handleiding voor inductionmotoren en -generators · 2018-05-10 · handleiding voor inductiemotoren...

164
Handleiding voor Inductionmotoren en -generators

Upload: vandien

Post on 18-Jul-2018

222 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Handleiding voor Inductionmotorenen -generators

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Veiligheidsvoorschriften - 13BFP 000 050 R0101 REV H

VeiligheidsinstructiesAMA, AMB, AMG, AMH, AMI, AMK, AMZ, HXR, M3BM, NMI, NXR

1. AlgemeenDe algemene veiligheidsvoorschriften, specifieke overeenkomsten voor iederewerkplaats en voorzorgsmaatregelen in dit document dienen te allen tijde te wordennageleefd.

2. Beoogd gebruikElektrische machines hebben gevaarlijke onder spanning staande en roterendeonderdelen en kunnen hete oppervlakken hebben. Het is niet toegestaan om op demachine te klimmen. Alle handelingen voor transport, opslag, installatie, verbindingen,ingebruikname, bediening en onderhoud moeten door verantwoordelijke, vaardigepersonen worden uitgevoerd (conform EN 50 110-1/DINVDE 0105/IEC 60364).Onjuiste behandeling kan ernstig persoonlijk letsel en materiële schade veroorzaken.Gevaar!

Deze machines zijn bedoeld voor industriële en commerciële installaties zoalscomponenten gedefinieerd in Richtlijn 98/37/EG voor machines. Het in gebruik nemenvan de machines is verboden zolang er geen conformiteit van het eindproduct metdeze richtlijn is vastgesteld (houd u aan specifieke plaatselijke veiligheids- eninstallatieregels zoals EN 60204).

Deze machines voldoen aan de geharmoniseerde serie normen EN 60034 / DIN VDE0530. Het gebruik in een omgeving met explosiegevaar is verboden, tenzij demachines uitdrukkelijk voor dergelijk gebruik ontworpen zijn (volg de aanvullendeinstructies).

Gebruik in geen enkel geval een lagere graad van bescherming dan IP 23 in de openlucht. Luchtgekoelde modellen zijn ontworpen voor temperaturen tussen -20 en +40°Cen hoogten van maximaal 1000 m boven de zeespiegel. De buitentemperatuur voormodellen met lucht-/water-koeling dient minimaal +5 °C te zijn ( zie voor machines metglijlagers de documentatie van de fabrikant). Lees altijd de informatie op hettypeplaatje met technische gegevens, die kan anders zijn dan u verwacht. Deomstandigheden in het veld dienen geschikt te zijn voor alle specificaties op hettypeplaatje.

3. Transport, opslagWanneer bij aflevering van de machine beschadiging wordt geconstateerd, moet datonmiddellijk bij het transportbedrijf worden gemeld. Staak indien nodig het gebruik vande machine. Hijsogen zijn berekend op het gewicht van de machine, breng daaromgeen extra lasten aan. Gebruik de correcte hijsogen. Gebruik indien nodigtransportmiddelen van de juiste afmetingen (zoals touwgeleiders). Verwijdertransportsteunen (zoals lagervergrendelingen, trillingdempers) alvorens de machine ingebruik te nemen. Sla deze op voor later gebruik.

Zorg er tijdens het opslaan van machines voor dat de locatie droog en stof- entrillingsvrij is (bij rust bestaat gevaar voor lagerschade). Meet de isolatieweerstand voor

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

2 - Veiligheidsvoorschriften 3BFP 000 050 R0101 REV H

de ingebruikname. Bij waarden van 1 k per volt van de nominale spanning, drogewikkeling. Volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant op. Procedures voorlangdurige opslag moeten altijd juist worden gevolgd.

4. InstallatieZorg voor een evenredige ondersteuning, een solide voet- of flensmontage en eennauwkeurige uitlijning. Vermijd resonanties met rotatiefrequentie en dubbelenetvoedingsfrequentie als resultaat van montage. Schakel de rotor in en luister voorabnormale slipgeluiden. Controleer de rotatierichting in ongekoppelde toestand.

Volg de instructies van de fabrikant als u de koppelingen of andere aandrijfelementenmonteert of verwijdert en dek ze met een aanraakbeveiliging af. Tijdens hetproefdraaien in ongekoppelde toestand dient u de asspie te vergrendelen of teverwijderen. Vermijd overmatige radiale en axiale lagerbelasting (raadpleeg dedocumentatie van de fabrikant). De balans van de machine wordt aangegeven met H =halve spie en F = volledige spie. In geval van een halve spie moet de koppeling meteen halve spie gebalanceerd worden. In geval van een volledige spie moet dekoppeling zonder spie gebalanceerd worden. In geval het zichtbare deel van de asspieuitsteekt, moet mechanische balans worden verkregen.

Breng de benodigde verbindingen voor het ventilatie- en koelsysteem aan. Deventilatie mag niet worden geblokkeerd en de uitlaatlucht, ook van naastgelegen sets,mag niet direct worden hergebruikt.

5. Elektrische aansluitingDe machine mag alleen in stationaire toestand en door deskundig personeel wordenbediend. De onderstaande veiligheidsmaatregelen moeten strikt worden opgevolgd:

• Schakel de spanning uit!

• Zorg dat het circuit niet weer kan worden gesloten en de spanning dus niet opnieuw wordt ingeschakeld!

• Controleer of de voeding goed geïsoleerd is!

• Aard het apparaat!

• Dek aangrenzende onderdelen die onder spanning staan af!

• Schakel de spanning op aanvullende circuits (bijvoorbeeld anti-condensatieverwarming) uit!

Wanneer de grenzen van zone A in EN 60034-1 / DIN VDE 0530-1 - spanning ± 5%,frequentie ± 2%, golfvorm en symmetrie worden overschreden, leidt dit tot hogeretemperaturen en dit is nadelig voor de elektromagnetische compatibiliteit. Raadpleegde informatie op het typeplaatje en het aansluitschema in de klemmenkast.

De aansluiting moet zodanig zijn dat er een permanente veilige elektrische aansluitingis gewaarborgd. Gebruik geschikte kabelschoenen. Zorg voor een veiligepotentiaalvereffening door aarding.

De afstanden tussen ongeïsoleerde onderdelen die onder spanning staan en tussendergelijke onderdelen en massa mogen niet kleiner zijn dan de waarden van degeëigende normen en de waarden die eventueel in de documentatie van de fabrikantworden gespecificeerd.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Veiligheidsvoorschriften - 33BFP 000 050 R0101 REV H

In de klemmenkast mag geen vuil, vocht of vreemd materiaal voorkomen. Maak de nietgebruikte kabelopeningen en de box zelf stof- en waterdicht. Borg of verwijder deasspie wanneer de machine ongekoppeld wordt gebruikt. Controleer voor machinesmet accessoires of deze naar behoren werken alvorens ze te gaan gebruiken.

De juiste installatie (bijvoorbeeld scheiding van signaal- en voedingslijnen,afgeschermde kabels, etc.) is de verantwoordelijkheid van de installateur.

6. BedieningTijdens werking in gekoppelde modus is de ernst van de trilling in het bereik"aanvaardbaar" (Vrms 4,5 mm/s) volgens ISO 3945 acceptabel. (Generatoren vanzuigermotors volgens ISO 8528-9). In geval van afwijkingen de van normale werking,bijvoorbeeld verhoogde temperatuur, geluiden, trillingen, dient u bij twijfel de machineuit te schakelen. Stel de oorzaak vast en raadpleeg, indien nodig, de fabrikant.

Probeer niet de beschermingsfuncties te omzeilen, ook niet bij een test. Maak wanneerer grote vuilafzettingen zijn het koelsysteem regelmatig schoon. Ontstop verstoptecondenswaterafvoergaten zo nu en dan.

Smeer de lagers met vet voorafgaande aan de start. Smeer de wentellagers terwijl demachine draait. Volg de instructies op het smeerplaatje op. Gebruik het juistesmeervet. Neem bij machines met glijlagers de tijdlimiet voor het verversen van olie inacht en controleer bij machines met een olietoevoersysteem of het systeem werkt.

7. OnderhoudVolg de bedieningsinstructies van de fabrikant. Zie voor meer informatie de uitgebreideGebruikershandleiding. Bewaar deze veiligheidsinstructies!

8. Frequentie-omvormersBij frequentie-omvormers moet het motorframe extern geaard worden om hetpotentiaalverschil op te heffen tussen motorframe en de aangedreven machine, tenzijbeide machines zijn bevestigd op hetzelfde metalen voetstuk. Voor motorframes groterdan IEC 280 moet u een platte geleider van 0,75 x 70 mm gebruiken of minimaal tweeronde geleiders met een oppervlak van 50 mm². De onderlinge afstand tussen deronde geleiders moet minimaal 150 mm bedragen.

In deze configuratie is er geen elektrische veiligheidsfunctie; het doel is uitsluitend hetpotentiaalverschil op te heffen. Wanneer motor en versnellingsbak op hetzelfde stalenfundament zijn aangebracht, is potentiaalvereffening niet nodig.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

4 - Veiligheidsvoorschriften 3BFP 000 050 R0101 REV H

Om aan de EMC-vereisten te voldoen, dient u alleen kabels, aansluitingen enkabelinvoeren te gebruiken die voor dit doeleinde zijn goedgekeurd. (Zie instructiesvoor frequentieomvormers.)

Aanvullende veiligheidsinstructies voor permanentmagneet-synchroonmachines

Elektrische aansluiting en bedieningWanneer de hoofdas draait, wekt een permanentmagneet-synchroonmachinespanning op aan de aansluitklemmen. De hoeveelheid opgewekte spanning isafhankelijk van het toerental en kan zelfs bij lage toerentallen al gevaarlijk zijn.Voorkom bij het openen van de klemmenkast of het werken aan niet-beveiligdeaansluitklemmen dat de as wordt gedraaid.

WAARSCHUWING:De aansluitklemmen van een machine met frequentie-omvormer voeding kunnen ook onder spanning staan als de machine niet draait.

WAARSCHUWING:Pas op voor keerspanning bij het werken aan de voeding.

WAARSCHUWING:Voorkom overschrijding van het maximumtoerental van de machine. Zie de handleiding van de betreffende machine.

OnderhoudPermanentmagneet-synchroonmachines mogen alleen worden onderhouden bij eengekwalificeerde en erkende ABB-reparateur. Neem voor meer informatie overonderhoud en reparatie van permanentmagneet-synchroonmachines contact op metABB.

WAARSCHUWING:Het openen van en werken aan permanentmagneet-synchroonmachines is alleen toegestaan voor gekwalificeerde medewerkers die op de hoogte zijn van de relevante veiligheidsvoorschriften.

Aangedreven machine

PE U1

V1 W1

3~M 0.75 mm

70 mm

> 150 mm

min 50 mm

Potentieel gelijkstellen

Plaat/strip Kabel/draden

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Veiligheidsvoorschriften - 53BFP 000 050 R0101 REV H

WAARSCHUWING:Het verwijderen van de rotor is bij permanentmagneet-synchroonmachines uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt met het hiervoor bestemde speciaal gereedschap.

WAARSCHUWING:Magnetische lekvelden, veroorzaakt door een geopende of gedemonteerde permanentmagneet-synchroonmachine of een losse rotor van een dergelijke machine, kunnen storing of beschadiging veroorzaken bij andere elektromagnetische apparaten en componenten, zoals pacemakers, creditcards en dergelijke.

WAARSCHUWING:Houd het binnenwerk van een permanentmagneet-synchroonmachine vrij van losse metalen onderdelen en vuildeeltjes en voorkom dat de rotor hiermee in contact kan komen.

WAARSCHUWING:Alvorens een permanentmagneet-synchroonmachine wordt geopend, dienen metalen onderdelen die niet tot de machine behoren en vuildeeltjes uit het binnenwerk te worden verwijderd.

N.B.:Pas op voor magnetische lekvelden en mogelijk opgewekte spanning bij het ronddraaien van een losse rotor van een permanentmagneet-synchroonmachine: dit kan beschadiging veroorzaken bij andere apparatuur in de omgeving, zoals draaibanken of balanceermachines.

Aanvullende veiligheidsinstructies voor elektrische motoren in omgevingen met explosiegevaar

N.B.:Deze instructies dienen te worden opgevolgd voor een veilige en adequate installatie, bediening en onderhoud van de motor. Iedereen die deze apparatuur installeert, bedient of onderhoudt dient kennis te nemen van deze instructies. Wanneer de instructies blijken te zijn genegeerd, kan de garantie komen te vervallen.

WAARSCHUWING:Motoren voor omgevingen met explosiegevaar zijn zo ontworpen dat ze voldoen aan de officiële voorschriften betreffende explosiegevaar. Bij onjuist gebruik, slechte aansluiting of zelfs geringe aanpassingen kan de betrouwbaarheid in het geding komen.

Voor de verbinding en het gebruik van elektrische apparatuur in een explosieve omgeving moet rekening worden gehouden met verwante normen, vooral de nationale normen voor installatie (zie normen: EN 60079-14, EN 60079-17, GOST-R 52350.14, GOST-R 52350.17, GB3836.15, IEC 60079-14, IEC 60079-17). Alle reparaties en revisiebeurten moeten volgens de normen IEC 60079-19, EN 60079-19, GOST-R 52350.19 en GB 3836.13 worden uitgevoerd. Het omgaan met dit soort apparatuur is uitsluitend voorbehouden aan daartoe opgeleid en bevoegd personeel.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

6 - Veiligheidsvoorschriften 3BFP 000 050 R0101 REV H

Verklaring van conformiteitAlle ABB Ex-machines bedoeld voor het gebruik in omgevingen met explosiegevaarvoldoen aan ATEX richtlijn 94/9/EC en hebben een CE-teken op het typeplaatje.

GeldigheidDeze instructies zijn geldig voor de volgende elektrische motortypes van ABB Oy,wanneer de machine wordt gebruikt in een omgeving met ontploffingsgevaar.

Vonkvrij Ex nA, Klasse I Div 2, Klasse I Zone 2

- AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500

- AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630

- HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560

- Synchrone AMZ-machines, grootten 710 tot 2500

Verhoogde veiligheid Ex e

- AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500

- AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630

- HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560

Drukregeling Ex pxe, Ex pze, Ex px, Ex pz

- AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500

- AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630

- HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560

- Synchrone AMZ-machines, grootten 710 tot 2500

Stofexplosiebeveiliging (DIP), Ex tD, Klasse II Div 2, Klasse II Zone 22, Klasse III

- AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500

- AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630

- HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560

- M3GM-inductiemachines, grootten 315 tot 450

(voor sommige typen machines die voor speciale toepassingen of met een speciaalontwerp worden gebruikt kan aanvullende informatie worden vereist.)

Conformiteit aan de normenMotoren ontworpen voor explosieve omgevingen moeten niet alleen voldoen aan denormen voor mechanische en elektrische eigenschappen, maar ook aan de volgende(inter)nationale normen:

• Norm inzake algemene vereisten voor explosieve omgevingen:

– EN 60079-0

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Veiligheidsvoorschriften - 73BFP 000 050 R0101 REV H

– IEC 60079-0

– GB 3836.1

– GOST-R IEC 60079-0

• Norm inzake Ex p-bescherming:

– EN 60079-2

– IEC 60079-2

– GB 3836.5

– GOST-R IEC 60079-2

• Norm inzake Ex e-bescherming:

– EN 60079-7

– IEC 60079-7

– GB 3836.3

– GOST-R 52350.7

• Norm inzake Ex nA-bescherming:

– EN 60079-15

– IEC 60079-15

– GB 3836.8

– GOST-R IEC 60079-15

• Norm inzake bescherming tegen stofexplosies:

– EN 61241-1; EN 60079-31

– IEC 61241-1; IEC 60079-31

– GB 12476.1

– GOST-R IEC 61241-0; GOST-R IEC 61241-1-1; GOST-R IEC 60079-31

• Nationale elektriciteitscode (NEC):

– NFPA 70

Canadese elektriciteitscode, Deel I (CE-code):

– C 22-1-98

ABB-machines (alleen geldig voor groep II) kunnen worden geplaatst in omgevingencorresponderend met onderstaande aanduiding:

Atmosfeer (EN);

G - explosieve atmosfeer vanwege gassen

G - explosieve atmosfeer vanwege stof

Zone (IEC) Categorie (EN) Indeling

1 2 Ex px, Ex pxe, Ex e

2 3 Ex nA, Ex N, Ex pz, Ex pze

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

8 - Veiligheidsvoorschriften 3BFP 000 050 R0101 REV H

Inspectie bij ontvangst• Controleer de machine onmiddellijk na ontvangst op externe schade en neem als

schade wordt geconstateerd onverwijld contact op met de expediteur.

• Controleer alle gegevens op het typeplaatje, vooral spanning, wikkelingaansluiting (ster of delta), categorie, type bescherming en temperatuur.

Houd u aan de volgende regels tijdens de bediening!

WAARSCHUWING:Verbreek de stroomverbinding en ontkoppel de motor voordat u gaat werken aan de machine of aangedreven apparatuur. Er mag geen enkel risico van ontploffing zijn.

Starten en opnieuw starten

• Het maximumaantal opeenvolgende starten staat vermeld in de technische documentatie van de machine.

• De nieuwe start mag plaats vinden nadat de machine is afgekoeld tot de omgevingstemperatuur (-> koude start) of tot de bedrijfstemperatuur (-> warme start).

Aardverbinding en potentiaalvereffening

• Controleer voor de start of alle kabels voor aarding en potentiaalvereffening goed zijn aangesloten.

• Verwijder geen aardverbindingen of potentiaal-vereffeningverbindingen die door de fabrikant zijn aangebracht.

Afstand, kruipweg, scheiding tussen onderdelen

• Verwijder of verander niets in klemmenkasten, wanneer daardoor de afstand of de kruipweg tussen onderdelen zou afnemen.

• Breng geen nieuwe apparatuur in klemmenkasten aan zonder eerst advies te vragen aan ABB.

• De luchtspleet tussen rotor en stator dient te worden gemeten na elke onderhoudsbeurt van de rotor of lagers. De luchtspleet tussen rotor en stator moet op ieder punt hetzelfde zijn.

• Centreer na elk onderhoud de ventilator ten opzichte van de kap of de luchtgeleider. De speling moet ten minste 1% bedragen van de maximumdiameter van de ventilator overeenkomstig de normen.

Verbindingen in aansluitdozen

• Alle verbindingen in de hoofdaansluitkasten moeten met Ex-goedgekeurde aansluitingen worden uitgevoerd. Deze worden door de fabrikant met de machine meegeleverd. Vraag in andere gevallen advies van ABB Oy.

• Alle verbindingen, in hulpaansluitkasten, zoals gemarkeerde intrinsieke veiligheidscircuits (Ex i), moeten aan passende veiligheidsbarrières worden aangesloten.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Veiligheidsvoorschriften - 93BFP 000 050 R0101 REV H

• Circuits met beperkte energie (Ex nL) en intrinsieke veiligheidscircuits (Ex i) moeten van andere elektriciteitscircuits worden gescheiden middels een separatieplaat of een opkruipafstand van 50 mm. Raadpleeg voor meer informatie het aansluitschema en de tekeningen van de aansluitkasten.

Verwarming van de ruimte

• Als direct na het afzetten van de motor een niet-zelfregulerende anti-condensatieverwarming wordt aangezet, dienen passende maatregelen te worden genomen om de temperatuur in de motorbehuizing onder controle te houden. Een anti-condensatieverwarming mag alleen worden gebruikt in een omgeving waarin de temperatuur wordt gereguleerd.

Vooraf ventileren

• Ex nA- en Ex e-machines moeten in sommige gevallen worden uitgerust met een voorziening om ze voor het starten te kunnen ventileren.

• Controleer voor het starten of het nodig is de behuizing van de machine te luchten om ervoor te zorgen dat deze vrij is van ontvlambare gassen. Op basis van een risicoanalyse dient de klant en/of de lokale overheid te bepalen of de klant al dan niet een voorziening voor vooraf ventileren moet gebruiken.

N.B.:Als informatie in deze veiligheids instructies tegenstrijdig is aan de gebruikershandleiding dan gaan de veiligigheids instructies voor.

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

i - 3BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 1 - Inleiding1.1 Algemene informatie ..................................................................................... 1

1.2 Belangrijke opmerking................................................................................... 1

1.3 Beperking van aansprakelijkheid .................................................................. 2

1.4 Documentatie ................................................................................................ 21.4.1 Documentatie van de machine ...................................................... 21.4.2 Informatie die niet in de documentatie is opgenomen ................... 31.4.3 Eenheden die in deze gebruikershandleiding worden gebruikt ..... 3

1.5 Identificatie van de machine.......................................................................... 31.5.1 Serienummer van de machine....................................................... 31.5.2 Classificatieplaatje ......................................................................... 3

Chapter 2 - Transport en uitpakken2.1 Beschermende maatregelen voor transport.................................................. 6

2.1.1 Algemeen....................................................................................... 62.1.2 Lagerplaatje ................................................................................... 6

2.2 De machine heffen ........................................................................................ 82.2.1 Een machine in een zeewaardige verpakking tillen....................... 92.2.2 Een machine op een pallet tillen.................................................. 102.2.3 Een onverpakte machine heffen .................................................. 11

2.3 Een verticaal geplaatste machine draaien .................................................. 12

2.4 Controle bij ontvangst en uitpakken ............................................................ 132.4.1 Controle bij ontvangst .................................................................. 132.4.2 Controle bij uitpakken .................................................................. 13

2.5 Installatie-instructies voor hoofdterminaldoos en koelonderdelen .............. 132.5.1 Installatie van de hoofdterminaldoos ........................................... 132.5.2 Installatie van koelonderdelen ..................................................... 14

2.6 Opslag......................................................................................................... 152.6.1 Korte-termijnopslag (minder dan 2 maanden) ............................. 152.6.2 Lange-termijnopslag (meer dan 2 maanden)............................... 152.6.3 Rollagers...................................................................................... 162.6.6 Buslagers..................................................................................... 182.6.8 Openingen ................................................................................... 19

2.7 Inspecties, registratie .................................................................................. 19

Chapter 3 - Installatie en uitlijning3.1 Algemeen .................................................................................................... 20

3.2 Funderingsontwerp ..................................................................................... 203.2.1 Algemeen..................................................................................... 203.2.2 Krachten op de fundering ............................................................ 213.2.3 Flenzen voor verticaal geplaatste machines................................ 21

3.3 De machine voorbereiden voor installatie ................................................... 213.3.1 Meting van isolatieweerstand....................................................... 223.3.2 De transportvergrendeling uit elkaar halen.................................. 223.3.3 Koppelingstype ............................................................................ 223.3.4 Montage van de koppelingshelft .................................................. 23

3.3.4.1 Koppeling in balans brengen................................... 233.3.4.2 Montage .................................................................. 23

3.3.5 Riemaandrijving ........................................................................... 23

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

- ii3BFP 000 050 R0101 REV H

3.3.6 Afvoerstoppen ............................................................................. 23

3.4 Installatie op betonnen fundering................................................................ 243.4.1 Levering....................................................................................... 243.4.2 Algemene voorbereidingen.......................................................... 243.4.3 Voorbereiding van fundering ....................................................... 25

3.4.3.1 Voorbereiding van fundering en voegopeningen .... 253.4.3.2 Voorbereiding van funderingsbouten of vulplaten... 25

3.4.4 Opheffen van machines............................................................... 273.4.5 Uitlijning ....................................................................................... 273.4.6 Voegen ........................................................................................ 273.4.7 Installatie en inspectie ................................................................. 27

3.4.7.1 Vastpennen van de machinepoten.......................... 283.4.7.2 Afdekkingen en insluitingen .................................... 28

3.5 Installatie op stalen fundering ..................................................................... 283.5.1 Levering....................................................................................... 283.5.2 Controle van fundering ................................................................ 283.5.3 Opheffen van machines............................................................... 283.5.4 Uitlijning ....................................................................................... 283.5.5 Installatie en inspectie ................................................................. 29

3.5.5.1 Vastpennen van de machinepoten.......................... 293.5.5.2 Afdekkingen en insluitingen .................................... 29

3.5.6 Installatie van machines met flenzen op stalen fundering ........... 29

3.6 Uitlijning ...................................................................................................... 303.6.1 Algemeen .................................................................................... 303.6.2 Globaal egaliseren....................................................................... 303.6.3 Globaal stellen............................................................................. 313.6.4 Correctie voor thermale uitzetting................................................ 33

3.6.4.1 Algemeen ................................................................ 333.6.4.2 Opwaartse thermale groei ....................................... 333.6.4.3 Axiale thermale groei .............................................. 33

3.6.5 Laatste uitlijning........................................................................... 343.6.5.1 Algemeen ................................................................ 343.6.5.2 Vervorming van de koppelingshelften ..................... 343.6.5.3 Parallelle, hoek- en axiale uitlijning ......................... 353.6.5.4 Uitlijning................................................................... 353.6.5.5 Toegestane afwijking in de uitlijning........................ 36

3.7 Behandeling na de installatie ...................................................................... 37

Chapter 4 - Mechanische en elektrische verbindingen4.1 Algemeen.................................................................................................... 39

4.2 Mechanische verbindingen ......................................................................... 394.2.1 Verbindingen voor koelingslucht.................................................. 394.2.2 Verbindingen voor koelwater ....................................................... 39

4.2.2.1 Lucht-op-waterkoelsystemen .................................. 394.2.2.2 Door water gekoelde frames ................................... 40

4.2.3 Olietoevoer voor buslagers.......................................................... 404.2.4 Verbinding van zuiverende luchtpijp ............................................ 414.2.5 Installatie van trillingsomzetters................................................... 414.2.6 Voorzieningen voor luchtspoeling................................................ 424.2.7 Toevoer olienevel voor rollager ................................................... 44

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

iii - 3BFP 000 050 R0101 REV H

4.3 Elektrische verbindingen ............................................................................. 454.3.1 Algemene informatie .................................................................... 454.3.2 Veiligheid ..................................................................................... 454.3.3 Meting van isolatieweerstand....................................................... 464.3.4 Opties voor de hoofdterminaldoos............................................... 46

4.3.4.1 Levering zonder centrale aansluiteenheid............... 464.3.5 Isolatie-afstanden van netspanningsverbindingen....................... 464.3.6 Netspanningskabels .................................................................... 474.3.7 Secundaire kabels voor glijringverbindingen ............................... 474.3.8 Hulpterminaldoos......................................................................... 48

4.3.8.1 Verbinding van randapparaten en instrumenten. .... 484.3.8.2 Verbinding van een externe ventilatormotor............ 49

4.3.9 Aardeverbindingen....................................................................... 494.3.10 Eisen voor machines die worden gevoed door

frequentieomzetters ..................................................................... 494.3.10.1 Hoofdkabel .............................................................. 494.3.10.2 Aarding van de hoofdkabel...................................... 504.3.10.3 Hulpkabels............................................................... 50

Chapter 5 - Ingebruikname en opstarten5.1 Algemeen .................................................................................................... 51

5.2 Controle van mechanische installatie.......................................................... 51

5.3 Metingen van isolatieweerstand.................................................................. 51

5.4 Controle van elektrische installatie.............................................................. 52

5.5 Controle- en beschermingsapparatuur........................................................ 525.5.1 Algemeen..................................................................................... 525.5.2 Temperatuur van statorwinding ................................................... 53

5.5.2.1 Algemeen ................................................................ 535.5.2.2 Weerstandstemperatuurdetectors ........................... 535.5.2.3 Thermistors ............................................................. 53

5.5.3 Regeling van lagertemperatuur.................................................... 535.5.3.1 Algemeen ................................................................ 535.5.3.2 Weerstandstemperatuurdetectors ........................... 535.5.3.3 Thermistors ............................................................. 54

5.5.4 Beschermingsapparatuur............................................................. 54

5.6 Eerste teststart ............................................................................................ 545.6.1 Algemeen..................................................................................... 545.6.2 Voorzorgsmaatregelen voor de eerste teststart........................... 545.6.3 Starten ......................................................................................... 55

5.6.3.1 Rotatierichting ......................................................... 555.6.3.2 Machines met glijringen starten............................... 565.6.3.3 Ex p-machines starten............................................. 56

5.7 De machine voor de eerste keer starten ..................................................... 565.7.1 Toezicht tijdens de eerste start .................................................... 565.7.2 Controles tijdens het draaien van de machine............................. 575.7.3 Lagers.......................................................................................... 57

5.7.3.1 Machines met rollagers ........................................... 575.7.3.2 Machines met buslagers ......................................... 58

5.7.4 Trillingen ...................................................................................... 595.7.5 Temperatuurniveaus.................................................................... 59

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

- iv3BFP 000 050 R0101 REV H

5.7.6 Hitte-uitwisselaars........................................................................ 595.7.7 Glijringen ..................................................................................... 60

5.8 Uitschakelen ............................................................................................... 60

Chapter 6 - Bediening6.1 Algemeen.................................................................................................... 61

6.2 Normale werkomstandigheden ................................................................... 61

6.3 Aantal starten.............................................................................................. 61

6.4 Toezicht ...................................................................................................... 626.4.1 Lagers.......................................................................................... 626.4.2 Trillingen ...................................................................................... 626.4.3 Temperaturen .............................................................................. 626.4.4 Hitte-uitwisselaar ......................................................................... 636.4.5 Glijringeenheid............................................................................. 63

6.5 Nazorg ........................................................................................................ 63

6.6 Afsluiten ...................................................................................................... 63

Chapter 7 - Onderhoud7.1 Preventief onderhoud.................................................................................. 64

7.2 Voorzorgsmaatregelen................................................................................ 65

7.3 Onderhoudsprogramma.............................................................................. 667.3.1 Aanbevolen onderhoudsprogramma ........................................... 68

7.3.1.1 Algemene constructie.............................................. 687.3.1.2 Hoogspanningsverbinding....................................... 697.3.1.3 Stator en rotor ......................................................... 697.3.1.4 Reserveonderdelen ................................................ 707.3.1.5 Glijringeenheid ........................................................ 707.3.1.6 Smeersysteem en lagers ........................................ 707.3.1.7 Koelingssysteem ..................................................... 71

7.4 Onderhoud van algemene constructies ...................................................... 727.4.1 De draaitorsie van alle bevestigingen.......................................... 727.4.3 Trillingen en geluiden .................................................................. 737.4.4 Trillingen van de lagerbehuizing.................................................. 73

7.4.4.1 Meetprocedures en operationele omstandigheden...................................................... 74

7.4.4.2 Classificatie volgens de ondersteuningsflexibiliteit .... 747.4.4.3 Evaluatie ................................................................. 75

7.4.7 Astrillingen ................................................................................... 76

7.5 Onderhoud van lagers en smeersysteem ................................................... 767.5.1 Buslagers..................................................................................... 77

7.5.1.1 Oliepeil .................................................................... 777.5.1.2 Lagertemperatuur.................................................... 77

7.5.2 Smering van buslagers ................................................................ 777.5.2.1 Smeerolietemperatuur............................................. 777.5.2.2 Controle van het smeermiddel ................................ 787.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie .... 787.5.2.4 Oliekwaliteiten ......................................................... 797.5.2.5 Olieverversingsschema voor minerale oliën............ 79

7.5.3 Rollagers ..................................................................................... 80

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

v - 3BFP 000 050 R0101 REV H

7.5.3.1 Lagerconstructie ...................................................... 807.5.3.2 Lagerplaatje............................................................. 807.5.3.3 Intervals voor nieuwe smering................................. 807.5.3.4 Opnieuw smeren ..................................................... 817.5.3.5 Lagervet .................................................................. 827.5.3.6 Lageronderhoud ...................................................... 83

7.5.4 Controle van lagerisolatie en lagerisolatieweerstand................... 837.5.4.1 Procedure................................................................ 847.5.4.2 Zuiverheid van lagerisolatie..................................... 85

7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen................................................... 867.6.1 Bepaalde veiligheidsvoorschriften voor windingsonderhoud ....... 867.6.2 De timing van het onderhoud....................................................... 877.6.3 De correcte werktemperatuur ...................................................... 887.6.4 Test voor isolatieweerstand ......................................................... 88

7.6.4.1 Omzetting van gemeten isolatieweerstandwaarden....................................... 88

7.6.5.2 Algemene overwegingen......................................... 897.6.5.3 Minimumwaarden voor isolatieweerstand ............... 907.6.5.4 Meting van isolatieweerstand van statorwinding ..... 907.6.5.5 Meting van isolatieweerstand van rotorwinding....... 92

7.6.6 Meting van isolatieweerstand voor randapparatuur ..................... 927.6.7 De polarisatie-index ..................................................................... 937.6.8 Overige onderhoudstaken ........................................................... 93

7.7 Onderhoud van glijringen en borstelraderen............................................... 937.7.1 Glijringen onderhouden ............................................................... 93

7.7.1.1 Inactieve periode ..................................................... 947.7.1.2 Slijtage..................................................................... 94

7.7.2 Onderhoud van borstels .............................................................. 947.7.2.1 Borsteldruk .............................................................. 94

7.8 Onderhoud van koeleenheden.................................................................... 957.8.1 Onderhoudsinstructies voor machines met open-luchtkoeling .... 95

7.8.1.1 Filters schoonmaken ............................................... 967.8.2 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-water hitte-uitwisselaars.... 967.8.3 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-lucht hitte-uitwisselaars..... 96

7.8.3.1 Luchtcirculatie ......................................................... 977.8.3.2 Schoonmaken ......................................................... 97

7.8.4 Onderhoud van externe ventilatormotoren .................................. 98

7.9 Reparaties, ontmanteling en installatie ....................................................... 98

Chapter 8 - Probleemoplossing8.1 Probleemoplossing...................................................................................... 99

8.1.1 Mechanische prestaties ............................................................. 1008.1.2 Smeersysteem en lagers ........................................................... 101

8.1.2.1 Smeersysteem en rollagers................................... 1018.1.2.2 Smeersysteem en buslagers................................. 102

8.1.3 Thermale prestaties ................................................................... 1048.1.3.1 Thermale prestaties, open luchtkoelingssysteem.. 1048.1.3.2 Thermale prestaties, lucht-op-lucht

koelingssysteem.................................................... 105

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

- vi3BFP 000 050 R0101 REV H

8.1.3.3 Thermale prestaties, lucht-op-water koelingssysteem .................................................... 106

8.1.3.4 Thermale prestaties, ribgekoeld ............................ 107

8.2 Olielekkage van buslagers........................................................................ 1088.2.1 Olie ............................................................................................ 1088.2.2 Buslagers................................................................................... 1098.2.3 Lagercontrole............................................................................. 1098.2.4 Oliecontainer en -leidingen........................................................ 1108.2.5 Controle van de oliecontainer en -leidingen .............................. 1108.2.6 Gebruik ...................................................................................... 1108.2.7 Verbruikscontrole....................................................................... 112

8.3 Elektrische prestaties, besturing en bescherming .................................... 1158.3.1 Beschermende ontkoppeling ..................................................... 1158.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors .................................. 115

8.4 Glijringen en borstels ................................................................................ 1178.4.1 Borstelslijtage ............................................................................ 1178.4.2 Borstelvonken............................................................................ 117

8.5 Thermale prestaties en koelingssysteem.................................................. 118

Chapter 9 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren9.1 After Sales ................................................................................................ 119

9.1.1 Serviceproducten....................................................................... 1199.1.2 Ondersteuning en garanties ...................................................... 1199.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.... 1209.1.4 Ondersteuning voor servicecentra............................................. 1209.1.5 Contactgegevens voor After Sales ............................................ 121

9.2 Reserve-onderdelen voor roterende elektrische machines ...................... 1219.2.1 Algemene overwegingen voor reserve-onderdelen ................... 1219.2.2 Periodieke vervanging van onderdelen ..................................... 1219.2.3 Benodigde reserve-onderdelen ................................................. 1229.2.4 Selectie van het meest geschikte pakket met

reserve-onderdelen ................................................................... 1229.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in

verschillende sets ...................................................................... 1239.2.5.1 Operationeel reserveonderdelen-pakket ............... 1239.2.5.2 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket ................ 1249.2.5.3 Belangrijke reserve-onderdelen ............................ 1249.2.5.4 Operationeel reserveonderdelen-pakket ............... 1249.2.5.5 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket ................ 1259.2.5.6 Belangrijke reserve-onderdelen ............................ 1259.2.5.7 Operationeel reserveonderdelen-pakket ............... 1269.2.5.8 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket ................ 1279.2.5.9 Belangrijke reserve-onderdelen ............................ 127

9.2.6 Bestelinformatie ......................................................................... 127

Chapter 10 - Recycling10.1 Inleiding..................................................................................................... 128

10.2 Gemiddelde materiaalinhoud .................................................................... 128

10.3 Recycling van verpakkingsmateriaal......................................................... 128

10.4 Ontmanteling van de machine .................................................................. 129

Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren

vii - 3BFP 000 050 R0101 REV H

10.5 Scheiding van verschillende materialen.................................................... 12910.5.1 Frame, lagerbehuizing, afdekkingen en ventilator ..................... 12910.5.2 Componenten met elektrische isolatie ....................................... 12910.5.3 Permanente magneten .............................................................. 13010.5.4 Gevaarlijk afval .......................................................................... 13010.5.5 Huisafval .................................................................................... 130

GEBRUIKSRAPPORT ......................................................................................... 131Standaardpositie van platen................................................................................. 142Standaard netspanningskabelverbindingen ......................................................... 144

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Inleiding - 13BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 1 Inleiding

1.1 Algemene informatieDeze gebruikershandleiding bevat informatie over het transport, de opslag, deinstallatie, de ingebruikname, de bediening en het onderhoud van roterendeelektrische machines van ABB.

Deze handleiding bevat informatie over alle aspecten van de bediening, het onderhouden het beheren van de machine. Het wordt aanbevolen de inhoud van dezehandleiding en andere documentatie die betrekking heeft op de machine zorgvuldig tebestuderen voordat u de machine bedient, zodat deze goed blijft werken en langerbehouden zal blijven.

N.B.:Een aantal klantspecifieke onderwerpen worden mogelijk niet in deze gebruikershandleiding behandeld. Er is aanvullende documentatie beschikbaar in de projectdocumentatie.

De handelingen die in deze handleiding worden beschreven, mogen alleen wordenuitgevoerd door bevoegd personeel met ervaring in vergelijkbare taken en dat door degebruiker is geautoriseerd.

Dit document en delen hiervan mogen niet worden gereproduceerd of gekopieerdzonder de nadrukkelijke schriftelijke toestemming van ABB en de inhoud hiervan magniet worden verstrekt aan een derde partij of worden gebruikt voor niet-geautoriseerdedoeleinden.

ABB streeft er continu naar de kwaliteit van de informatie die in dezegebruikershandleiding wordt verstrekt te verbeteren en staat open voor suggesties.Voor contactinformatie, zie Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales.

N.B.:Deze instructies moeten worden gevolgd voor een veilige en correcte installatie, bediening en onderhoud van de machine. Deze instructies moeten onder de aandacht worden gebracht van iedereen die deze apparatuur installeert, bedient of onderhoudt. Wanneer deze instructies niet worden gevolgd, kan de garantie komen te vervallen.

1.2 Belangrijke opmerkingDe informatie in dit document is soms algemeen van aard en kan van toepassing zijnop verschillende machines van ABB.

Wanneer de informatie in deze handleiding niet overeenkomt met de geleverdemachine, moet de gebruiker zijn technische kennis aanwenden om een beslissing tenemen. Bij aanhoudende twijfel kunt u contact opnemen met ABB.

De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van dehandleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen.

Veiligheid is afhankelijk van het bewustzijn, de zorg en voorzichtigheid van hetbedienings- en onderhoudspersoneel. Hoewel het belangrijk is dat alleveiligheidsvoorschriften in acht worden genomen, is voorzichtigheid in de buurt van demachine essentieel. Wees altijd op uw hoede.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

2 - Inleiding 3BFP 000 050 R0101 REV H

N.B.:Om ongelukken te voorkomen, moeten de veiligheidsvoorschriften en de apparaten die op de installatielocatie nodig zijn in overeenstemming zijn met de instructies en richtlijnen voor veiligheid op de werkvloer. Dit is van toepassing op de algemene veiligheidsvoorschriften van het betreffende land, specifieke overeenkomsten die zijn opgesteld voor elke werkplaats, de veiligheidsinstructies in deze handleiding en aparte veiligheidsvoorschriften die met de machine zijn meegeleverd.

1.3 Beperking van aansprakelijkheidABB zal in geen geval aansprakelijk zijn voor directe, indirecte, speciale, incidentele ofgevolgschade van welke aard of soort dan ook die het gevolg is van het gebruik van ditdocument. ABB zal tevens niet aansprakelijk zijn voor incidentele of gevolgschade diehet gevolg is van het gebruik van de software of hardware die in dit document wordenbeschreven.

De verleende garantie dekt fabrieks- en materiaalfouten. De garantie dekt geenbeschadiging van de machine, persoonlijk letsel of schade bij een derde partij dieworden veroorzaakt door onjuiste opslag, incorrecte installatie of bediening van demachine. De garantievoorwaarden zijn gedetailleerder gedefinieerd volgens dealgemene voorwaarden van Orgalime S2000.

N.B.:De verleende garantie is niet geldig indien de bedieningsvoorwaarden of de constructie van de machine zijn gewijzigd of reparatiewerkzaamheden aan de machine zijn uitgevoerd zonder schriftelijke toestemming vooraf van de ABB-fabriek die de machine heeft geleverd.

N.B.:Plaatselijke verkoopkantoren van ABB hanteren mogelijk verschillende garantie-informatie die is gespecificeerd in de verkoopvoorwaarden, de algemene voorwaarden of de garantievoorwaarden.

U vindt de contactgegevens op de achterkant van deze gebruikershandleiding. Vergeetniet het serienummer van de machine te noemen wanneer u specifiekemachineproblemen bespreekt.

1.4 Documentatie

1.4.1 Documentatie van de machineHet wordt aanbevolen de documentatie van de machines aandachtig te bestuderenvoordat u handelingen uitvoert. Deze handleiding en de veiligheidsvoorschriftenworden bij elke machine geleverd en zijn in een plastic hoesje op het frame van demachine bevestigd.

N.B.:De documentatie wordt geleverd aan de klant die de machine heeft besteld. Voor extra exemplaren van deze documenten kunt u contact opnemen met uw plaatselijke ABB-vestiging of de afdeling After Sales: Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Inleiding - 33BFP 000 050 R0101 REV H

Behalve met deze handleiding, wordt elke machine geleverd met een Tekening metafmetingen, een Elektrisch verbindingsdiagram en een Gegevensblad waarop hetvolgende wordt aangegeven:

• Bevestigings- en omtrekafmetingen van de machine

• Machinegewicht en belasting van de fundering

• Locatie van hefringen op de machine

• Werking en locatie van accessoires

• Vereisten voor lagerolie en smeermiddel

• Hoofd- en hulpverbindingen

N.B.:Een aantal klantspecifieke onderwerpen worden mogelijk niet in deze gebruikershandleiding behandeld. Er is aanvullende documentatie beschikbaar in de projectdocumentatie. Indien de informatie van deze handleiding tegenstrijdig is aan de toegevoegde documentatie, gaat de toegevoegde documentatie voor.

1.4.2 Informatie die niet in de documentatie is opgenomenDeze gebruikershandleiding bevat geen informatie over apparatuur die gebruikt wordtvoor starten, bescherming of snelheidscontrole. Deze informatie wordt in degebruikershandleidingen van de respectievelijke apparaten behandeld.

1.4.3 Eenheden die in deze gebruikershandleiding worden gebruiktDe meeteenheden die in deze gebruikershandleiding worden gebruikt, zijn gebaseerdop het SI-systeem (metrisch) en het US-systeem.

1.5 Identificatie van de machine

1.5.1 Serienummer van de machineElke machine wordt geïdentificeerd met een 7-cijferig serienummer. Dit nummer is ophet classificatieplaatje en het frame van de machine gedrukt.

U moet het serienummer melden in alle correspondentie over een machine, aangeziendit de enige unieke informatie is die wordt gebruikt voor het identificeren van debetreffende machine.

1.5.2 ClassificatieplaatjeEen roestvrijstalen classificatieplaatje is op het frame van de machine bevestigd enmag niet worden verwijderd. Voor de locatie van het classificatieplaatje, zie BijlageStandaardpositie van platen.

Het classificatieplaatje bevat fabrieks-, identificatie-, elektrische en mechanischeinformatie, zie Figuur 1-1 Classificatieplaatje voor directe online machines die zijnvervaardigd volgens IEC (Ex-machine volgens de ATEX richtlijn).

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

4 - Inleiding 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 1-1 Classificatieplaatje voor directe online machines die zijn vervaardigd volgens IEC (Ex-machine volgens de ATEX richtlijn)

Figure 1-2 Classificatieplaatje voor frequentieconverters die zijn vervaardigd volgens IEC

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Inleiding - 53BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 1-3 Classificatieplaatje voor directe online machines die zijn vervaardigd volgens NEMA

1. Type2. Productiejaar3. Belasting4. Verbindingstype5. Isolatieklasse6. Machinegewicht [kg]7. Beschermingsgraad [IP-klasse]8. Koelingstype [IC-code]9. Bevestiging [IM-code] (IEC)10. Aanvullende informatie11. Fabrikant12. Serienummer13. Uitvoer [kW] of [HP]14. Statorspanning [V]15. Frequentie [Hz]16. Rotatiesnelheid [rpm]17. Statorstroom [A]18. Stroomfactor [cosf]19. CSA-keurmerk20. Standaard21. Aanwijzing voor vergrendelde rotor kVA/ HP (NEMA)22. Omgevingstemperatuur [°C] (NEMA)23. Onderhoudsfactor (NEMA)

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

6 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 2 Transport en uitpakken

2.1 Beschermende maatregelen voor transport

2.1.1 AlgemeenDe volgende beschermende maatregelen worden in de fabriek getroffen voordat demachine wordt geleverd. Dezelfde maatregelen moeten worden genomen wanneer demachine wordt verplaatst:

• Op sommige machines, en op alle machines met bus- of rollagers, zijn transportvergrendelingen bevestigd.

Volgende alinea met opsomteken voor lagertype: Wentellager

• Bal- en rollagers worden ingevet met een smeermiddel dat is aangegeven op de lagerplaat, die op het frame van de machine is bevestigd, zie voor meer informatie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.

Volgende alinea met opsomteken voor lagertype: Glijlager

• Buslagers worden in olie ondergedompeld die later wordt afgevoerd. Alle in- en afvoeropeningen voor de olie en de olieleidingen worden afgesloten. Dit biedt voldoende bescherming tegen roest.

Volgende alinea met opsomteken voor koelmethode: Lucht/waterkoeling

• Lucht-op-waterkoelsystemen laat men leeglopen en de in- en afvoeropeningen van het koelsysteem worden afgesloten.

• Machinale metalen oppervlakken, zoals de schachtextensie, worden beschermd tegen roest met een antiroestlaag.

• Om de machine goed te beschermen tegen water, zoutnevel, vocht, roest en trillingen tijdens het inladen, het transport over zee en het uitladen van de machine, moet de machine worden geleverd in een zeewaardige verpakking.

2.1.2 LagerplaatjeEr is een roestvrijstalen lagerplaatje op het frame van de machine bevestigd. Voor delocatie van het lagerplaatje, zie Bijlage Standaardpositie van platen.

Het lagerplaatje geeft het type aan van de lagers en het smeermiddel dat moet wordengebruikt, zie Figuur 2-1 Lagerplaatje voor gesmeerde rollagers en Figuur 2-2Lagerplaatje voor buslagers.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 73BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende figuur voor lagertype: Wentellager

Figure 2-1 Lagerplaatje voor gesmeerde rollagers

1. Lagertype van D-einde

2. Lagertype van ND-einde

3. Smeringsinterval

4. Hoeveelheid vet voor lager van D-einde

5. Hoeveelheid vet voor lager van ND-einde

6. Aanvullende informatie

7. Het type smeermiddel dat door de fabriek wordt aangeleverd

Volgende figuur voor lagertype: Glijlager

Figure 2-2 Lagerplaatje voor buslagers

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

8 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

1. Lagertype van D-einde

2. Lagertype voor ND-einde

3. Interval voor olievervanging

4. Viscositeitsklasse

5. Hoeveelheid olie voor lager van D-einde (zelfsmerend)

6. Hoeveelheid olie voor lager van ND-einde (zelfsmerend)

7. Smeermethode voor lager van D-einde. Olie-emulsie en –druk voor emulsiegesmeerde lagers

8. Smeermethode voor lager van ND-einde. Oliestroom en –druk voor emulsiegesmeerde lagers

9. Drijving van rotoreinde (axiale speling)

N.B.:De informatie op het lagerplaatje moet zonder uitzondering worden gevolgd. Als u dit niet doet, zal de garantie van de lagers komen te vervallen.

2.2 De machine heffenVoordat de machine wordt geheven, moet u ervoor zorgen dat geschikte hefapparatuurbeschikbaar is en dat het personeel ervaring heeft met hefwerkzaamheden. Hetgewicht van de machine staat aangegeven op het classificatieplaatje, de tekening metafmetingen en de pakbon.

N.B.:Gebruik alleen de handvatten of hefringen die bestemd zijn voor het heffen van de gehele machine. Gebruik niet de kleine extra handvatten of hefringen. Deze zijn alleen bestemd voor onderhoudsdoeleinden.

N.B.:Het zwaartepunt van machines met hetzelfde frame kan variëren wegens verschillende soorten uitvoer, bevestigingen en randapparatuur.

N.B.:Controleer of de hefringen of de handvatten die in het machineframe zijn geïntegreerd onbeschadigd zijn voordat u de machine heft. Beschadigde handvatten of hefringen mogen niet worden gebruikt.

N.B.:Hefringen moeten goed zijn aangedraaid voordat de machine wordt geheven. Indien nodig moet de positie van de hefring worden aangepast met geschikte afsluitringen.

N.B.:Gebruik, wanneer u de machine van onderaf optilt, alleen de hefplaatsen die met de normmarkering ISO 7000-0625 zijn gemarkeerd. Zie Figuur 2-3 Hijs hier-markering (ISO 7000-0625).

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 93BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 2-3 Hijs hier-markering (ISO 7000-0625)

2.2.1 Een machine in een zeewaardige verpakking tillenDe zeewaardige verpakking is normaal gesproken een houten kist die aan debinnenkant met een dunne laag papier is bekleed. De zeewaardige verpakking moetdoor een vorkheftruck worden geheven vanaf de onderkant of door een kraan metdraagbanden. De posities van de draagbanden zijn op de verpakking getekend.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

10 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 2-4 Horizontaal en verticaal machines in zeewaardige kisten hijsen door via de oogbouten van de machine met hefkraan op te tillen.

2.2.2 Een machine op een pallet tillenEen machine die op een pallet is geplaatst, moet door een kraan worden getild metbehulp van de hefringen op de machine, zie Figuur 2-5 Horizontaal en verticaalmachines op pallets hijsen door via de oogbouten van de machine met hefkraan op tetillen. of door een vorkheftruck vanaf de onderkant van de pallet. De machine is metbouten op de pallet bevestigd.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 113BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 2-5 Horizontaal en verticaal machines op pallets hijsen door via de oogbouten van de machine met hefkraan op te tillen.

2.2.3 Een onverpakte machine heffenEr moet geschikte hefapparatuur worden gebruikt! De machine moet altijd door eenkraan worden geheven met behulp van de hefringen op het machineframe, zie Figuur2-6 Onverpakte machines heffen. De machine mag nooit door een vorkheftruck vanafde onderkant of de poten van de machine worden getild.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

12 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 2-6 Onverpakte machines heffen

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Verticaal

2.3 Een verticaal geplaatste machine draaienVerticaal geplaatste machines moeten mogelijk in een horizontale positie wordengedraaid, bijvoorbeeld wanneer de lagers worden vervangen. Hetzelfde geldt voorhorizontaal geplaatste machines. Dit wordt afgebeeld in Figuur 2-7 Machine metdraaibare hefringen: heffen en draaien. Voorkom beschadiging van de lak of andereonderdelen tijdens deze procedure. Verwijder of installeer alleen de lagervergrendelingwanneer de machine in een verticale positie staat.

Figure 2-7 Machine met draaibare hefringen: heffen en draaien

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 133BFP 000 050 R0101 REV H

2.4 Controle bij ontvangst en uitpakken

2.4.1 Controle bij ontvangstDe machine en de verpakking moeten direct bij ontvangst worden gecontroleerd. Elkebeschadiging die tijdens het transport is veroorzaakt, moet onmiddellijk wordengefotografeerd en binnen een (1) week na ontvangst worden gerapporteerd om eenclaim in te kunnen dienen bij de transportverzekering. Het is daarom belangrijk datbewijs van onzorgvuldige verwerking onmiddellijk wordt gecontroleerd en aan hettransportbedrijf en de leverancier wordt gemeld. Gebruik de controlelijsten in BijlageGEBRUIKSRAPPORT.

Een machine die niet direct na ontvangst wordt geïnstalleerd, mag niet zonder toezichtof zonder voorzorgsmaatregelen worden opgeslagen. Voor meer informatie, zieHoofdstuk 2.6 Opslag.

2.4.2 Controle bij uitpakkenPlaats de machine zodanig dat deze de verwerking van andere goederen niet hinderten op een trillingsvrij oppervlak staat.

Nadat de verpakking is verwijderd, moet u controleren of de machine niet beschadigdis en dat alle accessoires zijn meegeleverd. Vink de accessoires op de pakbon af. Alser sprake is van beschadiging of accessoires ontbreken, moet u dit fotograferen en deleverancier onmiddellijk op de hoogte stellen. Gebruik de controlelijsten in BijlageGEBRUIKSRAPPORT.

Voor de juiste recycling en verwijdering van het verpakkingsmateriaal, zie Hoofdstuk10.3 Recycling van verpakkingsmateriaal.

2.5 Installatie-instructies voor hoofdterminaldoos en koelonderdelenDeze instructies moeten worden gevolgd wanneer de machine wordt afgeleverd metde losse hoofdcomponenten, zoals de hoofdterminaldoos of koelonderdelen.Raadpleeg de tekening met afmetingen in de projectdocumentatie voor de correcteposities van de onderdelen. Alle bouten, moeren en afsluitringen zijn meegeleverd.

Alleen ervaren personeel mag de machine in elkaar zetten. Elektrisch actieveonderdelen, zoals statorkabels, mogen alleen door bevoegd personeel wordengeïnstalleerd.

De veiligheidsvoorschriften moeten altijd in acht worden genomen. Zie voor meerinformatie Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding.

Deze instructies moeten nauwgezet worden gevolgd, anders zijn degarantievoorwaarden die in het koopcontract staan vermeld ongeldig.

2.5.1 Installatie van de hoofdterminaldoosDe hoofdterminaldoos wordt bij de machine geleverd in een aparte doos-/schuifverpakking. De installatie van de hoofdterminaldoos moet volgens dezerichtlijnen worden uitgevoerd.

1. Open de verpakking en til de hoofdterminaldoos met een geschikt hefapparaat (bijvoorbeeld een kraan) aan de hefringen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

14 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

2. Controleer of alle verbindingsonderdelen stof- en vuilvrij zijn.

3. Leg de meegeleverde bouten en afsluitringen klaar voor installatie.

4. Til de hoofdterminaldoos rechtstreeks op het machineframe op de positie waar deze moet worden aangesloten (zie de tekening met afmetingen in de projectdocumentatie).

5. Alleen voor de NEMA-hoofdterminaldoos: trek de statorkabels door het plafondmembraan.

6. Bevestig de hoofdterminaldoos met de schroeven die bij het machineframe zijn geleverd. Zorg ervoor dat de isolatie-afsluiting toegankelijk is via het verbindingsoppervlak van de machinebehuizing.

7. Draai alle schroeven vast met max. 200 Nm. (zie Tabel 7-2 Algemene draaitorsies [Nm]).

Alleen voor de NEMA-hoofdterminaldoos: nadat u de hoofdterminaldoos mechanischop de machinebehuizing hebt aangesloten, moeten de statorkabels op de terminalsworden aangesloten:

1. controleer de markeringen van de statorkabels en de terminals.

2. Sluit de statorkabels aan op de corresponderende terminals volgens de kabelmarkeringen (U1, V1, W1 of L1, L2, L3). Zie het elektrische verbindingsdiagram voor meer informatie.

3. Draai de vooraf geïnstalleerde schroeven vast met max. 80 Nm. (zie Bijlage Standaard netspanningskabelverbindingen).

2.5.2 Installatie van koelonderdelenAls het koelsysteem of onderdelen van het koelsysteem (bijvoorbeeld degeluidsdemper of het luchtkanaal) apart worden geleverd, moeten deze op locatieworden geïnstalleerd volgens de volgende instructies.

1. Open de verpakking van de koeler/koelonderdelen en til de onderdelen met een geschikt hefapparaat (bijvoorbeeld een kraan) aan de hefringen van de verpakking.

2. Controleer of alle verbindingsonderdelen stof- en vuilvrij zijn.

3. Controleer de correcte installatieposities op de tekening met afmetingen in de projectdocumentatie.

4. Controleer of alle verbindingsonderdelen, bouten, afsluitringen en moeren zijn meegeleverd.

5. Til het koelonderdeel naar de correcte positie en sluit het aan met de meegeleverde installatie-onderdelen. Controleer of alle afsluitingsonderdelen op de correcte locaties zijn geïnstalleerd.

6. Draai alle schroeven vast met max. 80 Nm. (zie Tabel 7-2 Algemene draaitorsies [Nm]).

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 153BFP 000 050 R0101 REV H

2.6 Opslag

2.6.1 Korte-termijnopslag (minder dan 2 maanden)De machine moet in een goede opslagruimte met een beheersbare omgeving wordenopgeslagen. Een goed warenhuis of opslagruimte heeft:

• een stabiele temperatuur, bij voorkeur van 10ºC tot 50ºC. Als de anticondensatieverwarmingen zijn ingeschakeld en de temperatuur van de omgevingslucht hoger is dan 50ºC, moet u controleren of de machine niet oververhit is.

• Lage relatieve luchtvochtigheid, bij voorkeur lager dan 75%. De temperatuur van de machine moet boven het dauwpunt worden gehouden om te voorkomen dat er condensatievocht in de machine terechtkomt. Als de machine is uitgerust met anticondensatieverwarmingen, moeten deze worden ingeschakeld. De werking van de anticondensatieverwarmingen moet periodiek worden gecontroleerd. Als de machine niet is uitgerust met anticondensatieverwarmingen, moet een andere verwarmingsmethode voor de machine worden gebruikt om te voorkomen dat er condensatievocht in de machine terechtkomt.

• Een stabiele ondersteuning die vrij is van trillingen en schokken. Als u denkt dat er teveel trillingen zijn, moet u de machine isoleren door rubberen blokken onder de poten van de machine te plaatsen.

• Lucht die wordt geventileerd, moet schoon en vrij van stof en corrosieve gassen zijn.

• Bescherming tegen schadelijke insecten en ongedierte.

Als de machine buiten moet worden opgeslagen, mag deze nooit in detransportverpakking worden achtergelaten. In plaats hiervan moet de machine:

• Uit de plastic verpakking worden gehaald

• Worden afgedekt om te voorkomen dat er regen in de machine terechtkomt. De afdekking moet ventilatie van de machine toelaten.

• Worden geplaatst op ten minste 100 mm uiterst rigide ondersteuningen, zodat er geen vocht van onderen in de machine terecht kan komen.

• Worden voorzien van een goede ventilatie. Als de machine in de transportverpakking wordt gelaten, moeten ventilatie-openingen in de verpakking worden gemaakt.

• Worden beschermd tegen schadelijke insecten en ongedierte.

Gebruik de controlelijsten in Hoofdstuk 2 Opslag in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.

2.6.2 Lange-termijnopslag (meer dan 2 maanden)Behalve de maatregelen die zijn beschreven in het gedeelte over korte-termijn opslag,moeten de volgende maatregelen worden getroffen.

Meet elke drie maanden de isolatieweerstand en –temperatuur van de windingen, zieHoofdstuk 7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen.

Controleer elke drie maanden de conditie van de geverfde oppervlakken. Als er roest isontstaan, moet u dit verwijderen en het oppervlak opnieuw verven.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

16 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

Controleer elke drie maanden de conditie van de roestvrijstalen laag op lege metalenoppervlakken (bijvoorbeeld schachtextensies). Als er roest is ontstaan, moet u ditverwijderen met een fijne polijstdoek en de antiroestbehandeling opnieuw uitvoeren.

Maak kleine ventilatie-openingen als de machine in een houten kist wordt opgeslagen.Laat geen water, insecten en ongedierte in de kist komen, zie Figuur 2-8 Ventilatie-openingen.

Gebruik de controlelijsten in Hoofdstuk 2 Opslag in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.

Figure 2-8 Ventilatie-openingen

Volgende alinea met opsomteken voor koelmethode: Watermantel

Machines met een watermantel als koelsysteem moeten worden gevuld met eenmengsel van water en glycol met een minimum van 50% glycol. In plaats van glycolkan een andere, vergelijkbare vloeistof worden gebruikt. Zorg ervoor dat hetvloeistofmengsel de opslagtemperatuur tolereert zonder te bevriezen. De openingenvoor de in- en afvoer van de vloeistof moeten na het vullen worden afgesloten.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager

2.6.3 RollagersTref de volgende maatregelen:

• Rollagers moeten tijdens de opslag goed zijn gesmeerd. U vindt de geschikte smeermiddelen in Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.

• Laat de rotor elke drie maanden tien omwentelingen maken om de lagers in goede conditie te houden. Verwijder een eventueel aanwezige transportvergrendeling tijdens het laten draaien van de rotor.

• Machines kunnen een vergrendeling hebben om de lagers te beschermen tijdens het transport en de opslag. Controleer periodiek de lagervergrendeling. Draai de transportvergrendeling vast volgens het lagertype op de as, zie Tabel 2-4 Vastdraaien voor horizontale machines (gesmeerde schroef).

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 173BFP 000 050 R0101 REV H

N.B.:Als de vergrendeling te vast wordt aangedraaid, zal de lager worden beschadigd.

N.B.:Het lagertype dat wordt gebruikt, staat op het lagerplaatje vermeld, zie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje, en de locatie van de lagers op de as op de tekening met afmetingen.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Horizontaal

Table 2-4. Vastdraaien voor horizontale machines (gesmeerde schroef)

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Verticaal

Table 2-5. Vastdraaien voor verticale machines (gesmeerde schroef)

Axiaal geplaatst lagertype

Vastdraaien [Nm] Vastdraaien [pound foot]

6316 45 33

6317 50 37

6319 60 44

6322 120 90

6324 140 100

6326 160 120

6330 240 180

6334 300 220

6034 140 100

6038 160 120

6044 230 170

Axiaal geplaatst lagertype

Vastdraaien [Nm] Vastdraaien [pound foot]

7317 30 22

7319 30 22

7322 60 44

7324 60 44

7326 90 66

7330 160 120

7334 350 260

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

18 - Transport en uitpakken 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager

2.6.6 BuslagersTref de volgende maatregelen:

• Machines met buslagers worden geleverd zonder smeermiddel, zoals olie. U moet controleren of er op de binnenkant van de lagers een beschermende olielaag is aangebracht. Tectyl 511 of een andere vergelijkbare substantie moet in de lager worden gespoten via de vulopening indien de opslagperiode langer dan twee maanden is. De antiroestbehandeling moet elke zes maanden gedurende twee jaar worden herhaald. Als de opslagperiode langer dan twee jaar is, moet de lager uit elkaar worden gehaald en apart worden behandeld.

• De lagers moeten worden geopend en alle onderdelen moeten na opslag en voor ingebruikname worden nagekeken. Roest moet worden verwijderd met een fijne polijstdoek. Als de schacht afdrukken heeft achtergelaten op de bekleding aan de onderkant, moet deze worden vervangen.

• Machines met buslagers hebben een transportvergrendeling om de lagers te beschermen tijdens het transport en de opslag. Controleer periodiek de transportvergrendeling. Draai de transportvergrendeling vast volgens de axiaal geplaatste lager, zie Tabel 2-4 Vastdraaien voor horizontale machines (gesmeerde schroef).

N.B.:Als de vergrendeling te vast wordt aangedraaid, zal de lager worden beschadigd.

Table 2-7. Vastdraaien (gesmeerde schroef). De axiaal geplaatste lager draagt de vergrendelingskracht.

Axiaal geplaatst lagertype

Vastdraaien [Nm] Vastdraaien [pound foot]

ZM_LB 7 100 74

EF_LB 9 250 180

EF_LB 11 300 220

EF_LB 14 600 440

EM_LB 14 600 440

EF_LB 18 900 670

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Transport en uitpakken - 193BFP 000 050 R0101 REV H

2.6.8 OpeningenAls er openingen zijn waar geen kabels door zijn getrokken naar terminaldozen ofradkranzen die niet op de leidingen zijn aangesloten, moeten deze worden afgedicht.De koelers en de leidingen binnen de machine moeten worden gereinigd en gedroogdvoordat ze worden afgedicht. U kunt de leidingen drogen door er warme en droge luchtdoor te blazen.

2.7 Inspecties, registratieDe opslagperiode en het nemen van voorzorgsmaatregelen, inclusief data, moetenworden geregistreerd. Voor relevante controlelijsten, zie BijlageGEBRUIKSRAPPORT.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

20 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 3 Installatie en uitlijning

3.1 AlgemeenEen goede planning en voorbereiding bewerkstelligt een eenvoudige en correcteinstallatie en garandeert veilige werkomstandigheden en maximum toegankelijkheid.

Volgende alinea voor beschermingstype: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico

Standaarden met betrekking tot de aansluiting en het gebruik van elektrischeapparaten in een gevaarlijke omgeving moeten in acht worden genomen, met name denationale standaarden voor installatie (zie standaard IEC 60079-14).

N.B.:Dit is algemeen, maar ook de plaatselijke veiligheidsvoorschriften moeten tijdens de installatie worden gevolgd.

N.B.:Verzeker u er van dat de machine beschermd is wanneer er nabij gewerkt wordt.

N.B.:Gebruik de machine niet als aarding bij het lassen.

3.2 Funderingsontwerp

3.2.1 AlgemeenHet ontwerp van de fundering moet veilige werkomstandigheden met maximumtoegankelijkheid bieden. Er moet voldoende ruimte rondom de machine wordenvrijgehouden zodat onderhouds- en toezichtspersoneel er gemakkelijk bij kan komen.De koelingslucht moet ongehinderd naar en van de machine kunnen stromen.Voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat anderemachines of apparatuur die in de buurt staan de koelingslucht of de lagers verhitten.

De fundering moet sterk, rigide, vlak en trillingsvrij zijn. U moet ook controleren of demachine resoneert met de fundering. Om geluidstrillingen te voorkomen, moet denatuurlijke frequentie van de fundering samen met de machine binnen een bereik van±20% van de werkingssnelheidsfrequentie liggen.

Een betonnen fundering heeft de voorkeur, maar een correct ontworpen stalenconstructie is ook acceptabel. De verankering op de fundering, de toevoer van lucht,water, olie en kabelleidingen, maar ook de locatie van de voegopeningen moeten voorde constructie worden overwogen. De positie van de voegopeningen en de hoogte vande funderingen moeten overeenkomen met de afmetingen op de meegeleverdetekening.

De fundering moet ruimte hebben voor vulplaten met een dikte van 2 mm onder demachine, zodat deze kan worden versteld en een vervangende machine in detoekomst kan worden geïnstalleerd. De hoogte van de machineschacht en de locatievan de fundering hebben een bepaalde productietolerantie, die wordt gecompenseerdmet de vulplaat van 2 mm.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 213BFP 000 050 R0101 REV H

N.B.:De berekening en het ontwerp van de fundering is niet in de levering van ABB inbegrepen. De klant of een derde partij is hiervoor verantwoordelijk. Het voegen valt normaal gesproken ook buiten de levering en verantwoordelijkheid van ABB.

3.2.2 Krachten op de funderingDe fundering en de bevestigingsbouten moeten worden afgemeten om een plotselingemechanische torsie te weerstaan die ontstaat bij het starten van de machine of bij eenkortsluiting. De kortsluitingskracht is een geleidelijk gedempte sinusgolf die van richtingverandert. De grootte van deze krachten wordt vermeld op de tekening met afmetingenvan de machine.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Verticaal

3.2.3 Flenzen voor verticaal geplaatste machinesVerticaal met flenzen geplaatste machines zijn uitgerust met een bevestigingsflensvolgens de IEC-standaard 60072. De flens van de machine moet altijd tegenover deflens van de fundering worden geplaatst.

Een bevestigingsadapter wordt aanbevolen om een eenvoudige koppelingsverbindingen inspectie tijdens de bediening mogelijk te maken.

3.3 De machine voorbereiden voor installatieBereid de machine als volgt voor installatie voor:

• Meet de isolatieweerstand van de winding voordat u andere voorbereidingen treft zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 3.3.1 Meting van isolatieweerstand.

• Verwijder de transportvergrendeling wanneer dit nodig is. Bewaar deze voor toekomstig gebruik. Zie Hoofdstuk 3.3.2 De transportvergrendeling uit elkaar halen voor verdere instructies.

• Controleer of het beschikbare smeermiddel overeenkomt met de specificatie op het lagerplaatje, zie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje. U vindt meer aanbevolen smeermiddelen in Hoofdstuk 7.5.3.5 Lagervet.

Volgende alinea met opsomteken en opmerking voor lagertype: Glijlager

• Vul de buslagers met een geschikte olie. Voor geschikte oliën, zie Hoofdstuk 7.5.2.4 Oliekwaliteiten.

N.B.:Buslagers worden altijd geleverd zonder olie!

• Verwijder de antiroestlaag op de schachtextensie en de machinepoten met terpentine.

• Installeer de koppelingshelft zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 3.3.4 Montage van de koppelingshelft.

• Controleer of de afvoerstoppen in het onderste gedeelte van de beide uiteinden van de machine in de geopende stand staan, zie Hoofdstuk 3.3.6 Afvoerstoppen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

22 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

3.3.1 Meting van isolatieweerstandVoordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart, na een lange periode vaninactiviteit of binnen het algemene onderhoudsschema, moet de isolatieweerstand vande machine worden gemeten. Dit geldt voor de windingen en alle randapparaten. Voormachines die zijn uitgerust met een glijring, moet ook de rotorwinding wordengemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.

3.3.2 De transportvergrendeling uit elkaar halenOp sommige machines, en op alle machines met bus- of rollagers, zijntransportvergrendelingen bevestigd Voor machines met bus- of cylindrische rollagers isde transportvergrendeling een stalen balk die aan zowel het lagerscherm op het D-einde als op het uiteinde van de schachtextensie is bevestigd.

De transportvergrendeling moet worden verwijderd voordat de machine wordtgeïnstalleerd. De antiroestlaag moet van de schachtextensie worden verwijderd.Bewaar de vergrendeling voor toekomstig gebruik.

N.B.:Om schade aan de lagers te voorkomen, moet de transportvergrendeling op de machine worden bevestigd wanneer deze wordt verplaatst, naar een andere locatie wordt gebracht of wordt opgeslagen. Zie Hoofdstuk 2.1 Beschermende maatregelen voor transport.

3.3.3 Koppelingstype

Volgende alinea voor lagertype: Wentellager

Machines met rollagers moeten worden bevestigd op de aangedreven machine metflexibele koppelingen, bijvoorbeeld pinkoppelingen of drijfkoppelingen.

Als de op de as vergrendelde lager op het N-einde is bevestigd (zie tekening metafmetingen), moet u ervoor zorgen dat een constante vrije asbeweging mogelijk istussen de koppelingshelften, zodat thermale expansie van de machine mogelijk iszonder de lagers te beschadigen. De verwachte axiale thermale uitzetting van de rotorkan worden berekend zoals is gedefinieerd in Hoofdstuk 3.6.4 Correctie voor thermaleuitzetting.

Volgende alinea voor wijze van installeren: Verticaal

Verticaal geplaatste machines kunnen zijn ontworpen voor het dragen van eenbelasting van de schacht van de aangedreven machine. Als dit het geval is, moeten dekoppelingshelften worden vergrendeld, zodat deze niet richting de as glijden, doormiddel van een vergrendelingsplaat op het uiteinde van de schacht.

N.B.:De machine is niet geschikt voor een band-, ketting- of raderverbinding, tenzij deze specifiek hiervoor is ontworpen. Hetzelfde geldt voor toepassingen met hoge axiale bewegingen.

Volgende alinea voor lagertype: Glijlager met axiale drijf

De buslagerconstructie laat de rotor axiaal bewegen tussen de mechanischeeinddrijflimieten. Standaard lagers kunnen geen axiale krachten weerstaan van deaangedreven machine. Een axiale kracht van de belasting zal de lagers beschadigen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 233BFP 000 050 R0101 REV H

Daarom moeten alle axiale krachten worden uitgevoerd door de aangedreven machineen de koppeling moet van een beperkte axiale drijftype zijn.

3.3.4 Montage van de koppelingshelft

3.3.4.1 Koppeling in balans brengen

De rotor wordt dynamisch in balans gebracht met een halve sleutel als standaard.De balansmethode is op het uiteinde van de schacht gedrukt:

• H = halve sleutel en

• F = hele sleutel

De koppelingshelft moet respectievelijk in balans worden gebracht.

3.3.4.2 Montage

De volgende instructies moeten worden gevolgd wanneer u de koppelingshelftmonteert.

• Volg de algemene instructies van de fabrikant.

• Het gewicht van de koppelingshelft kan aanzienlijk zijn. U moet mogelijk een hefapparaat gebruiken.

• Verwijder de antiroestlaag van de schachtextensie en vergelijk de afmetingen van de extensie en de koppeling met de tekeningen. Controleer ook of de sleutelgaten in de koppeling en de schachtextensie schoon en egaal zijn.

• Bedek de schachtextensie en de naafboor met een dunne laag olie om de montage van de koppelingshelft mogelijk te maken. Bedek nooit aaneengrenzende oppervlakken met molybdeen disulfide (Molykote) of vergelijkbare producten.

• De koppeling moet worden bedekt met een beschermingskap.

N.B.:Om beschadiging aan de lagers te voorkomen, mag geen extra kracht op de lagers worden uitgeoefend wanneer u de koppelingshelft monteert.

3.3.5 RiemaandrijvingMachines met riemaandrijvingen zijn altijd uitgerust met een cylindrische rollager in hetD-einde. Als een riemaandrijving wordt gebruikt, moeten de aandrijving en deaangedreven katrollen correct zijn uitgelijnd.

N.B.:U moet altijd de geschiktheid van de schachtuiteinde en de lagers voor de riemaandrijving controleren voordat u de machine gebruikt. Overschrijd nooit de radiale kracht die is aangegeven in de orderdefinities.

3.3.6 AfvoerstoppenDe machines zijn in het onderste deel van de machine voorzien van aftappluggen. Deaftapplug is zo geconstrueerd, dat deze het stof buiten de machine houdt en

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

24 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

condenswater aftapt. De aftappluggen moeten altijd open zijn, d.w.z. de helft van deplug zit aan de binnenkant en de andere helft steekt naar buiten. De aftapplug wordtgeopend door het uit het frame te trekken. Bij AMA/AMI 560-630-machines wordt deaftapplug (M12-schroef) 6 - 12 mm (0.2" - 0.5") geopend.

Volgende alinea voor wijze van installeren: Horizontaal

Voor horizontaal geplaatste machines zijn twee afvoerstoppen geplaatst op beideuiteinden van de machine.

Volgende alinea voor wijze van installeren: Verticaal

Voor verticaal geplaatste machines zijn twee afvoerstoppen geplaatst op het onderstescherm.

De hoofdterminaldoos heeft één afvoerstop onderin de doos. Deze moet wordengesloten tijdens de bediening van de machine.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Horizontaal met betonnen fundering

3.4 Installatie op betonnen fundering

3.4.1 LeveringIn de levering van de machine zijn normaal gesproken geen installatie, vulplaten,bevestigingsbouten, funderingsplaatset of enkele plaatset inbegrepen. Deze wordenop speciale bestelling geleverd.

Als er nieuwe bevestingingsgaten geboord moeten worden, neem dan contact op metABB om geschiktheid te verzekeren.

3.4.2 Algemene voorbereidingenVoordat u begint met de installatie, moet u de volgende aspecten in acht nemen:

• Bewaar bladstaal als vulplaat voor de machine. Eventuele aanpassingen in de uitlijning vereisen vulplaten met een dikte van 1, 0,5, 0,2, 0,1 en 0,05 mm (40, 20, 8, 4 en 2 mil).

• Bewaar een stoothamer, stelschroeven of hydraulische vijzels voor axiale en horizontale aanpassingen.

• Bewaar draaischijfmeters, of bij voorkeur een laseroptische analisator, om de machine nauwkeurig en precies uit te lijnen.

• Bewaar een eenvoudige hefboom voor het draaien van de rotor tijdens de uitlijning.

• Bescherm buiteninstallaties tegen de zon en regen om meetfouten tijdens de installatie te voorkomen.

N.B.:Machines worden geleverd met stelschroeven voor verticale verstelling van elke poot.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 253BFP 000 050 R0101 REV H

3.4.3 Voorbereiding van fundering

3.4.3.1 Voorbereiding van fundering en voegopeningen

Funderingsbouten of vulplaten worden gebruikt wanneer de machine in een betonnenfundering is verankerd.

Houd rekening met de volgende aspecten wanneer u de fundering voorbereidt:

• Het bovenste gedeelte van de fundering moet worden schoongemaakt met een bezem of stofzuiger.

• De wanden van de voegopeningen moeten ruwe oppervlakken hebben voor een goede grip. Om dezelfde reden moeten deze worden gereinigd en uitgespoeld, zodat ze vuil- en stofvrij blijven. Olie of smeermiddel moet worden verwijderd door deze van de betonnen oppervlakken af te schrapen.

• De positie van de voegopeningen en de hoogte van de fundering moeten overeenkomen met de afmetingen op de meegeleverde tekening.

• Bevestig een stalen draad aan de fundering om de middenlijn van de machine aan te geven. Markeer ook de axiale positie van de machine.

3.4.3.2 Voorbereiding van funderingsbouten of vulplaten

Indien vulplaten en funderingsbouten zijn meegeleverd, zullen deze als aparteonderdelen zijn geleverd. Deze zullen op locatie worden gemonteerd.

N.B.:Om te garanderen dat de funderingsbouten goed worden geplaatst op het beton, moeten ze ongeverfd en vuil- en stofvrij zijn.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

26 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 3-1 Standaard montage van funderingsbout

Om de funderingsbout of vulplaatset te monteren, moet u de machine aan een kraanboven de vloer hangen. Volg de instructies, zie Figuur 3-1 Standaard montage vanfunderingsbout:

• Reinig de onderdelen die zijn beschermd door een antiroestlaag met terpentine.

• Schroef de gesmeerde stelschroeven in de funderingsbouten (onderdeel 5) of vulplaten.

• Wikkel een laag tape rond het bovenste gedeelte van de ankerbouten (onderdeel 2) volgens Figuur 3-1 Standaard montage van funderingsbout. De tape zal voorkomen dat het bovenste gedeelte van de bout in het beton vast komt te zitten en zorgt ervoor dat de bout verder kan worden aangedraaid nadat het beton is gehard.

• Plaats de ankerbout (onderdeel 2) in de funderingsplaten (onderdeel 1) of vulplaten, zodat de kop van de ankerbout 1...2 mm (40...80 mil) boven het bovenste oppervlak van de moeren is (onderdeel 4).

• Plaats de ankerflens (onderdeel 3) en de onderste moer (onderdeel 4) op de ankerbouten (onderdeel 2). Plaats de ankerflens (onderdeel 3) en de bouten door ze te lassen en draai de moeren aan. Als er geen brug kan worden gemaakt, moet u de ankerflens tussen twee moeren vastdraaien.

ARTIKEL ONDERDELEN FORMAAT AANTAL/SET [PCS]

1 PLAAT 70x200x440 4

2 BOUT M36x500/45+100 8

3 RADKRANS 10x60x210 4

4 MOER M36 16

5 STELSCHROEF M24x60 8

6 BEVESTIGINGS-

SCHROEF

M36x90/90 4

7 SHM 2x170x250 4

8 STEUNPLAAT 25x100x180 4

9 SPITSE PIN 10x100 2

10 STELSCHROEF M16x55 4

DE PAPIERPIN (ONDERDEEL 9) IS ALLEEN NODIG VOOR HET AANDRIJVINGSEINDE VAN DE MOTOR

X) DE TAPE IS NIET INBEGREPEN. ANKERBOUT MOET IN DE FUNDERING WORDEN VASTGEZET FUNDERINGSBOUTEN WORDEN ALS LOSSE ONDERDELEN GELEVERD. EEN SET BEVAT ONDERDELEN VOOR EEN MACHINE (4 STUKS)

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 273BFP 000 050 R0101 REV H

• Nadat de funderingsplaten zijn gemonteerd, moet de machine worden geheven en boven de vloer worden gehangen. De poten van de machine, de zij- en onderoppervlakken en de ankerbouten moeten worden gereinigd met terpentine.

• Bevestig de gemonteerde funderingsbouten of vulplaten onder de machinepoten met de bevestigingsbout (onderdeel 6) en afsluitringen (onderdeel 3). Centreer de bevestigingsbout (onderdeel 6) in de opening van de machine door papier, karton of tape om het bovenste gedeelte van de bout te wikkelen.

• Plaats de vulplaat van 2 mm (onderdeel 7) tussen de poot en de plaat (onderdeel 1). Maak de plaat stevig vast aan de poot met de bevestigingsbout (onderdeel 6).

• Plaats de stelplaat (onderdeel 8) onder de stelschroef (onderdeel 5).

• Controleer of de ruimte tussen de plaat (onderdeel 1) en de ankerbouten (onderdeel 2) minimaal is. Als er beton via deze nauwe tussenruimte doordringt tot de moeren, kunnen deze niet meer worden aangedraaid.

N.B.:De tape en de stalen plaat zijn niet in de levering van de funderingsbouten inbegrepen.

3.4.4 Opheffen van machinesDe machine wordt voorzichtig opgeheven en op de fundering geplaatst. U kunt demachine horizontaal globaal uitlijnen met behulp van de eerder geplaatste stalen draaden de markering van de axiale locatie. U kunt de machine verticaal uitlijnen met destelschroeven. De vereiste nauwkeurigheid van de positie ligt binnen 2 mm (80 mil).

3.4.5 UitlijningDe uitlijning wordt uitgevoerd zoals is beschreven in Hoofdstuk 3.6 Uitlijning.

3.4.6 VoegenHet voegen van de machine in de fundering is een zeer belangrijk onderdeel van deinstallatie. U moet de instructies van de voegmengselfabrikant strikt volgen.

Gebruik hoogwaardige niet-krimpende voegmaterialen om problemen met de voegingin de toekomst te voorkomen. Scheuren in het voegmengsel of een slechte bevestigingop de betonnen fundering zijn niet aanvaardbaar.

3.4.7 Installatie en inspectieNadat het beton is gehard, moet u de machine van de fundering heffen en deankerbouten verder aandraaien. Zet de moeren vast door een verbindingstuk tebevestigen of ze met een drevel vast te slaan. Til de machine weer op de fundering endraai de bevestigingsbouten aan.

Controleer de uitlijning om ervoor te zorgen dat de machine met de toegestane trillingzal werken. Indien nodig verstelt u de machine met vulplaten en voltooit u hetvastpennen volgens de openingen in de poten aan het D-einde van de machine.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

28 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

3.4.7.1 Vastpennen van de machinepoten

De machine heeft één vastpenopening per poot aan het D-einde. Maak de openingen dieper door in de stalen fundering te boren. Maak de openingen daarna spits met eenverwijdingsgereedschap. Plaats geschikte spitse pinnen in de openingen voor eenexacte uitlijning en een eenvoudige herinstallatie wanneer de machine is verwijderd.

3.4.7.2 Afdekkingen en insluitingen

Voltooi de installatie van de koppeling door beide koppelingshelften aan elkaar vast temaken volgens de instructies van de fabrikant.

N.B.:De koppeling moet worden bedekt met een beschermingskap.

Nadat de machine is opgeheven, uitgelijnd en de accessoires zijn geïnstalleerd, moet uzorgvuldig controleren of er geen gereedschappen of voorwerpen in de machine zijnachtergelaten. Verwijder ook stof of andere resten.

Controleer of alle verzegelingsstrips intact zijn wanneer u de afdekkingen plaatst.

Bewaar de uitlijnings- en montage-accessoires samen met detransportvergrendelingen voor toekomstig gebruik.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Horizontaal stalen fundering

3.5 Installatie op stalen fundering

3.5.1 LeveringIn de levering van de machine zijn normaal gesproken geen installatie, vulplaten ofbevestigingsbouten inbegrepen. Deze worden op speciale bestelling geleverd.

Als er nieuwe bevestingingsgaten geboord moeten worden, neem dan contact op metABB om geschiktheid te verzekeren.

3.5.2 Controle van funderingVoordat u de machine op de fundering tilt, moet u de volgende controles uitvoeren.

• Reinig de fundering zorgvuldig

• De funderingen moeten plat en waterpas zijn binnen 0,1 mm (4,0 mil) of nauwkeuriger zijn.

• De fundering moet vrij zijn van externe trillingen.

3.5.3 Opheffen van machinesDe machine wordt voorzichtig opgeheven en op de fundering geplaatst.

3.5.4 UitlijningDe uitlijning wordt uitgevoerd zoals is beschreven in Hoofdstuk 3.6 Uitlijning.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 293BFP 000 050 R0101 REV H

3.5.5 Installatie en inspectie

3.5.5.1 Vastpennen van de machinepoten

De machine heeft één vastpenopening per poot aan het D-einde. Maak de openingen dieper door in de stalen fundering te boren. Maak de openingen daarna spits met eenverwijdingsgereedschap. Plaats geschikte spitse pinnen in de openingen voor eenexacte uitlijning en een eenvoudige herinstallatie wanneer de machine is verwijderd.

3.5.5.2 Afdekkingen en insluitingen

Voltooi de installatie van de koppeling door beide koppelingshelften aan elkaar vast temaken volgens de instructies van de fabrikant.

N.B.:De koppeling moet worden bedekt met een beschermingskap.

Nadat de machine is opgeheven, uitgelijnd en de accessoires zijn geïnstalleerd, moet uzorgvuldig controleren of er geen gereedschappen of voorwerpen in de machine zijnachtergelaten. Verwijder ook stof of andere resten.

Controleer of alle verzegelingsstrips intact zijn wanneer u de afdekkingen plaatst.

Bewaar de uitlijnings- en montage-accessoires samen met detransportvergrendelingen voor toekomstig gebruik.

Volgende hoofdstuk alleen voor wijze van installeren: Verticaal

3.5.6 Installatie van machines met flenzen op stalen funderingHet doel van een bevestingsflens voor verticaal geplaatste machines is eeneenvoudige installatie en koppeling mogelijk te maken, maar ook om de koppelingtijdens de bediening van de machine gemakkelijk te kunnen inspecteren. Om de ABB-machines te plaatsen, moeten de bevestigingsflenzen volgens de IEC-standaard zijnontworpen.

De bevestigingsflens is niet in de levering van ABB inbegrepen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

30 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 3-2 Bevestigingsflens

De machine wordt opgeheven en op de bevestigingsflens geplaatst. Debevestigingsbouten moeten licht worden aangedraaid.

3.6 Uitlijning

3.6.1 AlgemeenVoor een lange en goede levensduur van zowel de aandrijvende als de aangedrevenmachine, moeten de machines goed met elkaar worden uitgelijnd. Dit betekent dat deradiale en de hoekafwijking tussen de twee schachten van de machines minimaalmoeten zijn. De uitlijning moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd, omdatuitlijningsfouten zullen leiden tot beschadiging van de lagers en de schacht.

Voordat u begint met het uitlijnen, moeten de koppelingshelften zijn geïnstalleerd, zieHoofdstuk 3.3.4 Montage van de koppelingshelft. De koppelingshelften van deaandrijvende en aangedreven machines moeten met bouten los aan elkaar wordenbevestigd, zodat deze vrij ten opzichte van elkaar kunnen bewegen tijdens het uitlijnen.

De volgende tekst beschrijft de installatie op zowel betonnen als stalen funderingen. Erzijn geen vulplaten nodig bij een betonnen fundering, indien de uitlijning en het voegengoed zijn uitgevoerd.

3.6.2 Globaal egaliserenOm de uitlijning en het plaatsen van vulplaten mogelijk te maken, zijn stelschroeven opde poten van de machine geplaatst, zie Figuur 3-3 Verticale positionering vanmachinepoot. De machine blijft op de stelschroeven staan. De machine moet op devier poten (schroeven) staan op een vlak binnen 0,1 mm (4,0 mil) of beter. Indien ditniet het geval is, zal het frame van de machine worden verdraaid of verbogen, wat kanleiden tot beschadiging van de lagers of andere onderdelen.

Controleer of de machine verticaal, horizontaal en axiaal waterpas staat. Verstel demachine door de vulplaten onder de vier poten te plaatsen. De horizontale stand vande machine wordt gecontroleerd met een waterpas.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 313BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 3-3 Verticale positionering van machinepoot

3.6.3 Globaal stellenOm uitlijning in axiale en transversale richting mogelijk te maken, moet u debeugelplaten met de stelschroeven in de hoeken plaatsen, zie Figuur 3-4 Positioneringvan beugelplaten.

Figure 3-4 Positionering van beugelplaten

De beugelplaten moeten tegen de rand van de funderingen worden geplaatst enworden bevestigd met expansiebouten, zie Figuur 3-5 De beugelplaat bevestigen.Verplaats de machine met behulp van de stelschroeven totdat de middenlijn van deschacht en de middenlijn van de aangedreven machine globaal zijn uitgelijnd en degewenste afstand tussen de koppelingshelften is bereikt. Laat alle stelschroeven lichtaangedraaid.

Machinepoot

Stel-schroef

Bevestigings-bout

Vulplaat

Fundering

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

32 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 3-5 De beugelplaat bevestigen

N.B.:Figuur 3-5 De beugelplaat bevestigen toont een beugelplaat die op een betonnen fundering is bevestigd. Plaats een vergelijkbare beugelplaat op een stalen fundering.

De volgende paragraaf en figuur voor lagertype: Lagermof met axiale vlotter

De buslager in het D-einde is uitgerust met een aanwijzer voor het werkcentrum, datwordt gemarkerd met een groef in de schacht. Er zijn ook groeven aangebracht op deschacht voor mechanische einddrijflimiten van de rotor. De positie is juist als de puntvan de de aanwijzer in het verlengde is van de machinaal gevormde werkcentrumgroef op de schacht, zie Figuur 3-6 Markeringen op de schacht en de aanwijzer van hetwerkcentrum. Het werkcentrum is niet per se hetzelfde als het magnetische centrum,aangezien de ventilator de rotor vanuit het magnetische centrum kan aantrekken.

Figure 3-6 Markeringen op de schacht en de aanwijzer van het werkcentrum

BEUGEL MET STELSCHROEF

EXPANSIEBOUT

AANWIJZER BUITENSTE VERZEGELRING

WERKCENTRUM

EINDDRIJFLIMIETEN VAN ROTOR

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 333BFP 000 050 R0101 REV H

3.6.4 Correctie voor thermale uitzetting

3.6.4.1 Algemeen

Werktemperaturen hebben een aanzienlijke invloed op de uitlijning. Houd hier rekeningmee tijdens het uitlijnen. De machinetemperatuur is lager tijdens het opheffen van demachine dan onder werkomstandigheden. Om deze reden zal het middelpunt van deschacht hoger zijn en verder verwijderd zijn van de poten tijdens het draaien van demachine dan tijdens inactiviteit.

Het kan daarom noodzakelijk hittegecompenseerde uitlijning toe te passen, afhankelijkvan de werkingstemperatuur van de aangedreven machine, het koppelingstype, deafstand tusssen machines, etc.

3.6.4.2 Opwaartse thermale groei

De thermale groei van de afstand tussen de poten en het middelpunt van de schachtvan de elektrische machine kan globaal worden berekend met de volgende formule:

H = × T × Hwaar

H=thermale groei[mm]

=10 × 10-6 K-1

T=40 K

H=schachthoogte [mm]

N.B.:Houd rekening met de thermale groei van de aangedreven machine ten opzichte van de elektrische machine om de totale thermale groei te berekenen.

3.6.4.3 Axiale thermale groei

U moet rekening houden met de thermale axiale groei als de axiale beweging van delager aan het niet-aandrijvende einde is vergrendeld. Bekijk de tekening metafmetingen om te zien welk einde is vergrendeld.

De verwachte axiale thermale groei van de rotor is proportioneel met de lengte van hetstatorframe en kan globaal worden berekend met de volgende formule:

L = × T × Lwaar

L=thermale groei[mm]

=10 × 10-6 K-1

T=50 K (voor AMA, AMB, AMK, AMI), 80 K (voor AMH, HXR, M3BM, M3GM)

L=framelengte [mm]

N.B.:Zorg ervoor dat een constante vrije axiale beweging mogelijk is tussen de koppelingshelften (behalve rigide koppelingen), zodat de machineschacht thermaal kan groeien en de lagers daarbij niet worden beschadigd.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

34 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

3.6.5 Laatste uitlijning

3.6.5.1 Algemeen

De laatste uitlijning moet worden uitgevoerd met draaischijfmeters, hoewel er andereen nauwkeurigere meetapparatuur verkrijgbaar is. De reden voor het gebruik vandraaischijfmeters in deze handleiding, is om een uitlijningsprocedure te bieden.

N.B.:Metingen moeten pas worden genomen nadat de vulplaten goed zijn bevestigd en de bouten goed zijn aangedraaid.

N.B.:De laatste uitlijningsmetingen moeten altijd voor toekomstige referentie worden genoteerd.

3.6.5.2 Vervorming van de koppelingshelften

De uitlijningsprocedure wordt gestart door de vervorming van de koppelingshelften temeten. Met deze meting wordt aangetoond of er oneffenheden zijn in de schachteindeen/of koppelingshelften.

De vervorming van de koppelingshelft ten opzichte van de lagerbehuizing van demachine moet worden gemeten. Plaats de meters volgens Figuur 3-7 De vervormingvan de koppelingshelft meten. Controleer op deze manier ook de vervorming van dekoppelingshelft van de aangedreven machine ten opzichte van de lagerbehuizing.

U kunt een eenvoudige hefboom gebruiken om een rotor van een buslagermachine tedraaien.

Volgende opmerking voor lagertype: Glijlagers

N.B.:Buslagers moeten met olie worden gevuld voordat ze worden gedraaid.

De toegestane vervorming is minder dan 0,02 mm (0,8 mil).

Figure 3-7 De vervorming van de koppelingshelft meten

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 353BFP 000 050 R0101 REV H

3.6.5.3 Parallelle, hoek- en axiale uitlijning

Nadat de machine is gepositioneerd, zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 3.6.2Globaal egaliseren en Hoofdstuk 3.6.3 Globaal stellen, kunt u met de laatste uitlijningbeginnen. Deze stap moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd. Als u dit niet doet, kandit resulteren in hevige trillingen en schade aan zowel de aandrijvende als deaangedreven machine.

De uitlijning moet worden uitgevoerd volgens de aanbevelingen van dekoppelingsfabrikant. Parallelle, hoek- en axiale uitlijning van de machine moet wordenuitgevoerd. In een aantal publicaties worden aanbevelingen gedaan voor het uitlijnenvan de koppeling, bijvoorbeeld in BS 3170:1972 "Flexibele koppelingen voorstroomtransmissie".

In de praktijk mag de afwijking in de parallelle en hoekuitlijning niet groter zijn dan0,05-0,10 mm en de afwijking in de axiale uitlijning niet groter dan 0,10 mm, zie Figuur3-8 Definitie van foute uitlijning De corresponderende vervorming is 0,10-0,20 mm voorparallelle en hoekuitlijning.

Figure 3-8 Definitie van foute uitlijning

3.6.5.4 Uitlijning

De uitlijning van de machine moet volgens deze richtlijnen worden uitgevoerd.

1. De machine moet op de stelschroeven staan.

2. Draai de rotor en controleer de axiale einddrijving, zie Hoofdstuk 3.6.3 Globaal stellen.

Volgende opmerking voor lagertype: Glijlagers

N.B.:Buslagers moeten met olie worden gevuld voordat ze worden gedraaid.

3. Installeer de uitlijningsapparatuur. Als u meters gebruikt, kunt u de draaischijfmeter zodanig stellen, dat ongeveer de helft van de schaal in een willekeurige richting kan worden gebruikt. Controleer de rigiditeit van de meetbeugels om verzakking te voorkomen, zie Figuur 3-9 Uitlijning controleren met meters.

Foute hoekuitlijning ∆bparallelle uitlijning ∆rparallelle uitlijning ∆r

Foute hoekuitlijning ∆b

Foute axiale uitlijning ∆a

Fo

ute

para

llelle

uitl

ijnin

g ∆

r

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

36 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 3-9 Uitlijning controleren met meters

4. Meet en noteer de resultaten voor afwijkingen in de parallelle, hoek- en axiale uitlijning in vier verschillende posities: boven, onder, rechts en links, bijvoorbeeld elke 90°, terwijl beide schachten gelijktijdig worden gedraaid. Noteer de meetresultaten.

5. Lijn de machine verticaal uit door de stelschroeven aan te draaien of door hydraulische hefbomen te gebruiken. Om de verticale uitlijning mogelijk te maken, zijn stelschroeven op de poten van de horizontale machine geplaatst, zie Figuur 3-3 Verticale positionering van machinepoot. De nauwkeurigheid van de uitlijning van de machine wordt soms beïnvloed door de thermale expansie van het frame, zie Hoofdstuk 3.6.4 Correctie voor thermale uitzetting.

6. Meet de afstand tussen de onderkant van de machinepoten en de funderingsplaat. Maak passende solide blokjes of wiggen of leg vulplaten klaar.

7. Plaats de solide blokken of vulplaten onder de machinepoten. Draai de stelschroeven los en draai de bevestigingsbouten vast.

8. Controleer opnieuw de uitlijning. Breng waar nodig aanpassingen aan.

9. Registreer de aanpassingen voor toekomstige controles.

10. Zet de moeren opnieuw vast door verbindingslassen of door ze met een drevel vast te slaan.

11. Pen de poten van de machine vast, zodat deze in de toekomst gemakkelijk opnieuw kan worden geïnstalleerd, zie Hoofdstuk 3.4.7.1 Vastpennen van de machinepoten.

3.6.5.5 Toegestane afwijking in de uitlijning

Het is onmogelijk definitieve uitlijningstoleranties aan te geven, aangezien te veelfactoren van invloed kunnen zijn. Te hoge toleranties zullen trillingen veroorzaken, watkan leiden tot beschadigde lagers of andere beschadigingen. Het wordt daaromaanbevolen zo laag mogelijke toleranties toe te staan. De maximaal toegestaneafwijkingen worden afgebeeld in Tabel 3-6 Aanbevolen toegestane afwijkingen in deuitlijning Voor definities van foute uitlijningen, zie Figuur 3-8 Definitie van fouteuitlijning.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Installatie en uitlijning - 373BFP 000 050 R0101 REV H

N.B.:Toleranties die door de koppelingsfabrikant worden aangegeven, betreffen toleranties voor de koppeling, niet voor de uitlijning van de aandrijvende/aangedreven machine. De toleranties die door de koppelingsfabrikant zijn opgegeven, moeten alleen als richtlijn worden gebruikt voor de uitlijning indien deze nauwer zijn dan de maximaal toegestane afwijkingen die worden afgebeeld in Tabel 3-6 Aanbevolen toegestane afwijkingen in de uitlijning.

Table 3-6. Aanbevolen toegestane afwijkingen in de uitlijning

3.7 Behandeling na de installatieAls de machine voor langere tijd zal stilstaan nadat deze is geïnstalleerd, moetendezelfde maatregelen als worden beschreven in Hoofdstuk 2.6.1 Korte-termijnopslag(minder dan 2 maanden) worden toegepast. Vergeet niet de schacht ten minste elkedrie maanden tien omwentelingen te laten maken en vul de zelfsmerende lagers metolie. Als er sprake is van externe trillingen, moet de schachtkoppeling worden geopenden moeten geschikte rubberen blokken onder machinepoten worden geplaatst.

Koppelingsinformatie Toegestane afwijking in de uitlijning

Koppeling

Diameter

Koppelingstype Parallel

r

Hoek

b

Axiaal

a

100 – 250 mm

(4 – 10”)

Rigide flens 0,02 mm

(0,8 mil)

0,01 mm

(0,4 mil)

0,02 mm

(0,8 mil)

Raderen 0,05 mm

(2 mil)

0,03 mm

(1 mil)

0,05 mm

(2 mil)

Flexibel 0,10 mm

(4 mil)

0,05 mm

(2 mil)

0,10 mm

(4 mil)

250 – 500 mm

(10 – 20”)

Rigide flens 0,02 mm

(0,8 mil)

0,02 mm

(0,8 mil)

0,02 mm

(0,8 mil)

Raderen 0,05 mm

(2 mil)

0,05 mm

(2 mil)

0,05 mm

(2 mil)

Flexibel 0,10 mm

(4 mil)

0,10 mm

(4 mil)

0,10 mm

(4 mil)

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

38 - Installatie en uitlijning 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende opmerking voor lagertype: Wentellager

N.B.:Externe trillingen zullen de rollende oppervlakken van de lagers beschadigen en daardoor de levensduur van de lagers verkorten.

Volgende opmerking voor lagertype: Glijlager

N.B.:Externe trillingen zullen de glijdende oppervlakken van de lagers beschadigen en daardoor de levensduur van de lagers verkorten.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Mechanische en elektrische verbindingen - 393BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 4 Mechanische en elektrische verbindingen

4.1 AlgemeenMechanische en elektrische verbindingen worden na de installatie- enuitlijningsprocedures aangelegd. De mechanische verbindingen zijn onder andere deverbinding van luchtleidingen, waterleidingen en/of een olietoevoersysteem, waar vantoepassing.

De elektrische verbindingen zijn onder andere de verbinding van hoofd- en hulpkabels,aardingskabels en eventueel externe ventilatiemotoren.

Raadpleeg de tekening met afmetingen, het verbindingsdiagram en het gegevensbladvoor de benodigde handelingen.

N.B.:U mag nooit extra installatiegaten of schroefdraden in het frame boren. Dit zou de machine kunnen beschadigen.

4.2 Mechanische verbindingen

Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Door kanalen geleide lucht

4.2.1 Verbindingen voor koelingsluchtMachines die zijn bestemd voor het aan- en afvoeren van koelingslucht naar en van demachine met luchtslangen hebben verbindingsflenzen zoals wordt gespecificeerd opde tekening met afmetingen.

Maak de luchtslangen schoon voordat u ze op de machine bevestigt en controleer ofze verstopt zijn. Verzegel de verbindingsstukken met geschikte pakkingen. Controleerde luchtleidingen op lekken nadat u ze hebt aangesloten.

Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Lucht/waterkoeling, en watermantel

4.2.2 Verbindingen voor koelwater

Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Lucht/waterkoeling

4.2.2.1 Lucht-op-waterkoelsystemen

Machines die zijn uitgerust met een lucht-op-water hitte-uitwisselaar hebben flenzendie zijn gespecificeerd in de standaarden DIN 633 of ANSI B 16.5. Verbind de flenzenen verzegel de verbindingsstukken met geschikte pakkingen. Voordat u de machinestart, moet u het water aanzetten.

Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Watermantel

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

40 - Mechanische en elektrische verbindingen 3BFP 000 050 R0101 REV H

4.2.2.2 Door water gekoelde frames

De stalen watergekoelde frameconstructie mag alleen worden gebruikt met eenwaterverversingssysteem. De waterkoelingsflenzen zijn gemaakt volgens despecificaties van de klant en staan gedefinieerd op de tekening met afmetingen.

Het koelwater circuleert in de leidingen die in het machineframe zijn geïntegreerd.Het materiaal van het frame en de leidingen is gemaakt van koolstofstaal volgens destandaard EN 10025: S235 JRG2, equivalent met DIN 17100 - RSt 37-2. Dit materiaalis gevoelig voor corrosie in zouthoudend en vuil water. De corrosieproducten envervuilende afzetting kunnen de waterdoorvoer in de leidingen blokkeren. Daarom ishet belangrijk puur en vuilvrij water in het koelsysteem te gebruiken.

Standaardwaarden voor het koelwater dat in het koelingssysteem moet wordengebruikt:

• pH 7,0 – 9,0

• Alkaliniteit (CaCO3) > 1 mmol/kg

• Chloride (Cl) < 20 mg/kg

• Sulfaat < 100 mg/kg

• KMnO4-concentratie < 20 mg/kg

• Al-concentratie < 0,3 mg/kg

• Mn-concentratie < 0,05 mg/kg

In de meeste gevallen voldoet normaal kraanwater, dat voor huishoudelijkeconsumptie wordt gebruikt, aan deze eisen.

Het koelwater moet ook worden gezuiverd met een middel dat het koelingssysteembeschermt tegen corrosie, vervuiling en, indien nodig, vorst. Alle materialen die inaanraking komen met het koelwater (pijpen, hitte-uitwisselaar, etc.) moeten wordenoverwogen wanneer een geschikte zuivering wordt gekozen.

Aanbevolen zuivering:

FabrikantASHLAND

ProductRD-25

die geschikt is voor staal, koper, aluminium en veel andere materialen.

Gebruik alleen geschikte en hoogwaardige verbindingsonderdelen en verzegelingenom de machine op het watercircuit aan te sluiten. Controleer de pijpen enverbindingsstukken op lekken nadat u ze hebt aangesloten.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager

4.2.3 Olietoevoer voor buslagersMachines met een spoelsmeersysteem zijn van flenzen voor olieleidingen voorzien, enmogelijk ook met drukmeters en stroomindicators. Installeer alle benodigdeolieleidingen en sluit de eenheden voor oliecirculatie aan.

Installeer het olietoevoersysteem in de buurt van de machine op gelijke afstand tot elkelager. Voordat u de leidingen aan de lagers verbindt, dient u het olietoevoersysteem tetesten door spoelolie erdoor te laten stromen. Verwijder en reinig hierna het oliefilter.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Mechanische en elektrische verbindingen - 413BFP 000 050 R0101 REV H

De oliecontainer moet zo zijn geconstrueerd, dat van de container naar de lager geendruk in de olieterugvoerleidingen kan komen.

Installeer en sluit de leidingen voor olietoevoer aan op de lagers. Installeer deafvoerleidingen voor olie met een minimale hoek van 15° onder de lagers. Deze hoekkomt overeen met een helling van 250 - 300 mm/m (3 - 3½ inch/ft). Het oliepeil in delager zal hoger worden als de helling van de leidingen te klein is; de olie zal telangzaam van de lager naar de oliecontainer stromen en dit kan in olielekkages of eenverstoring van de oliestroom resulteren.

N.B.:Boor geen gaten in het frame tijdens de installatie van de pijpen of andere apparatuur. Dit zou de machine ernstig kunnen beschadigen.

Vul het olietoevoersysteem met geschikte olie die de juiste viscositeit heeft. Het juistetype olie en viscositeit is aangegeven op de tekening met afmetingen. Als u twijfelt ofde olie helder genoeg is, kunt u een zeef van 0,01 mm (0,4 mil) gebruiken omongewenste afzetting uit de olie te filteren.

Zet de olietoevoer aan en controleer het oliecircuit op mogelijke lekken voordat u demachine start. Het normale oliepeil wordt verkregen wanneer de helft van hetolievenstertje is gevuld.

N.B.:De lagers worden geleverd zonder smeermiddel.

N.B.:Als u de machine laat draaien zonder smeermiddel, zal dit direct resulteren in schade aan de lagers.

Volgend hoofdstuk voor wijze van beveiligen: Ex p

4.2.4 Verbinding van zuiverende luchtpijpDe EEx p- of Ex p-machine is beschermd tegen explosies door druk. De machine isuitgerust met een controlesysteem, dat bestaat uit een luchtcontrole-eenheid en eenontluchtingsklep. Het systeem werkt met schone perslucht als beschermend gas.Voordat de machine wordt gestart, wordt deze gezuiverd om eventuele gevaarlijkegassen te verwijderen. Tijdens het draaien van de machine, wordt deze onder overdrukgehouden om gevaarlijke gassen buiten de machine te houden.

De toevoer van de zuiverende perslucht is aangesloten op de flens op de luchtcontrole-eenheid. De luchttoevoerdruk moet tussen 4 en 8 bar zijn. De vereiste stroomsnelheidtijdens het zuiveren en onder druk zetten is gespecificeerd op het Ex-certificaat. Voormeer gedetailleerde informatie over het controlesysteem, raadpleegt u de handleidingvan de fabrikant.

4.2.5 Installatie van trillingsomzettersAls de geïnstalleerde trillingsomzetters uit het machineframe steken, dan zijn zeongeïnstalleerd geleverd om beschadiging tijdens het transport te voorkomen.

Ga als volgt te werk om vibratiedoorgevers te gebruiken:

1. Koppel de kabels van de vrijstaande vibratiedoorgevers los.

2. Verwijder de beschermpluggen van de getapte montagegaten in het lagerschild van de machine.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

42 - Mechanische en elektrische verbindingen 3BFP 000 050 R0101 REV H

3. Bescherm de montagevlakken met een geschikt corrosiewerend middel tegen roest.

4. Monteer de vibratiedoorgevers op de getapte montagegaten. Het aandraaimoment hangt af van het gebruikte type doorgever:

• PYM TRV18 : 10 Nm

• PYM 330400_ : 3,3 Nm

• PYM 330500_ : 4,5 Nm

5. Sluit ten slotte de kabels aan op de vibratiedoorgever.

Het volgende hoofdstuk gaat over het beschermingstype: Ex e en Ex n

4.2.6 Voorzieningen voor luchtspoelingAfhankelijk van de Ex-classificatie is de motor mogelijk voorzien vanluchtaansluitingen. Indien voorzieningen worden gebruikt dienen de aansluitingenzoals in onderstaande afbeelding te worden uitgevoerd.

Zie voor meer informatie Vooraf ventileren aan het begin van de handleiding.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Mechanische en elektrische verbindingen - 433BFP 000 050 R0101 REV H

Aansluitingen voor AMA/AMI-machines

Figure 4-1 Aansluitingen voor AMA/AMI-machines

• Luchtinlaat: sluit maar op één kant van het frame aan, gebruik alle drie de aansluitingen.

• Luchtuitlaat: sluit op één kant van de koeler aan.

Aansluitingen voor HXR-machines

Luchtinlaat en luchtuitlaat moeten op de tegenovergestelde zijde en detegenovergestelde uiteinden van de motor worden aangesloten.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

44 - Mechanische en elektrische verbindingen 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 4-2 Aansluitingen voor luchtinlaat en luchtuitlaat voor HXR-machines

Het volgende hoofdstuk gaat over het lagertype: Rollager met olienevelsmering

4.2.7 Toevoer olienevel voor rollagerMachines met olienevelsmering zijn van pijpaansluitingen voorzien. Sluit de eenhedenvoor oliecirculatie aan.

Installeer het olietoevoersysteem naast de machine. Voordat u de leidingen aan delagers verbindt, dient u het olietoevoersysteem te testen door spoelolie erdoor te latenstromen. Verwijder en reinig hierna het oliefilter.

Installeer en sluit de toevoer- en afvoerleidingen voor olie aan op de lagers.

N.B.:Boor tijdens de installatie van de leidingen of enig andere apparatuur geen gaten in het frame. Dit kan ernstige schade aan de machine veroorzaken.

Vul het olietoevoersysteem met de juiste olie met de juiste viscositeit. In demaattekening worden het juiste type olie en viscositeit aangegeven. Als u niet zekerweet of de olie schoon is, gebruikt u een zeef van 0,01 mm (0,4 mil) om vuil uit de oliete filteren.

Schakel de olietoevoer in en controleer het oliecircuit op mogelijke lekkages voordat ude machine start.

N.B.:de lagers worden zonder smeermiddel geleverd.

N.B.:activeer de machine niet zonder smeermiddel. Dit zal schade aan de lagers veroorzaken.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Mechanische en elektrische verbindingen - 453BFP 000 050 R0101 REV H

4.3 Elektrische verbindingen

4.3.1 Algemene informatieDe veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van dehandleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen.

De elektrische installatie moet grondig worden gepland voordat u handelingen uitvoert.De verbindingsdiagrammen die bij de machine zijn geleverd, moeten goed wordenbestudeerd voordat u met de installatie begint. Het is belangrijk om te controleren of destroomspanning en de frequentie gelijk zijn aan de waarden die op hetclassificatieplaatje van de machine staan aangegeven.

De netwerkspanning en frequentie moeten binnen de opgegeven limieten zijn volgensde toepasselijke standaard. Noteer de markeringen op het classificatieplaatje en hetverbindingsdiagram in de terminaldoos. Voor aanvullende informatie, zie hetgegevensblad met de machineprestaties.

N.B.:Voordat u de machine installeert, is het belangrijk dat u controleert of de inkomende kabels zijn verwijderd van het stroomnetwerk en dat de kabels geaard zijn.

N.B.:Controleer alle gegevens op het classificatieplaatje, met name de spanning en de windingverbinding.

Volgende alinea voor rotortype: Permanente magneet

Machines zijn alleen bestemd voor variabele-snelheidsaandrijving, die wordt geleverddoor frequentieomzetters. De frequentieomzetter moet zijn ontworpen voor gebruik ineen permanente-magneetsynchrone machine. Als u niet zeker weet of de permanente-magneetsynchrone machine en de frequentieomzetter compatibel zijn, kunt u contactopnemen met de verkoopafdeling van ABB.

4.3.2 VeiligheidElektrisch werk mag alleen worden uitgevoerd door bevoegd personeel. De volgende veiligheidsvoorschriften moeten worden toegepast:

• Haal alle stroom van de apparatuur, inclusief de randapparatuur.

• Bescherm de apparatuur tegen inschakeling van de stroom.

• Controleer of alle onderdelen zijn geïsoleerd van hun respectievelijke stroomvoorziening.

• Verbind alle onderdelen met beschermende aarde en sluit de circuits.

• Bedek actieve onderdelen in de omgeving of zet er barrières tegen.

• Als het secundair circuit van de stroomtransformator wordt uitgebreid, zorg er dan voor dat er geen nullast is.

Volgende alinea met opsomteken voor rotortype: Rotor met permanente magneet

• De permanente-magneetsynchrone machine produceert spanning wanneer de schacht roteert. Voorkom rotering van de schacht voordat u de terminaldoos opent. Open de onbeschermde terminals niet en raak ze niet aan terwijl de schacht van de machine roteert. Zie Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

46 - Mechanische en elektrische verbindingen 3BFP 000 050 R0101 REV H

4.3.3 Meting van isolatieweerstandVoordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart, na een lange periode vaninactiviteit of binnen het algemene onderhoudsschema, moet de isolatieweerstand vande machine worden gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.

4.3.4 Opties voor de hoofdterminaldoosDe binnenkant van de hoofdterminalbox moet vrij zijn van vuil, vocht en vreemdevoorwerpen. De doos zelf, kabelpakkingbussen en ongebruikte kabelopeningenmoeten worden afgesloten, zodat er geen stof en water in kan komen.

De hoofdterminaldoos is uitgerust met een afvoerstop in het onderste gedeelte van dedoos. De stop moet altijd open zijn, bijvoorbeeld de helft van de stop in de machine ende andere helft buiten de machine, tijdens transport en opslag. Tijdens het draaien vande machine moet de stop gesloten zijn, maar moet deze af en toe worden geopend. Alsde doos wordt gedraaid na de levering, moet de werking van de afvoerstop wordengecontroleerd en eventueel worden verplaatst in het onderste gedeelte van de doos.

Sommige hoofdterminaldozen kunnen in stappen van 90 graden worden gedraaid.Voordat u de terminal draait, moet u controleren of de lengte van de kabels tussen destatorwinding en de terminaldoos lang genoeg is.

4.3.4.1 Levering zonder centrale aansluiteenheid

Als de machine geleverd wordt zonder een centrale aansluiteenheid, dan moeten destator verbindingskabels bedekt worden met een geaarde beveiligingsbehuizing vóórgereed maken voor bedrijf. De behuizing moet een gelijkwaardige of hogereomhullingsclassificatie en certificatie voor gevaarlijke ruimte hebben als de machine.

Om een storing in de kabel te voorkomen, moeten de kabels die verbinden met destator verkort worden zodat bewegingsruimte van de kabels minimaal is. Deleverancier van de aanlsluitingsopstelling is er verantwoordelijk voor dat adequaatbevestigingsmateriaal voor de stator verbindingskabel wordt gebruikt. De statorverbindingskabel opstelling moet ruim zijn om oververhitting van de kabels tevoorkomen. Stator verbindingskabels mogen geen scherpe hoeken raken. Deminimale buigingsradius van stator verbingingskabels is 6 keer de diameter van debuitenzijde van de kabel.

4.3.5 Isolatie-afstanden van netspanningsverbindingenDe verbindingen van de netspanningskabels moeten bestand zijn tegen hevigewerkomstandigheden waarbij de isolators kunnen worden blootgesteld aan vuil,vochtigheid en stroomonderbrekingen. Om een duurzame en probleemloze werking tegaranderen, is het belangrijk dat de lengte van de isolatie- en kruipafstandenvoldoende is. De minimum isolatie- en kruipafstanden moeten gelijk zijn of de eisenoverschrijden die zijn opgelegd door:

• Lokale eisen

• Standaarden

• Classificatievoorschriften

• Classificatie voor gevaarlijke omgevingen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Mechanische en elektrische verbindingen - 473BFP 000 050 R0101 REV H

De isolatie- en kruipafstanden zijn van toepassing op zowel isolatie-afstanden tussentwee verschillende fasen als op isolatie-afstanden tussen een fase en de aarde. Deluchtisolatie-afstand is de kortste afstand via de lucht tussen twee punten metverschillend elektrisch potentieel (spanning). De oppervlakkruipafstand is de kortsteafstand via aaneengrenzende oppervlakken tussen twee punten met verschillendelektrisch potentieel (spanning).

4.3.6 NetspanningskabelsDe lengte van de invoerkabels moet voldoende zijn voor de maximum belasting enmoet in overeenstemming zijn met de lokale standaarden. De kabelterminals moetenhet juiste type en de juiste grootte zijn. U moet de verbinding met alle apparatencontroleren.

De netspanningskabelverbindingen moeten goed zijn vastgemaakt, zodat de machinebetrouwbaar kan draaien. Voor meer informatie, zie Bijlage Standaardnetspanningskabelverbindingen.

Volgende opmerking voor wijze van beveiligen: Alle soorten omgeving met verhoogd risico

N.B.:Voor Ex-machines moeten de kabelpakkingbussen of kabelbussen voor spanningskabels Ex-gecertificeerd zijn. Pakkingbussen of bussen zijn niet bij de levering inbegrepen.

N.B.:Voordat u de machine installeert, is het belangrijk dat u controleert of de inkomende kabels zijn verwijderd van het stroomnetwerk en dat de kabels geaard zijn.

De statorterminals zijn gemarkeerd met de letters U, V en W volgens IEC 60034-8 ofT1, T2 en T3 volgens NEMA MG-1. De neutrale terminal is gemarkeerd met N (IEC) ofmet T0 (NEMA). Het strippen, splitsen en isoleren van de hoge-spanningskabels moetworden uitgevoerd volgens de instructies van de kabelfabrikant.

De kabels moeten worden ondersteund, zodat er geen druk wordt uitgeoefend op debusbalken in de terminaldoos.

N.B.:Controleer de fasesequentie op het verbindingsdiagram.

Volgende alinea voor rotortype: Rotor met permanente magneet

N.B.:Permanente-magneetsynchrone machines moeten worden bekabeld door middel van beschermde symmetrische kabels en kabelpakkingbussen met een binding van 360°(EMC-pakkingbussen).

Volgende alinea voor rotortype: Glijringen

4.3.7 Secundaire kabels voor glijringverbindingenDe glijringbehuizing aan het niet-aandrijvende einde van de machine fungeert als eenterminaldoos voor de secundaire kabels en heeft dezelfde bescherming als demachine.

De kabels kunnen vanaf elke kant worden aangesloten. De verbinding wordt gemaaktmet de rotorterminals op het afsluitingsplaatje, waarop zes kabellussen per fase

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

48 - Mechanische en elektrische verbindingen 3BFP 000 050 R0101 REV H

kunnen worden bevestigd. De terminals zijn gemarkeerd met K, L en M volgens IEC-publicaties 60034-8.

N.B.:Bestudeer het verbindingsdiagram van de machine aandachtig voordat u kabels gaat aansluiten.

4.3.8 HulpterminaldoosHulpterminaldozen zijn op het machineframe bevestigd volgens de accessoires en debehoeften van de klant. De posities staan afgebeeld op de tekening met afmetingenvan de machine.

De hulpterminaldozen zijn uitgerust met terminalblokken en kabelpakkingbussen, zie Figuur 4-3 Standaard hulpterminaldoos. De maximumgrootte van de geleiders isnormaal gesproken beperkt tot 2,5 mm² (0,004 sq. in.) en de spanning is beperkt tot750 V. De kabelpakkingbussen zijn geschikt voor kabels met een diameter van 10 – 16mm.

Volgende opmerking voor wijze van beveiligen: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico

N.B.:Voor Ex-machines moeten de kabelpakkingbussen of kabelbussen voor spanningskabels Ex-gecertificeerd zijn. Pakkingbussen of bussen zijn niet bij de levering inbegrepen.

Figure 4-3 Standaard hulpterminaldoos

4.3.8.1 Verbinding van randapparaten en instrumenten.

Sluit de instrumenten en randapparatuur aan volgens het verbindingsdiagram.

N.B.:Bestudeer het verbindingsdiagram van de machine aandachtig voordat u kabels gaat aansluiten. De aansluiting en het functioneren van de accessoires moeten worden gecontroleerd voordat u de machine in gebruik neemt.

N.B.:Label de terminals van de accessoires, die normaal gesproken onder spanning staan wanneer de machine is uitgeschakeld, overeenkomstig.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Mechanische en elektrische verbindingen - 493BFP 000 050 R0101 REV H

4.3.8.2 Verbinding van een externe ventilatormotor

De externe ventilatormotor is normaal gesproken een asynchrone drie-fasenmotor.Een verbindingsdoos bevindt zich doorgaans op het frame van de ventilatormotor. Hetclassificatieplaatje van de externe ventilatormotor geeft aan welke spanning enfrequentie moeten worden gebruikt. De rotatierichting van de ventilator wordtaangegeven door een pijltje op de flens van de hoofdmachine.

N.B.:Controleer de rotatierichting van de externe ventilatormotor (ventilator) voordat u de hoofdmachine start. Als de ventilatormotor in de verkeerde richting draait, moet de fasesequentie van de ventilatormotor worden gewijzigd.

4.3.9 AardeverbindingenHet machineframe, de hoofdterminaldoos, de hulpterminaldoos en de randapparatuurmoeten zijn aangesloten op een beschermende aarde. De aansluitingen opbeschermende aarde en netvoeding moeten het machineframe beschermen tegenschadelijk of gevaarlijk elektrisch potentieel (spanning).

N.B.:De aarding moet worden uitgevoerd volgens de lokale voorschriften voordat de machine wordt aangesloten op de netspanning.

N.B.:De garantie dekt geen beschadiging van lagers die is veroorzaakt door onjuiste aarding of bekabeling.

Markeer de machine en terminaldozen met aardesymbolen volgens de relevantenationale standaarden.

Volgende hoofdstuk voor uitvoering: Aandrijfeenheid met regelbaar toerental

4.3.10 Eisen voor machines die worden gevoed door frequentieomzettersIn overeenstemming met de EMC-richtlijn (89/336/ EEC, zoals aangepast door93/68/EEC), is het vereist dat een AC-machine die wordt gevoed door eenfrequentieomzetter wordt geïnstalleerd met beschermde kabels zoals hieronder wordtgespecificeerd. Voor informatie over andere equivalente kabels kunt u contactopnemen met uw plaatselijke ABB-vertegenwoordiger.

4.3.10.1 Hoofdkabel

De belangrijkste voedingskabel tussen de machine en de frequentieomvormer moeteen symmetrische drie-aderige afgeschermde kabel te zijn. Dit om te voldoen aan deemissiestralingsvoorschriften vastgelegd in de generieke emissienorm voor industriëleomgeving, EN 50081-2. Voor meer informatie, zie de ABB-handleiding Grounding andcabling of the drive system (3AFY 61201998 REV C).

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

50 - Mechanische en elektrische verbindingen 3BFP 000 050 R0101 REV H

4.3.10.2 Aarding van de hoofdkabel

De overeenstemming met de EMC-richtlijn vereist hoge-frequentie-aarding van dehoofdkabel. Dit wordt behaald door een aarding van 360°van de kabelbescherming opde kabelingangen in zowel de machine als de frequentieomzetter. De aarding van demachine wordt bijvoorbeeld geïmplementeerd door middel van de EMC ROXSYSTEM-kabelovergangen voor beschermde installaties.

N.B.:Een hoge-frequentie-aarding van 360° van kabelingangen wordt tot stand gebracht om elektromagnetische storingen te onderdrukken. Bovendien moeten de kabelbeschermingen worden aangesloten op beschermende aarde (PE) om te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.

4.3.10.3 Hulpkabels

De hulpkabels moeten worden beschermd om te voldoen aan de EMC-eisen. Specialekabelpakkingbussen moeten worden gebruikt voor de hoge-frequentie-aarding van360°van de kabelbeschermingen op de kabelingangen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Ingebruikname en opstarten - 513BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 5 Ingebruikname en opstarten

5.1 AlgemeenEen gebruiksrapport is een essentieel hulpmiddel voor toekomstige service, onderhouden probleemoplossing.

De ingebruikname is niet voltooid voordat een acceptabel gebruiksrapport is opgestelden gearchiveerd.

Het gebruiksrapport moet beschikbaar zijn bij garantieverzoeken om een garantie voorde machine te verkrijgen. Voor contactinformatie, zie Hoofdstuk 9.1.5Contactgegevens voor After Sales.

U vindt het aanbevolen gebruiksrapport in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.

5.2 Controle van mechanische installatieControleer de uitlijning van de machine voordat u deze in gebruik neemt:

• Lees het uitlijningsrapport door en zorg ervoor dat de machine nauwkeurig is uitgelijnd volgens de uitlijningsspecificaties van ABB in Hoofdstuk 3.6 Uitlijning

• Het uitlijningsprotocol moet altijd worden opgenomen in het gebruiksrapport.

Controleer of de machine goed is verankerd in de fundering:

• Controleer of er scheuren in de fundering zijn en bekijk de algemene conditie van de fundering.

• Controleer of de bevestigingsbouten strak zijn aangedraaid.

Aanvullende controles, wanneer van toepassing:

• Controleer of het smeersysteem in gebruik is genomen en actief is voordat de rotor wordt aangezet.

• Indien mogelijk, moet u de rotor handmatig draaien en ervoor zorgen dat de rotor vrij draait en er geen abnormale geluiden te horen zijn.

• Controleer de installatie van de hoofdterminaldoos en het koelingssysteem.

• Controleer de aansluitingen van de olie- en koelwaterleidingen en controleer op lekkage terwijl de machine draait.

• Controleer de druk en stroom voor de olie en het koelwater.

5.3 Metingen van isolatieweerstandVoordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart, na een lange periode vaninactiviteit of binnen het algemene onderhoudsschema, moet de isolatieweerstand vande machine worden gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

52 - Ingebruikname en opstarten 3BFP 000 050 R0101 REV H

5.4 Controle van elektrische installatieDe stroomkabels kunnen permanent worden aangesloten op de terminals in dehoofdterminaldoos wanneer de isolatieweerstand van de stator is gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.

Controleer de aansluiting van de stroomkabels:

• Controleer of de wielbouten van de kabel zijn afgesteld met het juiste draaikoppel.

• Controleer of de stroomkabels goed zijn geleid.

• Controleer of er geen druk op de stroomkabels is.

• Controleer de aansluitingen van de randapparatuur.

N.B.:Als de machine wordt geleverd zonder een centrale aansluiteenheid, zie Hoofdstuk 4.3.4.1 Levering zonder centrale aansluiteenheid.

FVolgende opmerking voor wijze van beveiligen: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico

N.B.:Als een anticondensatieverwarming, zonder zelfregeling, onmiddellijk na het uitschakelen van de machine wordt aangezet, moet u maatregelen treffen om de temperatuur in de motor te regelen. De anticondensatieverwarmingen kunnen alleen werken in een temperatuurbeheerste omgeving.

5.5 Controle- en beschermingsapparatuur

5.5.1 AlgemeenDe machine is uitgerust met temperatuurdetectors die moeten worden aangesloten opeen temperatuurcontrole- en beschermingssysteem. De locatie en het type, maar ookde instellingen voor deze detectors, vindt u op de tekening met afmetingen en hetverbindingsdiagram van de machine.

Het temperatuuralarmniveau voor weerstandtemperatuurdetectors (RTD, Pt-100) moetzo laag mogelijk worden ingesteld. Het niveau kan worden bepaald aan de hand vande testresultaten of de waargenomen werkingstemperatuur. Het temperatuuralarm kan10K (20°F) hoger worden ingesteld dan de werkingstemperatuur van de machinetijdens maximale belasting op de hoogste omgevingstemperatuur.

Als een twee-functie temperatuurcontrolesysteem wordt gebruikt, wordt het lagereniveau doorgaans gebruikt als een alarmniveau en de hogere temperatuur als eenontkoppelingsniveau.

N.B.:Wanneer de machine wordt ontkoppeld, moet de oorzaak worden gevonden en geëlimineerd voordat de machine wordt herstart. Wanneer er sprake is van een alarm, moet u de oorzaak vinden en het probleem oplossen. Gebruik de handleiding voor probleemoplossing, zie Hoofdstuk 8.1 Probleemoplossing.

Volgende opmerking voor rotortype: Rotor met permanente magneet

N.B.:Permanente-magneetsynchrone machines zijn uitgerust met Pt100-weerstandselementen en/of thermistors. Het gebruik van deze beschermende elementen is verplicht om te voorkomen dat de machine wordt overbelast.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Ingebruikname en opstarten - 533BFP 000 050 R0101 REV H

5.5.2 Temperatuur van statorwinding

5.5.2.1 Algemeen

De statorwindingen zijn vervaardigd volgens temperatuurstijgingsklasse F, die eentemperatuurgrens van 155°C heeft. Een hoge temperatuur zal de isolatie verouderenen de levensduur van de winding verkorten. Daarom moeten detemperatuurontkoppelings- en alarmniveaus voor de winding zorgvuldig wordenoverwogen.

5.5.2.2 Weerstandstemperatuurdetectors

Aanbevolen maximum temperatuurinstellingen:

Voor het bepalen van de temperatuurinstellingen, zie het verbindingsdiagram van demachine. Het wordt aanbevolen de methode toe te passen die wordt beschreven inHoofdstuk 5.5.1 Algemeen wanneer u het temperatuuralarm instelt.

5.5.2.3 Thermistors

Als de machine is uitgerust met thermistors (PTC), vindt u de werkingstemperatuur vande thermistors op het verbindingsdiagram. De bedieningsfunctie kan een alarm- ofontkoppelingssignaal zijn. Als de machine is uitgerust met zes thermistors, kunnenzowel alarm- en ontkoppelingssignalen respectievelijk worden gebruikt.

5.5.3 Regeling van lagertemperatuur

5.5.3.1 Algemeen

De lagers kunnen zijn uitgerust met temperatuurdetectors voor het controleren van delagertemperaturen. De viscositeit van het smeermiddel of de olie die wordt gebruikt zallager worden als gevolg van de hogere temperatuur. Als de viscositeit onder eenbepaalde grens komt, zal het niet meer mogelijk zijn dat zich smeermiddel vormt in delagering zodat de lagering zal tekortschieten, het is mogelijk dat er als gevolg schadeaan de as ontstaat.

Als de machine is uitgerust met weerstandstemperatuurdetectors, moet detemperatuur van de lagers bij voorkeur constant worden gecontroleerd. Als detemperatuur van een lager onverwacht begint te stijgen, moet u de machineonmiddellijk uitschakelen, aangezien de temperatuurstijging een defecte lager kanaangeven.

5.5.3.2 Weerstandstemperatuurdetectors

Aanbevolen maximum temperatuurinstellingen:

Voor het bepalen van de temperatuurinstellingen, zie het verbindingsdiagram van demachine. Het wordt aanbevolen de methode toe te passen die wordt beschreven inHoofdstuk 5.5.1 Algemeen wanneer u het temperatuuralarm instelt.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

54 - Ingebruikname en opstarten 3BFP 000 050 R0101 REV H

5.5.3.3 Thermistors

Als de rollagers zijn uitgerust met thermistors (PTC), vindt u de werkingstemperatuurvan de thermistors op het verbindingsdiagram. De bedieningsfunctie kan een alarm- ofontkoppelingssignaal zijn. Als de rollagers zijn uitgerust met twee thermistors, kunnenzowel alarm- en ontkoppelingssignalen respectievelijk worden gebruikt.

5.5.4 BeschermingsapparatuurDe machine moet worden beschermd tegen verschillende storingen, fouten enoverbelasting die de machine zouden kunnen beschadigen. De bescherming moet inovereenstemming zijn met de instructies en voorschriften voor elk land waar demachine wordt gebruikt.

De parameterwaarden van de machine voor relaisinstellingen worden vermeld in hetdocument “Prestatiegegevens van de machine” in de documentatie van de machine.

N.B.:De machinefabrikant is niet verantwoordelijk voor het aanpassen van de beschermingsapparatuur op de locatie.

5.6 Eerste teststart

5.6.1 AlgemeenDe eerste teststart is een standaardprocedure nadat de installatie- enuitlijningsprocedure is voltooid, de mechanische en elektrische verbindingen zijngemaakt, de procedure voor de ingebruikname is uitgevoerd en de beschermendeapparaten actief zijn.

N.B.:Indien mogelijk, wordt de eerste start gemaakt met ongekoppelde koppeling tussen de aandrijvende en aangedreven machine. De belasting op de machine moet in elk geval zo laag mogelijk zijn.

5.6.2 Voorzorgsmaatregelen voor de eerste teststartU moet de machine en de apparatuur visueel inspecteren voordat u de eerste teststartuitvoert. U moet controleren of alle noodzakelijke taken, controles en aanpassingenzijn uitgevoerd.

Voor de teststart moeten de volgende controles en metingen zijn uitgevoerd:

• Als de koppelingshelft niet is gemonteerd, is de sleutel van de schachtextensie vergrendeld of verwijderd.

Volgende alinea met opsomteken voor lagertype: Glijlager

• De oliereservoirs voor de buslagers en mogelijke olietoevoersystemen zijn gevuld met de aanbevolen olie tot het correcte peil. Het olietoevoersysteem is ingeschakeld op.

Het volgende opsommingsteken gaat over het lagertype: rollager

• De rotor wordt met de hand gedraaid en er wordt gecontroleerd of de lagers geen abnormale geluiden produceren. Om een rotor met glijlagers te draaien is een eenvoudige hefarm nodig.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Ingebruikname en opstarten - 553BFP 000 050 R0101 REV H

Het volgende opsommingsteken gaat over het lagertype: rollager met olienevel

• De olietoevoersystemen worden met aanbevolen olie tot het juiste peil gevuld. Het olietoevoersysteem wordt ingeschakeld.

Volgende alinea met opsomteken voor koelmethode: Lucht/waterkoeling

• Voor watergekoelde machines is het koelwater aangezet. Controleer of de flenzen en de koelingseenheid goed zijn vastgedraaid.

• De bekabeling, kabels en busbalkverbindingen moeten worden vergeleken met het verbindingsdiagram.

• De aardeverbindingen en aarde-apparaten moeten worden gecontroleerd.

• De start-, controle-, beschermings- en alarmrelais van elk apparaat moet worden geïnspecteerd.

• De isolatieweerstand van de windingen en andere apparatuur moet worden gecontroleerd.

• De machinekappen zijn gemonteerd en de schachtafdichtingen zijn stevig geplaatst.

• De machine en de omgeving zijn schoongemaakt.

Volgende alinea met opsomteken voor wijze van beveiligen: Ex p

• De Ex-machinebehuizing is gereinigd en onder druk gezet. Raadpleeg de instructies voor het reinigen en onder druk zetten van het systeem.

5.6.3 StartenDe eerste start moet slechts een (1) seconde duren. Tijdens het starten wordt derotatierichting van de machine gecontroleerd. De rotatierichting van mogelijke externeventilatormotoren moet ook worden gecontroleerd. U moet ook controleren of deroterende onderdelen geen stationaire onderdelen raken.

N.B.:Als de machine geen lager op de as heeft en de machine ongekoppeld wordt gestart, is het normaal dat de schacht axiaal beweegt voordat deze stabiliseert.

5.6.3.1 Rotatierichting

Het doel van de eerste start is de rotatierichting van de machine te controleren. Demachine moet in dezelfde richting draaien als met een pijl wordt aangegeven op hetframe of de ventilatorkap. De rotatierichting van de externe ventilatormotor wordtaangegeven met een pijl vlakbij de ventilatormotor. De machine mag alleen werken inde aangegeven rotatierichting. De rotatierichting wordt aangegeven op hetmarkeringsplaatje, zie Bijlage Standaardpositie van platen.

Machines die geschikt zijn voor omgekeerde werking zijn gemarkeerd met een dubbelepijl op het classificatieplaatje en op het frame.

Als de gewenste rotatierichting verschilt van de richting die op de machine wordtaangegeven, moeten de koelingsventilatoren, het binnen- en/of buitenkoelingscircuiten de stempel op het classificatieplaatje worden gewijzigd.

Volgende alinea NIET voor handleiding windturbines

De roteerrichting kan veranderd worden door de stroomtoevoer fasen om te keren.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

56 - Ingebruikname en opstarten 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen

5.6.3.2 Machines met glijringen starten

Machines met glijringen kunnen niet zonder een starter worden bediend. De starter isdoorgaans een variabele weerstand die is aangesloten op elke rotorfase via deglijringen. De starter wordt geselecteerd volgens de vereiste starttorsie en –stroom.Starten wordt doorgaans uitgevoerd met nominale stroom en nominale torsie.

Tijdens het starten wordt de weerstand van de starter verlaagd en wordt detorsiesnelheid verhoogd. De snelheid van de machine ligt altijd tussen de werkelijketorsiesnelheid en de synchrone snelheid. De machine mag tussen het stilstaan en detorsie, of stilstand tijdens het starten, niet werken.

N.B.:Wanneer de machine wordt gestart zonder de aanpassingen van de volledige glijringinstallatie te controleren kan resulteren in ernstige schade! De verbindingen met de starter en zijn functies moeten ook worden gecontroleerd.

N.B.:Het borstelheffende apparaat moet in de startstand staan voordat de machine wordt gestart.

Volgend hoofdstuk voor wijze van beveiligen: Ex p

5.6.3.3 Ex p-machines starten

De Ex p machine behuizing is tegen explosie beveiligd indien de machine in bedrijf isdoordat het onder druk wordt gezet. Voordat de machine onder druk wordt gezet, zalde behuizing met schone lucht worden gereinigd. U vindt gedetailleerde instructiesvoor het reinigen en onder druk zetten van de apparatuur in een aparte handleiding.Als er eventueel waarneembaar lucht onstnapt uit de behuizing van de machine,moeten de lekkende naden goed luchtdicht afgesloten worden.

Het reinigings- en druksysteem moeten aan het startvergrendelingssyteemtoegevoegd worden. Verbind de signalen van de alarm- en statusschakelaar van deeenheid met het centrale stroomonderbrekings controlesysteem Dit zorgt er voor dathet niet mogelijk is de machine te starten voordat het reinigingsproces voltooid is en debehuizing onder druk staat.

5.7 De machine voor de eerste keer startenNa een succesvolle eerste teststart moet de koppeling tussen de aandrijvende enaangedreven machine worden gekoppeld en kan de machine opnieuw wordenopgestart.

5.7.1 Toezicht tijdens de eerste startAls u de machine voor de eerste keer start, moet u controleren of de machine naarverwachting functioneert. Het trillingsniveau, de temperatuur van de windingen en delagers en overige apparatuur worden regelmatig gecontroleerd. Als de machine naarverwachting functioneert, kan de machine langere tijd worden gedraaid.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Ingebruikname en opstarten - 573BFP 000 050 R0101 REV H

Controleer de werkingsbelasting van de machine door de belastingsstroom tevergelijken met de waarde die is aangegeven op het classificatieplaatje van demachine.

Registreer de temperatuurmetingen die door de temperatuurdetectors wordengegeven en die in de windingen en mogelijk in de lagers zijn geplaatst. Controleer detemperaturen regelmatig om er zeker van te zijn dat deze onder de limieten blijven.Een constante controle van de temperatuur wordt aanbevolen.

N.B.:Als de weerstandstemperatuurdetector (RTD, Pt-100) of een equivalent niet beschikbaar is, moet de oppervlaktemperatuur van het lagergedeelte, indien mogelijk, worden gemeten. De lagertemperatuur is ongeveer 10°C hoger dan de oppervlaktemperatuur.

Wanneer u afwijkingen in de verwachte normale werking opmerkt, bijvoorbeeldverhoogde temperaturen, geluiden of trillingen, moet u de machine uitschakelen ennaar de oorzaak van de afwijkingen zoeken. Indien noodzakelijk, moet u de fabrikantvan de machine raadplegen.

N.B.:Koppel geen beschermende apparaten los tijdens het draaien van de machine of tijdens het zoeken naar een oorzaak van een onverwacht functioneren van de machine.

5.7.2 Controles tijdens het draaien van de machineTijdens de eerste dagen dat de machine wordt gebruikt, is het belangrijk de machinenauwlettend in de gaten te houden voor het geval er wijzigingen optreden in de trillings-of temperatuurniveaus of abnormale geluiden klinken.

5.7.3 LagersDe roterende elektrische machines die door ABB zijn geproduceerd, zijn uitgerust metrol- of buslagers.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager

5.7.3.1 Machines met rollagers

Bij een nieuw geïnstalleerde machine of een machine die langer dan twee maandenbuiten dienst is geweest moet er onmiddellijk na het opstarten nieuw smeermiddel inde lagers worden gespoten. Dit zorgt ervoor dat de lagers nieuw smeermiddel hebbenen het smeerinterval geldig is.

Nieuw smeermiddel moet worden ingespoten wanneer de machine draait en dit moetdoorgaan totdat oud smeermiddel of overtollig nieuw smeermiddel wordt uitdrukt viahet smeerkanaal onderin het lagerhuis (zie Afbeelding 5-1Voorbeeld van smeerkanaaldoor lagering van horizontale machine.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

58 - Ingebruikname en opstarten 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 5-1 Voorbeeld van smeerkanaal door lagering van horizontale machine

N.B.:Bij smeren bij het opstarten kan meerdere porties smeermiddel nodig zijn (3-10 keer de hoeveelheid vermeld op het smeerplaatje)

N.B.:Het smeerinterval zal nooit groter zijn dan 12 maanden.

Het type origineel gebruikt smeermiddel staat vermeld op het lagerplaatje op demachine. Goedgekeurde types smeermiddel staan vermeld in Hoofdstuk 7.5.3Rollagers.

N.B.:Smeermiddelen mogen niet worden vermengd! Een lager mag slechts één soort smeermiddel bevatten, geen mengsel van twee of meer smeermiddelen.

De temperatuur van de lagers zal aanvankelijk stijgen vanwege het te veel aansmeermiddel. Na een paar uur wordt het overtollige smeermiddel via de smeerklepafgevoerd en zakt de temperatuur van het lager terug naar de normalebedrijfstemperatuur

Meet indien beschikbaar en nadat de machine enkele uren heeft gedraaid, de trillingenof SPM-waarden van de SPM-nippels en noteer de waarden voor toekomstigereferentie.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager

5.7.3.2 Machines met buslagers

Controleer of er geen roterende onderdelen tegen stationaire onderdelen wrijven.Controleer via het kijkvenstertje of het oliepeil in de lager correct is. Het correcteoliepeil is in het midden van het kijkvenstertje, maar zolang het oliepeil binnen hetkijkvenstertje is, is het peil acceptabel.

Controleer de temperatuur en het oliepeil van de lagers continu in het begin. Dit is metname belangrijk voor zelfsmerende lagers. Als de temperatuur van de lager plotselingstijgt, moet de machine onmiddellijk worden gestopt en moet de oorzaak van de

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Ingebruikname en opstarten - 593BFP 000 050 R0101 REV H

temperatuurstijging worden gevonden voordat de machine opnieuw wordt opgestart.Als er geen logische reden is gevonden naar aanleiding van de meetapparatuur, wordthet aanbevolen de lager te openen en de conditie te controleren. Als de machine onderde garantie valt, moet u altijd contact opnemen met de fabrikant voordat u actieonderneemt.

Voor zelfsmerende lagers moet de oliering worden gecontroleerd via het kijkvenstertjebovenop de lager. Als de oliering niet draait, moet de machine onmiddellijk wordengestopt, aangezien een stilstaande oliering zal resulteren in een defecte lager.

Voor emulsiegesmeerde machines wordt de olietoevoerdruk aangepast met dedrukklep en opening. De normale toevoerdruk is 125 kPa ± 25 kPa (18 psi ± 4 psi). Ditlevert de juiste oliestroom naar de lager op. Als u een hogere toevoerdruk gebruikt,heeft dit geen extra voordeel, maar kan dit wel lagerolielekkages als gevolg hebben.De snelheid van de oliestroom wordt ook aangegeven op de tekening met afmetingen.

N.B.:Het smeersysteem moet zodanig worden geïnstalleerd dat de druk in de lager gelijk is aan die van de atmosferische (buiten) druk. Luchtdruk die in de lager komt via de invoer- of uitvoerolieleidingen zullen lagerolielekkages veroorzaken.

5.7.4 TrillingenVoor een uitgebreide beschrijving van trillingen, zie Hoofdstuk 7.4.3 Trillingen engeluiden.

5.7.5 TemperatuurniveausDe temperaturen van de lagers, statorwindingen en koelingslucht moeten wordengecontroleerd wanneer de machine draait.

De temperatuur van de windingen en lagers is mogelijk niet stabiel na een aantal (4-8)uur wanneer de machine met volledige belasting draait.

De temperatuur van de statorwinding is afhankelijk van de belasting van de machine.Als er geen volledige belasting kan worden verkregen tijdens of spoedig na deingebruikname, moeten de huidige belasting en temperatuur worden genoteerd en inhet gebruiksrapport worden opgenomen.

Raadpleeg het hoofdaansluitschema voor de aanbevolen instellingen voor alarm- enuitschakelniveaus.

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Luchtkoeling en lucht/waterkoeling

5.7.6 Hitte-uitwisselaarsControleer voordat u de machine start of de verbindingen goed vast zitten en er geenlekkage in het systeem is. Nadat u de machine een tijdje hebt laten draaien, moet u hetkoelingssysteem controleren. Controleer of de koelvloeistof, indien van toepassing, ende lucht zonder belemmering circuleren.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

60 - Ingebruikname en opstarten 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen

5.7.7 GlijringenControleer of de borstels op de glijringen geen vonken afgeven.

5.8 UitschakelenHet uitschakelen van de machine is afhankelijk van de toepassing, maar dehoofdrichtlijnen zijn:

• Verminder de belasting van de aangedreven apparatuur, indien van toepassing.

• Open de hoofdstroomonderbreker.

• Schakel eventuele anticondensatieverwarmingen in indien dit niet automatisch gebeurt.

Volgende alinea met opsomteken voor type koeling: Lucht/waterkoeling, en watermantel

• Bij watergekoelde machines moet u de koelwaterstroom uitzetten om de condensatievorming in de machine te voorkomen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Bediening - 613BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 6 Bediening

6.1 AlgemeenVoor een probleemloze werking van de machine, moet deze zorgvuldig wordenonderhouden en gecontroleerd.

Voordat u de machine start, moet u altijd controleren of:

• De lagers zijn gesmeerd of met olie zijn gevuld tot het juiste peil volgens de technische specificaties van de fabrikant en de tekening met afmetingen.

• Het koelingssysteem functioneert

• De machinebehuizing is gereinigd en onder druk is gezet, indien van toepassing.

• Er geen onderhoud gaande is.

• Het personeel en de apparatuur voor de machine gereed zijn om de machine op te starten.

Voor meer informatie over de opstartprocedure, zie Hoofdstuk 5.6.3 Starten.

Wanneer u afwijkingen in de verwachte normale werking opmerkt, bijvoorbeeldverhoogde temperaturen, geluiden of trillingen, moet u de machine uitschakelen ennaar de oorzaak van de afwijkingen zoeken. Indien noodzakelijk, moet u de fabrikantvan de machine raadplegen.

N.B.:De machine kan hete oppervlakken hebben wanneer deze is belast.

Volgende opmerking voor rotortype: Rotor met permanente magneet

N.B.:Overbelasting van de machine kan demagnetisering van de permanente magneten en schade aan de winding veroorzaken.

6.2 Normale werkomstandighedenDe machines die door ABB zijn geproduceerd, zijn afzonderlijk ontworpen voor werkingonder normale omstandigheden volgens de IEC- of NEMA-standaarden,klantspecificaties en interne ABB-standaarden.

De werkomstandigheden, zoals maximum omgevingstemperatuur en maximumbedieningshoogte, zijn gespecificeerd op het gegevensblad in de projectdocumentatie.De fundering moet vrij zijn van externe trillingen en de omgevingslucht moet vrij zijnvan stof, zout en corrosieve gassen of substanties.

N.B.:De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen.

6.3 Aantal startenHet aantal toegestane opeenvolgende starten van directe online machines isvoornamelijk afhankelijk van de belastingskenmerken (torsiecurve versusrotatiesnelheid, traagheid), het machinetype en het ontwerp. Te veel en/of te zware

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

62 - Bediening 3BFP 000 050 R0101 REV H

starten veroorzaken abnormaal hoge temperaturen en druk op de machine, waardoorde levensduur van de machine sneller wordt verkort of zelfs leidt tot defecten.

Voor informatie over de toegestane opeenvolgende of jaarlijkse starten, zie hetgegevensblad of raadpleeg de fabrikant. U hebt de belastingskenmerken van detoepassing nodig om de startfrequentie te bepalen. Als richtlijn kunt u voor eenstandaardtoepassing een maximumaantal van 1000 starten per jaar aanhouden.

Het aantal starts moet geteld worden en de termijn tussen onderhoudsbeurten moetgebasseerd worden op bijbehorende gebruiksuren, zie Hoofdstuk 7.3Onderhoudsprogramma.

N.B.:De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen.

6.4 ToezichtHet bedieningspersoneel moet de machine regelmatig inspecteren. Dit betekent dat zenaar de machine en de randapparatuur moeten luisteren en eraan moeten voelen enruiken om te bepalen wat de normale werking is.

Het doel van de inspectie is om het personeel vertrouwd te laten raken met deapparatuur. Dit is essentieel om abnormale voorvallen op tijd te ontdekken en op telossen.

Het verschil tussen toezicht en onderhoud is nogal diffuus. Onder het normale toezichtvalt het registreren van werkingsgegevens, zoals belasting, temperatuur en trillingen.Deze gegevens zijn een nuttige basis voor onderhoud en service.

• In de eerste periode waarin de machine wordt gebruikt (- 200 uur) moet het toezicht intensief zijn. Temperaturen van lagers en windingen, belasting, stroom, koeling, smering en trillingen moeten regelmatig worden gecontroleerd.

• Tijdens de volgende periode (200 - 1000 uur) is eenmaal per dag controle voldoende. De resultaten van de inspecties moeten worden geregistreerd en bewaard voor toekomstig gebruik. De tijd tussen de inspecties kan worden verlengd indien de machine constant en stabiel werkt.

Voor relevante controlelijsten, zie Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.

6.4.1 LagersDe temperatuur en smering van de lagers moeten nauwlettend worden gecontroleerd,zie Hoofdstuk 5.7.3 Lagers.

6.4.2 TrillingenDe trillingsniveaus van de aandrijvende/aangedreven machine moet wordengecontroleerd, zie Hoofdstuk 7.4.4 Trillingen van de lagerbehuizing.

6.4.3 TemperaturenDe temperaturen van de lagers, statorwindingen en koelingslucht moeten wordengecontroleerd wanneer de machine draait, zie Hoofdstuk 5.7.5 Temperatuurniveaus.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Bediening - 633BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Luchtkoeling en lucht/waterkoeling

6.4.4 Hitte-uitwisselaarControleer of de verbindingen goed vast zitten en of er geen lekkage in het systeem is.Controleer of de koelvloeistof, indien van toepassing, en de lucht zonder belemmeringcirculeren.

Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen

6.4.5 GlijringeenheidLet op slijtage van de koolstofborstels en vervang deze voordat de slijtagelimiet isbereikt. Controleer of de borstels geen vonken afgeven.

Controleer of de oppervlakken van de glijringen glad zijn. Zo niet, dan moeten deglijringen glad worden gemaakt op een draaibank. Onder ideale omstandigheden zaleen gelijkmatige laag van bruine patina (oxidatielaag) op de glijringen worden gevormdgedurende de eerste paar operatieve uren.

Controleer of de glijringbehuizing goed vast zit. Water, smeer, olie of stof mogen niet inde behuizing terechtkomen.

6.5 NazorgOnder de nazorg valt het registreren van werkingsgegevens, zoals belasting,temperatuur en trillingen. Deze gegevens zijn een nuttige basis voor onderhoud enservice.

6.6 AfsluitenWanneer de machine niet operatief is, moeten de anticondensatieverwarmingenworden ingeschakeld, waar van toepassing. Hiermee wordt condensatievorming in demachine voorkomen.

Volgende alinea voor koelmethode: Lucht/waterkoeling, en watermantel

Voor machines met waterkoeling moet het watertoevoersysteem worden uitgeschakeldom condensatievorming in de machine te voorkomen.

N.B.:Elektrische spanning kan worden aangesloten op de aansluiteenheid om het element te verwarmen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

64 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 7 Onderhoud

7.1 Preventief onderhoudEen roterende elektrische machine is vaak een belangrijk onderdeel van een grotereinstallatie en indien deze goed wordt gecontroleerd en onderhouden, zal dezebetrouwbaar werken en een normale levensduur hebben.

De doel van het onderhoud is dan ook:

• Garanderen dat de machine betrouwbaar zal werken zonder onvoorziene acties of interventies.

• Servicehandelingen inschatten en plannen om inactiviteit te minimaliseren.

Het verschil tussen toezicht en onderhoud is nogal diffuus. Onder normale supervisievan bediening en onderhoud valt het registreren van werkingsgegevens, zoalsbelasting, temperatuur en trillingen, maar ook het controleren van de smering en hetmeten van de isolatieweerstanden.

Na ingebruikname of onderhoud moet het toezicht intensief zijn. Temperaturen vanlagers en windingen, belasting, stroom, koeling, smering en trillingen moetenregelmatig worden gecontroleerd.

In dit hoofdstuk vindt u aanbevelingen voor het onderhoudsprogramma enwerkinstructies voor het uitvoeren van eenvoudige onderhoudstaken. Lees deze instructies enaanbevelingen aandachtig en gebruik deze als basis wanneer u hetonderhoudsprogramma plant. De onderhoudsaanbevelingen in dit hoofdstuk zijngeven het minimale onderhoud aan. Door de onderhouds- en controle-activiteiten intensiever uit te voeren, zal debetrouwbaarheid van de machine en de levensduur worden verbeterd.

De gegevens die tijdens de controle en het onderhoud zijn verkregen zijn nuttig voorhet inschatten en plannen van extra servicebeurten. Indien een aantal van dezegegevens aangeeft dat er sprake is van een afwijking, kunt u de handleiding voorprobleemoplossing in Hoofdstuk 8 Probleemoplossing gebruiken om de oorzaak vanhet probleem te achterhalen.

ABB adviseert het inzetten van experts bij het maken van onderhoudsprogramma'sevenals bij het uitvoeren van het eigenlijke onderhoud en bij eventuele troubleshooting.ABB Motors and Generators Service helpt u graag bij deze kwesties. Decontactgegevens van ABB After Sales staan vermeld in Hoofdstuk 9.1.3Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.

Een essentieel onderdeel van het preventief onderhoud is het beschikbaar hebben vaneen selectie van geschikte reserveonderdelen. De beste manier om kritiekereserveonderdelen bij de hand te hebben, is om ze op voorraad te houden. Kant enklare pakketten met reserveonderdelen zijn verkrijgbaar bij ABB After Sales, zieHoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 653BFP 000 050 R0101 REV H

7.2 VoorzorgsmaatregelenVoordat u aan elektrische apparatuur gaat werken, moet u algemenevoorzorgsmaatregelen treffen en voldoen aan plaatselijke voorschriftem om letsel tevoorkomen. Dit moet worden gedaan volgens de instructies van hetbeveiligingspersoneel.

Personeel dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert op elektrische apparatuur eninstallaties moeten hoog gekwalificeerd zijn. Het personeel moet opgeleid zijn in enbekend zijn met de specifieke onderhoudsprocedures en testen die vereist zijn voorroterende elektrische machines.

Volgende drie alinea's voor wijze van beveiligen: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico

Machines voor gevaarlijke omgevingen worden speciaal ontworpen om te voldoen aanofficiële voorschriften betreffende explosiegevaar. Indien een motor onjuist wordtgebruikt, verkeerd wordt aangesloten of aangepast, hoe klein die aanpassing ook is,kan de betrouwbaarheid van de motor twijfelachtig zijn.

Standaarden met betrekking tot de aansluiting en het gebruik van elektrischeapparaten in een gevaarlijke omgeving moeten in acht worden genomen, met name denationale standaarden voor installatie (zie de standaarden: IEC 60079-14, IEC 6000-17 en IEC 6007-19). Alleen bevoegd personeel dat bekend is met deze standaardenmag met dit type apparaat werken.

Schakel de machine of de aangedreven apparatuur uit voordat u eraan gaat werken.Zorg ervoor dat er geen explosieve atmosfeer is terwijl het werk gaande is.

Voor algemene veiligheidsinstructies, zie Veiligheidsinstructies aan het begin van dehandleiding.

Volgende opmerking voor rotortype: Rotor met permanente magneet

Volgende opmerking voor uitvoering: Aandrijfeenheid met regelbaar toerental

N.B.:De terminals van een machine met frequentieomzetter kan van stroom worden voorzien, zelfs wanneer de machine stil staat.

N.B.: De permanente-magneetsynchrone machine produceert spanning wanneer de schacht roteert. Voorkom rotering van de schacht voordat u de terminaldoos opent. Open de onbeschermde terminals niet en raak ze niet aan terwijl de schacht van de machine roteert. Volg de Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

66 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

7.3 OnderhoudsprogrammaIn dit hoofdstuk wordt een aanbevolen onderhoudsprogramma beschreven voor ABB-machines. Het onderhoudsprogramma is van algemene aard en moet wordenbeschouwd als het minimale onderhoud. Onderhoud moet intensiever wordenuitgevoerd wanneer plaatselijke omstandigheden dit vereisen of een zeer hogebetrouwbaarheid wenselijk is. Zelfs wanneer u dit onderhoudsprogramma volgt, isnormale supervisie en observatie van de conditie van de machine vereist.

Hoewel de onderstaande onderhoudsprogramma’s zijn aangepast aan de machine,kunnen deze verwijzingen naar accessoires bevatten die niet op alle machines vantoepassing zijn.

Het onderhoudsprogramma is gebaseerd op vier onderhoudsniveaus, die roulerenvolgens werkingsuren. De hoeveelheid werk en inactiviteit variëren, zodat niveau 1voornamelijk snelle visuele controles omvat en niveau 4 meer eisende metingen envervanging. Meer informatie over de pakketten met reserve-onderdelen die geschiktzijn voor dit soort onderhoud vindt u in Hoofdstuk 9.2 Reserve-onderdelen voorroterende elektrische machines. U vindt de aanbevolen onderhoudsinterval in Tabel7-2. De aanbevolen werkuren in dit hoofdstuk worden aangegeven als equivalentewerkuren (Eq. h), die kunnen worden berekend aan de hand van de volgende formule:

Volgende alinea voor uitvoering: Aandrijfeenheid met regelbaar toerental

Equivalente werkuren (Eq. h) = Werkelijke werkuren

Volgende alinea voor uitvoering: Aandrijving met vast toerental

Equivalente werkuren (Eq. h) = Werkelijke werkuren + aantal starten x 20

Niveau 1 (L1)

Niveau 1 of L1-onderhoud bestaat uit visuele controles en lichteonderhoudswerkzaamheden. Het doel van dit onderhoud is een snelle controle of erproblemen beginnen te ontstaan voordat er zich fouten en ongeplandeonderhoudsbeurten voordoen. Hierin wordt ook aangegeven welke onderhoudstakenmoeten worden uitgevoerd tijdens de volgende inspectie.

Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 4 - 8 uur, afhankelijk van het type ende installatie van de machine en de grondigheid van de inspecties. Gereedschappendie voor dit onderhoud kunnen worden gebruikt zijn normaleonderhoudsgereedschappen, zoals sleutels en schroevendraaiers. Devoorbereidingen bestaan uit het openen van de inspectiekappen.Het Operationeelreserveonderdelen-pakket moet ten minste aanwezig zijn voordat met dit onderhoudwordt gestart. Deze pakketten worden getoond in Hoofdstuk 9.2.5 Standaardaanbevolen reserve-onderdelen in verschillende sets.

Het onderhoud op niveau 1 moet worden uitgevoerd na 4.000 equivalente werkuren ofzes maanden na de ingebruikname. Als gevolg moet het onderhoud op niveau 1jaarlijks halverwege tussen onderhoudsbeurten op niveau 2 worden uitgevoerd, zieTabel 7-2.

Niveau 2 (L2)

Niveau 2 of L2-onderhoud bestaat voornamelijk uit inspecties en testen en lichteonderhoudswerkzaamheden. De doel van dit onderhoud is te ontdekken of er

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 673BFP 000 050 R0101 REV H

problemen zijn in de werking van de machine en kleine reparaties uit te voeren zodatde werking van de machine niet wordt onderbroken.

Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 8 -16 uur, afhankelijk van het type ende installatie van de machine en de hoeveelheid onderhoud die moet wordenuitgevoerd. Gereedschappen die voor dit onderhoud kunnen worden gebruikt zijnnormale onderhoudsgereedschappen, zoals een multimeter, torsiesleutel en eenisolatieweerstandstester. De voorbereidingen bestaan uit het openen van deinspectiekappen en lagers, indien noodzakelijk.Reserveonderdelen die voor dit niveauvan onderhoud bedoeld zijn, zijn bijgevoegd in het Operationeel reserveonderdelen-pakket. Deze pakketten worden getoond in Hoofdstuk 9.2.5 Standaard aanbevolenreserve-onderdelen in verschillende sets.

Het onderhoud op niveau 2 moet worden uitgevoerd na 8.000 equivalente werkuren ofeen jaar na de ingebruikname. Als gevolg moet het onderhoud op niveau 2 jaarlijks ofna elke 8.000 equivalente werkuren worden uitgevoerd, zie Tabel 7-2.

Niveau 3 (L3)

Onderhoud op niveau 3 of L3 bestaat uit het uitvoeren van uitgebreide inspecties,testen en zwaardere onderhoudswerkzaamheden die het gevolg zijn van deonderhoudsbeurten op niveau 1 en 2. Het doel van dit onderhoud is de aangetroffenproblemen te herstellen en versleten onderdelen te vervangen.

Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 16 - 40 uur, afhankelijk van het typeen de installatie van de machine en de hoeveelheid reparaties en vervangingen diemoeten worden uitgevoerd. Gereedschappen voor dit onderhoud zijn dezelfdegereedschappen als voor niveau 2, een endoscoop en een oscilloscoop. Devoorbereidingen bestaan uit het openen van de inspectiekappen, de lagers en dewaterkoeler, indien noodzakelijk. Reserveonderdelen die voor dit niveau vanonderhoud bedoeld zijn, zijn bijgevoegd in het Aanbevolen reserveonderdelen pakket.Deze pakketten worden getoond in Hoofdstuk 9.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in verschillende sets.

Het onderhoud op niveau 3 moet worden uitgevoerd na 24.000 equivalente werkurenof een jaar na drie tot vijf jaar. Wanneer onderhoud op niveau 3 wordt uitgevoerd,vervangt dit de geplande onderhoudsbeurten op niveau 1 of 2 en blijft de rouleringhiervan ongewijzigd, zie Tabel 7-2.

Niveau 4 (L4)

Het onderhoud op niveau 4 bestaat uit uitgebreide inspecties enonderhoudswerkzaamheden. De doel van dit onderhoud is de machine weerbetrouwbaar te laten werken.

Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 40 - 80 uur, voornamelijk afhankelijkvan de conditie van de machine en de vereiste herstellende werkzaamheden.Gereedschappen voor dit onderhoud zijn dezelfde gereedschappen als voor niveau 3en de apparatuur voor het verwijderen van de rotor. De voorbereiding bestaat uit hetopenen van de inspectieluiken, lagers en de waterkoeler, indien van toepassing, en dedemontage van de rotor.

De hoeveelheid reserveonderdelen die nodig is voor dit niveau van onderhoud dientbepaald te worden vóór het onderhoud. De Aanbevolen reserveonderdelen zijnminstens nodig. De reserveonderdelen die bijgevoegd zijn in het hoofd

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

68 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

reserveonderdelen-pakket, verzekeren u van een snelle en succesvolle uitvoering vandit onderhoud.

Het onderhoud op niveau 4 moet na elke 80.000 equivalente werkuren wordenuitgevoerd. Wanneer onderhoud op niveau 4 wordt uitgevoerd, vervangt dit degeplande onderhoudsbeurten op niveau 1, 2 of 3 en blijft de roulering hiervanongewijzigd, zie Tabel 7-2.

7.3.1 Aanbevolen onderhoudsprogrammaAfkortingen die in het onderhoudsprogramma worden gebruikt:

• V = Visuele controle

• C = Schoonmaken

• D = Uit elkaar halen en monteren

• R = Herstellen of vervangen

• T = Testen en meten.

Niet alle opties zijn op alle machines van toepassing.

Table 7-2. Onderhoudsintervals

7.3.1.1 Algemene constructie

ONDERHOUDSINTERVAL

In equivalente werkuren of periode, wat het eerste komt

L1 L2 L3 L4

Onderhouds-

doel

4.000 Eq. h

12.000 Eq. h

20.000 Eq. h

28.000 Eq. h

8.000 Eq. h

16.000 Eq. h

24.000 Eq.h 80.000 Eq.h

½ jaar Jaarlijks 3-5 jaar Inspectie Controle / test

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Machinewerking V / T V / T V / T V / T Starten, uitschakelen, trillingen meten, geen-belastingspunt

Installatie en fundering V V / T V / T V / T / D Scheuren, roest, uitlijning

Buitenkant V V V V Roest, lekkage, conditie

Bevestigingen V V / T V / T V / T Draaitorsie van alle bevestigingen

Ankerbouten V V V / T V / T Bevestiging, conditie

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 693BFP 000 050 R0101 REV H

7.3.1.2 Hoogspanningsverbinding

7.3.1.3 Stator en rotor

N.B.:Het wordt afgeraden volledig ingesloten machines te ontmantelen en vaker dan elke 3-5 jaar (L3) intern te inspecteren.

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Hoogspanningsbekabeling V V / T V / T V / T / D Slijtage, bevestiging

Hoogspannings-verbindingen

V V / T V / T V / T / D Oxidatie, bevestiging

Assecoires van de aansluitieenheid, d.w.z. afvlakcondensatoren, stroomonderbrekingsstoppers en stroomtransformatoren

V V V V Algemene conditie

Kabelovergangen V V V V Conditie van kabels die de machine ingaan en binnen de machine.

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Statorkern V V V V / C Repareren, scheuren, lassen

Isolatie van statorwinding V V / T V / T / C V / T / C Slijtage, vuil, isolatieweerstand, draai-isolatietest, (hoogspanningstest)

Statorinductiespoel V V V V Isolatiebeschadiging

Ondersteuningen voor statorinductiespoel

V V V V Isolatiebeschadiging

Wiggen voor statorgleuven V V V V Beweging, draaitorsie

Terminalbalken van stator V V V V Reparatie, isolatie

Instrumentatie V V V V Conditie van kabels en kabelbindingen

Isolatie van rotorwinding V V / T V / T / C V / T / C Slijtage, vuil, isolatieweerstand

Rotorbalancerings-gewichten

V V V V Beweging

Schachtmiddelpunt V V V V Scheur, corrosie

Verbindingen in rotor V V V / T V / T Reparatie, algemene conditie

Aardeborstels V V V V Werking en algemene conditie

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

70 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

7.3.1.4 Reserveonderdelen

Volgende tabel voor rotortype: Glijringen

7.3.1.5 Glijringeenheid

7.3.1.6 Smeersysteem en lagers

Volgende tabel voor lagertype: Wentellager

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Pt-100 componenten (stator, koellucht, lager)

V V / T V / T V / T Weerstand

Anticondensatie verwarmingselement

V V / T V / T V / T Werking, isolatieweerstand

Encoders V V V / T V / T Werking, algemene conditie, uitlijning

Reserve aanlsuiteenheden V V / T V / T V / T conditie, aansluitingen, bedrading conditie

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Installatie V V / C V / C V / C Installatie, isolatie

Borstelhouders v V / T V / T V / T Uitlijning

Borstels V V / T V / T V / T Boog, vrije ruimte

Glijringbekabeling V V V V Slijtage, boog

Glijringen V / T V / T V / T V / T Slijtage, rondheid, patina

Borstelraderen V V / T V / T V / T Isolatieweerstand

Pt-100-elementen V V / T V / T V / T Weerstand

Anticondensatie-verwarmingen

V V / T V / T V / T Werking, isolatieweerstand

Codeurs V V V / t V / T Werking, algemene conditie, uitlijning

Hulpterminaldozen V V / T V / T V / T Algemene conditie, terminals, conditie van bedrading

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Lager tijdens werking T T T / R T / R Algemene conditie, extra geluiden, trillingen

Overtollig smeermiddel V V / C V / C V / C Conditie, spoeling, lediging van het vat voor overtollig smeermiddel

Opnieuw smeren V V / R V / R V / R Volgens lagerplaatje

Afdichtingen V V / D V / D V / D Lekkage

Lagerisolatie V / C V / C V / C / T V / C / T Vuil op eindscherm, isolatieweerstand

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 713BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende tabel voor lagertype: Glijlager

7.3.1.7 Koelingssysteem

Volgende tabel voor type koeling: Convectielucht

Volgende tabel voor type koeling: Luchtkoeling

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Installatie van lagers V V / T V / T V / T Reparatie, algemene conditie

Lagerschalen V V V / T / D V / T / D Algemene conditie, slijtage

Afdichtingen en pakkingen V V V / T / D V / T / D Lekkage

Lagerisolatie V V / T V / T / D V / T / D Conditie, isolatieweerstand

Smeerleidingen V V V / T D V / T / D Lekkage, werking

Smeerolie V / R V / R V / R V / R Hoeveelheid, kwaliteit, stroom

Oliering V V V V Werking

Oliestroomregelaar V V / T V / T V / T / D Werking

Olietank V V / C V / C V / C Vuil, lekkage

Hefsysteem V V / T V / T V / T Werking

Olie voor koeler / verwarming

T T T T Olietemperatuur

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Ventilator(en) V V V V Werking, conditie

Filters V / C V / C V / C / R V / C / R Vuil, werking

Luchtwegen V V / C V / C V / C Vuil, werking

Geluiddempend materiaal V V V V Conditie

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Ventilator(en) V V V V Werking, conditie

Slangen V V / C V / C V / C Vuil, werking

Leidingen V V / C V / C V / C Vuil, werking

Plaatvinnen V V / C V / C V / C Algemene conditie

Trillingsdempers V V V V Conditie en profiel

Geluiddempend materiaal V V V V Conditie

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

72 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende tabel voor type koeling: Lucht/waterkoeling

7.4 Onderhoud van algemene constructiesOm een lange levensduur voor de algemene constructie van de machine tegaranderen, moet de buitenkant van de machine schoon worden gehouden enperiodiek worden gecontroleerd op roest, lekkage en andere defecten. Vuil op debuitenkant van de machine stelt het frame bloot aan corrosie en kan de koeling van demachine beïnvloeden.

7.4.1 De draaitorsie van alle bevestigingenDe draaitorsie van alle bevestigingen moet regelmatig worden gecontroleerd.Inspecteer met name de voegen, de ankerbouten en de rotoronderdelen, die altijdstevig vast moeten zitten. Als deze onderdelen los zitten, kan dit leiden tot plotselingenen ernstige schade aan de gehele machine.

Algemene waarden voor draaitorsies vindt u in Tabel 7-2.

Table 7-2. Algemene draaitorsies [Nm]

Onderhoudsdoel L1 L2 L3 L4 Controle / test

Hitte-uitwisselaar V V V V Lekkage, werking, druktest

Ventilator V V V V Werking, conditie

Slangen V V / C V / C V / C Vuil, corrosie

Leidingen V V / C V / C V / C Vuil, werking

Eindcases V V / C V / C V / C Lekkage, conditie

Afdichtingen en pakkingen V V / C V / C V / C Lekkage, conditie

Plaatvinnen V V / C V / C V / C Algemene conditie

Trillingsdempers V V V V Conditie en profiel

Beschermende anoden V / C V / C Conditie, activiteit

Waterstroomregelaar V / T V / T V / T V / T Werking

Draaitorsie in Nm (pound-feet)Eigenschapsklasse 8.8 voor bouten

Formaat Geolied [Nm] Geolied [poundfeet]

Droog [Nm] Droog [poundfeet]

M 4 2.7 2.0 3.0 2.2

M 5 5.0 3.7 5.5 4.1

M 6 9 6.6 9.5 7.0

M 8 22 12 24 18

M 10 44 32 46 34

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 733BFP 000 050 R0101 REV H

N.B.:De waarden in Tabel 7-2 zijn algemeen en zijn niet van toepassing op verschillende onderdelen, zoals dioden, ondersteuning voor isolators, lagers, kabelterminals of stangbevestigingen, busstaafterminals, stroomonderbrekingsstoppers, condensators, stroomomzetters, gelijkrichter en thyristorbruggen of als een andere waarde in deze handleiding is opgegeven.

7.4.3 Trillingen en geluidenHoge of toenemende trillingniveaus geven veranderingen in de conditie van demachine aan. Normale niveaus variëren aanzienlijk en zijn afhankelijk van detoepassing, het type en de basis van de machine. Enkele veel voorkomende redenendie hoge trilling- of geluidsniveaus veroorzaken, zijn:

• Uitlijning, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning

• Luchtopening, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning

• Slijtage of schade aan lagers

• Trillingen van aangesloten machines, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning

• Losse bevestigingen of verankeringsbouten, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning

• Rotor uit balans

• Koppeling.

7.4.4 Trillingen van de lagerbehuizingDe volgende instructies zijn gebaseerd op ISO 10816-3 Mechanische trillingen -Evaluatie van machinetrillingen door meting van niet-roterende onderdelen: Deel 3:Industriële machines met nominaal vermogen boven 15 kW en nominale snelhedentussen 120 r/min en 15000 r/min wanneer deze worden gemeten in de oorspronkelijketoestand.

M 12 75 55 80 59

M 14 120 88 130 96

M 16 180 130 200 150

M 20 360 270 390 290

M 24 610 450 660 490

M 27 900 660 980 720

M 30 1200 890 1300 960

M 36 2100 1500 2300 1700

M 39 2800 2100 3000 2200

M 42 3400 2500 3600 2700

M 48 5200 3800 5600 4100

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

74 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

7.4.4.1 Meetprocedures en operationele omstandigheden

Meetapparatuur

De meetapparatuur zal breedband- r.m.s. trillingen kunnen meten met vlakke responsvia een frequentiebereik van ten minste 10 Hz tot 1.000 Hz, in overeenstemming metde eisen van ISO 2954. Afhankelijk van de trillingscriteria zijn mogelijk metingen vande verplaatsing of snelheid of combinaties van deze vereist (zie ISO 10816-1). Voormachines met snelheden van bijna of lager dan 600 r/min zal de ondergrens van hetvlakke respons frequentiebereik niet hoger zijn dan 2 Hz.

Meetlocaties

Metingen worden meestal op blootgestelde onderdelen van de machine uitgevoerd dienormaal toegankelijk zijn. Men dient er voor te zorgen dat de metingen op redelijkerewijze de trilling van de lagerbehuizing vertegenwoordigen en geen enkele lokaleresonanties of amplificatie omvatten. De locaties en richtingen van de trillingsmetingenmoeten zo zijn, dat zij voldoende gevoeligheid bieden voor de dynamische krachtenvan de machine. Meestal vereist dit twee orthogonale, radiale meetlocaties op elkebehuizing of bovendeel van het lager, zoals wordt getoond in Figuur 7-1 Meetpunten.De doorgevers kunnen in elke willekeurige hoek op de lagerbehuizingen wordengeplaatst. Voor horizontaal gemonteerde machines hebben verticale en horizontalerichtingen meestal de voorkeur. Bij verticale of hellende machines wordt de locatie metde maximale trillingsmeting gebruikt. In sommige gevallen wordt aanbevolen om ook inde axiale richting te meten. De specifieke locaties en richtingen worden met demetingen opgenomen.

.

Figure 7-1 Meetpunten

7.4.4.2 Classificatie volgens de ondersteuningsflexibiliteit

Twee omstandigheden worden gebruikt om de ondersteuningsflexibiliteit teclassificeren in de gespecificeerde richtingen:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 753BFP 000 050 R0101 REV H

• rigide ondersteuningen

• flexibele ondersteuningen

Deze ondersteuningscondities worden bepaald op basis van de relatie tussen deflexibiliteiten tussen de machine en de basis. Als de laagste natuurlijke frequentie vande combinatie machine en ondersteuningssysteem in de richting van de metingminstens 25% hoger is dan de voornaamste excitatiefrequentie (dit is in de meestegevallen het toerental), dan wordt het ondersteuningssysteem in die richting als stijfbeschouwd. Alle andere ondersteuningssystemen kunnen als flexibel wordenbeschouwd.

Als de klasse van een machineondersteuningssysteem niet goed kan wordenvastgesteld aan de hand van tekeningen en berekeningen, kan het middels een testworden bepaald. Grote en middelgrote elektrische machines met een lage snelheidhebben meestal stijve ondersteuningen.

7.4.4.3 Evaluatie

ISO 10816-1 bevat een algemene beschrijving van de twee evaluatiecriteria dieworden gebruikt om de trillingsmate te bepalen op verschillende machineklassen. Eéncriterium overweegt de omvang van waargenomen breed-bandtrillingen. Het tweedecriterium overweegt de wijzigingen in de omvang, of dit nu vergrotingen ofverkleiningen zijn.

Evaluatiezones

De volgende evaluatiezones zijn gedefinieerd om een hoogwaardige meting van detrillingen toe te staan voor een bepaalde machine en richtlijnen te geven voor mogelijkeacties.

Zone A: de trillingen van net in gebruik genomen machines zouden normaal gesprokenin deze zone vallen.

Zone B: machines met trillingen binnen deze zone worden meestal voor onbeperktelangdurige werking als aanvaardbaar beschouwd.

Zone C: machines met trillingen binnen deze zone worden meestal voor langdurige,doorlopende werking als onvoldoende beschouwd. Meestal kan de machine in dezeconditie voor een beperkte periode in werking worden gesteld, totdat zich een redelijkekans voordoet voor een oplossing.

Zone D: trillingswaarden binnen deze zone worden meestal als ernstig genoegbeschouwd om schade aan de machine te veroorzaken.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

76 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Table 7-5. Classificatie van ernstzones met betrekking tot trillingen voor grote machines met nominaal vermogen boven 300 kW en niet meer dan 50 MW; elektrische machines met ashoogte van H/315 mm of hoger

Bedrijfslimieten

Voor langdurige werking is het normaal om trillingslimieten tijdens werking vast testellen. Deze limieten nemen de vorm aan van ALARMEN en UITSCHAKELINGEN.

Tabel 7-6 toont de aanvankelijke ALARM- en UITSCHAKELINGS-waarden voormachines op basis van ervaring met gelijksoortige machines. Na een bepaalde periodewordt de basiswaarde op locatie gestabiliseerd en moet de ALARM-instellingovereenkomstig worden aangepast (zie ISO 100816-3).

Table 7-6. Aanvankelijke ALARM en UITSCHAKELINGS-waarden voor trillingssnelheden voor trillingen van lagerbehuizingen in mm/s r.m.s.

N.B.:Deze waarden zijn standaardwaarden die kunnen worden aangepast als voor het type machine en toepassing aanvullende informatie beschikbaar is.

7.4.7 AstrillingenVoor relatieve astrillingen kunnen meer instructies worden gevonden in de normen ISO7919-1:1996 Mechanische trillingen van niet heen en weer gaande machines -Metingen op roterende assen en evaluatiecriteria: Deel 1: Algemene richtlijnen en Deel3: Gekoppelde industriële machine. Begin-ALARM- en UITSCHAKELINGS-waardenvoor astrillingen variëren tussen het type machine en hier moet naar gevraagd wordenin de fabriek.

7.5 Onderhoud van lagers en smeersysteemIn dit hoofdstuk worden de belangrijkste onderhoudstaken in de lagers en hetsmeersysteem beschreven.

Ondersteunings-klasse

ZonegrensMiddelbare snelheid [mm/s]

Stijf A/BB/CC/D

2.34.57.1

Flexibel A/BB/CC/D

3.57.111.0

Ondersteunings-klasse

Begin-ALARM UITSCHAKELING

[mm/s] [mm/s]

Stijf 3.4 7.1

Flexible 5.3 11.0

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 773BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstukken voor lagertype: Glijlager

7.5.1 BuslagersOnder normale werkomstandigheden vereisen buslagers zeer weinig onderhoud. Vooreen betrouwbare werking, moet het oliepeil en de hoeveelheid olielekkage regelmatigworden gecontroleerd.

7.5.1.1 Oliepeil

Het oliepeil van een zelfsmerende buslager moet regelmatig worden gecontroleerd.Het correcte oliepeil is in het midden van het kijkvenstertje, maar zolang het oliepeilbinnen het kijkvenstertje is, is het peil acceptabel.

Indien nodig, moet u bijvullen met geschikt smeermiddel, zie Hoofdstuk 7.5.2.4Oliekwaliteiten.

Het correcte oliepeil van een emulsiegesmeerde buslager is hetzelfde als voorzelfsmerende lager. In emulsiegesmeerde lagers kan het kijkvensterje wordenvervangen door een olieuitvoerflens.

7.5.1.2 Lagertemperatuur

De lagertemperaturen worden gemeten dor Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors.Aangezien een temperatuurstijging boven de alarmlimiet kan worden veroorzaakt doorverhoogde verliezen in de lager of door verminderde koelingscapaciteit, geeft dit vaakeen probleem aan ergens in de machine of het smeersysteem en moet dit daaromnauwlettend in de gaten worden gehouden.

De oorzaken van een abnormale lagertemperatuur variëren, maar voor een mogelijkeoorzaak, zie Hoofdstuk 7.5.2 Smering van buslagers of Hoofdstuk 8.1.2 Smeersysteemen lagers. Als de temperatuurstijging wordt gevolgd door een stijging in de trillingsniveaus, kanhet probleem ook worden veroorzaakt door de uitlijning van de machine, zie Hoofdstuk3 Installatie en uitlijning of door een beschadiging in de lagerbussen, wat betekent datde lager moet worden ontmanteld en gecontroleerd.

7.5.2 Smering van buslagersDe machines zijn uitgerust met buslagers met zeer lange levensduur, mits de smeringconstant functioneert en het olietype en de oliekwaliteit overeenstemmen met deaanbevelingen van ABB en de instructies voor het verversen van de olie wordengevolgd.

7.5.2.1 Smeerolietemperatuur

De correcte smeerolietemperatuur is essentieel om de lager op de correctewerktemperatuur te houden, waardoor voldoende wordt gesmeerd, en correcteviscositeit van de smeerolie. Voor machines die zijn uitgerust met eenolietoevoersysteem, kan een slechte werking van de oliekoeler of –verhitter en eenincorrecte oliestroom problemen met de olietemperatuur veroorzaken. Voor alle lagersmoeten de kwaliteit en hoeveelheid van de olie worden gecontroleerd als er problemen

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

78 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

zijn met de temperatuur. Voor meer informatie, zie Hoofdstuk 7.5.2.3 Aanbevolencontrolewaarden voor de smeerolie en Hoofdstuk 7.5.2.4 Oliekwaliteiten.

N.B.:De minimale omgevingstemperatuur bij het starten (zonder olieverwarmer) bedraagt 0°C (32° F).

7.5.2.2 Controle van het smeermiddel

Gedurende het eerste jaar van het gebruik, wordt het aanbevolen monsters van desmeerolie te nemen na ongeveer 1000, 2000 en 4000 werkuren. Het monster moetnaar de oliefabrikant worden gestuurd voor analyse. Op basis van de resultaten is hetmogelijk een geschikte olieverversingsinterval vast te stellen.

Na de eerste olieverversing kan de olie worden geanaliseerd ongeveer halverwege enaan het einde van de interval.

7.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie

De smeerolie moet worden gecontroleerd op de volgende aspecten:

• Controleer de olie visueel op de kleur, troebelheid en afzetting in een testflacon. De olie moet helder of iets troebel zijn. De troebelheid mag niet zijn veroorzaakt door water.

• De waterinhoud mag niet groter zijn dan 0,2%.

• De oorspronkelijke viscositeit moet worden behouden met een tolerantie van ±15%.

• De olie moet vrij zijn van resten en de zuiverheid moet voldoen aan ISO 4406 klasse 18/15 of NAS 1638 klasse 9.

• Het aantal metalen onzuiverheden moet minder zijn dan 100 PPM. Een stijgende trend van de waarde betekent dat de lager verslijt.

• Het totale zuuraantal (TAN) mag niet groter zijn dan 1 mg KOH per gram olie. De TAN-waarde is niet dezelfde als de TBN-waarde (Total Base Number).

• Ruik aan de olie. Een sterke zure geur of brandgeur is niet acceptabel.

Een oliecontrole moet een paar dagen na de eerste teststart van de machine wordenuitgevoerd, net voor de eerste olieverversing en opeenvolgend zoals vereist. Als deolie is vervangen na de ingebruikname van de machine, kan het weer worden gebruiktdoor slijtagedeeltje te verwijderen met een filter of centrifugering.

In twijfelgevallen kunt u een oliemonster naar het laboratorium sturen om de viscositeit,het zuuraantal, de schuimneiging, etc. te laten bepalen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 793BFP 000 050 R0101 REV H

7.5.2.4 Oliekwaliteiten

De lagers zijn ontworpen voor een van de oliekwaliteiten die hieronder staan vermeld.

De onderstaande oliën bevatten de volgende toegevoegde stoffen:

• Oxidatie- en roestremmer

• Antischuimmiddel

• Antislijtagemiddel

N.B.:Controleer de correcte oliekwaliteit op het lagerplaatje en de tekening met afmetingen.

7.5.2.5 Olieverversingsschema voor minerale oliën

Voor zelfgesmeerde lagers worden reinigingsintervals met olieverversingen vanongeveer 8.000 werkuren aanbevolen en ongeveer 20.000 werkuren voor lagers metoliecirculatiesystemen.

Kortere olieverversingsintervals zijn mogelijk noodzakelijk bij frequente starten,hoge olietemperaturen of extreem veel vervuiling wegens externe invloeden.

Het juiste interval voor het verversen van olie is te vinden op de lagerplaat en demaattekening, Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.

ISO VG 22

Viscositeit 22 cSt op 40 °C

ISO VG 32

Viscositeit 32 cSt op 40 °C

ISO VG 46

Viscositeit 46 cSt op 40 °C

ISO VG 68

Viscositeit 68 cSt op 40 °C

ISO VG 100

Viscositeit 100 cSt op 40 °C

Milieuvriende-

lijke oliën:

Aral Vitam EHF 22 - Vitam EHF 46 - -

Mobil - EALHydraulic Oil 32

EALHydraulic Oil 46 - -

Shell - NaturelleHF-E 32

NaturelleHF-E 46

NaturelleHF-E 68 -

Minerale oliën:

Aral Vitam GF 22 Vitam GF 32 Vitam GF 46 Vitam GF 68 Degol CL 100 T

BP Energol CS 22 Energol CS 32 Energol CS 46 Energol CS 68 Energol CS 100

Castrol Hyspin AWS 22 Hyspin AWS 32 Hyspin AWS 46 Hyspin AWS 68 Hyspin AWS 100

Chevron Texaco Rando HDZ 22

Texaco Rando HDZ 32

Texaco Rando HDZ 46

Texaco Rando HDZ 68

Texaco Rando HDZ 100

Esso Nuto H 22 Terrestic T 32 Terrestic T 46 Terrestic T 68 -

Klüber LAMORA HLP 32

LAMORA HLP 46

LAMORA HLP 68

CRUCOLAN100

Mobil Velocite Oil No. 10 DTE Oil Light DTE Oil

MediumDTE Oil Heavy

Medium DTE Oil Heavy

Shell Tellus S 22 Tellus S 32 Tellus S 46 Tellus S 68 Tellus S 100Total Azolla ZS 22 Azolla ZS 32 Azolla ZS 46 Azolla ZS 68 Azolla ZS 100

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

80 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager

7.5.3 Rollagers

7.5.3.1 Lagerconstructie

Onder normale werkomstandigheden vereisen rollagers weinig onderhoud. Voor eenbetrouwbare werking moeten de lagers regelmatig opnieuw worden gesmeerd met eenhoogwaardig smeermiddel voor rollagers.

7.5.3.2 Lagerplaatje

Alle machines hebben een lagerplaatje op het frame. Een lagerplaatje bevatlagerinformatie, zoals:

• Lagertype

• Gebruikte smeermiddel

• Interval voor opnieuw smeren, en

• de hoeveelheid smeermiddel.

Voor meer informatie over het lagerplaatje, zie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.

N.B.:Het is essentieel dat de informatie op het lagerplaatje wordt toegepast wanneer u de machine gebruikt en onderhoudt.

7.5.3.3 Intervals voor nieuwe smering

Rollagers van elektrische machines moeten regelmatig opnieuw worden gesmeerd. Deinterval voor het opnieuw smeren vindt u op het lagerplaatje.

N.B.:Ongeacht deze interval, moeten de lagers minstens eenmaal per jaar opnieuw worden gesmeerd.

De intervals voor opnieuw smeren worden berekend voor een werktemperatuur van70°C. Als de werktemperatuur lager of hoger is dan werd aangenomen, dan moet deinterval worden aangepast. Een hogere werktemperatuur verkort de smeringsinterval.

N.B.:Een stijging in de omgevingstemperatuur verhoogt de temperatuur van de lagers. De waarden voor de smeringsinterval moeten worden gehalveerd voor elke stijging van 15°C van de lagertemperatuur en kan worden verdubbeld voor eeen daling van 15°C.

Smeerintervallen voor frequentieomvormerdrives

Hoge toerentallen, bijvoorbeeld door toepassing van een frequentieomvormer, oflagere toerentallen onder zware belasting vereisen kortere smeerintervallen of eenspeciaal smeervet. Neem in dergelijke gevallen contact op met ABB Motors andGenerators Service.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 813BFP 000 050 R0101 REV H

N.B.:De constructionele maximum snelheid van de machine mag niet worden overschreden. De geschiktheid van de lagers voor hoge snelheden moet worden gecontroleerd.

7.5.3.4 Opnieuw smeren

Alle rollagers van roterende elektrische machines moeten opnieuw worden gesmeerd,zie Hoofdstuk 7.5.3.3 Intervals voor nieuwe smering. Het smeren kan handmatigworden gedaan of door middel van een automatisch systeem. In beide gevallen moetworden gecontroleerd of een geschikte hoeveelheid smeermiddel in de lager wordtgesmeerd op geschikte intervals.

N.B.:Smeermiddel kan huidirritatie en oogontstekingen veroorzaken. Volg alle veiligheidsvoorschriften van de smeermiddelfabrikant.

Handmatig de lagers opnieuw smeren

Machines die geschikt zijn voor handmatige smering zijn uitgerust met smeernippels.Om te voorkomen dat er vuilresten in de lagers terechtkomt, moeten de smeernippelsen de omgeving worden schoongemaakt voordat u begint met smeren.

Handmatige smering terwijl de machine draait

Smeren terwijl de machine draait:

• Controleer of het smeermiddel geschikt is.

• Maak de smeernippels en het gebied eromheen schoon.

• Controleer of het smeerkanaal geopend is. Indien een handvat beschikbaar is, opent u het kanaal.

• Druk de opgegeven hoeveelheid en type smeermiddel in de lager.

• Laat de machine 1 tot 2 uur draaien om er zeker van te zijn dat alle overtollige smeermiddel uit de lager wordt geduwd. De lagertemperatuur kan tijdelijk stijgen tijdens dit proces.

• Indien een handvat beschikbaar is, sluit u het kanaal.

N.B.:Let op alle roterende onderdelen tijdens het smeren.

Handmatig smeren terwijl de machine stil staat.

Smeer de machine bij voorkeur wanneer de machine draait. Als dit niet mogelijk ofgevaarlijk is, moet het smeren worden gedaan terwijl de machine stil staat. In dit geval:

• Controleer of het smeermiddel geschikt is.

• Stop de machine.

• Maak de smeernippels en het gebied eromheen schoon.

• Controleer of het smeerkanaal geopend is. Indien een handvat beschikbaar is, opent u het kanaal.

• Druk slechts de helft van de opgegeven hoeveelheid smeermiddel in de lager.

• Laat de machine een paar minuten op volle snelheid draaien.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

82 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

• Stop de machine.

• Nadat de machine is gestopt, drukt u de opgegeven hoeveelheid van het correcte smeermiddel in de lager.

• Laat de machine 1 tot 2 uur draaien om er zeker van te zijn dat alle overtollige smeermiddel uit de lager wordt geduwd. De lagertemperatuur kan tijdelijk stijgen tijdens dit proces.

• Indien een handvat beschikbaar is, sluit u het kanaal.

Automatisch opnieuw smeren

Er zijn verschillende automatische smeersystemen op de markt. ABB beveelt echteralleen het gebruik aan van elektromechanische smeersystemen. De kwaliteit van hetsmeermiddel dat in de lager wordt aangebracht moet minstens eenmaal per jaarworden gecontroleerd: het smeermiddel moet eruitzien en aanvoelen als nieuw vet.Scheiding van de basisolie van de zeep is niet acceptabel.

N.B.:Als een automatisch smeersysteem wordt gebruikt, moet u de hoeveelheid smeermiddel verdubbelen die is aangegeven op het lagerplaatje.

7.5.3.5 Lagervet

Het is essentieel om een smeermiddel van goede kwaliteit en met de juiste basiszeepte gebruiken. Dit garandeert een lange en probleemloze levensduur van de lagers.

Smeermiddel gebruikt voor het opnieuw smeren moet de volgende eigenschappenhebben:

• moet speciaal voor rollagers zijn

• moet van goede kwaliteit zijn met een lithiumcomplex zeep en met minerale of PAO olie

• een basisolieviscositeit van 100-160 cSt bij 40 °C (105 °F)

• een NLGI-consistentieklasse tussen 1,5 en 3. Voor verticaal of in warme omstandigheden geplaatste machines wordt NLGI-klasse 2 of 3 aanbevolen

• een continu temperatuurbereik tussen -30 °C (-20 °F) en tenminste 120 °C (250 °F).

Smeermiddel met de juiste eigenschappen is verkrijgbaar bij alle gerenommeerdefabrikanten van smeermiddelen. Als van merk smeermiddel wordt gewisseld en ervragen zijn over de compatibiliteit, raadpleeg dan de betreffende ABB-fabriek, zieHoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor Motors and Generators Service.

N.B.:Smeermiddelen mogen niet worden vermengd! Een lager mag slechts één soort smeermiddel bevatten, geen mengsel van twee of meer smeermiddelen.

N.B.:Smeermiddeladditieven worden aanbevolen. Er moet echter wel een schriftelijke garantie worden verkregen bij de smeermiddelproducent waarin staat dat de additieven de lagers niet beschadigen of de eigenschappen van het smeermiddel in het bereik van de bedrijfstemperatuur niet aantasten. Dit is met name belangrijk voor EP-additieven.

N.B.:Smeermiddelen die EP-hulpstoffen bevatten, worden niet aanbevolen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 833BFP 000 050 R0101 REV H

Aanbevolen smeermiddel voor rollagers

ABB adviseert het gebruik van elk van de volgende hoogwaardige smeermiddelen:

Op basis van minerale olie:

• Esso Unirex N2, N3 (op lithiumcomplex basis)

Op basis van synthetische olie:

• Fag Arcanol Temp 110 (op lithiumcomplex basis)

• Klüber Klüberplex BEM 41-132 (op speciale lithiumbasis)

• Lubcon Turmogrease Li 802 EP (op lithiumbasis)

• Mobil Mobilith SHC 100 (op lithiumcomplex basis)

• Shell Gadus S5 V100 2 (op lithiumcomplex basis)

• Total Multiplex S 2 A (op lithiumcomplex basis)

Nasmeringsintervallen voor smeermiddelen die aan andere dan de hierbovengenoemde eigenschappen voldoen, moeten worden gehalveerd.

Rollagervet voor extreme temperaturen

Als de bedrijfstemperatuur van de lagers hoger is dan 100 °C (210 °F), dan kunt u bijde betreffende ABB-fabriek naar geschikte smeermiddelen informeren.

7.5.3.6 Lageronderhoud

De levensduur van de lagers is waarschijnlijk korter dan die van de elektrischemachine. Daarom moeten de lagers periodiek worden vervangen.

Het onderhoud van de rollagers vereist speciale zorg, gereedschappen en installatiesvoor een lange levensduur van nieuwe lagers.

Tijdens het onderhoud van de lagers moet u ervoor zorgen dat:

• Er geen vuil of vreemde materie in de lagers terechtkomt tijdens de gehele onderhoudsbeurt.

• De lagers zijn schoongemaakt, gedroogd en voorgesmeerd met geschikte en hoogwaardige smeermiddel voor rollagers voordat u ze monteert.

• De ontmanteling en bevestiging van de lagers beschadigt de lagers niet. De lagers moeten worden verwijderd met trekkers en worden geplaatst door middel van verhitting of met speciale gereedschappen.

Mochten de lagers vervangen moeten worden, neem dan contact op met ABB Motorsand Generators Service. Zie de contactgegevens voor de Motors and GeneratorsService in Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and GeneratorsService.

7.5.4 Controle van lagerisolatie en lagerisolatieweerstandDe controle van de lagerisolatieweerstand is een onderhoudstaak die primair in defabriek wordt uitgevoerd tijdens de laatste montage en test. Deze taak moeten tijdensalle uitgebreide inspecties worden uitgevoerd. Een goede isolatie is noodzakelijk omde kans op circulerende lagerspanning te elimineren, die door de schachtspanning zou

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

84 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

kunnen worden opgewekt. De isolatie van de niet-aandrijvende lager verkort het padvan de lagerspanning, waardoor het risico op beschadiging van de lagers wordtgeëlimineerd.

Beide schachteinden mogen niet van het frame worden geïsoleerd, omdat eenelektrische, zwevende schacht een onbekend elektrische potentiaal zou hebben invergelijking met de omgeving en zou daarom de lagers kunnen beschadigen. Om hettesten van de isolatie van de niet-aandrijvende lager echter gemakkelijker te maken,wordt de aandrijvende lager vaak ook geïsoleerd. Deze isolatie is kortgesloten dooreen aardekabel tijdens normale werking, zie Figuur 7-2 Aardekabel voor D-einde lager.

N.B.:Niet alle machines zijn uitgerust met geïsoleerde lagers.

N.B.:Machines met geïsoleerde lagers hebben een sticker waarop de geïsoleerde lager wordt aangegeven.

7.5.4.1 Procedure

Voor machines met een geïsoleerde aandrijvende lager, moet de kortsluitendeaardekabel in de aandrijvende lager worden verwijderd voordat de controle van deisolatieweerstand van de niet-aandrijvende lager wordt gestart. Als de aandrijvendelager niet is geïsoleerd, is het vereist om de isolatieweerstandtest voor de niet-aandrijvende lager uit te voeren, de buslagers van het aandrijvende einde teverwijderen en de schacht op te tillen. Hierdoor is er geen elektrisch contact tussen deschacht en andere onderdelen, bijvoorbeeld het frame of de lagerbehuizing.

Figure 7-2 Aardekabel voor D-einde lager

Voor alle machines moeten de optionele aardeborstel voor de schacht, derotoraardeborstel en de koppeling (als deze is gemaakt van geleidend materiaal) worden verwijderd.Meet de isolatieweerstand van de schacht naar de aarde met niet meer dan 100 VDC,zie Figuur 7-3 De isolatieweerstand van een buslager meten en Figuur 7-4 Deisolatieweerstand van een rollager meten. De meetpunten boven de lagerisolatie zijn inde figuren omcirkeld.

De isolatieweerstand is acceptabel als de weerstandswaarde groter is dan 10 k.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 853BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 7-3 De isolatieweerstand van een buslager meten

Figure 7-4 De isolatieweerstand van een rollager meten

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager

7.5.4.2 Zuiverheid van lagerisolatie

De lagerisolaties zijn geïnstalleerd in de eindschermen. Om een afname van deisolatieweerstand te voorkomen die kan worden veroorzaakt door vreemde stoffen(zout, vuil) die op het isolatie-oppervlak aanzetten, moeten de zuiverheid van delagerisolatie en de eindschermoppervlakken eromheen regelmatig wordengecontroleer en waar nodig worden schoongemaakt. Zie Figuur 7-5 Lagerisolatie eneindschermoppervlakken voor gedeelten die regelmatig moeten worden gecontroleerden schoongemaakt. De gebieden zijn omcirkeld en de lagerisolatie is aangegeven meteen pijl in de figuur.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

86 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 7-5 Lagerisolatie en eindschermoppervlakken

7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingenDe windingen van roterende elektrische machines zijn onderhevig aan elektrische,mechanische en thermale druk. De windingen en isolatie verouderen geleidelijk enverslijten door deze soorten druk. Daarom is de levensduur van de machine vaakafhankelijk van de duurzaamheid van de isolatie.

Veel schadelijke processen kunnen worden voorkomen of minstens worden vertraagdmet het juiste onderhoud en regelmatige controles. Dit hoofdstuk bevat algemeneinstructies voor het uitvoeren van basisonderhoud en testen.

In veel landen biedt ABB Service complete onderhoudspakketten, waarin uitgebreidetesten zijn opgenomen.

Voordat u onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische windingen gaat uitvoeren,moet u algemene voorzorgsmaatregelen treffen en de plaatselijke voorschriften omletsel te voorkomen. Zie Hoofdstuk 7.2 Voorzorgsmaatregelen voor meer informatie.

Onafhankelijke test- en onderhoudsinstructies vindt u ook in de volgende interantionalestandaarden:

1. IEEE Std. 43-2000, IEEE Aanbevolen praktijk voor het testen van deisolatieweerstand van roterende machines

2. IEEE Std. 432-1992, IEEE Handleiding voor het isolatie-onderhoud van roterendeelektrische machines (5 pk tot minder dan 10.000 pk)

7.6.1 Bepaalde veiligheidsvoorschriften voor windingsonderhoudEen aantal gevaarlijke taken van het windingsonderhoud is:

• Verwerken van gevaarlijke oplosmiddelen, vernis en hars. Gevaarlijke substanties zijn nodig voor het reinigen en opnieuw lakken van windingen. Deze substanties kunnen gevaarlijk zijn als ze worden ingeademd, worden ingeslikt of in contact komen met de huid of andere organen. Raadpleeg een arts als een ongeluk zich voordoet.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 873BFP 000 050 R0101 REV H

• Werken met brandbare oplosmiddelen en vernis. Deze substanties moeten altijd door bevoegd personeel worden verwerkt en gebruikt en de veiligheidsvoorschriften moeten worden gevolgd.

• Testen op hoogspanning (HV). Deze substanties moeten altijd door bevoegd personeel worden verwerkt en gebruikt en de veiligheidsvoorschriften moeten worden gevolgd.

Gevaarlijke substanties die in het onderhoud van de windingen worden gebruikt, zijn:

• Terpentine: oplosmiddel

• 1.1.1-trichloroethaan: oplosmiddel

• Eindvernis: oplosmiddel en hars

• Klevende hars: epoxyhars.

N.B.:Er zijn speciale instructies voor het verwerken van gevaarlijke substanties tijdens onderhoudswerkzaamheden. Deze instructies moeten worden gevolgd.

Sommige algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het onderhoud van de windingenzijn:

• Adem geen gassen in: zorg voor een goed luchtcirculatie op de werkvloer of gebruik mondmaskers.

• Draag veiligheidskleding, zoals een bril, schoenen, helm, handschoenen en geschikte beschermende kleding om de huid te beschermen. Gebruik altijd een beschermende lotion.

• Breng vernis met een spuitbus aan op de apparatuur, het frame van de machine en de windingen. De windingen moeten zijn geaard tijdens het spuiten.

• Neem de nodige voorzorgsmaatregelen wanneer u werkt in een werkkuil en kleine ruimtes.

• Alleen personeel dat is opgeleid voor hoogspanningswerk mag een spanningstest uitvoeren.

• Rook, eet of drink niet op de werkvloer.

Voor een testrapport voor het onderhoud van de windingen, zie BijlageGEBRUIKSRAPPORT.

7.6.2 De timing van het onderhoudEr zijn drie hoofdprincipes voor het plannen van het windingsonderhoud:

• Het onderhoud van de windingen moet worden gepland volgens het onderhoud van andere machines.

• Het onderhoud moet alleen worden uitgevoerd wanneer het nodig is.

• Belangrijke machines moeten vaker worden onderhouden dan de minder belangrijke. Dit is ook van toepassing op windingen die snel vervuild raken en op zware aandrijvingen.

N.B.:Als vuistregel moet een isolatieweerstandstest eenmaal per jaar worden uitgevoerd. Dit moet voldoende zijn voor de meeste machines in de meeste werkomstandigheden. Andere testen moeten alleen worden uitgevoerd wanneer er problemen optreden.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

88 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Een onderhoudsprogramma voor de gehele machine vindt u in Hoofdstuk 7.3Onderhoudsprogramma. Dit onderhoudsprogramma moet echter worden aangepastaan de specifieke omstandigheden van de klant, bijvoorbeeld het onderhoud vanoverige machines en werkomstandigheden, zolang de aanbevolenonderhoudsintervals niet worden overschreden.

7.6.3 De correcte werktemperatuurDe correcte temperatuur van de windingen wordt gehouden door de oppervlakken aande buitenkant van de machine schoon te houden, het koelingssysteem correct tegebruiken en de temperatuur van het koelmiddel te controleren. Als het koelmiddel tekoud is, kan er condensatievorming in de machine ontstaan. Dit kan de winding natmaken en de isolatieweerstand verslechteren.

Volgende alinea voor type koeling: Convectielucht

Voor luchtgekoelde machines is het belangrijk om de zuiverheid van de luchtfilters inde gaten te houden. De schoonmaak- en verversingsinterval van de luchtfilters moetworden gepland volgens de lokale werkomgeving.

De werktemperaturen van de stator moeten worden gecontroleerd doorweerstandstemperatuurdetectors. Aanzienlijke temperatuurverschillen onder dedetectors kan aangeven dat de windingen zijn beschadigd. Controleer of de wijzigingenniet worden veroorzaakt door het verplaatsen van het meetkanaal.

7.6.4 Test voor isolatieweerstandTijdens algemene onderhoudswerkzaamheden en voordat een machine voor de eerstekeer wordt opgestart of na een lange periode van inactiviteit moet de isolatieweerstandvan de statorwindingen worden gemeten.

De meting van de isolatieweerstand levert informatie over de vochtigheid en vervuilingvan de isolatie. Op basis van deze informatie kunnen correcte reinigings- endroogacties worden bepaald.

Voor nieuwe machines met droge windingen is de isolatieweerstand zeer hoog. Deweerstand kan echter extreem laag zijn als de machine onderhevig is geweest aanverkeerde transport- en opslagomstandigheden en vochtigheid of als de machineverkeerd wordt bediend.

N.B.:Windingen moeten direct na de meting kort worden geaard om elektrische schokken te voorkomen.

7.6.4.1 Omzetting van gemeten isolatieweerstandwaarden

Om de gemeten isolatieweerstandwaarden te kunnen vergelijken, worden waarden op40°C gezet. De werkelijke gemeten waarde wordt daarom omgezet naar eencorresponderend 40°C-waarde met behulp van het volgende diagram. Het gebruik van dit diagram moetworden beperkt tot temperaturen die vrij dicht bij de standaardwaarde van 40°C liggen,omdat grote afwijkingen zouden kunnen resulteren in fouten.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 893BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 7-6 Correlatie tussen de isolatieweerstand en de temperatuur

R = Isolatieweerstandwaarde onder een specifieke temperatuur

R40 = Equivalente isolatieweerstand onder 40°C

R40 = k x R

Voorbeeld:

R = 30 M gemeten onder 20°C

k = 0,25

R40 = 0,25 x 30 M = 7,5 M

Table 7-5. Temperatuurwaarden in graden Celsius (ºC) en graden Fahrenheit (ºF)

7.6.5.2 Algemene overwegingen

De volgende overweging moet worden opgemerkt, voordat een beslissing wordtgenomen over acties op basis van de isolatieweerstandtesten:

• Als de gemeten waarde te laag wordt bevonden, moet de winding worden schoongemaakt en/of gedroogd. Als deze maatregelen niet voldoende zijn, moet hulp van een expert worden ingeroepen.

°C 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110

°F 32 50 68 86 104 122 140 158 176 194 212 230

Coë

ffic

iënt

Kt v

oor

isol

atie

wee

rsta

nd

Windingstemperatuur, graden Celsius °C

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

90 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

• Machines die vermoedelijk een vochtprobleem hebben, moeten zorgvuldig worden gedroogd, onafhankelijk van de gemeten isolatieweerstandwaarde.

• De isolatieweerstandwaarde zal afnemen wanneer de temperatuur van de windingen stijgt.

• De weerstand wordt gehalveerd voor elke 10 ... 15 K temperatuurstijging.

N.B.:De isolatieweerstand die in het testrapport is aangegeven, is doorgaans aanzienlijk hoger dan de waarden die op locatie worden gemeten.

7.6.5.3 Minimumwaarden voor isolatieweerstand

Criteria voor windingen in een normale conditie:

Over het algemeen moeten de isolatieweerstandwaarden voor droge windingen deminimumwaarden aanzienlijk overschrijden. Het is onmogelijk definitieve waarden tegeven, omdat de weerstand varieert afhankelijk van het machinetype en lokaleomstandigheden. Bovendien wordt de isolatieweerstand beïnvloed door de leeftijd enhet gebruik van de machine. Daarom kunnen de volgende waarden alleen wordenbeschouwd als richtlijnen.

De isolatieweerstandlimieten, die hieronder worden gegeven, zijn geldig onder 40 °Cen wanneer de testspanning 1 minuut of langer is toegepast.

• Rotor

Voor inductiemachines met gewonden rotoren: R(1-10 min onder 40 °C) > 5 M

N.B.:Koolstof in glijringen en blootgestelde koperen oppervlakken verlagen de isolatieweerstandwaarden van de rotor.

• Stator

Voor nieuwe stators: R(1-10 min onder 40 °C) > 1000 M. Als de meetomstandighedenextreem warm en vochtig zijn, kunnen R-waarden (1-10 min onder 40 °C) boven 100 Mworden geaccepteerd.

Voor gebruikte stators: R(1-10 min onder 40 °C) > 100 M

N.B.:Als de waarden die hier worden gegeven niet worden bereikt, moet de oorzaak van de lage isolatieweerstand worden achterhaald. Een lage isolatieweerstandwaarde wordt vaak veroorzaakt door te hoge vochtigheid en te veel vuil, hoewel de werkelijke isolatie intact is.

7.6.5.4 Meting van isolatieweerstand van statorwinding

De isolatieweerstand wordt gemeten met een isolatieweerstandmeter. De testspanningis 1000 VDC. De testtijd is 1 minuut, waarna de isolatieweerstandwaarde wordtgenoteerd. Voordat de isolatieweerstandtest wordt uitgevoerd, moeten de volgendehandelingen worden uitgevoerd:

• Controleer of de secundaire verbindingen van de stroomomzetters (CT's), inclusief de reservekernen, niet geopend zijn. Zie Figuur 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand.

• Controleer of alle voedingskabels zijn losgekoppeld.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 913BFP 000 050 R0101 REV H

• Controleer of het frame van de machine en de statorwindingen die niet zijn getest wel geaard zijn.

• De windingstemperatuur wordt gemeten.

• Alle weerstandtemperatuurdetectors zijn geaard.

• Mogelijke aarding van spanningsomzetters (komt niet vaak voor) moet worden verwijderd.

De meting van de isolatieweerstand moet in een terminaldoos worden uitgevoerd. Detest wordt doorgaans uitgevoerd op de gehele winding als een groep, waarbij de meterwordt aangesloten tussen het frame van de machine en de winding, zie Figuur 7-7Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand. Hetframe is geaard en de drie fasen van de statorwinding blijven aangesloten op hetneutrale punt, zie Figuur 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen vande isolatieweerstand.

Als de gemeten isolatieweerstand van de gehele winding lager is dan is opgegeven ende fasewindingen gemakkelijk van elkaar kunnen worden losgehaald, kan elke faseook apart worden gemeten. Dit is niet mogelijk voor alle machines. In deze metingwordt de tester aangesloten tussen het frame van de machine en een van dewindingen. Het frame en de twee fasen die niet zijn gemeten, zijn geaard, zie Figuur7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand.

Wanneer fasen apart worden gemeten, moten alle sterpunten van het windingsysteemworden verwijderd. Als het sterpunt van het component niet kan worden verwijderd,moet net als in een standaard driefasen spanningomzetter het gehele componentworden verwijderd.

Figure 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand

a) Meting van isolatieweerstand voor sterverbonden winding

b) Meting van isolatieweerstand voor driehoekverbonden winding

c) Meting van isolatieweerstand voor één fase van de winding De 'M' geeft de isolatieweerstandsmeter aan.

Na de meting van de isolatieweerstand moeten de windingsfasen kort worden geaardom ze te ontladen.

M M M

a) c)b)

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

92 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen

7.6.5.5 Meting van isolatieweerstand van rotorwinding

De isolatieweerstand van de rotorwinding wordt gemeten met eenisolatieweerstandmeter. De testspanning van de rotorwindingen moet 1000 VDC zijn.Vereiste notities en metingen:

• Controleer of alle voedingskabels zijn losgekoppeld van de netvoeding.

• Controleer of de verbindingskabels van de glijringeenheid van de stroombron zijn losgekoppeld.

• Controleer of het frame van de machine en de statorwindingen zijn geaard.

• De schacht is geaard.

• De fasen van de rotorwindingen die niet zijn getest, zijn geaard. De rotorwinding kan intern worden aangesloten in een driehoeks- of sterverbinding. Als dit het geval is, is het niet mogelijk de fasen apart te meten.

• De verbindingen van de koolstofborstel zijn in goede staat bevonden.

• Het meetapparaat is gecontroleerd.

• De statorwindingtemperaturen worden gemeten en overwogen als een referentiewaarde voor de rotorwindingtemperatuur.

De isolatieweerstandsmeter is aangesloten tussen de gehele rotorwinding en deschacht van de machine, zie Figuur 7-8 Meting van isolatieweerstand voorrotorwinding. Na de meting van de rotorwinding moeten de rotorwindingsfasen kortworden geaard om de windingen te ontladen.

Figure 7-8 Meting van isolatieweerstand voor rotorwinding

In de bovenstaande figuur is de rotor sterverbonden.

7.6.6 Meting van isolatieweerstand voor randapparatuurOm de juiste werking van de beveiligingen en andere randapparatuur van de machinete verzekeren, kan hun conditie middels een isolatieweerstandstest wordenvastgesteld. Deze procedure wordt gedetailleerd beschreven in Hoofdstuk 7.6Onderhoud van stator- en rotorwindingen. De testspanning voor de ruimteverwarmermoet 500 VDC zijn en voor andere randapparatuur 100 VDC. De meting van deisolatieweerstand wordt niet aanbevolen voor Pt-100-detectors of naderingssensoren.

M

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 933BFP 000 050 R0101 REV H

7.6.7 De polarisatie-indexVoor de polarisatie-indextest wordt de isolatieweerstand gemeten nadat de spanning15 seconden en 1 minuut is toegepast (of 1 minuut en 10 minuten). De polarisatie-indextest is minder afhankelijk van de temperatuur dan de isolatieweerstand. Wanneerde windingstemperatuur lager is dan 50ºC, dan kan deze onafhankelijk vantemperatuur worden beschouwd. Hoge temperaturen kunnen onvoorspelbarewijzigingen in de polarisatie-index veroorzaken. De test mag daarom niet wordengebruikt voor temperaturen boven 50ºC.

Vuil en vochtigheid die zich in de winding ophopen, verminderen doorgaans deisolatieweerstand en de polarisatie-index, maar ook hun afhankelijkheid vantemperatuur. Daarom wordt de lijn in Figuur 7-6 Correlatie tussen de isolatieweerstanden de temperatuur minder steil. Windingen met open kruipafstanden zijn zeer gevoeligvoor de effecten van vuil en vochtigheid.

Er zijn verschillende regels voor het bepalen van de laagst acceptabele waardewaarmee de machine veilig kan worden opgestart. Voor de polarisatie-index (PI) liggende waarden doorgaans tussen 1 en 4. Waarden die dichtbij 1 liggen, geven aan dat dewindingen vochtig en vuil zijn.

De minimum PI-waarde voor klasse F statorwindingen is meer dan 2.

N.B.:Als de isolatieweerstand van de winding in het bereik van enkele duizenden ligt van M, dan is de polarisatie-index geen nuttig criterium voor de conditie van de isolatie en kan deze worden genegeerd.

7.6.8 Overige onderhoudstakenDoorgaans zijn windingen van ABB probleemloos en vereisen ze naast periodiekecontrole slechts incidentele reiniging en droging zoals hierboven wordt beschreven. Alser buitengewone omstandigheden zich voordoen en ander onderhoud wordt vereist,kunt u het beste professionele hulp inroepen. De afdeling After Sales van ABB is ugraag van dienst bij uw vragen over het onderhoud van elektrische-machinewindingen.Voor contactinformatie, zie Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales.

Volgende hoofdstukken voor rotortype: Glijringen

7.7 Onderhoud van glijringen en borstelraderenEen machine met glijringen zal alleen goed functioneren als de glijringen en de borstelsworden gecontroleerd en regelmatig worden onderhouden.

7.7.1 Glijringen onderhoudenDe glijdende oppervlakken van de glijringen moeten glad en schoon worden gehouden.De glijringen moeten worden gecontroleerd en de oppervlakken van de isolatie moetenworden schoongemaakt. De slijtage van de borstels produceert kolenstof dat

min1

min10

15

min1

R

Ror

R

RPI

s

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

94 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

gemakkelijk ophoopt op geleidingsbruggen over de isolatieoppervlakken. Elektrischeontladingen kunnen plaatsvinden tussen de glijringen en er kan een flits te zien zijn,wat leidt tot onderbreking van de machine. Het contactoppervlak van glijringen vormteen patina, of filmpje, samen met de borstels. De patina kan worden gezien als eengekleurd oppervlak. Dit is normaal gedrag en in veel gevallen gaan de borstels zelfsbeter werken. De patina is dus geen fout en moet niet worden verwijderd.

7.7.1.1 Inactieve periode

Wanneer een lange inactieve periode voor de machine begint, moeten de borstelsworden opgetild. Tijdens transport, opslag, installatie of langere onderbrekingen,kunnen de glijdende oppervlakken van de glijringen dof of vuil worden, etc. Voordat ude machine weer opstart, moeten de glijdende oppervlakken worden gecontroleerd enschoongemaakt.

7.7.1.2 Slijtage

In het geval dat de glijringen ruw of oneffen zijn geworden, moeten ze bezonken ofgedraaid worden op een draaibank. De asymmetrie in de hele diameter van de ringmoet minder da 1.0 mm bedragen, maar over een korte afstand is een maximun van0.2 mm toegestaan. Nieuwe ringen moeten gemonteerd worden indien de glijringenversleten zijn of ernstige brandschade hebben.

Meet de eccentriciteit van de glijrigen met een draaischijfmeter. Laat het meetpunt opde glijring liggen of op het buitenste oppervlak van een borstel. De hoogste en laagstewaarden tijdens een draai van de schacht worden geregistreerd. Het verschil van demaximum- en minimumwaarden mag niet meer dan 1,0 mm zijn en plaatselijk nietmeer dan 0,2 mm. Het verschil van de buitenste diameters van de twee glijringen zal bijvoorkeur niet meer dan 2 mm zijn.

7.7.2 Onderhoud van borstelsDe borstels moeten worden gecontroleerd en de oppervlakken van de isolatie moetenworden schoongemaakt.

De slijtage van de borstels produceert kolenstof dat gemakkelijk ophoopt opgeleidingsbruggen over de isolatieoppervlakken. De kolenstof kan het beste wordenverwijderd met een stofzuigende borstel.

7.7.2.1 Borsteldruk

De borsteldruk moet gelijkmatig worden verspreid over het hele contactoppervlak. Deborstel moet op de rondingen van de glijring passen. Borsteldruk is een van debelangrijkste factoren in de werking van de borstels. De druk moet 18-20 mN/mm2

(180-200 g/cm2) zijn. Gebruik een veerbalans om de borsteldruk te meten. Bevestigeen veerbalans aan het uiteinde van de hefboom terwijl u op de borstel drukt en trek ineen radiale richting totdat de druk net van de borstel is gehaald. Gebruik een stukpapier tussen de borstel en druk op de hefboom om te zien wanneer de druk wordtlosgelaten, zie Figuur 7-9 Borsteldruk met veerbalans controleren.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 953BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 7-9 Borsteldruk met veerbalans controleren

Volgende hoofdstukken voor type koeling: Convectielucht, lucht/waterkoeling en luchtkoeling

7.8 Onderhoud van koeleenhedenDe koeleenheden vereisen doorgaans zeer weinig onderhoud, maar het is raadzaamregelmatig hun conditie te controleren zodat ze probleemloos blijven werken.

De conditie van geluiddempend materiaal in warmtewisselaars en in luchtdempersmoet geregeld gecontroleerd worden. Als het dempend materiaal er verkruimeld uit zietof al verkruimeld is, dan moet het materiaal worden vervangen en moeten alle lossedeeltjes die mogelijk de luchtstroom hinderen, worden verwijderd uit dewarmtewisselaar.

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Convectielucht

7.8.1 Onderhoudsinstructies voor machines met open-luchtkoelingDe koelingslucht wordt doorgaans gecirculeerd door een ventilator en/of de rotor. Deventilator kan op de schacht worden geïnstalleerd of door een aparte motor wordenaangedreven. Een verbinding met externe luchtdruk is ook mogelijk. Afhankelijk vanhet machinemodel, kan de circulatie axiaal symmetrisch of asymmetrisch verlopen. Dekoelingslucht moet zo zuiver mogelijk zijn, omdat vuil dat in de machine terechtkomtbesmetting kan veroorzaken en de efficiëntie van de koeling kan verminderen.

De bovenste afdekkingen van de standaard weerbestendige machines wordengeleverd met of zonder filters volgens de specificaties. Per speciale bestelling is debovenste afdekking uitgerust met een differentiële drukschakelaar voor controle van defilterconditie.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

96 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

Als de temperatuurdetectors voor de windingen of koelingslucht een abnormaletemperatuur aantonen, moet het koelingssysteem worden gecontroleerd. De tweeonderhoudstaken zijn de conditie van de luchtfilters controleren en te zorgen voor eengoede luchtcirculatie in de machine. De binnenkant van de machine moet wordenschoongemaakt en gecontroleerd tijdens inspecties of als er problemen optreden.

Andere mogelijke oorzaken van slechte prestaties van het koelingssysteem kan eenverhoogde omgevingstemperatuur of een hoge temperatuur van de aangevoerde luchtzijn. Bovendien kunnen verkeerde smering of defecte lagers leiden tot een hogelagertemperatuur.

Een schijnbaar hoge temperatuur kan ook worden veroorzaakt door een fout in hettemperatuurmeetsysteem Hoofdstuk 8.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors.

7.8.1.1 Filters schoonmaken

De filters moeten regelmatig worden schoongemaakt. De schoonmaakinterval isafhankelijk van de zuiverheid van de lucht in de omgeving. De filters moeten wordenschoongemaakt wanneer de temperatuurdetectors in de winding een abnormaletemperatuur aangeven of het alarmniveau naderen.

Als een controlesysteem voor de differentiële druk van de filter wordt gebruikt, moetende filters direct na een drukalarm worden vervangen. Het alarmniveau is zodanig dat50% van het oppervlak van de luchtfilter wordt belemmerd. Het bedieningspersoneelmoet ook de filters regelmatig inspecteren.

Verwijder de luchtfilters voor het schoonmaken. Als de omgevingslucht zuiver genoegis, kunnen de filters tijdens het draaien van de machine worden vervangen. Ze moetenregelmatig worden schoongemaakt door eerst de stroomopwaartse kant te stofzuigenen daarna de afvoerkant. Periodiek kunt u grondig schoonmaken met schoon water omhet vuil te verwijderen dat niet met de stofzuiger kon worden weggehaald. Wanneer udikke vetophopingen ziet, moeten de filters worden schoongemaakt met eenschoonmaakmiddel. Deze oplossing moet grondig worden gespoeld voordat de filterweer wordt gebruikt. Plaats de luchtfilters in de goede richting. De pijlen op hetluchtfilterframe geven de richting van de luchtstroming aan. Sommige filters kunnen inelke richting worden geïnstalleerd. Raadpleeg ook de informatie van deluchtfilterfabrikant.

Volgende hoofdstukken voor type koeling: Lucht/waterkoeling

7.8.2 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-water hitte-uitwisselaarsAls de temperatuurdetectors een normale werktemperatuur aangeven en delekkagedetectors geen lekken aangeven, is er doorgaans geen extra controle nodigvoor het koelingssysteem.

Volgende hoofdstukken voor type koeling: Luchtkoeling

7.8.3 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-lucht hitte-uitwisselaarsDe koelingseenheid is op de machine geïnstalleerd. De luchtslangen in de hitte-uitwisselaar zijn gemaakt van aluminium.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Onderhoud - 973BFP 000 050 R0101 REV H

7.8.3.1 Luchtcirculatie

De binnenlucht wordt doorgaans gecirculeerd door een ventilator en/of de rotor. Deventilator kan op de schacht worden geïnstalleerd of door een aparte motor wordenaangedreven. Afhankelijk van het machinemodel, kan de circulatie axiaal symmetrischof asymmetrisch verlopen.

De buitenluchtstroming wordt doorgaans door een ventilator gemaakt, die op deschacht is geïnstalleerd of door een aparte motor wordt aangedreven. Een verbindingmet externe luchtdruk is ook mogelijk.

Figure 7-10 Koelingsluchtstroom (standaard asymmetrische constructie)

De machine kan zijn uitgerust met temperatuurdetector(s) voor het controleren van deinterne koelingslucht. Als de temperatuurdetectors een normale werktemperatuuraangeven is er doorgaans geen extra controle nodig voor het koelingssysteem.

Als de temperatuurdetectors een abnormale temperatuur aangeven of dichtbij hetalarmniveau in de winding of in de koelingslucht, met het koelingssysteem wordengecontroleerd. Als de koelers moeten worden schoongemaakt, moet u deonderstaande instructies volgen.

7.8.3.2 Schoonmaken

Het koeloppervlak en de slangen zullen uiteindelijk vuil worden. Deze vervuilingvermindert de koelingscapaciteit. De hitte-uitwisselaar moet daarom regelmatigworden schoongemaakt, wat per geval moet worden bekeken, afhankelijk van deeigenschappen van de koelingslucht. Tijdens de eerste periode van ingebruiknamemoet de hitte-uitwisselaar regelmatig worden gecontroleerd.

Blaas perslucht in de hitte-uitwisselaar of maak deze schoon met een geschikteborstel. Gebruik geen stalen borstel in aluminium slangen. Dit zou de slangen kunnenbeschadigen. Een zachte ronde koperen draadborstel kan hiervoor worden gebruikt.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

98 - Onderhoud 3BFP 000 050 R0101 REV H

7.8.4 Onderhoud van externe ventilatormotorenDe externe ventilatormotoren zijn onderhoudsvrije eenheden. De lagers zijnbijvoorbeeld eenmalig gesmeerd en hoeven niet meer te worden gesmeerd. Eenexterne ventilatormotor als reserve-onderdeel wordt aanbevolen. Het onderhoud vande ventilatormotor wordt uitgevoerd volgens de handleiding van de motor.

7.9 Reparaties, ontmanteling en installatieAlle activiteiten in verband met reparaties, demontage en montage moeten wordenuitgevoerd door opgeleid servicepersoneel. Voor meer informatie kunt u contactopnemen met After Sales, zie Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors andGenerators Service.

Aanvullende opmerking voor beveiliging type: Alle machines voor gevaarlijke ruimtes

N.B.:Machines in gevaarlijke ruimtes dienen alleen onderhouden te worden door reparatiewerkplaatsen die gequalificeerd en geautoriseerd zijn door ABB.

De volgende opmerking geldt voor het rotortype: permanente magneet

N.B.:Neem altijd contact op met de ABB Motors and Generators Service voor aanvullende instructies wanneer u de synchrone machine met permanente magneet demonteert.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 993BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 8 Probleemoplossing

8.1 ProbleemoplossingDit hoofdstuk is bedoeld als een hulp in het geval van een operationele storing aan eendoor ABB geleverde roterende elektrische machine. De troubleshooting-diagrammenhieronder kunnen helpen bij het opsporen en repareren van mechanische, elektrischeen thermische problemen, en problemen in verband met het smeersysteem. Devermelde controles en corrigerende maatregelen moeten altijd worden uitgevoerd doorgekwalificeerd personeel. In geval van twijfel, neemt u contact op met de Motors andGenerators Service van ABB voor aanvullende informatie of technische assistentie metbetrekking tot troubleshooting en onderhoud.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

100 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

8.1.1 Mechanische prestaties

Probleemoplossing

Mechanische prestaties

Tri

llin

ge

n

Ge

luid

Smeringsdefect

LagerdefectBeschadigde lageronderdelenFoute montage van lagers

Defectekoelingsventilator(en) Niet goed gebalanceerde of beschadigde ventilator(en).Defect koelingssysteemFoute uitlijning van de machineRotor of schacht uit balans

Er komen trillingen uit de randapparatuur.

Er komt een axiale belasting uit de randapparatuur.

Defecte of incorrect gemonteerde koppeling.

Onvoldoende funderingssterkte. Verstevig de fundering volgens de instructies van ABB.

Fout bij wikkeling Wikkelingen controleren

Netwerk extreem uit balans. Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.

Vreemd materiaal, vocht of vuil in de machine.Controleer en reinig de binnenkant van de machine, droog de windingen.

Controleer de uitlijning van de machine.

Controleer de functionering van de koppeling.

Balanceer de rotor opnieuw.Controleer de balans van de randapparatuur en het koppelingstype.Controleer de uitlijning en de functionering en het type van de koppeling.

Defectopgetreden

Controleer de kwaliteit en hoeveelheid van het smeermiddel en het functioneren van het smeersysteem.

Controleer en repareer de ventilator(en).Inspecteer en repareer het koelingssysteem.

Controleer de conditie van de lager en vervang de lageronderdelen.Open en verstel de lager.

Corrigerende actieMogelijke oorzaak

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1013BFP 000 050 R0101 REV H

8.1.2 Smeersysteem en lagers

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager

8.1.2.1 Smeersysteem en rollagers

Probleemoplossing

Smeersysteem en rollagersVetsmering

Ho

ge la

gert

em

pera

tuu

r.

Lekkag

e v

an

sm

eerm

idd

el.

Gelu

id o

f tr

illin

g in

lag

er.

Mogelijke oorzaak Corrigerende actie� � Onvoldoende smering. Onvoldoende smeermiddel. Controleer de conditie van de lager en voeg smeermiddel toe.

� � �Ongeschikte kwaliteit of viscositeit van smeermiddel.

Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor smeermiddelen en vervang het smeermiddel.

� Extreme axiale krachten. Defecte koppeling of bevestiging Controleer de koppeling, bevestiging en uitlijning.� � Verminderde kwaliteit vanIncorrecte hersmeringsperiode Raadpleeg de aanbevelingen van ABB en smeer opnieuw.� � Normale werkomstandigheden Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor de bediening en het smeren.� � Overtollige smering. Maak de lager schoon en voeg de juiste hoeveelheid smeermiddel toe.� � Beschadigde lageronderdOnzuiverheden in het smeermiddel. Vervang het smeermiddel en controleer de conditie van de lager.� � Lagerstroom Controleer de lager en de isolatieconditie.� � Volledig lagerdefect. Vervang de lager.� � Normale slijtage Vervang versleten lageronderdelen.� Defecte instrumentatie. Defecte temperatuurdetector. Controleer het meetsysteem voor de lagertemperatuur.

� � Defecte lagerafdichtingen. Controleer de lagerafdichtingen en de kwaliteit van het smeermiddel.� Incorrect gemonteerde lager. Vervang de lager en monteer op de juiste wijze.� � Buitenste ring draait door ongebalanceerde belasting. Balanceer de machine opnieuw, repareer het lagerboorgat en vervang de lager.

� Geluid in lager door vervormd rolelement. Vervang de lager.� Vreemd materiaal in de lager. Reinig de lager, controleer de conditie van de afdichting en vervang de lager.

Defect opgetreden

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

102 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager

8.1.2.2 Smeersysteem en buslagers

Volgende grafiek voor lagertype: Zelfsmerend glijlager

Probleemoplossing

Smeersysteem en buslagers.

zelfsmering

Defectopgetreden

Ho

ge lag

ert

em

pera

tuu

r.

Oli

ele

kk

en

Olie i

n d

e m

ach

ine

Ge

luid

of

tril

lin

g i

n l

ag

er.

Zic

htb

aar

sle

ch

te o

liekw

alite

it.

Mogelijke oorzaak Corrigerende actie

Onvoldoende smering. Laag oliepeil. Controleer de lager op lekkage en voeg olie toe.

Ongeschikte oliekwaliteit. Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor olie.Oliekwaliteit is verminderd.

Incorrecte olievervangingsperiode. Reinig de lager en vervang de olie.

Extreme axiale belasting. Defecte koppeling of bevestiging Controleer de koppeling, bevestiging en uitlijning.

Foute uitlijning van de machine Lijn de machine opnieuw uit.

Incorrect gemonteerde lager. Controleer of de montage en aanpassingen van de lager correct zijn.

Overtollige olie. Maak de lager schoon en voeg de juiste hoeveelheid smeermiddel toe.

Beschadigde lagerbussen.

Olie-onzuiverheden Vervang de olie, controleer de conditie van de lager en vervang de lagerbussen.

Lagerstroom Repareer de lagerisolatie en vervang de lagerbussen.

Volledig lagerdefect. Vervang de lageronderdelen.

Normale slijtage Vervang de lagerbussen.Operatieve snelheid is te laag.

Controleer het operatieve snelheidsbereik van de lager.

Defecte instrumentatie. Defectetemperatuurdetector.

Controleer het meetsysteem voor de lagertemperatuur.

Beschadigde of versleten lagerafdichtingen. Vervang de lagerafdichtingen.

Extern vacuüm. Roterende apparatuur in de buurt.

Controleer de drukniveaus en verplaats roterende apparatuur.

Interne overdruk. Defect in drukcompensatie. Verwijder de oorzaak voor de interne overdruk.

Beschadigde machine-afdichting. Vervang of repareer de machine-afdichting.

Slechte werking van oliering of –schijf. Open de lager en pas de werking aan.

Vreemd materiaal in de lager. Reinig de lager en controleer de conditie van de afdichting.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1033BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende grafiek voor lagertype: Glijlager met oliesmering

N.B.:Voor olielekkage van buslagers, zie Hoofdstuk 8.2 Olielekkage van buslagers.

Probleemoplossing

Smeersysteem en buslagers.

emulsiesmering

Defectopgetreden

Ho

ge

lag

ert

em

pe

ratu

ur.

Oli

ele

kk

en

Olie i

n d

e m

ach

ine

Ge

luid

of

tril

lin

g i

n l

ag

er.

Zic

htb

aar

sle

ch

te o

liekw

alite

it.

Mogelijke oorzaak Corrigerende actie

Onvoldoende smering.Defecte oliestroom Controleer de oliepomp, oliereductieklep en oliefilter.

Olieviscositeit te hoog. Controleer de olietemperatuur en het olietype.

Ongeschikte oliekwaliteit. Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor olie.

Temperatuur van olie-invoer is te hoog. Controleer het smeersysteem en pas de olietemperatuur aan.

Oliekwaliteit is verminderd. Incorrecte olievervangingsperiode. Reinig de lager en vervang de olie.

Extreme axiale belasting. Defecte koppeling of bevestiging Controleer de koppeling, bevestiging en uitlijning.

Foute uitlijning van de machine Lijn de machine opnieuw uit.

Incorrect gemonteerde lager. Controleer of de montage en aanpassingen van de lager correct zijn.

Beschadigde lagerbussen.

Olie-onzuiverheden Vervang de olie, controleer de conditie van de lager en vervang de lagerbussen.

Lagerstroom Repareer de lagerisolatie en vervang de lagerbussen.

Volledig lagerdefect. Vervang de lageronderdelen.

Normale slijtage Vervang de lagerbussen.

Operatieve snelheid is te laag. Controleer het operatieve snelheidsbereik van de lager.

Defecte instrumentatie. Defecte temperatuurdetector. Controleer het meetsysteem voor de lagertemperatuur.

Beschadigde of versleten lagerafdichtingen. Vervang de lagerafdichtingen.

Oliestroom is te hoog. Foute instellingen voor regelaar. Controleer en corrigeer de oliestroom.

Probleem in de terugkerende oliestroom. Defecte olieleidingen. Controleer de helling van de olieterugvoerpijp.

Extern vacuüm.Roterende apparatuur in de buurt.

Controleer de drukniveaus en verplaats roterende apparatuur.

Interne overdruk. Defect in drukcompensatie. Verwijder de oorzaak voor de interne overdruk.

Beschadigde machine-afdichting. Vervang of repareer de machine-afdichting.

Verkeerd gemonteerde of onderhouden smeerleidingen. Controleer de pijpverbindingen en of het oliefilter goed vast zit.

Vreemd materiaal in de lager. Reinig de lager en controleer de conditie van de afdichting.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

104 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

8.1.3 Thermale prestaties

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Convectielucht of door kanalen geleide lucht

8.1.3.1 Thermale prestaties, open luchtkoelingssysteem

N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Tabel 8.1.2 Smeersysteem en lagers.

Probleemoplossing

Thermale prestaties

openluchtkoelingssysteem

Ho

ge

win

din

gte

mp

era

tuu

r.

Ho

ge

te

mp

era

tuu

r v

an

ko

eli

ng

s

Hoge temperatuur van aangevoerde lucht. Omgevingstemperatuur is te hoog. Verhoog de ventilatie om de omgevingstemperatuur te laten dalen.

Afgevoerde lucht wordt naar binnen gezogen. Zorg voor voldoende lege ruimte rondom de machine.Hittebron in de buurt. Plaats hittebronnen verder weg en controleer de ventilatie.

Defecte luchtstroom. De binnenkant van de machine is vuil. Reinig de machine-onderdelen en luchtgaten.

Defecte koelingsinstallatie.Inspecteer de conditie van de koelingsinstallatie en corrigeer deinstallatie.

De luchttoevoer is geblokkeerd. Haal resten uit de luchttoevoer.Luchtfilter is verstopt. Reinig of vervang de luchtfilters.Luchtstroom geblokkeerd Maak luchtopeningen schoon en los oorzaak van blokkeren op.

Beschadigde koelingsventilator(en). Vervang de ventilator(en).

Ventilator draait in de verkeerde richting.Vervang de ventilator(en) of wijzig de draairichting van de externe ventilator.

Overbelasting. Controleer de systeeminstellingen. Controleer de machinebesturingen en elimineer overbelasting.

Te hoge snelheid. Controleer de werkelijke snelheid en raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor snelheden.

Netwerk uit balans Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.Defecte instrumentatie of meetsysteem. Controleer de metingen, sensors en bedrading.Fout bij wikkeling Wikkelingen controleren

Defectopgetreden

Mogelijke oorzaak Corrigerende actie

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1053BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Luchtkoeling

8.1.3.2 Thermale prestaties, lucht-op-lucht koelingssysteem

N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Tabel 8.1.2 Smeersysteem en lagers.

Probleemoplossing

Thermale prestaties.

lucht-op-luchtkoelingssysteem

Ho

ge

win

din

gte

mp

era

tuu

r.

Ho

ge

te

mp

era

tuu

r v

an

ko

eli

ng

s

Beschadigdekoelingsventilator(en). Vervang de ventilator(en).Ventilator draait in de verkeerde richting. Vervang de ventilator(en).De binnenkant van de machine is vuil. Reinig de machine-onderdelen en luchtgaten.Luchtstroom geblokkeerd Maak luchtopeningen schoon en los oorzaak van blokkeren op.Beschadigde externe ventilator. Vervang de ventilator.Ventilator draait in de verkeerde richting.

Lekkende koeler. Repareer de koeler.Luchtstroom geblokkeerd Maak luchtopeningen schoon en los oorzaak van blokkeren op.Omgevingstemperatuur is te hoog. Verhoog de ventilatie om de omgevingstemperatuur te laten dalen.Afgevoerde lucht wordt naar binnen gezogen. Zorg voor voldoende lege ruimte rondom de koeler.Hittebron in de buurt. Plaats hittebronnen verder weg en controleer de ventilatie.

Overbelasting.Controleer de systeeminstellingen. Controleer de machinebesturingen en elimineer overbelasting.

Te hoge snelheid.Netwerk uit balans Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.Defecte instrumentatie of meetsysteem. Controleer de metingen, sensors en bedrading.Te veel starten. Laat de machine afkoelen voordat u deze opnieuw opstart.Fout bij wikkeling Wikkelingen controleren

j p g gABB voor snelheden.

Corrigerende actie

Defectopgetreden

Mogelijke oorzaak

Vervang de ventilator die op de schacht is bevestigd of corrigeer de werking van de externe ventilatormotor.

Hoge temperatuur van aangevoerde lucht.

Lage prestaties van secundairekoelingscircuit.

Lage prestaties van primair koelingscircuit.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

106 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Lucht/waterkoeling

8.1.3.3 Thermale prestaties, lucht-op-water koelingssysteem

N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Tabel 8.1.2 Smeersysteem en lagers.

Probleemoplossing

Thermale prestaties

lucht-op-waterkoelingssysteem

Ho

ge w

ind

ing

tem

pera

tuu

r.

Ho

ge t

em

pera

tuu

r van

ko

eli

ng

s

Ala

rm v

oo

r w

ate

rlekkag

e.

Beschadigde koelingsventilator. Vervang de ventilator.

Ventilator draait in de verkeerde richting.

De binnenkant van de machine is vuil. Reinig de machine-onderdelen en luchtgaten.De koelmiddelleidingen zijn geblokkeerd. Open de koeler en reinig de leidingen.Defecte koelmiddelpomp. Controleer en repareer de pomp.Foute instellingen voor stroomregelaar. Controleer en corrigeer de koelmiddelstroom.Lekkende koelerkopstuk. Vervang het koelerkopstuk.Lucht in de koeler. Ontlucht de koeler via de ontluchtingsschroef.Noodluik van koeling is geopend. Sluit het noodluik van de koeling.

Temperatuur van de koelwaterinvoer is te hoog. Wijzig de temperatuur van het koelwater.Overbelasting. Controleer de systeeminstellingen. Controleer de machinebesturingen en elimineer overbelasting.Netwerk uit balans Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.Defecte instrumentatie of meetsysteem. Controleer de metingen, sensors en bedrading.Te veel starten. Laat de machine afkoelen voordat u deze opnieuw opstart.Fout bij wikkeling Wikkelingen controleren

Lage prestaties van secundairekoelingscircuit.

Defectopgetreden

Corrigerende actieMogelijke oorzaak

Vervang de ventilator die op de schacht is bevestigd of corrigeer de werking van de externe ventilatormotor.

Lage prestaties van primair koelingscircuit.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1073BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstuk voor type koeling: Met koelribben

8.1.3.4 Thermale prestaties, ribgekoeld

N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Hoofdstuk 8.1.2 Smeersysteem en lagers.

Probleemoplossing

Thermale prestatiesribgekoeld

Overbelasting Instelling controlesysteem Controleer machinebesturingen, elimineer overbelastingTe hoge snelheid Controleer werkelijke snelheid en aanbevelingen van ABBNetwerk uit balans Controleer of netwerkbalans aan eisen voldoetDefecte instrumentatie of meetsysteem Controleer metingen, sensors en bedradingTe veel starten Laat de machine afkoelen voordat u herstart

Controleer de windingenVervuilde buitenkant van machine Maak buitenkant van machine schoon

Luchtstroom is afgenomen Verwijder obstakels. Zorg voor voldoende luchstroming, zietekening met afmetingen van de machine.

Windingsfout

Defect

Ho

ge

win

din

gs

tem

pe

ratu

ur

Mogelijke oorzaak Corrigerende actie

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

108 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende hoofdstukken voor lagertype: Glijlager

8.2 Olielekkage van buslagersDe constructie van een buslager is zodanig dat het lastig is olielekkage helemaal tevoorkomen en daarom moeten kleine hoeveelheden aan olielekkage wordengetolereerd.

Olielekkage kan echter ook optreden door andere oorzaken dan het lagerontwerp,zoals incorrecte olieviscositeit, overdruk in de lager, onderdruk buiten de lager of hogetrillingsniveaus in de lager.

Als er te veel olie lekt, moet u het volgende controleren:

• controleer of de olie die is gebruikt voldoet aan de specificaties.

• Draai de lagerbehuizingshelften en de labyrintafdichtingskap opnieuw aan. Dit is met name belangrijk als de machine al langere tijd stil staat.

• Meet de trillingen van de lekkende lager in drie richtingen onder volledige belasting. Als het trillingsniveau hoog is, zit de lagerbehuizing mogelijk los genoeg om olie het afdichtingsmiddel tussen de behuizingshelften te laten wegspoelen.

• Open de lager, reinig de oppervlakken en giet nieuw afdichtingsmidel tussen de lagerbehuizingshelften.

• Controleer of er niets is dat een lage druk naast de lager kan veroorzaken. Een schacht of koppelingskap kan bijvoorbeeld zodanig zijn ontworpen dat deze een lage druk naast de lager zal veroorzaken.

• Controleer of er geen overdruk in de lager is. Overdruk kan in de lager komen via de olie-afvoerleiding van de smeereenheid. Pas ontluchters of ventilatoren toe op de lagerbehuizing om de overdruk uit de lager te halen.

• Bij een emulsiesmeersysteem moet u controleren of de helling van de olie-afvoerleiding voldoende is.

Als overmatige olielekkage wordt geconstateerd nadat al het bovenstaande enonderstaande is gecontroleerd en geverifieerd, vult u het formulier Olielekkage RENKglijlagers in en stuurt u dit naar de lokale afdeling van Motors and Generators Service.

8.2.1 OlieOm de lagers naar verwachting te laten functioneren, moet de olie aan bepaaldecriteria voldoen, zoals viscositeit en zuiverheid, zie Hoofdstuk 7.5.2.2 Controle van hetsmeermiddel en Hoofdstuk 7.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie.

Viscositeit

De lagers zijn ontworpen voor gebruik met een olie met een bepaalde viscositeit, diewordt genoemd in de documentatie van de elektrische machine.

Incorrecte viscositeit zal leiden tot smeerdefecten en mogelijke schade aan de lagersen de schacht.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1093BFP 000 050 R0101 REV H

8.2.2 BuslagersDe buslagers die worden gebruikt in roterende elektrische machines zijn vaak'standaard lagers' die in een aantal toepassingen worden gebruikt. Daarom is hetlagerontwerp op zich doorgaans niet de oorzaak van lagerlekkages en moet deoorzaak elders gezocht worden.

De lager bestaat echter uit verschillende onderdelen en de verbindingsstukken tussende onderdelen kunnen lekken door een foute installatie of een gebrek aanafdichtingsmateriaal.

Lagerbehuizing

De lagerbehuizing bestaat uit een boven- en onderhelft die aan elkaar zijn verbonden.Bovendien zijn de labyrintafdichtingen op de lagerbehuizingsingang van de schachtgeplaatst. Deze constructie is niet helemaal hermetisch en daarom moeten kleinelekkages worden getolereerd.

Een tolereerbare hoeveelheid lekkage voor zelfsmerende lagers is zodanig dat delager niet hoeft te worden bijgevuld tussen de olieverversingsintervals.

De olie kan op twee manieren uit de lager lekken:

• Langs de labyrintafdichtingen.

• Via de splitslijn van de lagerbehuizing.

Afdichtingsmiddel

Om te voorkomen dat de olie uit de lager lekt via splitslijnen, wordt hetafdichtingsmiddel op de splitslijnen aangebracht. ABB beveelt het afdichtingsmiddelHylomar Blue Heavy aan. Curil T of een vergelijkbaar middel kan ook worden gebruikt.

8.2.3 LagercontroleWanneer u vermoedt dat de lekkage in de lagerbehuizing zelf is ontstaan, moet u devolgende stappen uitvoeren:

1. Draai de lagerbehuizing opnieuw vast.

Dit is met namen belangrijk tijdens de ingebruikname van de machine of als demachine langere tijd stil staat, omdat de onderdelen mogelijk vast komen te zitten.

Als de lagerbehuizingshelften niet stevig op elkaar vast zitten, kan de olie hetafdichtingsmiddel van de splitslijn spoelen. Hierdoor zal een olielekkage ontstaan.

2. Open de lagerbehuizing.

De lagerbehuizing kan worden geopend en u kunt nieuw afdichtingsmiddel op desplitslijnen gieten. Zorg ervoor dat er tijdens deze procedure geen vuil of vreemdematerie in de lager terechtkomt. De splitslijnen moeten helemaal ontvet wordenvoordat een dunne laag afdichtingsmiddel wordt aangebracht.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

110 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager met oliesmering

8.2.4 Oliecontainer en -leidingenEen aparte oliecontainer en -leidingen worden alleen gebruikt voor emulsiegesmeerdelagers.

Oliecontainer

De oliecontainer kan een aparte container zijn of in sommige gevallen de krukas vaneen dieselmotor. In beide gevallen moet de container zich ruim onder de lagersbevinden, zodat de olie vanuit de lager in de container kan stromen.

De oliecontainer moet zodanig ontworpen zijn dat er geen druk in de olieleiding kankomen richting de lager.

Olieleiding

De functie van de olieleiding is om de olie met zo weinig mogelijk wrijving terug te latenstromen naar de olietank. Dit wordt normaal gesproken gedaan door een voldoendegrote pijpdiameter te gebruiken, zodat de oliestroom in de terugkerende leiding nietsneller stroomt dan 0,15 m/s op basis van de doorsnede van de leiding.

Installeer de olie-uitvoerpijpen neerwaarts vanaf de lagers met een minimumhoek van15°, wat overeenkomt met een helling van 250 - 300 mm/m.

De installatie van de leidingen moet zodanig worden uitgevoerd dat debovengenoemde helling op alle punten van de leiding aanwezig is.

Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager met oliesmering

8.2.5 Controle van de oliecontainer en -leidingenWanneer u vermoedt dat de lekkage in de constructie van de oliecontainer of deolieleidingen is ontstaan, moet u de volgende stappen uitvoeren:

Druk in oliecontainer

De atmosferische druk in de oliecontainer moet worden gecontroleerd. De druk magniet hoger zijn dan de druk buiten de lager. Als dit het geval is, moet u een ontluchter inde oliecontainer installeren.

Olieleiding

U moet controleren of de leiding een voldoende grote diameter heeft, niet verstopt is endat de helling neerwaarts en door de hele olieleiding loopt.

8.2.6 GebruikOorzaken van lagerlekkages, behalve die bij de installatie zijn ontstaan, zijn somsgerelateerd aan het gebruik.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1113BFP 000 050 R0101 REV H

Volgende alinea's voor lagertype: Glijlager met oliesmering

Oliedruk

De invoeroliedruk voor elke lager wordt berekend volgens de gewenste oliestroom endaarom moet de oliedruk worden aangepast tijdens de ingebruikname.

De specifieke oliedrukwaarde voor elke machine moet worden gecontroleerd in dedocumentatie van de machine.

Volgende alinea voor lagertype: Zelfsmerend glijlager

Oliepeil

Het oliepeil van een zelfsmerende buslager moet regelmatig worden gecontroleerd,zie Hoofdstuk 7.5.1.1 Oliepeil.

Olietemperatuur

De correcte smeerolietemperatuur is essentieel om de lager op de correctewerktemperatuur te houden, waardoor voldoende wordt gesmeerd, en correcteviscositeit van de smeerolie, zie Hoofdstuk 7.5.2.1 Smeerolietemperatuur.

Trillingen

Alle machines zijn onderhevig aan en weerstaan trillingen. Heftige trillingen kunnen alsgevolg hebben dat verschillende lageronderdelen anders dan verwacht functioneren.

Zware trillingen kunnen verschillende fenomenen in de olielaag tussen de schacht enhet witte metaal veroorzaken, maar dit zal zelden leiden tot olielekkages, eerder totlagerdefecten.

Zware trillingen kunnen veroorzaken dat de onderdelen van de lagerbehuizing vastkomen te zitten of net los genoeg gaan zitten om olie op het splitsoppervlak te latenstromen tussen de bovenste en onderste lagerbehuizinghelften. De trillingen zullenveroorzaken dat de lagerbehuizingsonderdelen van elkaar af gaan bewegen. Dit kaneen pompend effect als gevolg hebben, waardoor olie in en uit het splitsoppervlak zalworden gepompd. Dit zal uiteindelijk het afdichtingsmiddel verwijderen en lekkage inde lagers veroorzaken.

Luchtdruk in de lager

De lagerbehuizing is geen hermetisch compartement en daarom zal overdruk uit delagerbehuizing ontsnappen via de labyrintafdichtingen. Bij het ontsnappen zal de luchtolienevel meebrengen wat lekkage in de lager veroorzaakt.

Overdruk in de lager wordt doorgaans veroorzaakt door andere componenten dan delager. De meestvoorkomende reden voor overdruk in de lager is overdruk in deolieleiding.

Luchtdruk buiten de lager

Vergelijkbaar met overdruk in de lager zal onderdruk buiten de lager de lucht uit delager zuigen en hierbij olie meenemen. Dit leidt tot olielekkage in de lager.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

112 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Onderdruk in de lager wordt doorgaans niet veroorzaakt door de lager zelf, maar dooronderdelen buiten de lager.

Onderdruk naast de lagerbehuizing wordt veroorzaakt door roterende onderdelen diede de lucht ernaast zodanig in beweging brengen dat een plaatselijke onderdruk wordtgevormd naast de uitgang van de lagerschacht.

8.2.7 Verbruikscontrole

Olie

De oliekwaliteit moet worden gecontroleerd.

De volgende paragraaf geldt voor het lagertype: glijlager met spoelsmering

De invoerdruk van de olie moet worden gecontroleerd en overeenkomstig wordenaangepast.

De normale waarde voor de oliedruk is 125 kPa ± 25 kPa (1,25 bar ± 0,25 bar), maarde specifieke oliedrukwaarde voor elke machine moet worden gecontroleerd in dedocumentatie van de machine.

Volgende alinea's voor lagertype: Zelfsmerend glijlager

Het oliepeil in de lager moet worden gecontroleerd.

De temperatuur van de olie moet worden gecontroleerd. Een te hoge temperatuur zalleiden tot een verminderde viscositeit van de olie, waardoor deze gemakkelijker uit delager kan ontsnappen.

N.B.:Lagers met slechts één Pt-100-temperatuurdetector meten doorgaans de temperatuur van de lager en niet van olie. De olietemperatuur is ongeveer 10°C lager dan de lagertemperatuur.

De volgende paragraaf geldt voor het lagertype: glijlager met spoelsmering

De normale inlaattemperatuur van olie is 45 °C (113 °F). Deze moet echter middels dedocumentatie die met de machine wordt meegeleverd worden gecontroleerd.

Trillingen

Trillingmetingen van de lagerbehuizingen moeten in drie richtingen worden genomen:axiaal, transversaal (horizontaal) en verticaal, zie Hoofdstuk 7.4.4 Trillingen van delagerbehuizing.

Luchtdruk in de lager

De luchtdruk binnen en buiten de lagers moet worden gecontroleerd.

Overdruk wordt, zoals hierboven beschreven, doorgaans veroorzaakt door overdruk inde olietank. De overdruk in de olietank wordt vervolgens overgebracht naar de lagervia de olieleiding.

De beste manier om de druk in een lager te meten is vanuit de olievulopening of hetkijkvenstertje boven op de lager.

Bij overdruk in de lager moeten de volgende maatregelen in deze volgorde wordengenomen:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1133BFP 000 050 R0101 REV H

• Plaats een ontluchter in de olietank, indien dit mogelijk is. Dit is geen geschikte methode voor dieselkrukassen.

• Zorg ervoor dat de olieleiding onder het oliepeil in de olietank gaat. Dit is essentieel voor dieselkrukassen.

• Maak een U-vormige watervergrendeling op de olieleiding.

• Installeer een ontluchter bovenop de lagerbehuizing.

Luchtdruk buiten de lager

De luchtdruk naast de uitgang van de schacht van de lagers moet wordengecontroleerd. Dit is met name belangrijk als de lager met een flens op de machine isgeïnstalleerd in een kap of andere constructie die samen met de schacht een soortcentrifigurende ventilator kan vormen.

Flenslagers hebben twee kanalen tussen de lagerbehuizing en de flens, die normaalgesproken voldoende compenseren voor eventuele onderdruk vlakbij de uitgang vande schacht van de lagerbehuizing. Als er echter een zeer hoge onderdruk vlakbij ditgebied is, voldoen de twee kanalen mogelijk niet en wordt er extra lucht van binnenuitde lager gezogen. Dit zal met name kunnen gebeuren in buslagers met axialestootpads, omdat de oliestroom in deze lagers groter is dan in radiale lagers.

Als een hoge onderdruk wordt geconstateerd of vermoed, moet de lucht naast deuitgang van lagerbehuizingsschacht worden gemeten.

Om te controleren of de onderdruk buiten de lager de lekkage heeft kunnenveroorzaken, moeten de druk buiten de lager (p0), in de lager (p2) en in het gebiedtussen het eindscherm en de machineafdichting (p1) ook worden gemeten. Tijdens hetmeten (p1) moet de slang zo diep mogelijk worden ingebracht en moeten de kanalentijdelijk worden afgesloten, zie Figuur 8-1 Controle van luchtdruk binnen en buiten eenbuslager..

Om de situatie te kunnen analiseren, moeten p1 en p2 worden vergeleken met p0, dievrij van storingen en turbulentie naast de machine moet worden gemeten. De volgendesituaties kunnen voorkomen:

• p0 = p1 = p2. Als alle drukmetingen gelijk zijn, is de lekkage niet veroorzaakt door drukverschillen. Houd echter rekening met wat eerder over dieselmotoren is vermeld.

• p2 > p1(= p0). Als de druk in de lager hoger is dan de druk aan de buitenkant, is er alleen een situatie met overdruk in de lager.

• p2 (= p0) > p1. Als de druk buiten de lager lager is dan de druk elders, dan is er onderdruk naast de lager.

• p2 > p0 > p1. Als alle drukmetingen verschillend zijn, dan is er een situatie waarin zowel overdruk in de lager als onderdruk buiten de lager is.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

114 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Figure 8-1 Controle van luchtdruk binnen en buiten een buslager.

Als een hoge onderdruk is geconstateerd in de machine, bijvoorbeeld tussen heteindscherm en de machine-afdichting, is de situatie lastig. Het is normaal gesprokenzeer moeilijk om de machine-afdichting te verwijderen en opnieuw aan te brengen.

N.B.:Er mag nooit een ontluchter worden geïnstalleerd om onderdruk in de lager op te lossen, aangezien dit de lekkage alleen maar zal verergeren.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1153BFP 000 050 R0101 REV H

8.3 Elektrische prestaties, besturing en beschermingDe elektrische prestaties van een roterende, elektrische machine worden meestal doorde conditie van de rotor- en statorwikkelingen gedefinieerd. Het onderhoud van dewikkelingen van de machine wordt beschreven in Hoofdstuk 7.6 Onderhoud van stator-en rotorwindingen. In dit hoofdstuk wordt de aandacht gericht op het oplossen vanproblemen van de besturings- en beschermingssystemen.

8.3.1 Beschermende ontkoppelingDe machine moet ook voor abnormale bedrijfscondities, zowel elektrisch alsmechanisch, met alarmen en uitschakelingen worden beschermd. Sommige van dezebeveiligingen kunnen worden gereset en de machine kan meteen opnieuw wordengestart zodra de storing is gedetecteerd.

Voorbeelden van beveiligingen die meer onderzoek vereisen als zij een alarm ofuitschakeling veroorzaken, zijn:

• Hoge temperatuur in lager, zie Hoofdstuk 7.5 Onderhoud van lagers en smeersysteem

• Hoge temperatuur in wikkeling of in koellucht, zie Hoofdstuk 7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen en Hoofdstuk 8.5 Thermale prestaties en koelingssysteem

• Overstroom, stroom en spanning uit balans, overspanning

• Trillingsbescherming, Hoofdstuk 7.4.3 Trillingen en geluiden.

8.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectorsPt-100-weerstandstemperatuurdetectors zijn een essentieel onderdeel van hetcontrole- en beschermingssysteem voor de machine. Deze worden gebruikt omtemperaturen in de windingen, lagers en de koelingslucht te meten. De Pt-100-detectorgebruikt een fijne platinum draad voor de temperatuurmeting, die kan wordenbeschadigd door bijvoorbeeld verkeerde behandeling of te veel trillingen.

De volgende symptomen kunnen een probleem in een Pt-100-detector aangeven:

• Oneindige of nul weerstand via de detector.

• Verlies van meetsignaal tijdens of na het opstarten.

• Een aanzienlijk verschillende weerstandswaarde in één detector.

Als een Pt-100-fout wordt vermoed, moeten de resultaten altijd worden bevestigd in deverbindingsdoos door de weerstand op de detector te meten met de kabelslosgekoppeld. De resultaten moeten worden geregistreerd. Voor de correctemeetstroom, zie de juiste Pt-100-detector. Voor weerstandswaarden op verschillendetemperaturen, zie Tabel 8-3 Temperatuurwaarden voor Pt-100-elementen.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

116 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

Table 8-3. Temperatuurwaarden voor Pt-100-elementen.

PT100 RES

TEMP °C

TEMP°F

PT100 RES

TEMP°C

TEMP°F

PT100RES

TEMP°C

TEMP°F

100.00 0 32.00 127.07 70 158.00 153.58 140 284.00100.78 2 35.60 127.84 72 161.60 154.32 142 287.60101.56 4 39.20 128.60 74 165.20 155.07 144 291.20102.34 6 42.80 129.37 76 168.80 155.82 146 294.80103.12 8 46.40 130.13 78 172.40 156.57 148 298.40103.90 10 50.00 130.89 80 176.00 157.31 150 302.00104.68 12 53.60 131.66 82 179.60 158.06 152 305.60105.46 14 57.20 132.42 84 183.20 158.81 154 309.20106.24 16 60.80 133.18 86 186.80 159.55 156 312.80107.02 18 64.40 133.94 88 190.40 160.30 158 316.40107.79 20 68.00 134.70 90 194.00 161.04 160 320.00108.57 22 71.60 135.46 92 197.60 161.79 162 323.60109.35 24 75.20 136.22 94 201.20 162.53 164 327.20110.12 26 78.80 136.98 96 204.80 163.27 166 330.80110.90 28 82.40 137.74 98 208.40 164.02 168 334.40111.67 30 86.00 138.50 100 212.00 164.76 170 338.00112.45 32 89.60 139.26 102 215.60 165.50 172 341.60113.22 34 93.20 140.02 104 219.20 166.24 174 345.20113.99 36 96.80 140.77 106 222.80 166.98 176 348.80114.77 38 100.40 141.53 108 226.40 167.72 178 352.40115.54 40 104.00 142.29 110 230.00 168.46 180 356.00116.31 42 107.60 143.04 112 233.60 169.20 182 359.60117.08 44 111.20 143.80 114 237.20 169.94 184 363.20117.85 46 114.80 144.55 116 240.80 170.58 186 366.80118.62 48 118.40 145.31 118 244.40 171.42 188 370.40119.40 50 122.00 146.06 120 248.00 172.16 190 374.00120.16 52 125.60 146.81 122 251.60 172.90 192 377.60120.93 54 129.20 147.57 124 255.20 173.63 194 381.20121.70 56 132.80 148.32 126 258.80 174.37 196 384.80122.47 58 136.40 149.07 128 262.40 175.10 198 388.40123.24 60 140.00 149.83 130 266.00 175.84 200 392.00124.01 62 143.60 150.57 132 269.60 176.57 202 395.60124.77 64 147.20 151.33 134 273.20 177.31 204 399.20125.54 66 150.80 152.04 136 276.80 178.04 206 402.80126.31 68 154.40 152.83 138 280.40 178.78 208 406.40

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Probleemoplossing - 1173BFP 000 050 R0101 REV H

Er zijn twee mogelijke oplossingen voor een beschadiging in de stator Pt-100-detector.Als er operationele reservedetectors achterblijven in de statorkern, kunnen dezeworden gebruikt. Als alle werkende standaard detectors in gebruik zijn, kan een nieuwedetector worden geplaatst in het windingeinde.

Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen

8.4 Glijringen en borstels

8.4.1 BorstelslijtageAls de borstels snel of ongelijkmatig verslijten, moeten de volgende punten in achtworden genomen:

• Ligt de borsteldruk binnen het opgegeven bereik? Zie Hoofdstuk 7.7.2.1 Borsteldruk.

• Zijn alle gevlochten borstelkabels goed aangesloten?

• Zijn de glijdende oppervlakken van de glijringen versleten?

• Is het waarschijnlijk dat koolstofborstels olie of vocht hebben opgenomen?

• Is de borstelkwaliteit volgens de machinespecificaties?

Altijd wanneer haalbaar:

• Controleer of de borstels in goede conditie zijn en dat ze vrij kunnen bewegen in de borstelhouders.

• Controleer of de gevlochten borstelkabels in orde zijn en dat ze goed zijn aangesloten.

• Verwijder kolenstof met een stofzuiger.

8.4.2 BorstelvonkenMogelijke vonken van de borstels kunt u observren door een venstertje in deglijringbehuizing. Vonken zijn vaak een indicatie van een gebrekkige werking. U moetdirect maatregelen treffen om vonken te voorkomen. De oorzaak van de vonken zalworden opgelost en een ongestoorde werking zal worden hersteld. Mogelijke oorzakenvan vonken:

• Gebrekkige belastingsconditie.

• Borstels blijven in hun houders plakken.

• Borstels zitten te los in hun houders.

• Losse verbinding van borstelterminal.

• Oneffen borstelonderlaag.

• Incorrecte of onregelmatige borsteldruk.

• De glijdende oppervlakken van de glijringen zijn versleten.

• Het type koolstofborstels is niet acceptabel voor de werkomstandigheden.

• Verkeerde uitlijning van de schachtkoppelingen.

• De machine is niet in balans.

• Versleten lagers leveren onregelmatige luchtgaten op.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

118 - Probleemoplossing 3BFP 000 050 R0101 REV H

8.5 Thermale prestaties en koelingssysteemEr zijn twee fundamentele oorzaken van een mogelijke temperatuurstijging in demachine:

• Het effect van het koelingssysteem is afgenomen.

• De machine produceert te veel warmte.

Als de machinetemperatuur de normale waarden overschrijdt, moeten maatregelenworden genomen om te bepalen of een van de hierboven genoemde oorzaken demeest voor de hand liggende oorzaak is van een bepaald incident.

N.B.:Te veel warmte kan worden veroorzaakt door een fout in de windingen of doordat het netwerk uit balans is. In deze gevallen zouden corrigerende handelingen in het koelingssysteem geen effect hebben of schadelijk zijn.

Als de temperatuurdetectors voor de windingen of koelingslucht een abnormaletemperatuur aantonen, moet het koelingssysteem worden gecontroleerd. Twee aparteonderhoudstaken beïnvloeden het koelingssysteem. De voor de hand liggende taak iservoor te zorgen dat de hitte-uitwisselaar ongestoord en correct werkt. Deze taak wordtperiodiek uitgevoerd door de hitte-uitwisselaar te reinigen en te controleren.

De lucht-op-water stroom door de hitte-uitwisselaar moet ook worden gecontroleerd. Als de koeler is uitgerust met een externe ventilator, moet de werking hiervan ookworden gecontroleerd.

De minder duidelijke, maar net zo belangrijk taak is ervoor te zorgen dat er een goedeluchtcirculatie in de primaire koelingseenheid binnen de machine is. Deze taak kanworden uitgevoerd door de binnenkant van de machine te reinigen en te controlerentijdens inspecties of als er problemen optreden.

Andere mogelijke oorzaken van slechte prestaties van de hitte-uitwisselaar kan eenverhoogde omgevingstemperatuur, hoge luchttoevoer of watertemperatuur en lagelucht- of waterstroom zijn.

Bovendien kunnen verkeerde smering of defecte lagers leiden tot een hogelagertemperatuur. Een schijnbaar hoge temperatuur kan ook worden veroorzaakt dooreen fout in het temperatuurmeetsysteem Hoofdstuk 8.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 1193BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 9 Levenscyclusservices voor motoren en generatoren

9.1 After SalesVan installatie en inbedrijfstelling, via onderdelen en onderhoud, tot upgrades envervangingen: ABB Motors and Generators Service verzorgt het voor u. Gebaseerd op120 jaar ervaring in het bouwen van motoren en generatoren leveren wij diensten dieoperators helpen waarde toe te voegen en kosten te optimaliseren.

Met het in deze markt breedste servicenetwerk wereldwijd en met gecertificeerdeservicetechnici die klaar staan om reparaties op locatie of in erkende werkplaatsen uitte voeren, kunnen we verschillende service-opties aanbieden om aan uw behoeften tevoldoen.

9.1.1 ServiceproductenWij bieden de volgende services voor motoren en generatoren:

• Installatie en ingebruikname

• Reserveonderdelen

• Onderhoud

– Preventief onderhoud

– Proactief onderhoud

– Conditiebewaking

• Reparaties

– Op locatie en in werkplaats

– Troubleshooting op afstand

– Technische ondersteuning

• Engineering en consultancy

• Uitbreidingen, upgrades en inbouw achteraf

• Vervangingen

• Training

• Service-overeenkomsten.

Voor meer informatie kunt u terecht op www.abb.com/motors&generators of kunt ucontact opnemen met de lokale ABB Motors and Generators Service.

9.1.2 Ondersteuning en garantiesAlle motoren en generatoren worden geleverd met fabrieksgarantie die defecten aancomponenten, ontwerp, afwerking en fabricage dekt. Garantievoorwaarden en -periodezijn vastgelegd in de koopovereenkomst.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

120 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren 3BFP 000 050 R0101 REV H

Garantieclaims worden meestal afgehandeld door het officiële ABB-verkoopkanaalvan de machine. Een garantieclaim kan alleen schriftelijk worden ingediend en omvatten minste:

• het serienummer van de machine

• locatie van de machine

• een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving van het probleem

• foto's, meetresultaten of rapporten die helpen het probleem vast te stellen

• verwachtingen van de klant

• contactgegevens van de klant.

Contactgegevens voor technische ondersteuning en garantie staan vermeld in hetvolgende hoofdstuk. Voor meer informatie kunt u terecht opwww.abb.com/motors&generators.

9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators ServiceVind uw lokale servicecontact op www.abb.com/motors&generators

Neem contact op met het ABB Global Technical Support Center Finland:

• Telefonisch van 07:00 tot 17:00 (GMT +2): +358 10 22 11

• 24-uurs ondersteuningslijn: +358 10 22 219999

• e-mail voor verkoop: [email protected]

• e-mail voor garantie en technische ondersteuning: [email protected]

• Fax: +358 10 22 22544

N.B.:Vermeld indien mogelijk het serienummer van de machine (zeven cijfers, te beginnen met 46#####) in uw e-mail ter referentie.

9.1.4 Ondersteuning voor servicecentraService Center Support ondersteunt geautorizeerde Service Centra bij vragen over demechanische constructie evenals elektromagnetische en isolatietechnische zaken.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 1213BFP 000 050 R0101 REV H

9.1.5 Contactgegevens voor After SalesU kunt contact opnemen met de afdeling After Sales via:

• Telefoon 7:00 – 17:00 uur (GMT +2): +358 (0)10 22 11

• 24-Uurs Klantenservice: +358 (0)10 22 27100

• Fax: +358 (0)10 22 22544

• e-mail voor reserve-onderdelen: [email protected]

• e-mail voor service op locatie: [email protected]

• e-mail voor garanties en technische ondersteuning:[email protected]

OPMERKING:Indien aanwezig, voeg aub het serienummer van de machine (zeven getallen startend met 45#####), toe aan uw emailbericht toe ter informatie.

9.2 Reserve-onderdelen voor roterende elektrische machines

9.2.1 Algemene overwegingen voor reserve-onderdelenDe machines die door ABB zijn geproduceerd, zijn ontworpen en vervaardigd voor eenjarenlange betrouwbare en probleemloze werking. Dit vereist echter dat de machinesgoed worden onderhouden en bediend. Onder dit onderhoud valt het vervangen vanonderdelen die normale slijtage ondergaan.

Bovenmatige slijtage is altijd een lastig te bepalen zaak. De slijtage van dezeonderdelen is erg afhankelijk van de toepassing, de omstandigheden en bijzonderecondities. Daarom moet de toestand van deze onderdelen regelmatig wordengeïnspecteerd en moet er een voldoende aantal reserveonderdelen op voorraadworden gehouden. Deze onderdelen helpen om uitval van de machine tot eenminimum te beperken indien nodig. De omvang van de voorraad wordt bepaald opbasis van hoe kritiek de toepassing is, de beschikbaarheid van het betreffendeonderdeel en de aanbevelingen van de fabrikant.

9.2.2 Periodieke vervanging van onderdelenEr is altijd sprake van mechanische slijtage wanneer twee bewegende oppervlakkenmet elkaar in contact komen. In elektrische machines treedt het grootste gedeelte vande mechanische slijtage op tussen de roterende schacht en de stationaire onderdelen.De lageronderdelen, zoals rollagers, lagerbussen en olieringen in buslagers zullenuiteindelijk slijten en moeten worden vervangen, zelfs als u ze regelmatig hebtgesmeerd. Andere slijtende onderdelen zijn verzegelingen die continu in contact zijnmet de roterende schacht en borstels, borstelraderen en glijringen van deglijringeenheid.

De bovengenoemde onderdelen vormen een uitgebreide, maar niet volledige, lijst vande mechanisch slijtende onderdelen. Deze onderdelen hebben een geschattelevensduur, maar zoals eerder vermeld, kan hun werkelijke duurzaamheid enorm

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

122 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren 3BFP 000 050 R0101 REV H

variëren. Om deze reden moeten minstens deze onderdelen op voorraad zijn. Devervanging van deze onderdelen, die normale slijtage ondergaan, wordt niet door degarantie gedekt.

9.2.3 Benodigde reserve-onderdelenAndersoortige slijtage treedt op als gevolg van hoge temperaturen, elektrischestoringen en chemische reacties.

Luchtfilters, die het binnenwerk van de machine beschermen tegen verontreiniging,worden zelf op den duur verzadigd met onzuiverheden en moeten worden vervangenom de goede werking van de koeleenheid en de continue bescherming van gevoeligemachineonderdelen te garanderen.

De elektrische windingen van de ABB-machines zijn goed beschermd tegen slijtage,maar dit geldt alleen als het juiste onderhoud en de juiste werkomstandighedenworden aangehouden. De correcte werkingstemperatuur mag niet wordenoverschreden en de windingen moeten regelmatig worden gereinigd. De winding kanook onderhevig zijn aan versnelde slijtage door een aantal elektrische storingen.

Er zijn temperatuurdetectors voor de statorwinding Pt-100 in de statorkerngleuvengeplaatst. U kunt deze niet vervangen. ABB plaatst daarom reserve Pt-100-detectorsin de statorkern. Deze detectors worden niet beschouwd als reguliere reserve-onderdelen, omdat deze zijn bestemd voor vervanging wanneer een stator Pt-100-element tijdens het gebruik defect raakt. Deze elementen kunnen echter ook wordengebruikt als de primaire detector defect raakt. Als het reserve-element niet werkt, kuntu Pt-100-elementen aan het einde van de statorwinding plaatsen.

9.2.4 Selectie van het meest geschikte pakket met reserve-onderdelenABB biedt drie soorten gebruiksklare pakketten met reserve-onderdelen. Het personeeldat het beste op de hoogte is van de werkomstandigheden van de machine moet hetmeest geschikte pakket selecteren op basis van de kritikaliteit van de toepassing en definanciële risico’s van de duur van de inactiviteit en het productieverlies.

Operationeel rerserveonderdelen-pakket voor gereedmaken en om bruikbaarheid teverzekeren:

• Dit zijn de meest essentiële reserve-onderdelen die altijd beschikbaar moeten zijn.

Aanbevolen reserveonderdelenpakket voor troubleshooting en bescherming tegenuitval:

• Deze onderdelen moeten beschikbaar zijn tijdens onderhoud op middellange termijn. Deze onderdelen maken ook snel herstel mogelijk in geval van storingen in de accessoires.

Belangrijke reserve-onderdelen waarmee reparatietijd kan worden verkort bij ernstigeschade:

• Deze reserve-onderdelen worden aanbevolen wanneer de machine onderdeel is van een essentieel proces. Deze reserve-onderdelen maken een snelle reparatie mogelijk bij ernstige schade.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 1233BFP 000 050 R0101 REV H

9.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in verschillende setsHieronder vindt u een algemene aanbeveling voor de gangbare reserveonderdelenvoor verschillende pakketten. Voor een offerte voor specifieke onderdelen voor eenspecifieke machine neemt u contact op met ABB Motors and Generators Service.

Hoewel ABB de pakketten met reserve-onderdelen op maat heeft gemaakt, kunnen dezeverwijzingen naar accessoires bevatten die niet op alle machines van toepassing zijn.

De volgende hoofdstukken voor productserie: HXR

9.2.5.1 Operationeel reserveonderdelen-pakket

Reserve-onderdeel Aantal

Lager-RTD 1 stuk

Als alternatief voor machines met wentellagers

Wentellagers 2 stuks

Alternatief voor machines met buslagers:

Lagerbus voor DE 1 stuk

Lagerbus voor NDE 1 stuk

Lageroliering voor DE 1 stuk

Lageroliering voor NDE 1 stuk

Lagerlabyrintafdichtingen voor DE

2 stuks

Lagerlabyrintafdichtingen voor NDE

2 stuks

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

124 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren 3BFP 000 050 R0101 REV H

9.2.5.2 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket

9.2.5.3 Belangrijke reserve-onderdelen

De volgende hoofdstukken voor productserie: AMA, AMB en AMI

9.2.5.4 Operationeel reserveonderdelen-pakket

Reserve-onderdeel Aantal

Operationeel reserveonderdelen-pakket

1 stuk

Ruimteverwarming 1 stuk

Stator Pt-100, retrofit kit 1 stuk

Steun- of doorvoerisolatoren

1 stuk

Reserve-onderdeel Aantal

Stator 1 stuk

Rotor 1 stuk

Reserve-onderdeel Aantal

Luchtfilters (voor IPW24/IC01-machine)

1 set

Waterlekkagedetector (voor IP55/IC81W-machine)

1 stuk

Lager-RTD 1 stuk

Als alternatief voor machines met wentellagers:

Wentellagers 2 stuks

Alternatief voor machines met buslagers:

Lagerbus voor DE 1 stuk

Lagerbus voor NDE 1 stuk

Lageroliering voor DE 1 stuk

Lageroliering voor NDE 1 stuk

Lagerlabyrintafdichtingen voor DE

2 stuks

Lagerlabyrintafdichtingen voor NDE

2 stuks

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 1253BFP 000 050 R0101 REV H

9.2.5.5 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket

9.2.5.6 Belangrijke reserve-onderdelen

Reserve-onderdeel Aantal

Operationeel reserveonderdelen-pakket

1 stuk

Ruimteverwarming 1 stuk

Stator Pt-100, retrofit kit 1 stuk

Waterkoelerelement en pakkingen

1 stuk

Steun- of doorvoerisolatoren

1 stuk

Reserve-onderdeel Aantal

Rotor 1 stuk

Stator 1 stuk

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

126 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren 3BFP 000 050 R0101 REV H

De volgende hoofdstukken voor productserie: AMK

9.2.5.7 Operationeel reserveonderdelen-pakket

Reserve-onderdeel Aantal

Luchtfilters (voor IPW24/IC01-machine)

1 set

Luchtfilter voor koolstof in glijring

1 stuk

Borstels 1 set

Borstelhouder 1 set

Waterlekkagedetector (voor IP55/IC81W-machine)

1 stuk

Lager-RTD 1 stuk

Alternatief voor machines met rollagers:

Rollager 2 stuks

Alternatief voor machines met buslagers:

Lagerbus voor DE 1 stuk

Lagerbus voor NDE 1 stuk

Lageroliering voor DE 1 stuk

Lageroliering voor NDE 1 stuk

Lagerlabyrintafdichtingen voor DE

2 stuks

Lagerlabyrintafdichtingen voor NDE

2 stuks

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 1273BFP 000 050 R0101 REV H

9.2.5.8 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket

9.2.5.9 Belangrijke reserve-onderdelen

9.2.6 BestelinformatieOm een snelle en correcte bestelling en levering van reserveonderdelen mogelijk temaken, moet u het serienummer van de machine in kwestie kunnen doorgeven aanonze medewerkers van After Sales. Het serienummer staat vermeld op het typeplaatjebevestigd aan de machine of is op de machine gestempeld. Vermeld daarnaast ookspecifieke en gedetailleerde informatie over de bestelde onderdelen.

De contactgegevens van ABB Motors and Generators Service staan vermeld inHoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service

Reserve-onderdeel Aantal

Operationeel reserveonderdelen-pakket

1 stuk

Ruimteverwarming 1 stuk

Ruimteverwarming voor glijringeenheid

1 stuk

Glijringeenheid 1 stuk

Stator Pt-100, retrofit kit 1 stuk

Drukschakelaar voor het controleren van de borstelstoffilter

1 stuk

Waterkoelerelement 1 stuk

Steun- of doorvoerisolatoren

1 stuk

Reserve-onderdeel Aantal

Rotor 1 stuk

Stator 1 stuk

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

128 - Recycling 3BFP 000 050 R0101 REV H

Chapter 10 Recycling

10.1 InleidingABB is toegewijd aan ons milieubeleid. ABB streeft er continu naar onze productenmilieuvriendelijker te maken door de resultaten van analyses op het gebied vanherbruikbaarheid en levenscycli toe te passen. Producten, productieprocessen en zelfslogistiek zijn ontwikkeld voor een milieuvriendelijke toepassing. Hetmilieubeheersysteem van ABB, dat is gecertificeerd op ISO 14001, is het hulpmiddelvoor het uitvoeren van ons milieubeleid.

De volgende instructies zijn alleen bedoeld als aanbevelingen voor milieuvriendelijkeverwijdering van machines. Het is de verantwoordelijkheid van de klant om de lokalevoorschriften te volgen. Een aantal klantspecifieke onderwerpen worden mogelijk nietin deze gebruikershandleiding behandeld. Er is aanvullende documentatie beschikbaarin de projectdocumentatie.

10.2 Gemiddelde materiaalinhoudDe gemiddelde materiaalinhoud die in de productie van de elektrische machine wordtgebruikt is als volgt:

10.3 Recycling van verpakkingsmateriaalZodra de machine is ontvangen, moet het verpakkingsmateriaal worden verwijderd.

• Houten verpakkingsmateriaal kan worden verbrand.

• Voor sommige landen is de verpakking voor zeetransport gemaakt van geïmpregneerd hout dat moet worden gerecycled volgens de plaatselijke voorschriften.

Inductiemachines met gietijzeren frame

Inductiemachines met modulair stalen frame

Staal 46 - 55 % 77 - 83 %

Koper 7 - 12 % 10 - 12 %

Gietijzer 35 - 45 % 1 - 5 %

Aluminium 0 - 2 % 0 - 1 %

Plastic, rubber, isolatiematerialen, etc.

1 - 2 % 1 - 2 %

Roestvrijstaal minder dan 1 % minder dan 1 %

Overige minder dan 1 % minder dan 1 %

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Recycling - 1293BFP 000 050 R0101 REV H

• Plastic materiaal rondom de machine kan worden gerecycled.

• Eventueel antiroestmiddel op het machineoppervlak kan worden verwijderd met een schoonmaakmiddel op oliebasis en een poetsdoek. De doek moet worden weggegooid volgens de plaatselijke voorschriften.

10.4 Ontmanteling van de machineHet ontmantelen van de machine is een basisprocedure, aangezien deze in elkaar isgezet met bouten. Door het gewicht is het echter noodzakelijk dat een operator metervaring in het verwerken van zware componenten dit uitvoert om gevaarlijke situatieste voorkomen.

10.5 Scheiding van verschillende materialen

10.5.1 Frame, lagerbehuizing, afdekkingen en ventilatorDeze onderdelen zijn gemaakt van structureel staal dat kan worden gerecycledvolgens de plaatselijke voorschriften. Alle randapparatuur, bekabeling en lagersmoeten worden verwijderd voordat het materiaal wordt gesmolten.

10.5.2 Componenten met elektrische isolatieDe stator en de rotor zijn de hoofdcomponenten, die elektrische isolatiematerialenbevatten. Er zijn echter hulpcomponenten die van vergelijkbare materialen zijngemaakt en die daarom op dezelfde wijze moeten worden behandeld. Dit zijnverschillende isolators die worden gebruikt in de terminaldoos, velddynamo’s,spannings- en stroomomzetters, spanningskabels, instrumentatiedraden,stroomonderbrekingsstoppers en condensators. Sommige van deze componentenworden alleen gebruikt in synchrone machines en sommige worden alleen in een zeerbeperkt aantal machines gebruikt.

Al deze componenten zijn in een inerte fase zodra de machine is geproduceerd.Sommige componenten, met name de stator en de rotor, bevatten een aanzienlijkehoeveelheid koper die kan worden gescheiden in een afdoendehittebewerkingsproces, waarbij de organische bindmaterialen van de elektrischeisolatie worden vergast. Om de gassen goed te laten branden, zal de oven eengeschikte nabrandingseenheid bevatten. De volgende omstandigheden wordenaanbevolen voor de hittebehandeling en voor de nabranding om de emissies van hetproces te minimaliseren:

Hittebehandeling

Temperatuur :380-420°C (716...788°F)

Duur:Nadat 90% van de doeltemperatuur is behaald zal het voorwerp minimaal vijf uurop deze temperatuur worden gehouden.

Nabranding van de bindgassen

Temperatuur:850-920°C (1562-1688°F)

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

130 - Recycling 3BFP 000 050 R0101 REV H

Stroomsnelheid:De bindgassen zullen minimaal drie seconden in de brandkamerblijven hangen.

N.B.:De emissie bestaat voornamelijk uit O2-, CO-, CO2-, NOx-, CxHy-gassen en microscopische deeltjes. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om het proces te laten voldoen aan de lokale wetgevingen.

N.B.:De hittebehandeling en het onderhoud van de hittebehandelingsapparatuur vereisen speciale zorg om brand of explosies te voorkomen. Aangezien hiervoor verschillende installaties worden gebruikt, is het niet mogelijk voor ABB om gedetailleerde instructies te geven voor de hittebehandeling of de onderhoud van de hittebehandelingapparatuur. Deze aspecten moeten door de klant worden verzorgd.

10.5.3 Permanente magnetenAls de permanente-magneetsynchrone machine in zijn geheel wordt gesmolten, hoefter niets aan de permanente magneten te worden gedaan.

Als de machine wordt ontmanteld voor een grondigere recycling en als de rotor daarnamoet worden vervoerd, wordt het aanbevolen de permanente magneten tedemagnetiseren. Het demagnetiseren wordt gedaan door de rotor in de oven teverhitten totdat de permanente magneten een temperatuur van +300 °C hebbenbereikt.

WAARSCHUWING:Magnetische storingsvelden, die worden veroorzaakt door een geopende of uit elkaar gehaalde permanente-magneetmachine of door een aparte rotor van een dergelijke machine, kunnen andere elektrische of elektromagnetische apparatuur en componenten storen, zoals pacemakers, creditcards en dergelijke.

10.5.4 Gevaarlijk afvalDe olie van het smeersysteem is gevaarlijk afval en moet volgens de plaatselijkevoorschriften worden verwerkt.

10.5.5 HuisafvalAlle isolatiemateriaal kan als huisafval worden verwerkt.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1313BFP 000 050 R0101 REV H

GEBRUIKSRAPPORTInformatie classificatieplaatje:

Serienummer

Fabrikant: ABB Oy

Adres:

Telefoon:Fax:

Postbus 186FIN-00381 HELSINKIFINLAND+358 (0) 10 22 11+358 (0) 10 22 22544

Klant:

Adres klant:

Contactpersoon:

Telefoon:

Mobiele telefoon:

Fax:

E-mail:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1323BFP 000 050 R0101 REV H

1 Transport

Algemeen:

Afleverdatum van de machine:

Inspectiedatum en locatie:

Handtekening van ontvanger:

Inspectie van geopende verpakking:

Beschadigingen:

Pakbon:

Machine:

Verpakking:

Accessoires:

Reserveonderdelen + gereedschappen:

Acties ondernomen naar aanleiding van beschadigingen:

Gefotografeerd:

Gemeld aan het transportbedrijf:

Gemeld aan de fabrikant:

Gemeld aan het verzekeringsbedrijf:

Transportmethode:

Opmerkingen:

Trein PostLuchtvracht Verzonden door M/S______Vrachtwagen Overige:

nee ja, ontbrekende onderdelen:

nee ja, welke soort:

nee ja, welke soort:

nee ja, welke soort:

nee ja, datum:

nee ja, aan wie:datum:

nee ja, aan wie:datum:

nee ja, welke soort:

nee ja, aan wie:datum:

nee ja, door:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1333BFP 000 050 R0101 REV H

2 Opslag

Algemeen:

Opslag:

Opslagtijd langer dan zes maanden:

Persoon verantwoordelijk voor opslag:

Opslagruimte:

Opslagacties:

Transportverpakking is geventileerd:

Externe verwarming/ventilator is gebruikt:

Verwarmingen voor machineruimte zijn gebruikt:

Lagers zijn gespoeld:

Lagerhulzen zijn verwijderd:

Antiroestlaag op schachteinde is gecontroleerd:

Antiroestlaag op schachteinde is vernieuwd:

De rotor is elke twee maanden 10 keer omgewenteld:

Er zijn trillingen in de opslagruimte:

Er zijn corrosieve gassen in de lucht:

Borstels zijn opgetild:

Machinedocumenten zijn bewaard en beschermd voor toekomstig gebruik:

Opmerkingen:

nee ja, begin:____________einde:________________

nee ja

in verpakking beschermd met een waterdichte afdekking

Dagelijkse temperatuur: min/max.____ - ____ºC Vochtigheid:____%

binnen buiten

nee ja

nee ja, type:____________________________________

nee ja, spanning:________________________________

nee ja, olietype:__________________________________

nee ja, type:___________________________________

nee ja

nee ja

nee ja, locatie:__________________________________

nee ja, __________mm/s, rms

nee ja, welke soort:_____________________________

nee ja, datum:__________________________________

nee ja, datum:__________________________________

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1343BFP 000 050 R0101 REV H

3 Mechanische installatie

Fundering is gecontroleerd volgens de machinetekening:

Mogelijke funderingsankerbouten of platen zijn volgens de instructies bevestigd:

Luchtgat is gemeten, indien van toepassing: Voor voetstuklagers, markeerwaarden 1-4, en voor geflenste lagers, waarden A-D

1 ____________ A ____________

2 ____________ B ____________

3 ____________ C ____________

4 ____________ D ____________

Voor uitlijning van de koppeling moet u de waarden 1-4 of A-D gebruiken

1 ____________ A ____________

2 ____________ B ____________

3 ____________ C ____________

4 ____________ D ____________

Axiale positie van de rotor: ET #1:__________mm, ET #2:__________mm

Axiale afstand tussen schachteinden: __________mmOndersteuningsafstand van rotor:

Krukasdeflectie is gecontroleerd:

Spitse geleidende pinnen zijn gebruikt om de positie van de machine te vergrendelen na de uitlijning:

Funderingsbouten zijn vastgedraaid met torsiesleutel:

Boutsmering:

Koelwater:

Pijpen voor koelingselement:

Transportvergrendeling is verwijderd:

Rotor roteert zonder geluid of schrapen:

nee ja, boutgrootte:__________torsie:__________Nm

nee ja, tekeningnummer:__________________________

nee ja

nee ja

nee ja

droog

nee ja

boven

Radiale uitlijning van koppeling

D-einde

boven

boven

Hoekuitlijning van koppeling

N-einde

boven

Velddynamo N-einde

boven

nee ja

______m ______m

flexibel rigide

ja, hoeveelheid:nee m3/s

olie, MoS2

1

2

3

4

A

BC

D1

A

2

B3

C

4

D1

2

3

4

A

BC

D

1

2

3

4

A

BC

D1

2

3

4

A

BC

D

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1353BFP 000 050 R0101 REV H

4 Smeringscontrole

4.1 Zelfsmering

4.2 Emulsiesmering

4.3 Gesmeerde lagers:

Lagerolie: Fabrikant:__________________ Type:_______________________

De oliekwaliteit is volgens de aanbevelingen:

Lagerolie is gevuld tot het aangegeven peil:Markeer het peil in het venstertje rechts

Smeerringen draaien vrij:

Lagerolie: Fabrikant:__________________ Type:______________________

De oliekwaliteit is volgens de aanbevelingen:

Smeerringen draaien vrij:

Emulsiesmering oliedruk: ___________kPa

Oliestroom: ___________liter/min

Rotatie van de pompen is gecontroleerd:

Stelpompen zijn gecontroleerd:

Oliefilters zijn gecontroleerd:

Smeermiddel: Fabrikant:__________________ Type:______________________

De smeermiddelkwaliteit is volgens de aanbevelingen op het lagerplaatje:

De eerste smering is gedaan: Datum:_______________ Hoeveelheid:________g

Opmerkingen:

nee ja

Kijkvenstertje

nee ja

nee ja

nee ja

nee ja,

nee ja

nee ja

alarminstelling:_____kPa, instelling ontluchtingsklep:______kPa

nee ja

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1363BFP 000 050 R0101 REV H

5 Elektrische installatie

5.1 Test voor isolatieweerstand

5.2 Test voor accessoireweerstand

Ruimteverwarmer voor gevaarlijke gebieden testenDe weerstandstest kan niet worden gebruikt om de ruimteverwarmers te testen. Dit komt doordat de verwarmers op zelfbeperkende thermostaten zijn gebaseerd. In plaats daarvan worden de verwarmingsprestaties getest.Testvereisten:

• Stabiele toestand (minimaal één uur in bedrijf)

• Omgevingstemperatuur +20 °C tot +25 °C

• Netvoeding: 230 VAC

• Gemeten stroomwaarde moet minimaal 0,1 A .... 0,9 A zijn

Netwerkvariatie:

Werking ruimteverwarming:

Ruimteverwarming voor glijringeenheid:

Statorwinding (1 min., 1000 VDC): _______M, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC

Statorwinding (15 / 60 s. of 1 / 10 min.): PI =_______, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC

Rotorwinding (1 min.): ______M, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC

Velddynamostator (1 min., 500 VDC): ______M, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC

Ruimteverwarming: __________M (500 VDC)

Detectortemperatuur: __________M (100 VDC)

Lagerisolatie voor N-einde: __________M (100 VDC)

Stator 1 Pt 100:Stator 2 Pt 100:Stator 3 Pt 100:Stator 4 Pt 100:Stator 5 Pt 100:Stator 6 Pt 100:

____________________________________________________________

Lager Pt 100 D-einde:Lager Pt 100 N-end:

____________________

Luchttemperatuur 1 Pt 100:Luchttemperatuur 2 Pt 100:

____________________

Anticondensatieverwarming: __________

nee ja, spanning:_____-_____V, frequentie:_____-____Hz

nee handmatig automatisch, bestuurd door:________

nee ja, spanning:________V, stroom:____________W

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1373BFP 000 050 R0101 REV H

6 Instellingen machinebescherming

Ontkoppeling bovenspanning: _______________A _________________ s

Directe ontkoppeling bovenspanning: _______________A _________________ s

Instelling bovenspanning: nee ja, instelling:

Instelling aardingsfout: nee ja, instelling:

Instelling omgekeerde stroom: nee ja, instelling:

Instelling voor differentiële beveiliging: nee ja, instelling:

Trillingscontrole: nee ja, alarm:_________mm/s, schakeling:_________mm/s

Temperatuurcontrole:

- in statorwinding- in lager- in ______________________________

nee ja, alarm:__________ºC, schakeling:______________ºC nee ja, alarm:__________ºC, schakeling:______________ºC nee ja, alarm:__________ºC, schakeling:______________ºC

Overige beschermingseenheden: nee ja, type:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1383BFP 000 050 R0101 REV H

7 Test

7.1 Eerste start (slechts een paar seconden)Opmerking: controleer of emulsiesmering is ingeschakeld!

7.2 Tweede start (ongekoppeld, indien mogelijk)Opmerking: controleer of emulsiesmering is ingeschakeld!

Controleschema en informatie

Rotatierichting (gezien vanaf D-einde): Met de klok mee Tegen de klok in

Zijn er abnormale geluiden? nee ja, van:

Zijn er abnormale geluiden? nee ja, van:

Trilt de machine abnormaal? nee ja, waar/hoe:

Gemeten lagertrillingsniveau: D-einde:__________ mm/s, rms; N-einde:_________ mm/s, rms

Draaiend: machine draait OK machine stopt, waarom:

Tijd Lagertemperatuur Lagertrillingsniveaus Stator Temperatuur van statorwinding

D-einde N-einde D-eindemm/s

N-eindemm/s

Stroom Stroom-factor

Veld-dynamo- stroom

U V W

u:min ºC ºC rms rms A cos A ºC ºC ºC

0:00

0:05

0:10

0:15

0:20

Opmerkingen:

Waarnemingen:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1393BFP 000 050 R0101 REV H

8 Test (met belasting)Controleschema en informatie

Tijd Belas-ting

Lager-temperatuur

Lagertrillingsniveaus Stator Temperatuur van statorwinding

D-einde

N-einde D-eindemm/s

N-eindemm/s

Stroom Stroom-factor

Veld-dynamo- stroom

U V W

u:min % ºC ºC rms rms A cos A ºC ºC ºC

0:00

Trillingsspectrum bijgevoegd: nee ja

Acceleratietijd: __________ s.

Temperatuur van koelingslucht: Invoer: __________ ºC Uitvoer:__________ ºC

Temperatuur van koelwater: Invoer: __________ ºC Uitvoer:__________ ºC

Opmerkingen:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1403BFP 000 050 R0101 REV H

9 Goedkeuring machine

Machine goedgekeurd voor gebruik Datum:

In gebruik genomen door:

Goedgekeurd door:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Gebruiksrapport - 1413BFP 000 050 R0101 REV H

Faxvoorblad

Datum:

Aan: ABB OyTelefax: +358 (0) 10 22 22544

Van:

Faxnummer:

Telefoonnummer:

E-mail:

Aantal pagina’s: 1 + 9 + _________

Bericht:

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Standaardpositie van platen - 1423BFP 000 050 R0101 REV H

Standaardpositie van platen

AMB, AMA, AMI

AMA, AMB

N-eindeD-einde

HXR Horizontaal geplaatst

N-einde

D-einde

HXR Verticaal geplaatst

N-einde

D-einde

CLASSIFICATIEPLAATJE VAN DE MACHINE LAGERPLAATJE VAN DE MACHINE MARKERINGSPLAATJE VOOR ROTATIERICHTING ROTATIERICHTING GEZIEN VANAF HET

AANDRIJVINGSEINDE RICHTING DE MACHINE: Met de klok mee Tegen de klok in Werking omkeren Machine-einden: D-einde = aandrijvingseinde N-einde= niet-aandrijvend einde

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Standaardpositie van platen - 1433BFP 000 050 R0101 REV H

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Standaard netspanningskabelverbindingen - 1443BFP 000 050 R0101 REV H

Standaard netspanningskabelverbindingen

VERBINDINGSSCHROEF M12 Schroef: M12-staal Zeshoekige moer: M12-staal Draaitorsie 55 Nm VERBINDINGSSCHROEF

Schroef M16-brons Zeshoekige moer: M12-koper Draaitorsie 40 Nm

RONDE-TERMINAL: DIN 46223

Schroef: M10-staal Vastdraaien tot een betrouwbare verbinding is verkregen

AARDINGSSCHROEF M12 Schroef: M12 AISI 316 Zeshoekige moer : AISI 316 Draaitorsie 55 Nm. Niet vastdraaien op de machine. Het wordt aanbevolen smeermiddel te gebruiken voor moeren met veersluiting.

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Standaard netspanningskabelverbindingen - 1453BFP 000 050 R0101 REV H

Handleiding voor inductiemotoren en generatoren

Standaard netspanningskabelverbindingen - 1463BFP 000 050 R0101 REV H

ABB OyMotors and GeneratorsP.O. Box 18600381 Helsinki, FinlandPhone: + 358 (0)10 2211Fax: + 358 (0)10 22 22141

www.abb.com/motors&generators

3BFP

000

073

R01

29 R

EV

H

Neem contact op met ons