handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. dit begrip komen we...

26
Stichting Consortium Beroepsonderwijs Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg serie 2010, 2011 en 2012 Handleiding voor begeleiders zowel op school als in de praktijk December 2012

Upload: phamtu

Post on 26-Feb-2019

237 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

Stichting Consortium Beroepsonderwijs Zorg, Welzijn en

Assisterenden in de gezondheidszorg serie 2010, 2011 en 2012

Handleiding voor begeleiders zowel op school als in de praktijk

December 2012

Page 2: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

2 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Colofon

Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van

de Stichting Consortium Beroepsonderwijs – Zorg, Welzijn en Assisterenden in de

gezondheidszorg.

Dagelijks bestuur en managementteam

L. Fine

B. Huijberts

A. Pijnenburg

I. Rabelink

M. Wouters

Regiegroep Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg

S. Borkus

A. Liem-Rosekrans

I. Rabelink

Kritische meelezers

A. Mulder, ontwikkelaar SCB*-Z&W&AG en docent Noorderpoort College

R. van der Hoek, ontwikkelaar SCB*-Z&W&AG en docent Noorderpoort College

Redactie

M. Brok

* Stichting Consortium Beroepsonderwijs – Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg.

** Waar zij staat, kan ook hij gelezen worden

Page 3: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

3 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Inhoud Blz.

Colofon 2

Inleiding 4

1 Het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en AG 5 1.1 Methodemix 5

1.2 Ontwikkelingsgericht of kwalificerend 5

1.3 Fasestructuur 6

1.4 Beroepsprestatie 6

1.5 Verantwoordingsverslag 7

1.6 Assessmentgesprek 7

1.7 De begeleiding van de student naar de examenonderdelen van de 7

Methodemix

1.8 Hulpmiddelen voor studenten 7

2 De leercyclus volgens de stappen van de Wegwijzer 8

2.1 Oriënteren 8

2.2 Plannen 8

2.3 Uitvoeren 9

2.4 Controleren 9

2.5 Reflecteren 9

3 POP / PAP 11

3.1 Het maken van een POP/PAP 11

4 De begeleiding van de student op school en in de praktijk 13

4.1 De rol en taken van de begeleider op school 13

4.2 Deskundigheid van de slb’er 14

4.3 De rol en taken van de begeleider in de praktijk 14

4.4 Deskundigheid van de praktijkbegeleider 14

5 Ontwikkelingsgericht beoordelen 16

5.1 Ontwikkelingsgericht beoordelen van beroepsprestaties 16

5.2 Prestatie-indicatoren 17

5.3 Beheersingsniveaus 17

5.4 Moeilijkheidsgraad 18

5.5 Schema moeilijkheidsgraad 18

5.6 Specifieke bewijsstukken 19

5.7 Aanvullende of vervangende bewijsstukken 19

5.8 Cesuur 20

5.9 Beoordeling onvoldoende, voldoende of goed 20

6 Beroepsgenerieke eisen: taal, rekenen en loopbaan en burgerschap 21

6.1 Taal en rekenen vormen de basis voor het leren 21

6.2 Loopbaan en burgerschap 22

Bijlage 1 De STAR(RT)-methode 23

Bijlage 2 Begrippenlijst 24

Bronvermelding 26

Page 4: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

4 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Inleiding

Deze ‘Handleiding voor begeleiders’ is bedoeld voor een ieder die te maken heeft met het

begeleiden van studenten in het MBO gedurende het gehele opleidingstraject op weg naar het

diploma voor het beroep dat zij gekozen hebben.

Op school zijn dit docenten die vanuit verschillende rollen de student begeleiden. Denk hierbij

aan: de studieloopbaanbegeleider (slb’er), mentor, vakdocent, praktijkdocent, BPV-docent.

Vanuit de praktijkinstelling kunnen dit zijn: de praktijkbegeleider, werkbegeleider,

praktijkopleider, of de BPV-begeleider.

In deze handleiding houden we de termen slb’er en praktijkbegeleider aan.

Deze handleiding is gebaseerd op het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en

AG van de series 2010, 2011 en 2012.

Bij het begeleiden staat de persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling die de student

doormaakt gedurende het gehele onderwijsleerproces centraal.

De verschillende hoofdstukken belichten aspecten die belangrijk zijn bij de begeleiding van de

student tot een bewust bekwaam beroepsbeoefenaar met als uiteindelijk doel het behalen van

het diploma.

Om rolverwarring te voorkomen is in deze handleiding niet de rol van de beoordelaar van

kwalificerende toetsen meegenomen (kwalificerende beroepsprestaties, verantwoordingsverslag

en assessmentgesprek). Daarvoor is een aparte beoordelaarsinstructie voor handen, waarbij

de focus ligt op de rol van de assessor als onafhankelijk beoordelaar.

Wij hopen u hiermee handvatten te geven voor de begeleiding van de studenten die werken met

het sturingsmateriaal van de Stichting Consortium Beroepsonderwijs1.

Wij wensen u veel succes met het begeleiden van uw studenten.

Het team Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg2

December 2012

1 De Stichting Consortium Beroepsonderwijs wordt in dit document aangeduid als het Consortium Zorg en Welzijn

2 Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg wordt afgekort als ZWAG

Page 5: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

5 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

1. Het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en AG

Om u als begeleider inzicht te verschaffen is in dit hoofdstuk informatie opgenomen over de

verschillende materialen die door het Consortium Zorg en Welzijn zijn ontwikkeld. Tevens wordt

een uitleg gegeven over de methodiek die het Consortium hanteert.

1.1 Methodemix

De opleiding is er op gericht om kennis, vaardigheden en houding geïntegreerd aan te leren.

Het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn brengt een leerproces op gang waarin

een student doelgericht en bewust competenties binnen werkprocessen van de kerntaken, zoals

in het kwalificatiedossier vastgesteld, kan ontwikkelen. Het begrip competentie heeft betrekking

op te ontwikkelen vermogens waarmee de student in voorkomende beroepssituaties adequaat,

gemotiveerd, proces- en resultaatgericht kan handelen, zodat er sprake is van bewust bekwaam

handelen. Een competentie staat niet op zichzelf, maar is ingebed in werkprocessen en

kerntaken die bij het beroep horen.

De beoordeling van ontwikkelde competenties binnen werkprocessen sluit hierop aan.

Omdat het gaat om kennis, vaardigheden en houding in samenhang, is één toetsvorm niet

voldoende om op kwalificerend niveau competenties binnen werkprocessen vast te stellen.

Hiervoor zijn verschillende toetsvormen nodig.

Naast de kwalificerende beroepsprestaties / proeve3 is er tevens het verantwoordingsverslag en

het assessmentgesprek. In het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek onderbouwt

de student haar handelen met gerichte kennis over die vaardigheid en de juiste beroepshouding.

In deze handleiding voor begeleiders wordt echter niet dieper op het kwalificerend beoordelen

ingegaan.

1.2 Ontwikkelingsgericht of kwalificerend

Bij de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties gaat het om de vraag of de student zich in de

juiste richting ontwikkelt. Gedrag kan nog bijgestuurd worden. De ontwikkelingsgerichte

beroepsprestaties zijn op dezelfde manier opgebouwd als de kwalificerende beroepsprestaties.

De (praktijk)begeleider beoordeelt de beroepsprestatie en geeft hierop feedback, zowel

schriftelijk in de beoordelingslijst als in een persoonlijk gesprek met de student. Vervolgens

formuleert de student hieruit leerdoelen of stelt deze bij.

Bij kwalificeren gaat het om het beoordelen of de student het vereiste eindgedrag aantoont op

het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. De student voert werkprocessen uit op het

niveau, zoals is vastgelegd in het kwalificatiedossier.

1.3 Fasestructuur

De fasestructuur van de opleiding dekt voor 100% de kerntaken, werkprocessen en

competenties uit het betreffende kwalificatiedossier. De fasen zijn opgebouwd van eenvoudig

3 De proeve is de optelsom van alle kwalificerende beroepsprestaties binnen een of twee fase(n).

Page 6: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

6 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

naar complex. In het begin ligt meer de nadruk op het HOE en in latere fasen meer de nadruk

op WAT.

De student heeft een fase afgerond als alle (kwalificerende) onderdelen van de methodemix met

tenminste een voldoende zijn aangetoond:

- de kwalificerende beroepsprestaties of proeve

- vervolgens het verantwoordingsverslag4

- tot slot het assessmentgesprek.

Daarnaast kan de school zelf nog kennis- en/of vaardigheidstoetsen in de methodemix

opnemen. De keuze die de school hierin heeft gemaakt is opgenomen in het examenplan.

1.4 Beroepsprestatie

Het Consortium Zorg en Welzijn heeft voor iedere opleiding de kerntaken, werkprocessen en

competenties vanuit het betreffende kwalificatiedossier vertaald naar integrale opdrachten in de

beroepsprestaties. Een beroepsprestatie is ontwikkelingsgericht of kwalificerend. In deze

‘Handleiding voor begeleiders’ wordt ingegaan op de begeleiding en beoordeling bij de

ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties.

Elke beroepsprestatie (zowel ontwikkelingsgericht als kwalificerend) is volgens een vastgestelde

structuur opgebouwd. Op deze manier weet zowel de student als haar begeleider, wat er gedaan

moet worden, welk resultaat erbij hoort en waarop beoordeeld wordt.

Door het uitvoeren van een scala aan integrale opdrachten toont de student op verschillende

tijdstippen en in verschillende beroepscontexten al dan niet het vereiste gedrag en daarmee

haar competentieontwikkeling binnen werkprocessen aan.

Hoewel het accent op de prestaties in de praktijk ligt, zijn deze zo samengesteld dat de student

hiermee zowel binnenschools als in de beroepspraktijk aan de slag kan. Vereiste kennis,

vaardigheden en houding komen geïntegreerd en herkenbaar aan bod.

Figuur 1 Vorm en structuur van alle onderdelen binnen de methodemix

1. Overzicht van

werkprocessen en competenties

. De competenties die de student binnen

werkprocessen aantoont

2. Typering . Inleidende tekst met voorbeelden

3.Tabel moeilijkheidsgraad . Mate van: - complexiteit

- zelfsturing - verantwoordelijkheid

4. De integrale opdracht, passend bij de vereisten in het kwalificatiedossier

. Inhoud van de opdracht A met specifieke opdrachten B, C etc.

. Aanvullende of vervangende opdrachten

5. Het resultaat . De resultaten uit de opdrachten d.m.v. relevante bewijsstukken die de student aanlevert op basis van de

opdrachten . Aanvullende of vervangende bewijzen De bewijsstukken zijn gerelateerd aan de

werkprocessen en bijbehorende competenties

6. De beoordelingslijst

. De prestatie-indicatoren resp. criteria die in verband staan met de kerntaken, werkprocessen

en competenties met componenten . Beheersingsniveau r R, p P of t T . Overzicht van bewijsstukken . Cesuur . Onderbouwing van de beoordeling

4 In de serie 2011 is in fase 1 geen verantwoordingsverslag en geen assessmentgesprek opgenomen.

Page 7: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

7 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

1.5 Verantwoordingsverslag

De student verantwoordt haar handelen met betrekking tot een of meer werkprocessen en

bijbehorende competenties. Het verantwoordingsverslag wordt beoordeeld aan de hand van de

beoordelingslijst met de betreffende werkprocessen en competenties. Door het schrijven van het

verantwoordingsverslag neemt de student de tijd om op een afstand terug te kijken op haar

handelen. Zij onderzoekt en interpreteert ervaringen en handelen in de beroepspraktijk. Zij

beschrijft welke keuzes en afwegingen zij heeft gemaakt, vanuit welke visie zij heeft gehandeld,

welke regelgeving en protocollen van toepassing waren. Zij beoordeelt de kwaliteit van haar

handelen in (beroeps)situaties.

1.6 Assessmentgesprek

Het assessmentgesprek wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingslijst met de

betreffende werkprocessen en bijbehorende competenties. De student bereidt zich voor op het

assessmentgesprek door relevante, kritische, beroepssituaties op papier te zetten en de

begeleider hierin te raadplegen. De beoordelaar kan in het assessmentgesprek de

STAR(RT)-methode gebruiken (zie bijlage 1). De beoordelaar richt zich op de student en stelt

vragen die stimuleren tot nadenken, beredeneren en verantwoorden van het eigen handelen.

1.7 De begeleiding van de student naar de examenonderdelen van de methodemix

De begeleider stuurt het gedrag van de student aan door persoonlijke begeleidingsgesprekken

te voeren, adviezen te geven en resultaten te volgen.

Ook het werken in peergroepen is zinvol. De kracht van samenwerken en samen leren komt

voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over

competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling wordt vanuit het sociaal

constructivisme opgevat als ‘de ontwikkeling van persoonlijke bekwaamheden die het resultaat

zijn van integratieprocessen, tot stand gekomen door interactie met anderen’. Deze opvatting

past goed bij Zorg&Welzijn, omdat het sociale beroepen zijn en niet geleerd kunnen worden

zonder interactie met anderen. Dit pleit ervoor om het leren in en door de groep een belangrijke

plaats in het didactische concept te geven.

Hoewel studenten graag in vaste leergroepen werken, verhoogt het regelmatig wisselen van

(sub)groepssamenstelling het leereffect.

De uitvoering van beroepsprestaties/proeve in de beroepspraktijk gebeurt in de regel

individueel, hoewel er prestaties zijn waar gezamenlijke uitvoering mogelijk is.

Begeleiders die (sub)groepen studenten aansturen, zullen de individuele student aansporen om

opgedane ervaringen te delen met andere studenten van de groep. Deze terugkoppeling heeft

niet alleen een reflecterend karakter op het leerproces, maar leidt ook tot een hoger

leerrendement door opgedane kennis, inzichten en ervaringen over te dragen aan anderen.

Tevens is het een situatie waar andere studenten van leren en door geïnspireerd kunnen

worden.

1.8 Hulpmiddelen voor studenten

De Wegwijzer

STAR(RT)

Het Kompas

Het Kompas geeft uitleg over en toelichting op het sturingsmateriaal.

De Competentiewijzer

In de Competentiewijzer staan bij iedere competentie de werkprocessen genoemd

waarin deze competentie voorkomt met daarbij de vereiste kennis, vaardigheden en

houdingsaspecten. Het is een hulpmiddel voor de student bij het uitwerken van het

POP/PAP (zie hoofdstuk 3).

Page 8: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

8 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

2. De leercyclus volgens de stappen van de Wegwijzer

De begeleider stuurt het gedrag van de student in de gewenste richting naar die van een

beginnend beroepsbeoefenaar. Een hulpmiddel hierbij is de Wegwijzer.

De student doorloopt bij elke beroepsprestatie steeds weer de methodische stappen binnen de

leercyclus volgens de Wegwijzer. Deze stappen komen in meer of mindere mate overeen met de

methodische stappen die ook in de praktijk gebruikelijk zijn. Ook de begeleiding van de student

bij de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties verloopt aan de hand van deze stappen. Hierdoor

krijgt de student geleidelijk het methodisch werken onder de knie zodat zij bij kwalificerende

opdrachten deze stappen zelfstandig kan uitvoeren.

De vijf stappen zijn:

1. Oriënteren

2. Plannen

3. Uitvoeren

4. Controleren

5. Reflecteren

2.1. Oriënteren

De student stelt zich de volgende vragen:

Waar gaat deze beroepsprestatie over? Welke afspraken worden hierover gemaakt op school en in de praktijk? Wordt deze beroepsprestatie gecombineerd met een taalprestatie of LB-prestatie? In welke beroepscontext wordt deze beroepsprestatie uitgevoerd? Welke (specifieke) opdrachten en bewijsstukken worden gevraagd in deze

beroepsprestatie? Welke kennis, vaardigheden en houding heb ik nodig om de beroepsprestatie uit te

voeren? Raadpleeg hierbij de competentiewijzer. Welke leervragen en leerdoelen formuleer ik in mijn persoonlijk ontwikkelingsplan (POP).

Dit kunnen persoonlijke en beroepsinhoudelijke leervragen en leerdoelen zijn.

Voorbeeld van een persoonsgericht leerdoel:

- Ik wil in deze fase van mijn opleiding in de BPV in een teamoverleg mijn eigen mening

duidelijk en overtuigend onder woorden brengen.

Voorbeeld van een beroepsinhoudelijk leerdoel:

- Ik kan in deze BPV een intakegesprek met een cliënt voeren volgens het protocol van de

instelling.

De begeleider bespreekt met de student haar POP.

2.2. Plannen

De student schrijft een persoonlijk activiteitenplan (PAP).

Het PAP kan betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten en op beroepsinhoudelijke

leeractiviteiten. Het PAP wordt ook wel ‘plan van aanpak’ of ‘werkplan’ genoemd.

De vijf W’s worden in het PAP verwerkt.

Wie? Wat? Waar? Wanneer? Welke?

Page 9: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

9 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Dit betekent dat de student een plan maakt: wie doet wat, waar, wanneer, met welke

hulpmiddelen en begeleiding en met welk resultaat.

De begeleider op school bekijkt het POP/PAP op helderheid, niveau en aansluiting op het

persoonlijk leerproces.

De begeleider in de praktijk bekijkt het POP’PAP op praktische toepasbaarheid in die specifieke

praktijk/context.

Als de stappen Oriënteren en Plannen goed zijn doorlopen, geeft zowel de begeleider op school

als in de praktijk een ‘GO’. De student gaat door naar stap 3 ‘Uitvoeren’.

2.3 Uitvoeren

In deze fase voert de student het plan van aanpak daadwerkelijk uit.

Werkt volgens plan aan de integrale opdracht.

Controleert regelmatig of volgens plan gewerkt wordt.

Vraagt regelmatig feedback aan de opleider en medestudenten/collega’s.

Stelt zo nodig het plan en de uitvoering bij.

2.4 Controleren

Na de oriëntatie, planning en uitvoering van de werkzaamheden is controle een belangrijk

onderdeel van het leerproces. Bij ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties geven de begeleiders

goed onderbouwde feedback en advies.

De student:

Bekijkt kritisch het resultaat van het eigen werk.

Controleert of volgens plan gewerkt is.

Controleert of de resultaten en bewijsstukken aan de beoordelingscriteria voldoen.

Gaat na of de verkregen feedback verwerkt is.

Evalueert met de opleiders en medestudenten/collega’s.

Verzamelt de bewijsstukken in haar portfolio.

2.5 Reflecteren

Op elke stap in de integrale beroepsprestatie kan worden gereflecteerd. De student blikt terug

op het handelen in de praktijk en overdenkt waarom zij op deze wijze heeft gehandeld en welke

alternatieven er voor het handelen waren. Hierdoor krijgt de student meer inzicht in zichzelf en

over de manier waarop zij heeft gehandeld.

De feedbackfunctie van de begeleider is van grote waarde bij ontwikkelingsgerichte

beroepsprestaties. Door gerichte reflectievragen aan de student te stellen, wordt de student

uitgedaagd om te reflecteren op de werkzaamheden krijgt ze inzicht in haar eigen handelen en

op haar leerproces.

De student:

Reflecteert op de uitvoering van de beroepsprestaties, eventueel in combinatie met taal,

rekenen en/of loopbaan-en burgerschap. Reflecteert op haar rol en de keuzes die gemaakt zijn tijdens de uitvoering.

Reflectie is terugkijken op eigen ervaringen om daarvan te leren.

Page 10: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

10 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Reflectie is onder te verdelen in:

Reflectie op persoonlijk functioneren. Bij deze vorm van reflecteren kijkt de student vooral

terug op wie zij is, welke motivatie zij heeft en welke doelen zij stelt. Dit kan helpen bij de

persoonlijkheidsontwikkeling van de student.

Reflectie op beroepsmatig handelen. De student kijkt terug op haar methodisch handelen.

Zij onderzoekt wat het effect is van haar handelen in de praktijk en de methoden die zij inzet.

Reflectie op het handelen als burger in de maatschappij. Hier gaat het om de invloed van

de maatschappij op het handelen en omgekeerd.

Deze vormen van reflectie zijn niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden; de ene vorm

hangt nauw samen met de andere. Het draait bij reflectie in ieder geval altijd om de student.

Reflecteren kan op verschillende manieren. Even tussendoor op het werk, op school of op weg

naar huis. De student kan er ook bewust mee bezig zijn in een reflectiegesprek met de

begeleider, een studiegenoot of collega. Het kan helpen bij het maken van het persoonlijk

ontwikkelingsplan (POP). Schriftelijk reflecteren helpt om met enige afstand op het handelen

terug te kijken. Door een logboek bij te houden en een reflectieverslag te schrijven, vertraagt

als het ware het denkproces: de student neemt de tijd om rustig terug te kijken en na te

denken over haar handelen.

Zie bijlage 1: de STAR(RT)-methode.

Evalueren en verantwoorden van handelen

Als afronding van deze leercyclus is het belangrijk dat de student haar handelen verantwoordt

door te evalueren. Het gaat hierbij of het werk goed of juist niet goed is uitgevoerd. De student

beoordeelt door middel van het evalueren de resultaten van haar acties.

Vragen die de student zich bij de evaluatie stelt kunnen zijn:

Heb ik juist gehandeld? Wat ging goed, wat niet? Vanuit welke visie, waarden en motieven heb ik gehandeld? Stemt mijn handelen overeen met het beeld dat ik van mijzelf heb? Welke waardering geef ik mijn handelen?

De begeleider stuurt dit proces, denkt mee met de student, leest schriftelijke reflecties, voert

individuele en groepsgerichte reflectiebijeenkomsten.

Page 11: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

11 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

3. POP/PAP

Het persoonlijk ontwikkelingsplan, het POP, en het persoonlijk activiteitenplan, het PAP, zijn

onderdelen van stap 1 en 2 van de Wegwijzer (Oriënteren en Plannen) zoals in hoofdstuk 2

beschreven en geven sturing aan het leerproces.

Het POP kan betrekking hebben op persoonlijke leervragen en beroepsinhoudelijke leervragen

van de student.

Het PAP is afgeleid van het POP en kan betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten

en op vakinhoudelijke leeractiviteiten.

Een POP/PAP is een planning vergelijkbaar met een agenda of een rooster, het is een ‘middel’ en

geen ‘doel’ op zich. Agenda’s en roosters worden gewijzigd als het nodig is, dat kan met een

POP/PAP dus ook.

De begeleider heeft een belangrijke rol in het ondersteunen van de student bij het formuleren

van het POP/PAP.

Het komt voor dat de student leervragen niet goed helder heeft. Een begeleidend gesprek kan

uitkomst bieden, te meer omdat de begeleider de student volgt in haar ontwikkeling. Ook kan

de student moeite hebben met het schrijven. Heeft wel de goede dingen in haar hoofd, maar

kan het niet goed op papier zetten. Veel studenten hebben problemen met de taal, m.n. met het

schrijven. In de drieslag taalontwikkeling (hier komen we later in deze handleiding op terug)

wordt gepleit voor een brede aanpak van taal. Dit houdt in dat alle opleiders ook aandacht

hebben voor de taalstimulering van de student.

3.1 Het maken van een POP/PAP

In het POP/PAP schrijft de student wat zij wil leren tijdens de beroepsprestatie. Wanneer zij een

opdracht combineert met taal, rekenen of loopbaan en burgerschap neemt zij dit ook op in het

POP/PAP.

De volgorde en keuze van de beroepsprestaties gebeurt in overleg met de begeleider op school

en in de praktijk.

Factoren die de keuze voor de beroepsprestaties bepalen zijn:

het startniveau van de student

de moeilijkheidsgraad van de beroepsprestatie

de beroepssituatie in de BPV

de interne organisatie van de opleiding

de leerstijl van de student.

De student maakt van elke beroepsprestatie een POP/PAP.

De functie van het POP/PAP is:

dat de student voldoende diepgang in haar leren brengt

het methodisch werken eigen te maken.

In het POP schrijft de student haar leerdoelen op.

Leerdoelen kunnen betrekking hebben op:

- verdiepende kennis die de student wil opdoen over onderwerpen waar zij nog niet

voldoende van weet (kennis)

- taken die de student wil doen, maar nog niet kan (vaardigheden)

- de manier waarop de student met mensen omgaat en om wil gaan (houding).

De student formuleert een leerdoel bij voorkeur concreet. Bijvoorbeeld volgens SMART. Dat wil

zeggen:

Specifiek

Meetbaar

Acceptabel

Realistisch

Tijdsgebonden

Page 12: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

12 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Voorbeeld van een SMART-leerdoel:

Ik wil over een maand rustig voor de lesgroep staan tijdens een presentatie. Dat zie je aan mijn

ontspannen houding, de rustige toon van mijn stem en de manier van reageren van de lesgroep

doordat ze geïnteresseerd zijn en vragen stellen.

Bij de eerste stap in de Wegwijzer, het ‘oriënteren’ bekijkt de student wat zij moet doen, met

welke resultaten en waar zij op beoordeeld wordt:

welke leerdoelen of leervragen heeft zij bij de opdrachten in de beroepsprestatie en maakt

daarbij onderscheid in kennis, vaardigheden en houding (hierbij kan gebruik gemaakt worden

van de competentiewijzer) bij welk werkproces en bijbehorende competentie(s) horen deze leerdoelen haar motivatie om aan deze competenties te werken.

De student laat het POP lezen aan haar begeleider vervolgens praat de begeleider met de

student over haar POP. Stelt sturende en verdiepende vragen. Dit kan ertoe leiden dat de

student haar POP bijstelt.

Als de student een ‘GO’ van haar begeleider krijgt, maakt zij een planning in het persoonlijk

activiteitenplan (PAP).

Daarvoor gebruikt de student de vijf W’s (zie ‘Plannen’ paragraaf 2.2).

De student bespreekt het PAP met de begeleider en verwerkt de feedback.

Is de begeleider tevreden met het POP en PAP dan krijgt de student een ‘GO’. Ze vraagt bij een

‘NO GO’ om advies voor verbetering.

Figuur 2 de vijf W’s in het PAP

Page 13: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

13 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

4. De begeleiding van de student op school en in de praktijk

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op:

de rol en taken van de begeleider op school en in de praktijk de deskundigheid van de begeleider op school en in de praktijk.

4.1 Rol en taken van de begeleider op school.

De begeleiding van de student bij de integrale opdrachten die deel uitmaken van het

sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en AG ligt in veel gevallen bij de

studieloopbaanbegeleider (slb’er). De slb’er ondersteunt de student op school bij de

beroepsprestaties volgens de leercyclus aan de hand van de stappen binnen de Wegwijzer (zie

hoofdstuk 2). Zij/hij richt zich tevens op de persoon van de student: het leren, de loopbaan en

de studievoortgang.

De slb’er begeleidt de student bij het:

onderzoeken van de opdracht en de te behalen resultaten formuleren van leervragen maken van een POP/PAP kiezen en formuleren van leeractiviteiten reflecteren op leer- en praktijkervaringen vastleggen van leerresultaten en verzamelen van bewijsstukken.

De slb’er voert regelmatig gesprekken met de student zowel individueel als in de slb-groep.

Zij/hij beoordeelt het POP/PAP en geeft een ‘GO’ zodra dit relevant en haalbaar is geformuleerd

In de oriëntatiefase begeleidt de slb’er de student door te helpen de juiste leervragen naar

boven te krijgen. Aan het eind van de oriëntatiefase formuleert de student haar leerdoelen en

legt deze vast in het POP. De activiteiten die zij gaat ondernemen om de leerdoelen te realiseren

beschrijft zij in het PAP.

In het PAP legt de student een duidelijke link naar de leerdoelen in het POP, waarbij de

opdrachten in de beroepsprestatie en de bijbehorende leerdoelen worden omgezet in een

planning. In deze planning verwerkt de student de werkprocessen en bijbehorende competenties

waaraan zij in de beroepsprestatie werkt.

- Welke kennis, houding en vaardigheden heeft de student nodig voor dit plan?

- Wat beheerst de student al en waar en hoe verwerft zij nieuwe kennis, meer vaardigheden

en een betere beroepshouding?

- Hoe verhoudt dit zich met haar persoonlijke leerstijl? Ten behoeve van deze stap (Plannen)

gebruiken veel scholen een format waarin de voorgenomen acties en planning zijn

weergegeven.

Een hulpmiddel hiervoor is de competentiewijzer. Hierin zijn per competentie kennis,

vaardigheden en houdingaspecten opgenomen.

De student legt haar POP/PAP voor aan haar slb’er en praktijkbegeleider. De slb’er bekijkt het

POP/PAP op integratie van verworven kennis, vaardigheden en houding. De praktijkbegeleider

toetst het POP/PAP aan de haalbaarheid in de praktijk.

De begeleiders geven een ‘GO’ of ‘NO GO’. Wanneer een ‘NO GO’ geven wordt heeft de student

niet voldaan aan hetgeen wordt gevraagd bij de Oriëntatie en het Plannen. De student krijgt van

haar begeleiders advies voor verbetering.

Page 14: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

14 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

4.2 Deskundigheid van de slb’er

Niet iedere docent kan de rol van slb’er vervullen, hiervoor zijn relevante kennis en

vaardigheden nodig.

De slb’er:

heeft kennis van de branches waarvoor wordt opgeleid, BPV-instellingen en het beroep heeft kennis van de inhoud van het kwalificatiedossier kent de inhoud van het examenplan van de opleiding heeft inzicht in leerprocessen, groepsdynamiek en procesbegeleiding heeft kennis van de systematiek van het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn

en de wijze waarop gewerkt wordt met beroepsprestaties heeft vaardigheden op het gebied van coachen, conflicthantering, gesprekstechnieken,

methodische leerbegeleiding kan de leervraag koppelen aan opdrachten, leeractiviteiten en leeromgevingen heeft organisatorisch vermogen kent het student-volgsysteem

volgt het leerproces van de haar toegewezen studenten en de factoren die hier op van invloed

zijn

kan adequaat inspelen op leer- en gedragsproblemen

rapporteert vorderingen van de student tijdens studentbesprekingen

4.3 De rol en taken van de begeleider in de praktijk

De begeleiding van de student ligt in veel gevallen bij de praktijkbegeleider.

Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de praktijkbegeleider en de praktijkopleider.

De praktijkopleider heeft een coördinerende taak en is als assessor veelal betrokken bij het

kwalificerend beoordelen van de student.

De praktijkbegeleider ondersteunt de student onder andere bij de stappen die zij moet nemen

bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties

tijdens de beroepspraktijkvorming (de Wegwijzer).

De praktijkbegeleider:

- is een vakexpert

bespreekt met de student de beroepsprestatie waar zij aan gaat werken neemt het activiteitenplan dat de student heeft voorbereid met de student door beoordeelt het POP/PAP en geeft een ‘GO’ zodra dit relevant en haalbaar is geformuleerd begeleidt de student in de praktijk bij het uitvoeren van leeractiviteiten als onderdeel van de

beroepsprestatie vraagt tijdens/na het uitvoeren van leeractiviteiten door naar onderliggende kennis geeft de student feedback tijdens/na het uitvoeren van leeractiviteiten zet een handtekening op de specifieke bewijsstukken van beroepsprestaties (indien mogelijk

met stempel van de BPV-instelling) om aan te geven dat het bewijsstuk betrekking heeft op een

waargebeurde situatie en door de student zelf is gemaakt (authenticiteit) geeft de student feedback bij het reflecteren op leer- en praktijkervaringen neemt contact op met de begeleidende docent van school bij onduidelijkheden en/of

vragen.

4.4 Deskundigheid van praktijkbegeleider

Om de student in de praktijk adequaat te kunnen begeleiden bij het werken aan

beroepsprestaties zijn relevante kennis en vaardigheden nodig.

Page 15: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

15 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

De praktijkbegeleider:

is goed ingevoerd in – en benut de opleidingsmogelijkheden binnen de branche heeft kennis van de opleiding waar de student voor wordt opgeleid heeft kennis van de systematiek van het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn

en AG en de wijze waarop gewerkt wordt met beroepsprestaties heeft inzicht in leerprocessen en procesbegeleiding heeft vaardigheden op het gebied van gesprekstechnieken en methodische leerbegeleiding kan de leervraag van de student koppelen aan opdrachten, leeractiviteiten en leeromgevingen

- rapporteert vorderingen van de student aan de slb’er

- overlegt met de school over opleidingsmogelijkheden en beperkingen binnen de branche

- is betrokken bij begeleidingsgesprekken met de student.

Page 16: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

16 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

5. Ontwikkelingsgericht beoordelen

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een ontwikkelingsgerichte- en kwalificerende

beoordeling. Zoals eerder is aangegeven ligt in deze handleiding voor begeleiders de nadruk op

het ontwikkelingsgericht beoordelen.

Kwalificerend beoordelen behoort in principe niet tot de taak van de begeleider van de student,

maar gebeurt bij voorkeur door onafhankelijk beoordelaars (assessoren). Dit kunnen zowel

docenten zijn als praktijkopleiders uit het werkveld. Er zijn echter praktijksituaties waar door

gebrek aan een onafhankelijke beoordelaar, de begeleider tevens beoordelaar is. Dit wil zeggen

dat zij in staat is om een eerlijk en onafhankelijk oordeel te geven over de prestaties van de

student. In dat geval stelt de begeleider zich vooraf de vraag of het mogelijk is om op afstand

naar de prestaties van de student te kijken en een onafhankelijk oordeel daarover te geven.

In de ‘Beoordelaarsinstructie’5 samengesteld door het Consortium Zorg en Welzijn vindt u alle

informatie over het kwalificerend beoordelen.

5.1 Ontwikkelingsgericht beoordelen van beroepsprestaties

Ontwikkelingsgericht beoordelen heeft een belangrijke ondersteunende functie bij het leren. Dit

betekent dat de student tijdens het leerproces fouten mag maken en daarbij aanwijzingen /

feedback krijgt van haar begeleider voor verbetering. Bij een onvoldoende resultaat van het

werkproces wordt samen met de student het beheersingsniveau van haar competentie-

ontwikkeling binnen werkprocessen vastgesteld. Binnen de leercyclus is het eind van dit proces

het begin van de volgende fase in de competentieontwikkeling. De student stelt haar POP bij

aan de hand van het doorlopen traject, maakt een nieuw plan van aanpak en neemt daarin

nieuwe doelen op met speciale aandacht voor de minder goed verlopen ontwikkelingen.

Iedere beroepsprestatie heeft een beoordelingslijst aan de hand waarvan de beoordeling

gegeven wordt.

Figuur 3 Fragment uit een beoordelingslijst van een ontwikkelingsgerichte beroepsprestatie van PW4

Competenties Prestatie-indicatoren - componenten

O V G

1.2 Stelt een activiteitenprogramma op

E Samenwerken en overleggen

- anderen

raadplegen en

betrekken

p Dit betekent dat: je de mening en ideeën van kinderen vraagt om input

te leveren voor het activiteitenprogramma

je als dat nodig is je netwerk inschakelt

zodat: het activiteitenprogramma uitvoerbaar is en

aansluit bij de wensen en behoeften van de

kinderen.

Q Plannen en organiseren

- activiteiten plannen

p Dit betekent dat: je zorgt dat activiteiten goed op elkaar afgestemd zijn

je de activiteiten ruim van tevoren plant en regelt

je rekening houdt met de mogelijkheden

zodat: het activiteitenprogramma uitvoerbaar is en

aansluit bij de wensen en behoeften van de

kinderen.

A. De ingevulde beoordelingslijst van deze beroepsprestatie.

5 De Beoordelaarsinstructie staat als download op de site van het Consortium Zorg en Welzijn

Page 17: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

17 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

5.2 Prestatie-indicatoren

Een competentie met de onderliggende componenten wordt beoordeeld binnen een

werkproces aan de hand van prestatie-indicatoren.

In de beoordelingslijst staan prestatie-indicatoren. Prestaties zijn gedragingen.

Indicatoren zijn aanwijzingen. Prestatie-indicatoren in de beoordelingslijst zijn aanwijzingen in

de richting van het vereiste gedrag.

Bij ‘Dit betekent dat:’ staan verschillende gedragingen genoemd.

Bij ‘zodat:’ staat het uiteindelijk resultaat vermeld.

Er is steeds sprake van een holistische beoordeling. Dit wil zeggen dat de prestatie indicatoren

die genoemd staan bij de competentie met de componenten binnen het werkproces als een

geheel kunnen worden gezien en beoordeeld.

De prestatie-indicatoren geven aan:

hoe de student in werkprocessen dient te handelen om het gewenste resultaat te

bereiken welk competent gedrag er in de beroepssituatie van de student geëist wordt.

Voor de beoordelaar is een beoordelingslijst met prestatie-indicatoren onmisbaar om goed te

kunnen beoordelen.

Bij de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties wordt beoordeeld of de student in de richting

komt van het vereiste gedrag/beheersingsniveau en ontwikkeling aantoont.

5.3 Beheersingsniveaus

De ontwikkelingsgerichte scores worden aangegeven door de letters r, p of t.

De kwalificerende scores worden aangegeven door de letters R, P of T.

Reproductief gedrag (r R)

Reproductief wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Hierbij heeft de student vaak

instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld de werkbegeleider die een handeling voordoet. De

student voert een taak/handeling uit nadat deze is voorgedaan, volgens voorschriften, regels en

standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld

regels, procedures en protocollen toepassen. De student verwerft praktische kennis en

vaardigheden en past deze toe zoals ze voorgeschreven zijn.

Productief gedrag (p P)

Bij productief gedrag lost de student problemen in de beroepspraktijk creatief op. Bedenkt

oplossingen voor nieuwe problemen. Vraagt advies aan haar begeleider of haar oplossingen ook

de juiste oplossingen zijn. Dit betekent dat de student minder uitleg en structuur nodig heeft om

zelfstandig activiteiten te ondernemen dan bij reproductief gedrag. De student laat zien dat zij

inzicht heeft in de situatie en kennis en vaardigheden uit zichzelf kan toepassen. De student is

actief.

Transfer gedrag (t T)

Bij transfer gedrag voert de student in uiteenlopende beroepssituaties de taken/handelingen

zelfstandig uit. Zij is in staat om met kennis van zaken de juiste vaardigheden met de juiste

houding toe te passen. Zij ziet verbanden en kan deze uitleggen. De student is proactief,

oplossingen zijn juist, origineel en deskundig binnen de grenzen van het beroep.

Naast de beheersingsniveaus is ook de moeilijkheidsgraad waarin de opdrachten uitgevoerd

worden en de begeleiding van de student hierin van groot belang. De moeilijkheidsgraad heeft

een direct verband met de beheersingsniveaus.

Page 18: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

18 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

5.4 Moeilijkheidsgraad

In de opdracht van de beroepsprestaties/proeve staat het schema ´Moeilijkheidsgraad´.

Bij het uitvoeren van een beroepsprestatie maakt het veel uit hoe moeilijk of gemakkelijk de

praktijksituatie is. Ook of een student veel of weinig begeleiding ontvangt. Als de begeleider

precies voordoet hoe de student dient te handelen, is het eenvoudiger dan wanneer de student

zelfstandig haar eigen weg moet vinden. De student hoeft in dit geval zelf geen oplossingen

voor problemen te bedenken. Zij voert haar taak dan uit op het beheersingsniveau van een rR

(reproductief).

5.5 Schema moeilijkheidsgraad

In het schema, dat in alle materialen van het Consortium Zorg en Welzijn is opgenomen, zijn

rondjes gearceerd. Hiermee wordt de moeilijkheidsgraad van de opdrachten aangegeven.

Voorbeeld in onderstaand schema. Het betreft hier: een ‘open context’, ‘begeleid’ en ‘uitvoering

van eigen takenpakket’ en ‘jouw samenwerking met collega’s’. Binnen deze drie factoren voert

de student de opdracht uit.

Figuur 4 Schema moeilijkheidsgraad

De mate van complexiteit van

de beroepssituatie

gesloten context

open context complexe context

De mate van zelfsturing

geleid begeleid zelfstandig

De mate van

verantwoordelijkheid voor

uitvoering van eigen takenpakket

jouw samenwerking met collega’s

aansturing op lager niveau de hele zorg- en

begeleidingscyclus

Bovenstaand schema geeft tevens de vereiste ontwikkeling aan binnen een opleidingsfase. In

het begin van de opleiding is de praktijksituatie minder complex en zal er nog intensieve

sturing/begeleiding gegeven worden. Naarmate de student vordert met de opleiding neemt de

complexiteit van de praktijk toe, is de student zelfstandiger en neemt ook de

verantwoordelijkheid voor taken toe. De student zal steeds meer haar eigen weg bepalen. De

begeleiding van de student neemt af naarmate het opleidingstraject vordert.

Figuur 5 Toenemende zelfsturing, afnemende materiaalsturing

Page 19: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

19 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

5.6 Specifieke bewijsstukken

In de beoordelingslijst van de beroepsprestatie staan ook bewijsstukken vermeld. Bewijsstukken

zijn tastbare resultaten uit beroepsprestatie. Bij ieder resultaat en specifiek bewijsstuk staat aan

welk werkproces en welke bijbehorende competentie dit bewijsstuk gekoppeld is.

Een van de resultaten is altijd een ingevulde beoordelingslijst van de totale uitvoering van de

beroepsprestatie. Dit is aangegeven met A.

De letters B., C. etc. zijn de specifieke bewijsstukken waarmee de specifieke opdrachten binnen

een beroepsprestatie worden aangetoond. Het werken aan een specifiek bewijsstuk daagt de

student uit tot verdieping.

Figuur 6 Fragment uit een beoordelingslijst van een beroepsprestatie van de opleiding PW4

Bewijsstukken Ontwikkelingsgericht O V G

A. De ingevulde beoordelingslijst van deze beroepsprestatie.

Specifieke bewijsstukken: Werkprocessen Competenties

B. Activiteitenprogramma en 1.2 E,Q

verantwoordingsformulier keuzes.

C. Informatiebrochure. 2.1 B,C,D,E,U

D. Bespreekformulier. 2.4 C,L,Q

Aanvullende of vervangende bewijsstukken: Werkprocessen Competenties

5.7 Aanvullende of vervangende bewijsstukken

Het kan voorkomen dat een student een opdracht niet in de praktijk kan uitvoeren omdat

bijvoorbeeld de doelgroep zich er niet voor leent. In overleg met de slb’er en praktijkbegeleider

kan een vervangende, aangepaste opdracht bedacht en uitgevoerd worden.

Deze opdracht dient te voldoen aan de criteria in de beoordelingslijst van de betreffende

beroepsprestatie.

Voorbeeld

Een student werkt (of loopt stage) op een werkplek waar een opdracht uit een bepaalde

beroepsprestatie níet kan worden uitgevoerd. De student komt hier achter bij het uitwerken van

de oriëntatiefase en beschrijft nauwkeurig waarom de opdracht op déze werkplek niet mogelijk

is. Als de begeleider akkoord gaat met deze beschrijving, dan vindt een aanvullende en/of

vervangende opdracht plaats.

Bijvoorbeeld:

a De student formuleert in overleg met de praktijkbegeleider een opdracht die wel uitvoerbaar

is op déze werkplek, en waarmee dezelfde werkprocessen/competenties beoordeeld kunnen

worden. De slb’er keurt deze vervangende opdracht goed.

b De student voert de opdracht niet uit in de beroepscontext, maar voert de opdracht uit op

school (bijvoorbeeld een vervangende opdracht in een gesimuleerde omgeving).

De beoordeling van de beroepsprestaties vindt vervolgens met de officiële beoordelingslijst

plaats. Bij de simulatie op school (b) beoordeelt de vakdocent het betreffende onderdeel uit de

beoordelingslijst.

Page 20: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

20 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

5.8 Cesuur

De cesuur is de grens tussen voldoende en onvoldoende. Binnen alle onderdelen van de

methodemix ligt de cesuur op het niveau waarop de student voldoet aan de eisen die in de

beoordelingslijsten zijn vastgelegd. Dit geldt zowel voor ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties

als voor de kwalificerende producten. Om een voldoende te behalen moeten alle competenties in

een beoordelingslijst met tenminste een voldoende zijn beoordeeld (100%).

Wanneer de student alles in de beoordelingslijst voldoende en/of goed heeft aangetoond, dan

vinkt de beoordelaar de cesuurbepaling ‘Ja’ aan. In geval van een onvoldoende in de

beoordelingslijst vinkt de beoordelaar ‘Nee’ aan.

Figuur 7 Fragment uit een beoordelingslijst

Cesuur In deze beroepsprestatie zijn de competenties binnen de

werkprocessen op het vereiste beheersingsniveau aangetoond.

5.9 Beoordeling onvoldoende, voldoende of goed6

Naast de cesuur voldoende / onvoldoende komt er met het invoeren van de driepuntsschaal in

de beoordelingslijst een nieuwe drempel bij. Die van de beoordeling: voldoende / goed.

Onvoldoende: de student voldoet niet aan de prestatie-indicatoren

Voldoende: de student voldoet aan de prestatie-indicatoren

Goed: de student overstijgt de prestatie-indicatoren en er zijn géén

minpunten geconstateerd

Onderstaande vragen kunnen een hulpmiddel zijn om te bepalen of een beoordeling goed kan

worden gegeven in de beoordelingslijst.

Hulpvragen voor een beoordeling ‘goed’:

Handelt de student bewust bekwaam door inzicht te tonen in de situatie en verantwoording te

nemen van het eigen handelen? Is de student proactief door zelf initiatieven te nemen en adequaat te handelen? Deelt de student relevante kennis en inzicht? Is de student een gelijkwaardige collega? Geeft de student constructieve feedback met als doel om de kwaliteit van het werk te

verbeteren?

Kortom het gaat hierbij om een excellente student. Er zijn geen minpunten te benoemen.

6 m.i.v. het cohort 2012-2013 wordt tenminste op een drie puntsschaal beoordeeld (goed-voldoende-onvoldoende)

Ja

Nee

Page 21: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

21 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

6. Beroepsgenerieke eisen: taal, rekenen en loopbaan en burgerschap

De wet eist dat er binnen de beroepsopleiding gericht aandacht is voor de taal- en

rekenvaardigheden van de student en voor loopbaan en burgerschapsontwikkeling.

6.1 Taal en rekenen vormen de basis voor het leren

Vanuit deze visie is binnen het Consortium Zorg en Welzijn gekozen voor een integrale aanpak

van talen en rekenen binnen het beroep en loopbaan en burgerschap. De zogenaamde drieslag.

Figuur 8 Drieslag taalontwikkeling

Drieslag taalontwikkeling

Taal gebruiken in beroepsgerichte activiteiten

Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken op school en

BPV met adequate feedback op taalgebruik

Taalles van een (ervaren) taaldocent

Uitleg en oefening van regels en conventies van het

vakgerichte Nederlands en de vaktaal

Taalondersteuning en oefening individueel

Werken aan persoonlijke taalproblemen (o.a. uitspraak,

spelling, woordkennis en grammatica)

Figuur 9 Drieslag rekenontwikkeling

Drieslag rekenontwikkeling

Rekenen gebruiken in beroepsgerichte activiteiten

denk aan: budgetteren, plannen, voorraad beheren op

school en BPV met adequate feedback op rekengebruik

Rekenles van een (ervaren) rekendocent

Uitleg en oefening van regels en conventies van het

vakgerichte rekenen

Rekenondersteuning en oefening individueel

Werken aan persoonlijke rekenproblemen (o.a. werken

met maten en gewichten, percentages, verhoudingen)

De student heeft voor het uitvoeren van kerntaken en werkprocessen, ‘taal en rekenen op

niveau’ nodig om beroepscompetenties aan te tonen, zoals: formuleren en rapporteren, zich

richten op de behoeften en verwachtingen van de klant, overtuigen en beïnvloeden en

instructies en procedures opvolgen. Uit de beroepsprestaties zijn betrekkelijk eenvoudig taal- en

rekenvaardigheden te selecteren. Bijvoorbeeld een werkplanning maken, een begeleidingsplan

schrijven, een intakegesprek voeren, het lezen van protocollen, het luisteren naar instructies,

budgetteren en berekeningen maken, een presentatie geven over een actueel thema binnen het

beroep.

Beheersing van taal en rekenen is cruciaal, niet alleen voor het beroep, maar ook voor de

loopbaan- en burgerschapsontwikkeling (LB) van de student.

Het koppelen van taal- en rekenvaardigheden aan beroepsprestaties/proeven en LB-prestaties

levert veel voordelen op:

Door taal- en rekentaken geïntegreerd aan te bieden ziet de student het belang daarvan in

voor de persoonlijke en de beroepsontwikkeling. Hierdoor neemt de motivatie voor het

werken aan de vereiste taal- en rekenvaardigheden toe.

Door de toepassing van taal en rekenen in de beroepspraktijk neemt ook het

leerrendement toe.

Door taal- en rekendoelen te verbinden aan beroepsprestaties/proeven en LB-prestaties

worden lesuren effectiever benut.

Door toepassing van de Nederlandse en Engelse taal en rekenen, en de regels in de

praktijk, lopen studenten tijdig tegen taal- en/of rekenproblemen aan en kan specifieke

begeleiding ingezet worden.

Page 22: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

22 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Het werken aan de taal- en rekenontwikkeling is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van

de student zelf. Het beste resultaat wordt echter bereikt als ook de begeleider zich hierbij

betrokken voelt. De begeleider signaleert of de student over de vereiste beroepstaal en

rekenvaardigheden beschikt en kan de student hierin sturen en verwijzen naar de taal- en/of

rekendocent.

De beroepsgerichte rekenprestaties zijn ontwikkelingsgericht. Ze kunnen gebruikt worden als

aanvulling op de beroepsprestaties, maar kunnen ook los van de beroepsprestaties worden

ingezet en uitgewerkt. De opdrachten zijn in een beroepscontext geplaatst waardoor de student

situaties herkent die zich in de dagelijkse praktijk van het beroep voordoen. Er zijn

rekenprestaties ontwikkeld voor de domeinen Getallen en Verhoudingen, zowel op niveau 2F als

niveau 3F. De rekenprestaties zijn zo opgezet dat deze kunnen worden ingezet op ieder gewenst

moment in de opleiding. Evenals bij de taalprestaties overlegt de student met de

docent/begeleider over de keuze van de rekenprestatie.

6.2 Loopbaan en burgerschap

Loopbaanoriëntatie is een verplicht onderdeel binnen iedere opleiding. De student is verplicht

om op dit gebied ontwikkeling aan te tonen. Waarom? Loopbaanoriëntatie draagt bij aan de

persoonlijkheidsontwikkeling en carrièreplanning. Het gaat hierbij om het recht van ieder mens

op betekenisvol werk en op vervolgonderwijs dat aansluit op eigen kwaliteiten, mogelijkheden,

waarden en motieven. Tijdens de beroepsopleiding onderzoekt de student het toekomstige werk

en de eigen kracht en talenten.

Burgerschap is gericht op onderwerpen die verband houden met de student als verantwoordelijk

burger in de samenleving.

Onderscheidend zijn vier dimensies:

politiek en juridisch en betreft de bereidheid van de student om deel te nemen aan

politieke besluitvorming

economisch met vraagstukken zoals duurzaamheid, kostenbewust handelen, de rechten en

plichten van de werknemer

sociaal-maatschappelijk met een actieve bijdrage van de student op de leefbaarheid

binnen de eigen woonomgeving en school

vitaal burgerschap met de bereidheid van de student om te reflecteren op de persoonlijke

leefstijl en zorg te dragen voor de eigen vitaliteit als burger, maar ook als werknemer.

Loopbaan en burgerschap kan, evenals taal en rekenen, goed gecombineerd worden met de

integrale opdrachten binnen de beroepsprestaties. Bijvoorbeeld de begeleider kan, in

samenspraak met de student, het verband leggen tussen de rechten en plichten als werknemer

en de competentie T Instructies en procedures opvolgen, of het kostenbewust omgaan met

middelen en materialen (competentie L). Uiteraard geldt ook hier dat een competentie altijd in

verband staat met een werkproces.

Page 23: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

23 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

BIJLAGE 1

De STAR(RT)-methode

De STAR(RT)-methode is een hulpmiddel om te reflecteren. De methode is goed te gebruiken bij

de evaluatie naar aanleiding van opdrachten die de student heeft uitgevoerd. Zowel de student

als de begeleider kunnen zich voorbereiden op de evaluatie en feedback aan de hand van deze

stappen.

Opmerking: de laatste twee stappen (Reflectie en Toepassen) staan tussen haakjes. Deze

stappen zijn van toepassing bij ontwikkelingsgericht begeleiden en beoordelen. Bij kwalificerend

beoordelen zijn deze laatste twee stappen eigenlijk niet meer van toepassing.

Figuur 8 de STAR(RT)-methode

Wat is kenmerkend aan de situatie?

Waar en wanneer was het? Wie waren erbij? Welke middelen/materialen had je tot je

beschikking? Welke onverwachte gebeurtenissen deden zich

voor?

Wat was je taak?

Welk doel wilde je bereiken? Welke rol had je? Welke verantwoordelijkheid/

bevoegdheid had je?

Hoe ga je dit toepassen?

Wat ga je in de toekomst

veranderen?

Welke acties heb je

ondernomen?

Hoe heb je het aangepakt? Welke middelen en materialen

heb je hierbij gebruikt? Wat dacht je en voelde je

hierbij? Met welke bedoeling heb je zo

gehandeld?

Wat was het resultaat?

Hoe zag het resultaat eruit? Welke feedback heb je gekregen van klant,

collega’s, leidinggevende?

Welke reflectie levert dit

op?

Waar ben je trots op? Wat wil je verbeteren?

Page 24: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

24 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

BIJLAGE 2 Begrippenlijst

Begrip Definitie

Assessmentgesprek Gesprek dat plaatsvindt n.a.v. een uitgevoerde beroepsprestatie/

proeve en het verantwoordingsverslag. In het gesprek toont de

student aan dat zij de vereiste competenties op niveau beheerst

en kennis en inzicht heeft. Het is de afronding van een

beroepsprestatie/proeve en onderdeel van de methodemix.

Beroepscompetenties Beroepscompetenties zijn de vermogens van mensen om in

situaties adequaat, doelbewust en gemotiveerd resultaatgericht te

handelen, dat wil zeggen passende procedures te kiezen en toe te

passen om de juiste resultaten te bereiken.

Beroepspraktijkvorming Onderdeel van het onderwijs dat plaatsvindt in een leerbedrijf.

Beroepsprestatie Een afgeronde eenheid van handelingen/vaardigheden die bij de

uitoefening van het beroep voorkomen en gericht zijn op een

specifiek doel. Een beroepsprestatie is onderdeel van een fase. De

student werkt onder begeleiding alleen of in samenwerking met

andere student(en) aan een beroepsprestatie. Tijdens het werken

aan een beroepsprestatie ontwikkelt de student haar competenties

en verzamelt hiervoor bewijzen.

Beroepsprofiel Een beschrijving van een set taken en competenties, die direct te

maken hebben met de beroepspraktijk. Aan deze set taken en

competenties zijn beheersingscriteria verbonden die in de

kwalificatiedossiers omschreven staan.

Bewijsstukken De informatie verkregen uit de beroepspraktijk bij het uitvoeren

van beroepsprestaties. Op grond hiervan kan de slb’er groei

vaststellen op het niveau van kennis, vaardigheden en

beroepshouding.

Burgerschapscompetenties Burgerschapscompetenties zijn de vaardigheden van mensen om in

voorkomende maatschappelijke situaties op adequate, doelbewuste

en gemotiveerde wijze proces- en resultaatgericht te handelen.

Deze vaardigheden zijn te ontwikkelen. Gedurende het

opleidingstraject toont de student haar ontwikkeling in deze

competenties aan.

Competentie Een competentie is het vermogen om in een specifieke situatie en

context, de gewenste prestatie op een adequate wijze te kunnen

leveren. Integratie van kennis/inzicht, vaardigheden en houding die

tot uitdrukking komt in de beroepspraktijk.

Competentie scoretabel Het overzicht waarin per kerntaak, werkproces en competentie van

iedere beroepsprestatie het beheersingsniveau wordt geregistreerd.

Page 25: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

25 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Competentiewijzer Een naslagwerk van beroepscompetenties.

Per competentie staat het eindgedrag beschreven plus de kennis,

de vaardigheden en de houding waar de beroepscompetentie uit

opgebouwd is.

Fase

Een fase is een afgeronde eenheid van beroepsprestaties/proeve,

verantwoordingsverslag en assessmentgesprek die een relatie

hebben met kerntaken, werkprocessen en competenties die

voorkomen bij het desbetreffende beroep en gerelateerd zijn aan

het vigerend kwalificatiedossier.

Kerntaak Een geheel van inhoudelijk met elkaar samenhangende

werkprocessen, kenmerkend voor de beroepsuitoefening. Een

kwalificatiedossier heeft een aantal kerntaken. Alle kerntaken

samen beschrijven de essentie van de beroepsuitoefening van de

betreffende beroepsgroep. Kerntaken, werkprocessen en

competenties vormen samen het hart van de beroepsbeschrijving

in een kwalificatiedossier.

Kwalificatiedossier Geeft een beschrijving van de eisen aan een beroep of een

beroepsgroep. Een kwalificatiedossier bestaat uit de beschrijvingen

van een of meer verwante beroepen. Hierbij is aangegeven welke

vakkennis, vaardigheden en competenties nodig zijn om de

werkzaamheden met een goed resultaat uit te kunnen voeren.

Methodemix Een combinatie van toetsen:

- kwalificerende beroepsprestaties/proeve - verantwoordingsverslag n.a.v. de uitgevoerde activiteit - assessmentgesprek

Plan van aanpak Hierin worden de activiteiten vastgelegd die in het kader van het

persoonlijk activiteitenplan uitgevoerd zullen worden. Het plan van

aanpak bevat tevens een tijdsplanning (zie PAP).

POP en PAP Persoonlijk ontwikkelingsplan en een persoonlijk activiteitenplan.

In het POP beschrijft de student haar competentieontwikkeling,

leerstijl, leerdoelen op korte en lange termijn. In het persoonlijk

activiteiten plan (PAP) beschrijft de student op welke wijze, waar,

wanneer zij competentieontwikkeling, leerdoelen en dergelijke

verwezenlijkt.

Portfolio Een portfolio is een verzamelmap met bewijsstukken. Met deze

bewijsstukken toont de student aan wat zij geleerd heeft en wat zij

beheerst. Een portfolio kan een handmatige of een digitale map zijn.

De vormgeving van het portfolio wordt bepaald door de school.

Praktijkbegeleider /

werkbegeleider

Degene die de student in de BPV op de werkvloer begeleidt en

instructie geeft.

Praktijkopleider Heeft een coördinerende taak en is als assessor veelal betrokken bij

het kwalificerend beoordelen van de student.

Prestatie-indicator Prestaties zijn gedragingen. Indicatoren zijn aanwijzingen.

Prestatie-indicatoren in de beoordelingslijsten zijn aanwijzingen in

de richting van het vereiste gedrag.

Page 26: Handleiding voor begeleiders -  · voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling

26 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012

Proeve

De proeve is de optelsom van alle kwalificerende beroepsprestaties

binnen een of twee fase(n).

Studieloopbaanbegeleider

Slb’er

Degene die de student vanuit de opleiding begeleidt ook tijdens de

BPV.

Wegwijzer Begeleidingsinstrument aan de hand waarvan de student planmatig

werkt volgens de fasen Oriënteren, Plannen, Uitvoeren, Controleren

en Reflecteren.

Bronvermelding

- Visiedocument

Competentieontwikkeling in het Beroepsonderwijs, dr. E.B. Klatter e.a.

Stichting Consortium Beroepsonderwijs 2011

- Kompas niveau 3-4 opleidingen Zorg & Welzijn en Assistenten in de gezondheidszorg

Stichting Consortium Beroepsonderwijs 2011

- Beoordelaarsinstructie gericht op de rol van assessor

Stichting Consortium Beroepsonderwijs 2012

- Wegwijzer fasestructuur 2012 Nova College