] toets + [LOCATE] toets• In de Sequencerfunctie de huidige locatie als ‘Loca-

tion’ instellen (is gelijk aan het ‘Set Location’ gebruiker menucommando).

20

Page 127: KORG TR handleiding .pdf NL

Bijlagen

Bijla

gen

Prob

leem

oplo

ssin

g

Probleemoplossing

Zie, als u problemen ervaart, het relevante item en neem de juiste maatregelen.

Stroomtoevoer gaat niet aan• Is de stroomvoorziening op een stopcontact

aangesloten? ......................................................... p.12

• Is de [POWER] schakelaar ingeschakeld?Schakel de [POWER] schakelaar op het achterpa-neel in.

De stroomtoevoer is ingeschakeld, maar er wordt niets in het LCD venster weergegeven.De TR functioneert normaal als u het keyboard bespeelt of overige functies uitvoert.Vanwege wisselingen in de omgevingstemperatuur kan het LCD venster in zeldzame gevallen moeilijk of onmogelijk te lezen zijn. Voer in dit geval de volgende procedure uit. (PG p.127)1 Druk drie maal op de [EXIT] toets, en druk ver-

volgens op de [GLOBAL] toets.2Houd de [EXIT] toets ingedrukt, en druk op de

[REC/WRITE] toets.3 Draai aan de [VALUE] draaischijf om het LCD

venster aan te passen.

De stroomtoevoer is ingeschakeld, maar de weer-gave van het LCD venster is niet normaal of er wordt een foutmelding weergegeven. Als u het keyboard bespeelt is er geen geluid, en de TR functioneert niet normaal.• Dit soort probleem kan optreden als een com-

mando om gegevens naar het interne geheugen te schrijven niet goed is voltooid, als bijvoorbeeld de stroomtoevoer van de TR tijdens het schrijven van een programma of overige gegevens is uitgescha-keld. Volg in dit geval de onderstaande procedure om het interne geheugen van de TR te initialiseren.

1 Schakel de stroomtoevoer uit.

1 Houd de [MENU] toets en de [9] toets ingedrukt, en schakel de stroomtoevoer in.

De TR wordt geïnitialiseerd, en er worden gegevens in het interne geheugen geschreven. Tijdens het schrijven van gegevens geeft het LCD venster ‘Now writing into internal memory’ weer.

No sound• Is uw versterker, mixer of koptelefoon op de juiste

wijze aangesloten?p.12

• Staat uw versterker of mixer aan?

• Is de Local Control functie ingeschakeld?Vink het ‘Local Control On’ aanvinkvakje in GLO-BAL 2.1: MIDI aan. ..................................... PG p.130

• Staat de [VOLUME] schuif omhoog? ................. p.5

• Zorg er, als er vanaf de OUTPUT (INDIVIDUAL) 1, 2 jacks geen geluid is, voor dat ‘BUS Select (IFX/Indiv.Out Assign)’ of ‘Bus Select’, die na het invoe-geffect komt, op 1, 2, 1/2 is ingesteld. p.112

• Zorg er, als in de Sequencerfunctie bepaalde spo-ren niet hoorbaar zijn, voor dat de ‘PLAY/MUTE/REC’ of ‘PLAY/MUTE’ instelling op PLAY STAATp.69

• Zorg ervoor dat de ‘Status’ op INT of BTH is ingesteld ................................................................p.70

• Zijn de ‘Key Zone’ en ‘Velocity Zone’ zo ingesteld dat er tijdens het spelen geluid wordt voortgebracht? ............................................... PG p.65

Noten stoppen niet• Selecteer de Prog Basic pagina in PROG 2.1: Ed-

Basic, en zorg ervoor dat het ‘Hold’ aanvinkvakje is uitgevinkt. ........................................................ PG p.5

• Zorg ervoor dat ‘Damper Polarity’ of ‘Foot SW Polarity’ in de GLOBAL 1.1: System, Foot pagina goed is ingesteld.......................................... PG p.128

Er is ruis of oscillatie hoorbaar• Als u de BPM/MIDI Sync functie gebruikt om de

delay tijd van een effect te regelen, kan er in het delay geluid ruis optreden. Dit geluid komt door onderbrekingen in het delay geluid, en duidt niet op een storing.

• Als u op de externe geluidsbron die vanaf AUDIO INPUT 1 en 2 wordt ingevoerd een effect toepast, kan er, afhankelijk van het type effect of de parame-terinstellingen, oscillatie optreden. Pas het inkomende volume, uitgaande volume en de effect-parameters aan. Als u een effect met een hoge gain gebruikt, dient u extra voorzichtig te zijn.

• Nadat er een samplebewerking is uitgevoerd of nadat er een stereosample is opgenomen, kan er een lichte ruis hoorbaar zijn. Dit heeft geen effect op de geluidsgegevens die zijn bewerkt of gesampled.

Effecten worden niet toegepast.• Zijn de ‘IFX Off’, ‘MFX1 Off’ of ‘MFX2 Off’ instel-

lingen in de GLOBAL 1.1: System, Basic pagina aangevinkt? ......................................... PG p.124, 125

• Kan het zijn dat u, als u in de Combinatiefunctie of Sequencerfunctie werkt, en er geen master effecten worden toegepast, als u de ‘S1 (Send1 (MFX1))’ of ‘S2 (Send 2 (MFX2))’ van het timbre/spoor ver-hoogt, de ‘Return 1’ of ‘Return 2’ van het master effect moet verhogen?............................. PG p.47, 86Alternatieve mogelijkheid: Is voor elke oscillator van het programma dat door het timbre/spoor wordt gebruikt ‘Send 1’ of ‘Send 2’ wel verlaagd? ...

121

Page 128: KORG TR handleiding .pdf NL

1

...................................................................(PG p.45, 84

Het daadwerkelijk verstuurniveau wordt bepaald door de verstuurinstelling van elke oscillator in het programma met de verstuurinstelling van het timbre/spoor te vermenigvuldigen.

Bij het inladen van gegevens klonk een combinatie of song niet goed• Heeft u in het dialoogvenster waarvan u de gege-

vens heeft opgeslagen de aanvinkvakjes van alle items die u wilde opslaan aangevinkt?............ p.46

• Heeft u bij het opslaan in het dialoogvenster de aanvinkvakjes van alle items die u wilde opslaan aangevinkt?

• Zijn de bank/het nummer van de programma’s die door de song worden gebruikt hetzelfde als toen de song werd gecreëerd?

Als u in de Sequencerfunctie op de [START/STOP] toets drukt, begint het afspelen niet• Is ‘MIDI Clock’ in de GLOBAL 2.1: MIDI, MIDI

pagina op Internal ingesteld? ................... PG p.129

Kan in de Sequencerfunctie niet opnemen• Is het geheugenbescherming ‘Song’ aanvinkvakje in

de GLOBAL 1.1: System, Preference pagina wel uitgevinkt?.................................................... PG p.127

• Is ‘MIDI Clock’ in de GLOBAL 2.1: MIDI, MIDI pagina op Internal ingesteld? ................... PG p.129

Arpeggiator start niet• Is de [ARP ON/OFF] toets ingeschakeld (verlicht)?

• Zorg ervoor, als de arpeggiator voor een combina-tie of song niet begint, dat ‘Arpeggiator Run’ is aangevinkt, en dat er bij ‘Assign’ een arpeggiator is geselecteerd. ....................................p.29, PG p.35, 82

• Is de GLOBAL 2.1: MIDI ‘MIDI Clock’ parameter ingesteld op Internal? ................................ PG p.129

• Als de [ARP ON/OFF] toets in de GLOBAL 6.1: Arp. Pattern pagina niet reageert, bent u hier wel-licht vanuit de Samplingfunctie of de Mediafunctie naartoe gegaan.

Geen geluid als de [AUDITION] toets wordt inge-schakeld.• De Audition (afluister) functie is alleen in de Pro-

grammafunctie beschikbaar.

• Zorg ervoor, als er geen geluid wordt gespeeld zodra u in de Programmafunctie de [AUDITION] toets inschakelt, dat de PROG 2.1: Ed-Basic Audi-tion pagina parameter ‘Audition Riff’ niet is uitgeschakeld. .................................................. PG p.9

• Als er geen geluid wordt gespeeld zodra u in de Samplingfunctie de [AUDITION] toets inschakelt, dient u de volgende punten te controleren.Is er op de juiste wijze een sample aan de ‘Index’ die momenteel is geselecteerd toegewezen?Zijn de ‘S (Start)’, ‘LpS (Loop Start)’ en ‘E (End)’ adressen goed ingesteld? ........................... PG p.109

• Zijn, als u zich in de SMPL 2.1: Sample Edit, Edit2 pagina bevindt, de ‘S (Edit Range Start)’ en ‘E (Edit Range End)’ parameters goed ingesteld?

....................................................................... PG p.100

RPPR start niet• Is de ‘RPPR’ instelling in SEQ 1.1: Play/REC

aangevinkt?.................................................... PG p.51

• Zijn de ‘Assign’, ‘Pattern Select’ en ‘Track’ parame-ters goed ingesteld? .............................p.75, PG p.73

• Is ‘MIDI Clock’ in de GLOBAL 2.1: MIDI, MIDI pagina op Internal ingesteld? ................... PG p.129

You converted GM/GS/XG format SMF data and played it in Sequencer mode, but it does not sound correctly• Voer ‘GM Initialize’ om de instellingen te

initialiseren................................................... .PG p. 54

• Is ‘Bank Map’ in de GLOBAL 1.1: System, Prefe-rence pagina op GM ingesteld?................ PG p.126

• Zorg ervoor dat de ‘Status’ op INT of BTH.......................................................p. 70, PG p.62

Instellingen van oscillator 2 worden niet weerge-geven• Zorg ervoor dat de ‘Mode (Oscillatorfunctie)’ para-

meter in de PROG 2.1: Ed-Basic Prog Basic pagina op Double is ingesteld ......................... .p.51, PG p.5

Er worden vanaf de MIDI OUT aansluiting geen gegevens verzonden• Als er vanaf de TR via USB MIDI gegevens naar uw

computer worden verzonden, wordt de transmis-sie van MIDI OUT aansluiting onderbroken. Als de USB aansluiting wordt verbroken, wordt de trans-missie vanaf de MIDI OUT aansluiting weer hervat.

Dit instrument reageert niet op inkomende MIDI gegevens• Zijn alle MIDI kabels goed aangesloten?.....................

..............................................................p.12, PG p.233

• Worden de MIDI gegevens ontvangen op het kanaal waarop ze worden verzonden?... PG p.129

Dit instrument reageert niet goed op inkomende MIDI gegevens• Zijn de ‘Enable Program Change’, ‘Bank’, ‘Combi’,

‘Ctrl Change’ en ‘AfterT’ MIDI Filter instellingen in de GLOBAL 2.1: MIDI MIDI pagina allemaal aangevinkt? ................................................. PG p.130

• Is, als u MIDI exclusieve berichten wilt ontvangen, het MIDI Filter ‘Exclusive’ item in de GLOBAL 2.1: MIDI MIDI pagina aangevinkt?................ PG p.131

• Ondersteunt dit instrument het type berichten dat ernaar toe worden verzonden?

Kan de SD kaart niet formatteren• Voldoet het medium aan de eisen voor gebruik op

de TR?p.100

• Is het medium op de juiste wijze geplaatst? ....p.14

Kan geen gegevens op een SD kaart opslaan of ervan inladen• Is de kaart op de juiste wijze geplaatst? ...........p.14

• Is de kaart geformatteerd?..............p.100, PG p.156

22

Page 129: KORG TR handleiding .pdf NL

Bijla

gen

Prob

leem

oplo

ssin

g

• Staat de kaart op de ‘beschermde’ instelling?Schakel de schrijfbescherming schakelaar uit, plaats de kaart weer in de sleuf, en voer het commando om gegevens op te slaan of in te laden opnieuw uit. ........................................................................ p.100

Als u op de [SAMPLING] toets drukt, komt u niet in de Samplingfunctie• Is de EXB-SMPL op de juiste wijze geïnstalleerd?

........................................................................PG p.260

Kan geen geluid invoeren• Is de EXB-SMPL op de juiste wijze geïnstalleerd?

........................................................................PG p.260

• Is uw geluidsbron op de AUDIO INPUT 1, 2 jacks aangesloten? ........................................................ p.35

• Staat de [LEVEL] draaiknop omhoog?............. p.35

• Is de [MIC/LINE] schakelaar goed ingesteld? ..........p.35

• Ga, als er in de Samplingfunctie geen geluid is, naar SMPL 1.1: Recording, selecteer de Input/Pref pagina, en zorg ervoor dat ‘Lvl’ en ‘BUS’ goed zijn ingesteld................................................ p.35, PG p.95

• Ga, als er in de Programmafunctie, Combinatie-functie of Sequencerfunctie geen geluid is, naar GLOBAL 1.1: System, selecteer de Audio In pagina, en zorg ervoor dat ‘Input1 Level’, ‘Input1 BUS Select’ en ‘Input2 Level’, ‘Input2 BUS Select’ goed zijn ingesteld. ................................... p.115, PG p.128

• Verlaag tijdelijk het pagina ‘Input1 Level’ en ‘Input2 Level’, en ga naar de Programmafunctie, Combinatiefunctie of Sequencerfunctie, als er zelfs nadat u in de GLOBAL 1.1: System, Audio In pagina ‘Input1 Level’, ‘Input1 BUS Select’ en ‘Input2 Level’, ‘Input2 BUS Select’ heeft ingesteld. Keer naar de Globalfunctie terug, en maak de instellingen opnieuw......................................... p.115

Kan geen sample opnemen• Zijn er één of meerdere SIMM modules

geïnstalleerd? ...............................................PG p.260

• Is er een vrij geheugengebied? ..................PG p.120Selecteer een andere geheugenbank ...........PG p.92Verwijder onnodige samples .......................PG p.96Sla belangrijke samples op, voordat u ze verwijdert...................................................................PG p.96, 153

De TR herkent niet dat er MO media zijn uitgewis-seld, en geeft de media informatie na de uitwisse-ling niet goed weer• Gebruik de DOS/V (PC/AT) functie, als u voor de

functie instellingen van uw MO drive tussen DOS/V (PC/AT) en Mac kunt kiezen. Zie de handlei-ding van uw MO drive voor details over het wijzigen van de functie van uw drive.

• Gebruik het gebruiker menucommando ‘Scan SCSI device’ in de Media Informatie pagina van de Mediafunctie om het SCSI opnieuw te installeren.

• Gebruik, als uw MO drive geen functie instelling heeft of als de media uitwisseling, zelfs na het wij-zigen van de functie, niet goed wordt herkend, de drive selectieknop om een andere drive te selecte-

ren en selecteer vervolgens de MO drive opnieuw.

Kan de driver die op de CD-ROM staat niet instal-leren• Is de USB kabel goed aangesloten?

• Is de CD-ROM in uw CD drive geplaatst?Zorg ervoor dat de CD-ROM op de juiste wijze is geplaatst.

• Kan het zijn dat de lens van uw CD drive vies is?Gebruik een in de winkel verkrijgbare lensreiniger om de lens te reinigen.

• Probeert u de installatie uit te voeren vanaf een CD drive in een netwerk?Deze software kan niet worden geïnstalleerd vanaf een CD drive in een netwerk.

• Kunt u USB gebruiken? Ga, als u Windows XP gebruikt naar [Control Panel] → [System], en selecteer de [Hardware] tab. Vink in [Device Manager] de instellingen voor Uni-versal Serial Bus Controller en USB Root Hub aan.

• Is de TR als onbekend apparaat herkend? Ga, als u Windows XP gebruikt naar [Control Panel] →[System], selecteer de [Hardware] tab en vink [Device Manager] aan. Als de TR niet goed is herkend, wordt hij onder “Other devices” of “Unknown devices” weergegeven. Sluit de USB kabel opnieuw aan. Als de TR weer als “Uknown device” wordt weergegeven, heeft de computer hem niet op de juiste wijze herkend. Verwijder de “Unknown device” invoer, en installeer de driver opnieuw.PG p.265

Uw software reageert niet op de TR• Is de USB kabel goed aangesloten?

• Heeft u de driver geïnstalleerd?

• Heeft uw computer de aangesloten TR herkend?Ga, als u Windows XP gebruikt, naar Configuratie-scherm → ‘Geluiden en Geluidsapparaten Eigenschappen’ (‘Sounds and Audio Devices Pro-perties’), en klik op de Hardware tab.

Ga, als u Mac OS X gebruikt, naar Macintosh HD → Applicatiemap → Utilitymap → ‘Audio MIDI Instellingen’, selecteer de ‘MIDI Apparaten’ map, en controleer of de TR is herkend.

Sommige computers herkennen de TR niet goed, vanwege hun hardware configuratie.

• Controleer de toewijzingen en USB-MIDI poort instellingen van de TR.

• Het is mogelijk dat het aangesloten apparaat of de software de berichten die u verstuurt niet onder-steunt. Zie de handleiding van het aangesloten apparaat of de software om te controleren of het op de berichten die u verstuurt reageert.

123

Page 130: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Specificaties en opties

SpecificatiEsSysteemHI (Hyper geïntegreerd) synthese systeem

FunctiesCombinatie, Programma, Sequencer, Global, Media, Sampling (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd)

Tone generator

Sinusgolfgeheugen64 Mbyte PCM ROM(470 multisamples, 518 drumsamples)Als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïn-stalleerd: Sample data RAM (SIMM): 16 Mbyte met de EXB-SMPL meegeleverd (uitbreidbaar tot 64 Mbyte)

Effectgedeelte1 invoegeffect (stereo in/uit),2 master effecten (mono in/stereo uit),1 master EQ (3-bands stereo), kunnen allemaal gelijktij-dig worden gebruikt89 effect typen (beschikbaar voor invoegeffect of mas-ter effecten)Effect dynamische modulatiefunctie

Combinaties/Programma's384 gebruiker geheugencombinaties (384 van te voren ingeladen)512 gebruiker geheugenprogramma’s (512 van te voren ingeladen)128 + 9 drum ROM programma's (GM geluidskaart compatibel)383 audition riffs

Drumkits24 gebruiker drumkits (16 van te voren ingeladen)9 ROM GM drumkits (GM2 geluidskaart compatibel)

Duale polyfone arpeggiatorTwee arpeggiators gelijktijdig gebruiken(Combinatie, Sequencerfunctie)5 voorgeprogrammeerde arpeggiopatronen216 gebruiker arpeggiopatronen (216 van te voren ingeladen)

Sequencer16 timbres, 16 sporen + 1 master spoorMaximale capaciteit: 200.000 notenResolutie /192200 songs20 cue lijsten

150 voorgeprogrammeerde patronen, 100 gebruiker patronen (voor elke song)16 voorgeprogrammeerde/16 gebruiker template songsOndersteunt TR formaat en SMF (formaat 0 en 1)RPPR (realtime patroon weergave/opname) functie(Voor elke song is één set beschikbaar)

MediafunctieInladen, opslaan, utiliteitData filer functie (MIDI exclusieve gegevens opslaan/inladen)Van CD-ROM inladen (ISO 9660 level1) wordt onder-steund (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïn-stalleerd)Combinaties, programma's, drumkits, gebruiker arpeggiopatronen (.PCG), die op de TRITON/TRI-TONpro/TRITONproX of de TRITON-Rack zijn gemaakt, kunnen worden geconverteerd-ingeladen.Songs (.SNG) die op de TRITON/TRITONpro/TRI-TONproX zijn gemaakt, kunnen worden geconver-teerd-ingeladen.

Sampling (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd)48 kHz, 16 bit lineairMaximale geheugencapaciteit voor samplegegevens 64 Mbyte (met SIMM uitbreiding)4000 samples, 1000 multisamples(128 indexen voor elke multisample)Time Slice, Time Stretch en diverse andere bewerkings-functiesKan AIFF, WAVE, AKAI (S1000/3000), Korg formaat samplegegevens inladenSamplegegevens kunnen in AIFF of WAVE formaat worden geëxporteerd

Keyboard61 toetsen, 76 toetsen: synthesizeractie; velocity & naslag88 toetsen: verzwaard, velocity & naslag.

RegelaarsJoystick, [SW1]/[SW2] toetsen, REALTIME CON-TROLS draaiknoppen [1]-[4] en [SELECT] toets, [ARP ON/OFF] toets

Gebruiker interfaceGrafische gebruiker interface: 240 x 64 pixel LCD weer-gave

Functietoetsen:[COMBI], [PROG], [SEQ], [GLOBAL], [MEDIA], [SAMPLING]

Waarderegelaars:[VALUE] draaischijf, [INC]/[DEC] toetsen, cijfertoet-sen ([0]...[9], [-], [./HOLD]

Cursortoetsen [ ], [ ](–), [ ], [ ](+), [MENU/PAGE +/-] toetsen, [EXIT] toets, [ENTER] toets, [COMPARE] toets, [F1]...[F8] (T1/T9...T8/T16) toets, [TIMBRE/TRACK] toets

BANK toetsen:

HI (Hyper geïntegreerd) synthese systeemPolyphony: 62 stemmen (62 oscillators) in de enkel-

voudige modus31 stemmen (31 oscillators) in de double modus

Filters: 24 dB/oct LPF met resonantie12 dB/oct LPF + HPF

Alternate modulation function

24

Page 131: KORG TR handleiding .pdf NL

Bijla

gen

Spec

ifica

ties

en o

ptie

s

PROG BANK: [A], [B], [C], [ ], [GM]COMBI BANK: [A], [B], [C]

SEQUENCER regeltoetsen:[PAUSE], [REW], [FF], [LOCATE]

SEQUENCER/SAMPLING (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd) regeltoetsen:[REC/WRITE], [START/STOP]

Overige:[AUDITION] toets, [CATEGORY] toets

Geluidsuitgangen1/4" AUDIO OUTPUT (MAIN) L/MONO, R:1/4" AUDIO OUTPUT (INDIVIDUAL) 1, 2

1/4" AUDIO OUTPUT KOPTELEFOON

Geluidsingangen (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie is geïnstalleerd)AUDIO INPUT 1, 2LEVEL [MIC/LINE] schakelaar, [LEVEL] draaiknop

Invoerimpedantie: 10 [kΩ]

Nominaal niveau

Maximaal niveaul

Bronimpedantie: 600 [Ω]

RegelaarinvoerenDAMPER (half-damper ondersteund), ASSIGNABLE SWITCH/PEDAL

MIDIMIDI IN, OUT, THRU, USB B aansluiting

SD kaartsleufBruikbare media: 2,7-3,6 V (16 MB – 1 GB)

OverigeStroomingang, schakelaar

Ondersteuning van optiesEXB-SMPL (er wordt 1 72-pins SIMM van 16 Mbyte meegeleverd)72-pins SIMM geheugensleuven x 2 (voor sample data RAM)

Afmetingen (L x B x H)61-toetsen model: 1045 x 302 x 95 (mm)76-toetsen model: 1257 x 302 x 95 (mm)88-toetsen model: 1414 x 365 x 95 (mm)

Gewicht61-toetsen model: 7,8 kg76-toetsen model: 9,2 kg88-toetsen model: 24,1 kg

Stroomverbruik13 W (als de los verkrijgbare EXB-SMPL optie en twee SIMMs van 32 Mbyte zijn geïnstalleerd)

Meegeleverde items:CD-ROM (KORG USB-MIDI driver, Voice Name Lijst)9VAC 3,0A stroomvoorziening

Functie eisen voor aansluiting op een computerWindowsBesturingssysteemMicrosoft Windows XP Home Editie/Professional

ComputerEen computer met USB aansluiting die aan de boven-staande vereisten voldoet

MacintoshBesturingssysteemMac OS X 10.2 of later

ComputerEen Apple Macintosh met USB aansluiting die aan de vereisten van het bovenstaande besturingssysteem vol-doet

OptiesExpansiebordEXB-SMPL Sampling upgrade

Expressie/volumepedaal:XVP-10 EXP/VOL pedaal

VoetregelaarEXP-2

Damper pedaalDS-1H

Pedaalschakelaar:PS-1

OverigeMIDI kabel

* Uiterlijk en specificaties van dit product zijn aan wijzigingen onderhevig zonder berichtgeving van tevoren. (Aug/05)

Uitvoerimpedantie 1.1 [kΩ] (L/MONOis voor mono 550 [Ω]

Maximale uitvoerniveauL/MONO, R: +12.0 [dBu](INDIVIDUAL)1.2: +11.6 [dBu]

Laadimpedantie 100 [kΩ] of hoger

Uitvoerimpedantie 33 [Ω]Maximaal uitgaand niveau36 [mW]Laadimpedantie 33 [Ω]

LINE +3 [dBu] @ [INPUT] knop= min.–30 [dBu] @ [INPUT] knop= max.

MIC –18 [dBu] @ [INPUT] knop= min.–53 [dBu] @ [INPUT] knop= max.

LINE +13 [dBu] @ [INPUT] knop = min.–20 [dBu] @ [INPUT] knop= max.

MIC –8 [dBu] @ [INPUT] knop= min.–43 [dBu] @ [INPUT] knop= max.

125

Page 132: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Datum : 2005. 08. 12

BaC

Af

Pi

PrC

SyR

Sy

SyC

Mo

Mo

AuM

Ve

NN

M

[62 notes Music Workstation/Sampler]

7

AA

11

11

No*P, ely.*1*2*3*4

PCCCCCCCCC23CC)C

CC

C

P

4

Ne

MIDI Implementatiekaart

sic hannel

DefaultChanged

tertouch

tch Bend

Polyphonic (Key)Monophonic (Channel)

ogram hange Variable Range

stemeal Time

ClockCommand

stem Exclusive

stemommon

Song PositionSong SelectTune

de 1: OMNI ON, POLY Mode 2: OMNI ON, MONO : Ja

xessages

Local On/OffAll Notes OffActive SenseReset

locity Note OnNote Off

ote umber: True Voice

ode MemorizedMessagesAltered

0 – 127

9n, V=0 – 127

0 – 127

0 – 127

1 – 161 – 16

0 – 1270 – 127

9n, V=0 – 127

0 – 127

0 – 127

123 – 127

Memorized

3

Sequencer and Arpeggiator data can transmit all note numbers 0–12

Polyphonic aftertouch transmitted *only as sequence data *

When cue list is selected, corresponds to cue list *When cue list is selected, corresponds to cue lists 0–19 *

**

tes *A, *C, *E: Transmitted/received when GLOBAL 2.1: MIDI Filter (Program Change, After Touch, Control Change, Exclusive) is Enable, respectiv: When GLOBAL 2.1: MIDI Clock is Internal, transmitted but not received. The opposite for External or Ext-USB.: LSB,MSB=02,00: Arpeggiator ON/OFF, 0A,00: Arpeggiator Gate control, 0B,00: Arpeggiator Velocity control: LSB,MSB=00,00: Pitch bend range, 01,00: Fine tune, 02,00: Coarse tune: In addition to Korg exclusive messages, Inquiry, GM System On, Master Volume, Master Balance, Master Fine Tune,

and Master Coarse Tune are supported.

Bank Select (MSB, LSB) *Joystick (+Y, –Y) *Pedal, Portamento Time, Volume, IFX pan, Pan *Expression, Effect Control 1/2 *Damper, Portamento Sw., Sostenuto, Soft *Sound (Realtime Controls 1–4A: 74, 71, 79, 72) *Switch 1, 2, Foot Switch, Controller *Send 1, 2, Effect ON/OFF (IFX, MFX1, MFX2) *Data Entry (MSB, LSB) *Data Increment, Decrement *NRPN (LSB, MSB) *C, *RPN (LSB, MSB) *C, *Realtime Controls knobs 1–4 B-assign *Sequencer data (receive *All Sound Off, Reset All Controllers *

ontrol hange

0, 321, 2

4, 5, 7, 8, 1011, 12, 13

64, 65, 66, 6770 – 79

80, 81, 82, 8393, 91, 92, 94, 95

6, 3896, 9798, 99

100, 1010 – 95

0 – 101120, 121

1 – 161 – 16

Functie Verzonden Herkend Opmerkingen

*

*

*E*

0 – 127

26de 3: OMNI OFF, POLY Mode 4: OMNI OFF, MONO : Neeem voor meer informatie over MIDI IMPLEMENTATIE contact op met uw plaatselijke Korg leverancier.

Page 133: KORG TR handleiding .pdf NL

Bijla

gen

Inde

x

Index

Cijfers10’s HOLD22

Aaan/uit

stroomtoevoer ...........................18Aansluiting

Damper pedaal......................... 13Geluidsapparatuur .................. 12Geluidsinvoer........................... 14MIDI apparatuur/computer.. 13Pedaal ........................................ 13Stroomvoorziening.................. 12Voetschakelaar ......................... 13

Aanvinkvakje ................................ 10Achterpaneel ................................... 8ADC OVER!............................. 35, 39Afbreektoetsen .............................. 31Afspeeltoonhoogte ................. 51, 60After Touch (naslag)..................... 26After touch curve........................ 118Amp EG ......................................... 54Arpeggiator ............................. 27, 63

aan/uit........................ 27, 103, 105Assign ....................................... 105Bereik ................................ 104, 105Gate ............................................... 6Key Sync..................................... 29Koppelen, Combinatie ........... 106Koppelen, Programma........... 105Kracht van de noten ................. 28Lengte van de arpeggionoot . 108Lengte van elke noot ........ 28, 104Octaaf........................................ 104Synchronisatie ......................... 111Tempo............................. 6, 28, 105Timing ...................................... 104Velocity................................. 6, 104Volgorde................................... 104

Arpeggiopatroon ........................ 103ASSIGNABLE Pedaal................. 117ASSIGNABLE PEDAL jack ........... 9ASSIGNABLE Schakelaar ......... 117ASSIGNABLE SWITCH jack......... 9AUDIO INPUT... 4, 9, 14, 35, 39, 87,

88, 89, 112, 114, 115, 121, 123, 125AUDIO OUTPUT.................. 2, 8, 12Audition (afluister) functie ........... 7Audition riff .................................... 7Auto pan ........................................ 54Auto sampling .............................. 89

Auto Song Setup......................56, 62

BBANK toetsen ..................................7Basistoets ........................................93Bewerken

Combinatie .................................57Patroonbewerking.....................72Programma.................................49Song bewerking .........................72Spoorbewerking ........................72

Bewerkingsbuffer ..........................44Bewerkingscel ......................7, 10, 16Bitresolutie .....................................87BPM...........................................60, 92BPM Adjust functie.......................86BUS Select

AUDIO INPUT ........................115Combinatie, Sequencer ...........114Programma...............................112Sampling.....................................89

CCat. HOLD (Categorie vasthouden)

22Categorie7

Categorie vasthouden...............16Drumsample...............................98

CLIP!39COMBI BANK7Combinatie1, 23, 33, 57

Combinatie .................................58Programma.................................50Sequencer....................................80

Constante toonhoogte (Pitch) ......94Controller 24Copy (kopiëren).............................78Copy Key Setup.............................98Create Control Data ......................84Crossfade Loop..............................86Cue Lijst ..............................20, 64, 73Cutoff frequentie .....................25, 53

DDamper effect.................................13DAMPER jack ..................................9Data dump ...............................42, 47Data filer .......................................120Decay tijd........................................32Detune functie ...............................51

Dialoog ........................................... 11Dmod............................................ 115Double ................................ 50, 51, 54Drie elementen van geluid .......... 50Drumkit .................................... 97, 98Duale arpeggiator ................... 2, 105Dynamische modulatie .... 1, 63, 115

EEen naam toewijzen...................... 44Effect

Combinatie, Sequencer........... 112Programma .............................. 112Sampling................................... 112

EG52Amp (versterker) EG ................ 54EG-INTENSITY ......................... 25EG-RELEASE............................. 25Filter EG...................................... 53Toonhoogte (Pitch) EG ............. 52

Enkelvoudig (Single) .............. 32, 50Event bewerking (Event Edit)17, 84EXB-SMPL.................... 1, 2, 9, 42, 86Excl Group (Exclusieve groep) ... 99[EXIT] toets ...................................... 7Externe media.............................. 102Externe SCSI opslagmedia......... 100

FDe fabrieksinstellingen

herstellen................................... 48Filter EG ......................................... 53Filtermodulatie.............................. 53Filtertype ........................................ 53Force OSC Mode ........................... 59Formatteren ......................... 100, 122Functie (REC functie) ................... 38Functie (Sample functie) ........ 92, 93Functieknop................................... 10Functie selecteren.......................... 15

GGebroken akkoord........................ 27Gebruiker arpeggiopatroon 30, 107

Akkoordenpatroon ................. 109Drumpatroon........................... 109Melodie..................................... 109

Gebruiker patroon ........................ 64Gebruiker template song ............. 63Gebruikermenu............................. 10

127

Page 134: KORG TR handleiding .pdf NL

1

Geheugenbescherming ...........43, 80Gelaagd (Layer) .......................58, 60Geluid ontstemmen (Detune) ......51Gitaarinvoer ...................................88Global ........................................45, 97GM2...................................................3Grid (rooster) .................................92

HHandmatige sampling ..................89HI (Hyper geïntegreerd) ................1High (hoge) Multisample,

Low (lage) Multisample ..........50High pass filter ..............................53Hoorbaar blijven..........................108Huidige pagina ..............................10

IIFX Balans.......................................32Indeling

Combinatie .................................57Programma.................................49Sampling .....................................87Sequencer....................................64

Index............36, 37, 86, 88, 91, 92, 94(INDIVIDUAL) 1, 2 .........................9Inladen (zie ‘Load’) Input (invoer) instelling ...............39Invoegeffect ......................44, 61, 112

Combinatie, Sequencer ...........114Programma...............................113Sampling .............................89, 114

JJoystick........................................5, 24

KKey Sync. ................................29, 104Key Zone...................................57, 93Keyboard & Index .........................93Keyboard crossfade.......................58Keyboard invoer............................17Keyboard spoor .......................53, 54.KMP bestand...............................102.KSC bestand ................................102Kopiëren (Copy) ............................78Koppelen.........................................86

Combinatie ...............................106Programma...............................105

LLaag (Layer) .............................58, 60LCD venster .......................6, 10, 120LCD vensterberichten als er los

verkrijgbare opties zijn geïnstalleerd18

Level (niveau)AUDIO INPUT ........................ 115Programma................................. 54

Level meter .................................... 39LFO............................................ 52, 55Load (inladen)

Demo gegevens ......................... 19Gegevens .................................... 48RPPR ........................................... 31Van tevoren ingeladen gegevens.................................... 48

Lock functie.................................... 24Loop ................................................ 40

Sample ........................................ 92Song............................................. 66

Low Pass & High Pass.................. 52Low pass filter ............................... 53Low pass resonantie ..................... 52LPF CUTOFF ................................. 25

M(MAIN) L/MONO, R ..................... 9Master effect................................. 113

Combinatie, Sequencer........... 114Programma............................... 113Sampling................................... 114

Master EQ..................................... 112Combinatie, Sequencer........... 114Programma............................... 113Sampling................................... 114

Master spoor .................................. 64Memory protect....................... 43, 80[MENU PAGE +/-] toets ............... 7MIDI................................................ 13MIDI aansluiting ............................. 9MIDI Clock (MIDI klok) 28, 83, 104,

111MIDI data filer ............................... 61MIDI kanaal

Combinatie ................................. 59Programma................................. 49

MIDI toonverbuiging (pitch bend) gegevens.................................... 52

Mode (REC Mode) ........................ 39Mode (Sample Mode) ............. 92, 93Monobron....................................... 90Monofoon................................. 50, 59Multisample....... 1, 36, 37, 38, 87, 97

NNaam wijzigen (Rename) ............ 44Naslag (After Touch) .................... 26Naslagcurve ................................. 118

Niveau (Level)AUDIO INPUT........................ 115Programma ................................ 54

Niveaumeter.................................. 39Nootnummer................................. 26

OOctaaf (Octave) ........... 24, 28, 32, 60

Arpeggiator.............................. 104Opnemen (Sample)

Auto ............................................ 35Handmatig................................. 39

Opnemen (Song)Arpeggiopatroon ...................... 67Basspoor ..................................... 66Patroon ....................................... 81Spoor........................................... 81

Opnameniveau........................ 35, 39Originele toonladder.................. 118OSC Select...................................... 59Oscillator........................................ 50Oscillatorfunctie............................ 97Opslaan (Save) .. 42, 46, 47, 100, 102

PPaginamenu................................... 11Pan

AUDIO INPUT........................ 115Combinatie................................. 59Drumkit ...................................... 99Programma ................................ 54Sampling .................................... 89Sequencer ................................... 70

Een parameter instellen ............... 16Parameter selecteren .................... 16Patroon ........................................... 64Pattern Assignable........................ 31.PCG bestand............................... 102Pedaalaansluiting ........................... 9Pitch (toonhoogte) .................. 24, 51

Combinatie................................. 60Drumkit ................................ 97, 98Programma .............. 50, 51, 52, 56Sampling .................. 36, 86, 93, 94Sequencer ............................. 63, 85

Pitch BPM Adj. .............................. 94Pitch EG.......................................... 52Pitch Offset .................................. 108Pitch Stretch................................... 32Polyfoon ................................... 50, 59Portamento .............................. 52, 59PRELOAD PCG ............................ 20PROG BANK................................... 7Programma................................ 1, 30

28

Page 135: KORG TR handleiding .pdf NL

Bijla

gen

Inde

x

Effect ......................................... 112Indeling ...................................... 49Sequencer ................................... 78

QQuantize......................................... 67

RREALTIME CONTROLS .. 5, 25, 26,

28, 29, 32, 51, 59, 119Realtime opname.................... 16, 81

Auto punch-in ........................... 82Handmatige punch-in.............. 82Loop All Tracks......................... 82Multi ........................................... 83Overdub(ben) ............................ 81Overwrite (overschrijven) ....... 81Patroon ....................................... 84

Regelaar (Controller).................... 24Rename........................................... 44Resolutie........................... 66, 77, 104RESONANCE/HPF ................. 5, 25Resonantie ..................................... 53REVERT ......................................... 10Riff (frase) ........................................ 7ROM drumsample........................ 98Rooster (grid) ................................ 92RoutingAUDIO INPUT115

Combinatie............................... 114Programma .............................. 112Sampling .................................. 112

RPPR........... 2, 31, 63, 64, 76, 83, 122

SSample37, 87

Opname...................................... 35Opslaan ...................................... 93

Sampling88Effect ......................................... 112Indeling ...................................... 87

Samplingfrequentie ...................... 87Save (opslaan) ... 42, 46, 47, 100, 102Scale (toonladder)................. 60, 118Schrijven.. 7, 8, 30, 32, 34, 42, 43, 49,

57, 97Scroll balk ...................................... 11SCSI aansluiting.............................. 9SD kaart........................................ 100Selecteren

10’s HOLDCombinatie........................ 23Programma ....................... 22

Arpeggiopatroon ...................... 28Categorie

Combinatie ........................23Programma........................22

Combinatie .................................23Combinatiebank ........................23Combinatienummer..................23Pagina..........................................15Parameter....................................16Programma.................................21Programmabank ........................21Programmanummer .................21Tab ...............................................16

Selecteren op basis van category (Select by Category) .................22

SendAUDIO INPUT ........................115Combinatie, Sequencer ...........114Programma...............................113

Sequencer .............2, 3, 13, 19, 31, 63Effect..........................................112Indeling.......................................64

SIMM...............................................86Single.........................................32, 50SMF (standaard MIDI bestand)..42,

102Sneltoetsen ...................................120.SNG bestand ...............................102Song.................................................64Song gegevens ...............................80Splitsen......................................58, 60Spoorstatus.....................................80Stap................................................107Stapsgewijze opname .............67, 84Stemmen.......................................117Stereo.........................................90, 92SW1, SW2 ...........................5, 24, 119Synchronisatie

Arpeggiator ..............................111Systeem exclusieve berichten .....42,

102

TTab10Een tab selecteren..........................16Template Song .........................63, 65Tempo

Arpeggiator ..............................105Song .............................................11

Tekstdialoogvenster......................11Timbre...........................57, 58, 89, 60Time Slice .......................................86Time Stretch ...................................86Toewijsbaar patroon .....................31Toewijsbaar voetpedaal................26Toewijsbare voetschakelaar.........26Toon ..................5, 24, 50, 52, 56, 108

Op de aangegeven toonhoogte spelen109

Toonhoogte (zie ‘Pitch’) ......... 24, 51Toonladder (Scale) ................ 60, 118Track Play Loop ............................ 66Transponeren................................. 60Tremolo/auto-pan........................ 52Truncate ......................................... 41

UUse DKit Setting............................ 99

VVALUE regelaar............ 6, 10, 11, 16Van tevoren ingeladen gegevens....

20, 42, 48Velocity (Aanslaggevoeligheid). 26,

58, 118Velocity crossfading ..................... 61Velocity curve.............................. 118Velocity drumsample schakeling98Velocity multisample schakeling 50Velocity SW L→H......................... 51Velocity schakeling................. 58, 61Velocity zone ................................. 61Versterker....................................... 54Versterker EG ................................ 54Versturen (zie ‘Send’)Vibrato effect ................................. 52Voetpedaal ..................................... 26Voetschakelaar .......................... 9, 13Volume .. 5, 18, 24, 32, 34, 50, 52, 54,

58, 59Combinatie................................. 59Sampling..................................... 88Sequencer ................................... 70

Voorgeprogrammeerde gegevens ..42

Voorgeprogrammeerd patroon .. 64Voorpaneel....................................... 5

WWah effect ...................................... 53De weergave loopen..................... 39

Song............................................. 63Wisselende Modulatie.. 1, 24, 56, 63Write (schrijven). 7, 8, 30, 32, 34, 42,

43, 49, 57, 97

ZZero (Use Zero) ....................... 40, 92Zero crosses ................................... 92ZOOM ............................................ 92

129

Page 136: KORG TR handleiding .pdf NL

144

© 2006 KORG INC.

BELANGRIJK BERICHT VOOR CONSUMENTENDit product is gefabriceerd volgens strikte specificaties en eisen met betrekking tot voltage, die in

het land waarvoor het gebruik van dit product is bedoeld van toepassing zijn. Als u dit product via

het Internet, via postorder en/of via een telefonische verkoopactie heeft aangeschaft, dient u te

controleren of het gebruik van dit product voor het land waarin u woont is bestemd.

WAARSCHUWING: Gebruik van dit product in een ander land dan waarvoor het is bedoeld kan

gevaarlijk zijn en de garantie van de fabrikant of leverancier ongeldig maken.

Bewaar ook uw bon als bewijs van aankoop, want anders kan het zijn dat het product van garantie

van de fabrikant of leverancier wordt uitgesloten.

Gedistribueerd door: Voerman Amersfoort B.V. Postbus 321, NL 3800 AH Amersfoort Website: www.voerman.nl