hv edda met aanvullingen

Upload: gillesvda

Post on 13-Jul-2015

854 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Kennisvragenlijst EDDA-modelI. Vragen in verband met exploreren1. Wat verstaan we onder proloog? Proloog = de fase die aan het onthaal en de intake voorafgaat (vb. de voorgeschiedenis van de hulpvrager). Het gaat om de voorgeschiedenis en om de context van de hulpvrager maar ook om de voorgeschiedenis en context van de social caseworker en de organisatie. Nog vooraleer het eerste woord gesproken is tussen de social caseworker en de hulpvrager is er al veel gezegd. Bij de verschillende actoren vindt er voorafgaandelijk een proces plaats dat de uiteindelijke hulpverleningsruimte sterk zal bepalen. Dit zowel bij de: - Social caseworker (welke ruimte heeft SC voor het behandelen van de vraag? identificeert de SC zich met missie organisatie? is SC gesteund door team? welke ervaring heeft de SC?) - De hulpverlenende organisatie als sector (hoe is org. gekend tov. buitenwereld? hoe promoot org. zich naar de buitenwereld? welk werkklimaat wordt aangeboden door beleid? in welke mate wordt de org. gesteund door de inrichtende macht? - De potentile hulpvrager (omgeving, familiegeschiedenis, (on)geluk, is omgeving op de hoogte van de stap van de clint naar HV? welke klacht wordt er geformuleerd vanuit het systeem? waarom komt de hulpvrager naar de hulpverlener? vrijwilligheid, gedwongen? - De verwijzer als actor (is SC vertrouwd met verwijzer/ persoonlijke voorkeur? obv welke criteria werd gekozen voor deze org.? Op welke wijze stelt de verwijzer de org. voor? 2. Wat verstaan we onder anamnese? Verschilt het van de term 'intake' en 'assessment'? Anamnese = het exploreren van de aangemelde situatie waarin veelal gedetailleerd wordt teruggeblikt op de ontstaansgeschiedenis van de klacht en waarbij meestal een vaste werkwijze en hulpmiddel (checklist) worden gebruikt. Assessment = een term die verwijst naar de eerste fase uit het casemanagement waarin niet alleen de vragen en de behoeften worden genventariseerd maar ook de mogelijkheden van het sociaal netwerk. Het is een verzamelnaam voor een aantal activiteiten die vooraf gaan aan het opstellen van een hulp- of diestverleningsplan, waarin men relevante informatie verzamelt om tot adequate beslissingen te kunnen komen. Soms ook aangeduid met de term 'inschatting' of 'taxatie'. Intake = het wederzijds proces van informatie-uitwisseling tussen een hulpvrager en een maatschappelijk werker met als doel: beslissen of de hulpvrager clint kan/wil worden binnen de organisatie. Dit proces beperkt zich tot een afgebakend gesprek(sdeel) maar kan ook over meerdere gesprekken lopen.

12

3.Wat is het verschil tussen intake en exploratie? Intake = het wederzijds proces van informatie-uitwisseling tussen een hulpvrager en een maatschappelijk werker met als doel: beslissen of de hulpvrager clint kan/wil worden binnen de organisatie. Dit proces beperkt zich tot een afgebakend gesprek(sdeel) maar kan ook over meerdere gesprekken lopen. Exploratie = het verkennen van de situatie. Wie exploreert, verzamelt info over de probleemsituatie waarin de hulpvrager zich bevindt. Exploreren is horizontaal kijken en luisteren. Het is tegelijk observeren, luisteren, bevragen, doorvragen, lezen en zorgvuldig in kaart brengen. Het gaat om een wederzijds communicatieproces. - de SC informeert de hulpvrager over de organisatie. - de hulpvrager informeert SC over de probleemsituatie - derde die bij het probleem betrokken zijn informeren de SC. Het doel is weten, kennis opdoen, ordenen en samenleggen De intake is nmalig, exploreren doe je bij elk nieuw probleemaspect, je doet dit meerdere malen en in verschillende fasen van de hulpverlening 4. Teken het schema van een enkele intake BEGIN

AANMELDING + ONTHAAL eventueel: onm. onm. hulp doorverwijz en/of maatregelen iNSTAPGESPREK

HULPVERLENINGSVOORSTEL eventueel: extra info ISO verzamelen bij derden VOORLOPIGE DIAGNOSE

DOORVERWIJZING OF START HULPVERLENING 5. Wat is een instroomoverleg? (ISO) ISO = een bespreking tussen de intakecordinator en alle intakers en social caseworkers van de organisatie die op regelmatige tijdstippen plaatsvindt. Tijdens het ISO worden intakes besproken indien ze vragen opleveren voor de intakers. Andere intakes worden ter kennisgeving voorgelegd. Het doel is consensus bereiken over de aangewezen hulpverleningsvorm. Er wordt ook afgesproken wie de verdere hulpverlening op zich zal nemen. Dit hoeft niet per se de intaker te zijn. Hulpvragers moeten over deze procedure wel goed van tevoren worden ingelicht. Het verdient aanbeveling om deze bespreking zorgvuldig te registreren. In dit soort besprekingen zal telkens de actuele organisatiecontext mee bekeken worden. Wie is best geplaatst op dat moment om de nieuwe intake verder te begeleiden? Elke intake kan een signaalwaarde dragen. Intakes kunnen immers individuoverstijgende probleemaspecten bevatten? Het is bijzonder leerrijk om dit systematisch

12

te bewaken. Welke hulpvragen bereken ons (niet)? Wie doet op ons (g)een beroep? wat zijn (on)terechte verwachtingen van de hulpvragers? Na het instapgesprek volgt de voorlopige diagnose die moet uitwijzen of de hulpvrager wel op de juiste plaats zit. Indien niet, volgt er een verwijzing. Op basis van voorlopige diagnose wordt een eerste hulpverleningsvoorstel geformuleerd. 6. Wat is een ecogram? Het ecogram is een grafische voorstelling van het ecologische beeld: de ruimere context waarin de clint gesitueerd is of het geheel van aanwezige en ontbrekende hulpbronnen. De kwantiteit, de intensiteit en de verscheidenheid van het sociaal netwerk van een individu of clintsysteem worden in beeld gebracht. Er wordt gebruik gemaakt van vaste symbolen. Er zijn vaste symbolen voor het aanduiden van de intensiteit van de relatie: = wederzijdse ondersteunende relatie -------------- = onderbroken relatie, geen intense rol -/-/-/-/-/-/-/ = conflictueuze relatie verschillende letters geven aan waaruit de steun bestaat: A = advies P = praktisch E = emotioneel G = gezelschap Het maakt in een oogopslag diverse aspecten van het netwerk duidelijk zoals de omvang, de verscheidenheid, de dichtheid, de nabijheid/bereikbaarheid, de stabiliteit van de hulpbronnen. 7. Wat verstaan we onder lijdensdruk en hoe bevraag je dit? Lijdensdruk = de impact van de probleemsituatie op het leven van de hulpvrager. Je moet de betekenis van de klacht gaan bevragen bij de hulpvrager. zie de 6 gespreksthema's pagina 81 ev.: - wat is de klacht van de hulpvrager - wat betekent de klacht voor de hulpvrager op dit moment? - hoe ontwikkelde de klacht zich? - wat heeft de hulpvrager zelf reeds ondernomen om de klacht te verlichten? - wat verlangt de hulpvrager van de helper? - welke hulp kan de organisatie bieden? Life-eventlijn = een grafische weergave van belangrijke gebeurtenissen in het leven van een hulpvrager. Het geeft een indicatie van de levens- en lijdensdruk van een hulpvrager en diens gezin. 8. Welke exploratie-items leveren informatie op over de workability van de clint? Workability = een term die zowel verwijst naar de competentie als naar de bereidheid van de clint. De competentie wordt op lichamelijk, psychisch (emoties en intelligentie) en sociaal vlak ingeschat. De bereidheid wordt afgeleid uit de onlustbeleving enerzijds en de anderzijds uit de hoop.

12

. zie de 6 gespreksthema's pagina 81 ev.: - wat is de klacht van de hulpvrager - wat betekent de klacht voor de hulpvrager op dit moment? - hoe ontwikkelde de klacht zich? - wat heeft de hulpvrager zelf reeds ondernomen om de klacht te verlichten? - wat verlangt de hulpvrager van de helper? - welke hulp kan de organisatie bieden? Het probleemoplossende vermogen van de hulpvrager (zie p. 82.) 9. Geef drie aandachtspunten als je een explorerend gesprek voert met meerdere leden van een clintsysteem tegelijk. - De intaker zal de gespreksregels van bij de aanvang van het gesprek duidelijk stellen - Goed letten op hoe de mensen er bij zitten: wie zit naast wie, wie spreekt/zwijgt/onderbreekt? - Wat zeggen ze zonder woorden? non-verbale communicatie 10. Beschrijf de typische visie van het taakgerichte casework op exploreren. Taakgericht casework opteert bewust voor een gerichte exploratie rond de probleemterreinen die door de hulpvrager worden erkend. Uitgebreide exploratiegesprekken die focussen op het verkennen van het verleden van de hulpvrager worden geweerd. Het exploreren wordt begrensd tot het verkennen van die aspecten die volgens de hulpvrager het probleem in stand houden. 11. Bespreek het spanningsveld 'vertrouwen' versus 'gezonde argwaan' tijdens de intake. Tijdens de intake wordt een begin gemaakt met het opbouwen van betrouwbaarheid als gesprekspartner. Wat maakt een SC betrouwbaar? Welke criteria hanteert de hulpvrager hierbij? Ervaringen met hulpverleners uit het verleden spelen hierbij wel eens parten. Heeft de hulpvrager argwaan ontwikkeld en, hoe kan de nieuwe SC met deze erfenis omgaan? Natuurlijk kan de SC hieraan tegemoetkomen door informatie op maat te snijden van de hulpvrager, maar dan nog rest de vraag in hoeverre deze informatie binnenkomt en verwerkt wordt. Veelal gaat het bij betrouwbaarheid om een heel proces. De SC moet betrouwbaarheid als het ware 'verdienen' bij de hulpvrager.

II. Vragen in verband met dialogisch diagnosticeren1. Teken de draagkracht-draaglastbalans en leg de begrippen kort uit. Dit geeft aan hoe de draaglast van mensen wordt bepaald door opdrachten, stressbronnen, normatieve en incidentele crisissen. Vervolgens wordt bij het diagnosticeren nagegaan welke (dynamische) componenten de workability en draagkracht van mensen bepalen. De draaglast is de feitelijke belasting van de clint op het moment van zijn hulpvraag mee wordt geconfronteerd.

12

De draagkracht van een clint wordt bepaald door verschillende factoren. Sommige factoren zijn persoonsgebonden, andere houden verband met het netwerk, de aan- of afwezigheid van steunfiguren, de reeds bestaande voorzieningen,... stress normatieve/incidentele crisis

draaglast

draagkracht: 1. individueel probleemoplossend vermogen: fysisch, psychisch, sociaal. 2. omgevingssteun (relation. en soc. netwerk) 3. instrumentele steun (formele en materile hulpbronnen, institutionele voorzieningen 2. Wat is een normatieve crisis? een normatieve crisis ontstaat ten gevolge van hinderpalen die elk individu op zijn levenspad tegenkomt, en die eigenlijk wezenlijk verbonden zijn met een normale ontwikkeling van levensloop. Ondanks dit kunnen ze een destabiliserend effect hebben en heel wat overlast bezorgen. een incidentele crisis is het resultaat van een eerder uitzonderlijke gebeurtenis die extra ontwrichtend is en een supplementaire belasting met zich meebrengt. 3. Waar verwijst het letterwoord SPIRO naar? SPIRO verwijst naar 5 criteria waaraan een hulpverleningsdoel moet voldoen. (doet met denken aan SMART) S= specificiteit = is het specifiek, nauwkeurig genoeg geformuleerd? P=performantie = is het geformuleerd in termen van een prestatie, van gedrag? I= Inspraak = Werd het clintsysteem betrokken bij de formulering van het werkpunt? R = Realisme = is het werkpunt realistisch, haalbaar? O = Observeerbaarheid = Is het werkpunt observeerbaar en verifieerbaar? Algemeen worden hulpverleningsdoelen werkbaarder en motiverender voor clint(systeem) wanneer ze gericht zijn op haalbare, afgelijnde en voor de clint relevante of aantrekkelijke objectieven. 4. Wat is het verschil tussen een probleemdefiniring en een hypothese? Hypothesen = nog niet gecheckte, mogelijke verklaringen voor een probleem of verbanden tussen diverse probleemaspecten: heeft altijd een tijdelijke status en dient nauwgezet opgevolgd te worden via bijkomende feiten. als de hypothese gefundeerd blijkt te zijn (na het checken) kan deze worden omgezet in een probleemdefiniring.

12

Probleemdefiniring = de social caseworker toetst of onderzoekt de eerste hypothesen (via gesprek, observatie en overleg met de clint of professionelen) en komt op basis hiervan tot een probleemdefiniring. Deze geeft antwoord op volgende vragen: - Wat is er precies aan de hand in de situatie van de clint en met de clint zelf; - Hoe kunnen problemen worden verklaard en wat is de samenhang tussen de verschillende aspecten van de problematiek; - Wat zijn de mogelijkheden van de clint om aan de oplossing van de problemen te werken en wat wil de clint (workability) - Welke hulpbronnen in de omgeving zijn nodig en in welke mate zijn deze ook beschikbaar? Kortom: Een hypothese is niet gecheckt, een probleemdefiniring is wel gecheckt. 5. Wat is het verschil tussen een analyse en een indicatiestelling? Probleemanalyse = de systematische voortzetting en uitdieping van datgene wat in de intake begonnen is als 'onderzoek van de hulpvraag' en 'eerste formulering van het probleem'. Onderscheiding van 4 belangrijke activiteiten: - de verdere exploratie en specificatie van het probleem(situatie)/wens - Het nader onderzoek dat eventueel leidt tot vergroting van probleeminzicht en acceptatie bij de clint - aandacht besteden aan de werkrelatie - het maken van vervolgafspraken. Indicatiestelling = empirisch of theoretisch onderbouwde aanbevelingen voor een of meerdere behandelingen. De uitkomst van de indicatiestelling is een lijst van aanbevelingen voor mogelijke interventies. Indiceren betekent met andere woorden het vaststellen van de passende behandelingen bij een gegeven diagnose. 6. het diagnosticeren is een dialogisch proces. We onderscheiden vier dialogen nl: - een dialoog met de maatschappelijke context - een dialoog met sociaal-wetenschappelijke denkkaders en theorien - een dialoog met het clintsysteem - een dialoog met de social caseworker Zie boek pagina 113-131 voor verdere uitwerking en voorbeelden. 7. Geef vijf probleemcategorien zoals die worden onderscheiden door Reid en Epstein (taakgericht casework)(enkel benoemen is genoeg!) Om de taakgerichte caseworker te helpen in het systematisch exploreren en registreren van erkende problemen werd een probleemclassificatie ontworpen. Er zijn er 8 volgens Epstein: - Interpersoonlijke conflicten - Onvoldaanheid met sociale relaties - Problemen met formele organisaties - Moeilijkheden met de rolvervulling - Problemen in verband met verandering in de sociale situatie - Problemen met besluitvorming - Recreatieve emotionele nood - Onvoldoende hulpbronnen

12

- Psychosociale of gedragsmatige problemen die niet vallen onder de vorige categorien. 8. Noem drie referentiekaders die social caseworkers kunnen gebruiken bij het diagnosticeren.

Leertheoretische referentiekader o Helpen= vorm van leren o Accent op gedrag en gedragsverandering Taakgerichte referentiekader o Helpen= probleemverlichting o Accent op door clinten erkende problemen Sociaal-ecologische referentiekaders o Helpen= bemiddelen o Accent op netwerkontwikkeling o Principe: ecologische zorg werkt

9. Leg uit: wat is het verschil tussen interne en externe attributie? Attributie = een eigen verklaringsmodel voor wat gebeurt in een bepaalde situatie. Interne attributie = De situatie wordt toegeschreven aan zichzelf. Externe attributie = De situatie wordt toegeschreven aan externe factoren. 10. Wat is een handelingsplan? Handelingsplan = een schriftelijke of mondelinge overeenkomst tussen de maatschappelijk werker en de clint waarin de doelen en de modaliteiten van het hulpverleningsproces worden beschreven. Zie pagina 235-236 met een voorbeeld. 11. Situeer inzicht, uitzicht en vooruitzicht binnen de dialogische diagnose. Het DD verwijst naar een veelheid aan activiteiten die inzet en betrokkenheid vergen van de clint- en het hulpverleningssysteem en dit gedurende het gehele hulpverleningstraject. Deze activiteiten richten zich met name op drie afzonderlijke maar niet isoleerbare doelen: samen met het clintsysteem: - INZICHT krijgen in de vaak complexe en steeds evoluerende psychosociale leefsituatie. (persoon van de clint, natural support system, door problemen aangetaste levensgebieden, intacte levensgebieden, draagkracht-draaglastbalans) - UITZICHT ontwikkelen om op een meer bevredigende wijze te kunnen verder leven. ( gewenste situatie: persoon+omgeving+wisselwerking beiden gewenste probleemeffecten:saneren, stabiliseren,emanciperen, signaleren) - VOORUITZICHT uitstippelen aan de hand van een handelingsplan waarin ieders bijdrage tot de hulpverlening wordt uitgedrukt in begrijpelijke en concrete actietermen. (SPIRO) lees vanaf pagina 131 tot pagina 138 als achtergrond.

12

12. Wat is een productdoel binnen het dialogisch diagnosticeren? Wat is het procesdoel? Het DD proces streeft zowel het product- als het procesdoel na. Productdoel = clint(systeem) en social caseworker tot een min of meer gedeelde specificatie zijn gekomen van de domeinen die als problematisch worden ervaren maar evenzeer van de gezonde kanten en krachten van de personen en hun systeem. Doorheen de diagnostische fase groeit er in dialoog een probleeminhoudelijk inzicht en een inhoudelijke orintatie op verandering. De wensen tot verandering worden hierdoor meer afgelijnd. Tot slot wordt er ook een strategie ontwikkeld die leidt naar het gewenste resultaat. Procesdoel = clint(systeem) en social caseworker doorheen hun gesprekken een hulpverlenende relatie opbouwen waarbij vooral de aard van de communicatie bepalend is voor de verdere uitbouw van het vertrouwen en de samenwerking. Het maximaal activeren en motiveren van de clint en zijn omgeving in deze fase, leidt in de meest gunstige situatie tot een actieve bijdrage van de clinten (groter geloof in eigen kunnen, in vaardigheden en verantwoordelijkheden van de systeemleden) en tot een grotere acceptatie van de hulpverlening.

III. Vragen in verband met actie1. Leg de 3 basisstrategien uit. Actiedoelen worden gerealiseerd vanuit een welbepaalde strategie. Een strategie is een planmatige anticipatie op waarschijnlijke actie en reactie van bondgenoten en/of tegenstanders bij het nastreven van een gesteld doel. Binnen de hulpverlening is er sprake van 3 basisstrategien: * Saneren: sanerend werken betekent probleemgericht werken waardoor de spanning veroorzaakt door het probleem vermindert * Stabiliseren: stabiliserend werken is vooral milieugericht en beoogt het behouden en het bewaken van een leefbaar evenwicht. Stabiliserend werken creert een zekere rust. Het versterkt de soms eerders drastische verandering die via de sanering verkregen werd. * Emanciperen: emanciperend werken impliceert een ontwikkelingsgerichte aanpak, waarbij maximaal beroep wordt gedaan op de mogelijkheden en kwaliteiten van de hulpvrager. Deze aanpak is integrerend en activerend. Deze strategien zijn niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden. 2. Teken de machtslijn van de direct benvloedende vaardigheden en leg twee vaardigheden uit. weinig macht Onderstrepen Suggestie advies advocating veel macht + Disciplinerend ingrijpen

12

* Adviseren: de clint krijgt van de sociaal werker een weloverwogen voorstel, als aanzet tot actie * Advocating: De social caseworker bepleit duidelijk een advies ten aanzien van de clint, hierdoor kan de clint dit voorstel of advies niet zo makkelijk naast zich neerleggen.

3. Clinten kunnen inzicht verwerven op verschillende niveaus. Som deze op en leg van elk niveau een concrete techniek uit. * Het verwerven van inzichten met betrekking tot de leefsituatie of hulpvraag: de bijpassende technieken zijn: -informatie geven, voorlichten, aanvullen van ontbrekende of onvolledige kennis, corrigeren van onjuiste informatie. - Psychosociale educatie, aanbieden van een alternatief referentiekader, het herkaderen, hercontextualiseren, positief heretiketteren, verbreden naar andere levensterreinen -focussen, geleide fantasie bijvoorbeeld 'assuming the worst', actuele situatie verbinden met vroegere ervaringen, werken met tijdsperspectief - constructief en creatief leren denken door zelfsaboterende gedachten op te sporen, juiste attributies te maken * Het verwerven van inzichten met betrekking tot het effect van beslissingen en gedragingen op anderen: enkele concrete technieken: -helpen bij keuzes maken door voor- en nadelen op een rij te zetten, het tweekolommengesprek, begrenzen van het uitstelgedrag -geleide reconstructie met rolbespreking door het invoeren van een ander gezichtspunt door een imaginaire confrontatie - rechtstreeks confronteren. * Het verwerven van inzichten met betrekking tot de aanwezige emoties: enkele concrete technieken zijn: - stimuleren tot het uitdrukken en herkennen van gevoelens -emoties leren definiren -verbanden tussen emoties, gedachten en intenties bespreekbaar maken - verbanden tussen gevoelens en basiswaarden bespreekbaar stellen - gevorderde accurate empathie -zelfopenbaring of zelfonthulling van de social caseworker * Het verwerven van inzichten met betrekking tot de samenwerking tussen social caseworker en clint: enkele concrete technieken: - de directheid of onmiddellijkheid van de relatie gebruiken - de feitelijke samenwerking bespreekbaar stellen - weerstand bespreekbaar maken - sociaal-emotionele feedback geven - relatiecompetenties erkennen en expliciteren In de praktijk blijkt het bijbrengen van enkele inzichten niet zo eenvoudig! 4. Wat is een huiswerkopdracht? Geef de verschillende doelstellingen hiervan weer.

12

Huiswerkopdrachten zijn taken die de clint vanuit het hulpverlenend gesprek meekrijgt om uit te voeren in de tijd tussen twee hulpverlenende gesprekken in. De taakgerichte caseworker, die het probleem centraal stelt en probleemverlichting op korte termijn nastreeft, werkt zeer vaak met huiswerkopdrachten. Ook huiswerkopdrachten moeten voldoen aan de SPIRO-criteria (specificiteit, performantie, inspraakgericht, realistisch en observeerbaar) Er zijn verschillende doelstellingen van huiswerkopdrachten: - registreren wat er juist is gebeurd, welk gedrag de clint hierbij stelde en hoe de clint zich hierbij voelde. Dus: registreren van een momentopname, als hulpmiddel achteraf in het nadenken over de situatie, in het begrijpen en verwerven van inzicht. -wisselwerking tussen de hulpverleningsgesprekken en het dagelijkse leven van de clint zoveel mogelijk garanderen: niet enkel praten over verandering, maar het ook realiseren. via huiswerkopdrachten de clint dit zo laten proberen, oefenen en laten uitvoeren. - Clint inzichten te laten verwerven in diens specifieke leefsituatie, in de specifiteit van diens problematiek 5. Som de kerntaken van het Maatschappelijk Werk op en leg deze kort uit. * Concrete dienstverlening: = materile hulp en administratieve ondersteuning (vb: budgetbegeleiding, budgetbeheer, financile tegemoetkoming, sociale administratieve ondersteuning, voedselpakketten) Social caseworker gaat over tot concrete dienstverlening als duidelijk blijkt dat de clint niet over de nodige competenties of energie beschikt die nodig zijn om het zelf te doen. * Psychosociale hulpverlening: het psychodeel = het benvloeden van de beleving, de houding, het gedrag en het denken van de clint. het sociaal deel = het benvloeden van de sociale situatie waarin de clint zich bevindt en waar deze clint invloed van ondervindt. gericht op het benvloeden van de wisselwerking tussen persoon (zelfbeeld, subjectieve beleving, gedrag en denken) en de omgeving (relatie en communicatiepatroon) * Informatieve dienstverlening en advies: Informatie op maat van de clint, informatie moet correct en toegankelijk zijn, advies moet een gefundeerd voorstel zijn * Bemiddeling: Veelzijdige partijdigheid is noodzakelijk!(flexibiliteit en empathie nodig van de social caseworker) Specifieke rol als conflictbemiddelaar van de social caseworker en hun competenties nieuwe groep bemiddelaars zoals echtscheidingsbemiddelaars,... * Onderzoek en rapportage: twee verschillende invullingen:

12

- onderzoek en rapportage in functie van een concrete hulpvraag of in opdracht van een bevoegde overheid. Zo advies geven aan instantie die een beslissing moet nemen - onderzoek en rapportage als instrument in functie van het signaleren van bepaalde knelpunten = signaleren * Algemene preventie: Preventie = het voorkomen van moeilijkheden in het functioneren van mensen in de samenleving. verschillende niveaus: individueel, contextueel en maatschappelijk. * Signalering en beleidsgerichte werking: = het op een systematische wijze opsporen, registreren en presenteren van individu overstijgende componenten die de sociale omstandigheden van clinten negatief benvloeden. -intern signaleren: HV vorm instelling beter aanpassen aan vragen clint -extern: alg beleid proberen benvloeden met behulp van collega's die hetzelfde ervaren. * Cordinatie van zorg- en hulpverlening: casemanagement = een samenhangend hulppakket bij een complexe hulpvraag van een clint met als doel het cordineren en het afstemmen van de hulp door verschillende disciplines en:of voorzieningen en:of netwerken n het garanderen van de continuteit van de hulp. In casemanagement zijn de specifieke behoeften van de hulpvrager het uitgangspunt bij het bepalen van de aangeboden hulpverlening. * Vorming en opleiding: Levenslang leren, vorming via groepswerk 6. Definieer het begrip casemanagement. casemanagement = een samenhangend hulppakket bij een complexe hulpvraag van een clint met als doel het cordineren en het afstemmen van de hulp door verschillende disciplines en:of voorzieningen en:of netwerken n het garanderen van de continuteit van de hulp. In casemanagement zijn de specifieke behoeften van de hulpvrager het uitgangspunt bij het bepalen van de aangeboden hulpverlening. Casemanagement = het organiseren van een samenhangend hulppakket rond een bepaalde, meestal complexe hulpvraag van een clint en/of clintsysteem. Behalve de cordinatie, de afstemming en de timing van de hulp bij gelijktijdige hulpverlening door verschillende disciplines en/of voorzieningen gaat het hierbij ook om het garanderen van de continuteit van de hulp 7. Noem vier soorten hulpmiddelen binnen het social casework. * Mondelinge hulpmiddelen(huisbezoek, bureaugesprek, telefonisch gesprek, rollenspel, simulatiespel, geleide fantasie, bevoorrechte getuigen, lotgenoten) * Elektronische hulpmiddelen (e-mail, internet) * Gebruik van media (video, audiocassettes, radioprogramma's, televisieprogramma') * Creatieve hulpmiddelen (boetseermateriaal, tekeningen, collage,...) 8. Wat betekent de term persoon-situatie-configuratie?

12

= een term van Hollis waarmee ze de onlosmakelijke verbondenheid tussen de persoon en de omgeving uitdrukt. de persoon-situatie-configuratie van Hollis betekent dat de social caseworker bij iedere handeling rekening houdt met: - de clint of het clintsysteem zelf - de specifieke situatie waarin de clint zich bevindt - de wisselwerking tussen clint en de situatie

9. Wat is outreachende hulpverlening? Wat is bemoeizorg? Waarin verschilt dit van elkaar? outreachende hulpverlening= een bepaalde hulpverleningsmethode die vertrekt vanuit het idee dat bepaalde doelgroepen vanuit zichzelf niet geneigd zijn de eerste stap te zetten naar de hulpverlening. de hulpverlening wordt aan deze doelgroepen op een actieve wijze aangeboden. bemoeizorg = een actieve, niet aflatende vasthoudendheid in het bereiken van mensen (potentile clinten), ook wanneer deze duidelijk geen hulpverlening wensen. De hulp wordt als het ware opgedrongen. Eventueel neemt de maatschappelijk werker tijdelijk verantwoordelijkheden over van de clint.

12

Kennisvragen gastcollegesIV. Online hulpverlening1. Wat is disinhibition? Wat is overdisclosure? Disinhibition = Het fenomeen waarbij oproepers in onlinegesprekken vrij snel op een zeer open manier uiterst persoonlijke, intieme gegevens prijsgeven. Snel optredende openheid. Overdisclosure = Een teveel aan informatie vanuit de oproeper. Overvloedig en te veel prijsgeven. 2. Wat is kanaalreductie? In welke zin benvloedt dit het chatten? Kanaalreductie is de beperking van de informatiekanalen bij digitale communicatie, gereduceerd tot woorden en tekens op een scherm. Enkel tekst en tekens. Benvloeden: - soms ondeuidelijk of de gesrekspartner antwoordt op het laatstverstuurde bericht(kruisverwijzing) - korte boodschappen zorgen soms voor verwarring - het gebrek aan intonatie en non-verbale signalen zorgen soms voor verwarring 3. Wat wordt bedoeld met beweging als fase in het chatproces? De term beweging wijst op diverse hulpvormen bvb informatie of ondersteuning die aangeboden zijn tijdens een onlinegesprek. Het onlinemedium zorgt voor een specifieke invulling van deze hulpvormen. Er is geen sprake van een actie, van verandering of oplossing. Het gaat eerder om een kantelmoment: een lichte wijziging in de tekens, de tekst,een mogelijk perspectief, iets waarmee de oproeper eventjes verder kan, het tempo, Deze beweging laat zich niet altijd heel exact afbakenen. Soms zal er zelfs tijdens de exploratie van een hulpvraag al sprake zijn van een wijziging. Door de aard van de vragen tijdens het exploreren kan de oproeper immers al een nieuwe kijk krijgen op de hulpvraag. Beweging drukt zich uit via subtiele wijzigingen in tekst en tekens, plaatsveranderingen of wisselende tijdsperspectieven. ProloogOpeningverkenningbewegingafrondingepiloog Onder beweging valt: info verstrekken, ondersteunen/stimuleren, ander perspectief aanbrengen, verwijzen, bavardagechat. Vormen van beweging: Informatie = gepersonaliseerde kennis Ondersteunen: chatalliantie realiseren Ander perspectief brengen Verwijzen: internetmedium benutten

12

Bavardagechat: hou rekening met manda

4. Noem alle chattools en geef 3 aanbevelingen bij n tool. Er zijn 6 tools: Taal, Tekst, Tekens, Tempo, Techniek en Training. 3 aanbevelingen bij de tool taal: fouten mogen, blijf authentiek en maak gebruik van korte zinnen of lassos. Lassos= splits je antwoord op in meerdere korte berichten die je onmiddellijk na elkaar verstuurt. 5. Leg uit: isolation and connection Er is ederzijds sprake van een zeer intieme connectie het gaat vaak om emotioneel gekwetste mensen die over kwetsbare levensmomenten elektronisch communiceren terwijl er anderzijds sprake is van een duidelijk isolement van de clint: van een afstand tussen oproeper en beantwoorder tussen oproeper en de wereld. 6. Wat is een nickname? Geef 3 aanbevelingen om hier mee om te gaan als beantwoorder. = Een fictieve naam, een virtuele identiteit waarmee oproepers hun anonimiteit garanderen. Tevens een mogelijkheid om te experimenteren met afstand en nabijheid, met persoonlijke aspecten in een relatief veilige omgeving. Een nickname kan zowel een voornaam zijn, een initiaal, een gevoelswoord, de naam van een organisatie, een probleemaanduiding. Nickname: zelfgekozen en veranerlijke bijnaam bij het chatten. Het is een soort publieke pseudoniem met als doel om anoniem te blijven, om abiguteit te vermijden (bij mensen met dezelfde naam) of om een korter of gemakkelijker alternatief te bieden voor de echte naam. 67%: gebruiken naan van de organisatie 20%: voornaam (+ organisatie) Overige: geen nickname vb. moderator Bij de oproeper kan de nickname veel zeggen over de gemoedstoestand, maar let op voor de interpretatie want deze kans soms voor problemen zorgen. Als beantwoorder kan je de nickname van de oproeper in het gesprek gebruiken.

V. Crisishulpverlening1. Wat is een crisis?

= Een crisis is een onverwachte, ingrijpende en evenwichtverstorende gebeurtenis in het leven. Niet zelden gaat het hierbij om verlieservaringen.

2. Wat zijn de kenmerken van een crisis?

12

Een crisissituatie wordt gekenmerkt door een hoge gemotioneerdheid, een grote spanning, uitzichtloosheid (geen perspectief), ineffectief copinggedrag, uitputting, verwarring, radeloosheid, selectieve en onjuiste waarnemingen, gebrekkige zelfreflectie en controleverlies omdat de gebruikelijke copingstijlen niet werken. Lang niet alle kenmerken komen in elke crisis voor. Na een crisis is het leven ingrijpend gewijzigd.

3. Geef 3 soorten crisissen (volgens Brinkman) en leg telkens uit.

- Ontwikkelingscrisis De crisis hangt samen met het niet kunnen voldoen aan de eisen van een nieuwe levensfase. Vb: puberteit

- Situationele crisis De crisis is een gevolg van een wijziging in de externe omstandigheden. Vb: woningbrand, faillissement

- Posttraumatische crisis De aanleiding tot de crisis was een levensbedreigende situatie voor de persoon. Vb: een overval, gijzeling, (verkeers)ongeval 4. Som de kenmerken van crisishulpverlening op.

- Bereikbaarheid : 24u op 24u - Laagdrempeligheid - Onmiddellijke start van de hulpverlening - Hier en nu gericht - Multi-modale en eclectische aanpak - Kortdurend - Directief - Continuteit garanderen, follow-up voorzien

5. Crisishulpverlening in de lengte: leg uit.

12

Crisishulpverlening bestaat uit 5 stappen.

5.1. De taxatie - De problemen in kaart brengen is er sprake van een crisis ? wie is er in crisis ? wat is precies de vraag (crisisinterventie, consultatie, advies,..? hoe draagkrachtig is de omgeving?

De taxatie is belangrijk want sommige jongeren kunnen ergens anders terecht waar de HV meer geschikt is voor hun situatie.

- De eerste actie bepalen (een bureelgesprek, een huisbezoek, een gesprek op een andere, neutrale plaats, een verwijzing)

- Een werkhypothese opstellen (mogelijke inhouden : aard van de crisis, gehanteerde copingstijl, inschatting van de risicos, aanspreekbaarheid van de clint, concrete noodzakelijke afspraken)

5.2. Het formuleren van een hulpaanbod - Vaststellen van de basisorintatie (wegnemen van symptomen, verminderen van stress door de clint zaken uit handen te nemen, bijstaan van de clint in probleemoplossend handelen, aanpassen van de omstandigheden, inzichten of vaardigheden bijbrengen)

- Interventie kiezen (rekening houden met effect, overeenstemming met clint, aantal interventies, afstemming bij meerdere interventies, sterke en gezonde kanten van de clint)

- Interventie in taken specificeren (wie ? doet wat ? wanneer ?)

12

5.3. De uitvoering

5.4. De afsluiting

5.5. De vervolghulpverlening

6. Formuleer het dubbele doel van elke crisishulpverlening en geef 3 strategien om deze doelen te bereiken.

Hoofddoel is het herstellen van het evenwicht n de neerwaartse spiraal stilleggen.

3 strategien: - houvast geven - materile hulp bieden - lichamelijke interventies 7. Geef 5 concrete wijzen om houvast te bieden bij crisis - Jezelf goed informeren en goed doorgeven. - Luisteren naar de clint en jezelf niet vergeten. - Iets doen wat je graag doet. - Luisteren naar de clinten op die manier weet je wat ze van jou verwachten. Beperk jezelf in visie: je hebt het zelf niet meegemaakt. We moeten vertrouwen zeggen. - Alle crisissituaties zijn anders. We moeten luisteren en elke situatie anders aanpakken.

VI. Aanklampende hulpverlening1. Wat is het verschil tussen wettelijk onvrijwillige clinten en sociaal onvrijwillige clinten?

Wettelijk onvrijwillige clinten zijn clinten die onder dwang hulpverlening aangeboden of opgelegd krijgen binnen een door de rechter vastgesteld kader. Sociaal onvrijwillige clinten komen niet met het maatschappelijk werk in aanraking in het kader van een juridische maatregel of beschikking die hun vrijheid beperkt. Er is hier geen sprake van dwang, maar wel van drang.

12

2. Geef de 5 etages van signaleren bij outreachend werken.

Signaleren= een alertheid ontwikkelen om signalen op te merken en teinterpreteren Een proces in stappen: Waarnemen: kijken en luisteren, veranderingen opmerken Vermoeden: eerste tekenen dat er iets mis is, (dreigt te gaan) Observeren: regelmatig en nauwkeurig kijken: is vermoeden juist? Associren: verwante verschijnselen opmerken Interpreteren: wat betekenen de verschijnselen? Consulteren: overleggen met derden, gevolgen inschatten Derden: politie, huisvestingmaatschappij, school, buren.

Onderkennen: bevestiging dat er iets mis is

Volgens mij is het: De eerste stap bij proactief werken: signaleren van (verborgen) problemen 5e etage: Vindplaatsgericht werken 4e etage: systematisch verzamelen van indicatroen 3e etage: in bestaande signaleringsnetwerken participeren of deze opzetten 2e etage: telefonische meldingen verzamelen 1e etage: signaleren van dreigende uitvallers binnen het het eigen clintenbestand Souterrain: Niet signaleren of (gemelde) signalen negeren.

3. Wat is reactance en strategische zelfpresentatie?

Reactance

= Dit zijn gedragingen waarbij iemand zijn persoonlijke controle en vrijheid probeert te behouden en de externe beperkingen zo veel mogelijk buiten spel wil zetten.

12

Strategische zelfpresentatie

= Je probeert jezelf te redden in een bepaalde situatie. Bvb. 1 Tijdens het afleggen van een mondeling examen, beginnen sommige studenten te wenen en geven ze aan dat ze het niet kunnen. Bvb. 2 Op het moment dat je gaat solliciteren en men vraagt als je goed met Excel overweg kan, antwoord je ja ik kan met Excel werken.

Je plaatst jezelf in een slachtofferrol om meer gedaan te krijgen in een hulpverleningssituatie. Dit zijn zaken die clinten mogen doen want wij doen het ook.

4. Wat betekent rolverduidelijking en waarom is dit belangrijk bij het werken met onvrijwillige clinten bij aanvang van het contact?

Rolverduidelijking is iets zeer belangrijks en gebeurt te weinig. Op het moment dat de clint weerstand biedt, is het belangrijk je rol te verduidelijken.

Bij rolverduidelijking hoort de MW: - duidelijk te maken waarover wel en niet kan worden onderhandeld - duidelijk aan te geven of hij zelf contacten zal onderhouden met de clint of dat hij als casemanager zal optreden - de verwachtingen van de clint te bespreken en de manier waarop met afspraken zal worden omgegaan - in voor de clint begrijpelijke termen uit te leggen wat de theoretische achtergrond van de benadering is

5. Som de kenmerken op van de doelgroep bij outreachende hulpverlening.

Specificiteit van aanklampende hulp Specifieke doelgroep: - Problematische relatie met instanties o Contacten vroegtijdig verbroken o Onvoldoende baat gehaald uit vorige hulpverlening o Geschorst omwille van agressief gedrag of niet houden afspraak - Zorgmijders:

12

o vanuit schaamte, vanuit trots, o vanuit (functioneel) analfabetisme tav ambtelijke taal o Verzet tegen bevoogding van de hulpverleners (middenklasse) - Zorgmissers - Vooral de omgeving heeft probleem (niet clint zelf) Maatschappelijke kenmerken doelgroep: - Multi problem gezinnen - Afkomstig uit lagere sociaal economische klasse - Vaak schuldenlast - Verwaarlozen zichzelf n hun omgeving - Ouderen - Mensen met verstandelijke beperking - Terugdringen van face to face contacten (o.m. door digitalisering)

12