handleiding voor begeleiders - · voort uit het ’sociaal constructivisme’. dit begrip komen we...
TRANSCRIPT
Stichting Consortium Beroepsonderwijs Zorg, Welzijn en
Assisterenden in de gezondheidszorg serie 2010, 2011 en 2012
Handleiding voor begeleiders zowel op school als in de praktijk
December 2012
2 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Colofon
Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van
de Stichting Consortium Beroepsonderwijs – Zorg, Welzijn en Assisterenden in de
gezondheidszorg.
Dagelijks bestuur en managementteam
L. Fine
B. Huijberts
A. Pijnenburg
I. Rabelink
M. Wouters
Regiegroep Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg
S. Borkus
A. Liem-Rosekrans
I. Rabelink
Kritische meelezers
A. Mulder, ontwikkelaar SCB*-Z&W&AG en docent Noorderpoort College
R. van der Hoek, ontwikkelaar SCB*-Z&W&AG en docent Noorderpoort College
Redactie
M. Brok
* Stichting Consortium Beroepsonderwijs – Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg.
** Waar zij staat, kan ook hij gelezen worden
3 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Inhoud Blz.
Colofon 2
Inleiding 4
1 Het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en AG 5 1.1 Methodemix 5
1.2 Ontwikkelingsgericht of kwalificerend 5
1.3 Fasestructuur 6
1.4 Beroepsprestatie 6
1.5 Verantwoordingsverslag 7
1.6 Assessmentgesprek 7
1.7 De begeleiding van de student naar de examenonderdelen van de 7
Methodemix
1.8 Hulpmiddelen voor studenten 7
2 De leercyclus volgens de stappen van de Wegwijzer 8
2.1 Oriënteren 8
2.2 Plannen 8
2.3 Uitvoeren 9
2.4 Controleren 9
2.5 Reflecteren 9
3 POP / PAP 11
3.1 Het maken van een POP/PAP 11
4 De begeleiding van de student op school en in de praktijk 13
4.1 De rol en taken van de begeleider op school 13
4.2 Deskundigheid van de slb’er 14
4.3 De rol en taken van de begeleider in de praktijk 14
4.4 Deskundigheid van de praktijkbegeleider 14
5 Ontwikkelingsgericht beoordelen 16
5.1 Ontwikkelingsgericht beoordelen van beroepsprestaties 16
5.2 Prestatie-indicatoren 17
5.3 Beheersingsniveaus 17
5.4 Moeilijkheidsgraad 18
5.5 Schema moeilijkheidsgraad 18
5.6 Specifieke bewijsstukken 19
5.7 Aanvullende of vervangende bewijsstukken 19
5.8 Cesuur 20
5.9 Beoordeling onvoldoende, voldoende of goed 20
6 Beroepsgenerieke eisen: taal, rekenen en loopbaan en burgerschap 21
6.1 Taal en rekenen vormen de basis voor het leren 21
6.2 Loopbaan en burgerschap 22
Bijlage 1 De STAR(RT)-methode 23
Bijlage 2 Begrippenlijst 24
Bronvermelding 26
4 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Inleiding
Deze ‘Handleiding voor begeleiders’ is bedoeld voor een ieder die te maken heeft met het
begeleiden van studenten in het MBO gedurende het gehele opleidingstraject op weg naar het
diploma voor het beroep dat zij gekozen hebben.
Op school zijn dit docenten die vanuit verschillende rollen de student begeleiden. Denk hierbij
aan: de studieloopbaanbegeleider (slb’er), mentor, vakdocent, praktijkdocent, BPV-docent.
Vanuit de praktijkinstelling kunnen dit zijn: de praktijkbegeleider, werkbegeleider,
praktijkopleider, of de BPV-begeleider.
In deze handleiding houden we de termen slb’er en praktijkbegeleider aan.
Deze handleiding is gebaseerd op het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en
AG van de series 2010, 2011 en 2012.
Bij het begeleiden staat de persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling die de student
doormaakt gedurende het gehele onderwijsleerproces centraal.
De verschillende hoofdstukken belichten aspecten die belangrijk zijn bij de begeleiding van de
student tot een bewust bekwaam beroepsbeoefenaar met als uiteindelijk doel het behalen van
het diploma.
Om rolverwarring te voorkomen is in deze handleiding niet de rol van de beoordelaar van
kwalificerende toetsen meegenomen (kwalificerende beroepsprestaties, verantwoordingsverslag
en assessmentgesprek). Daarvoor is een aparte beoordelaarsinstructie voor handen, waarbij
de focus ligt op de rol van de assessor als onafhankelijk beoordelaar.
Wij hopen u hiermee handvatten te geven voor de begeleiding van de studenten die werken met
het sturingsmateriaal van de Stichting Consortium Beroepsonderwijs1.
Wij wensen u veel succes met het begeleiden van uw studenten.
Het team Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg2
December 2012
1 De Stichting Consortium Beroepsonderwijs wordt in dit document aangeduid als het Consortium Zorg en Welzijn
2 Zorg, Welzijn en Assisterenden in de gezondheidszorg wordt afgekort als ZWAG
5 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
1. Het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en AG
Om u als begeleider inzicht te verschaffen is in dit hoofdstuk informatie opgenomen over de
verschillende materialen die door het Consortium Zorg en Welzijn zijn ontwikkeld. Tevens wordt
een uitleg gegeven over de methodiek die het Consortium hanteert.
1.1 Methodemix
De opleiding is er op gericht om kennis, vaardigheden en houding geïntegreerd aan te leren.
Het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn brengt een leerproces op gang waarin
een student doelgericht en bewust competenties binnen werkprocessen van de kerntaken, zoals
in het kwalificatiedossier vastgesteld, kan ontwikkelen. Het begrip competentie heeft betrekking
op te ontwikkelen vermogens waarmee de student in voorkomende beroepssituaties adequaat,
gemotiveerd, proces- en resultaatgericht kan handelen, zodat er sprake is van bewust bekwaam
handelen. Een competentie staat niet op zichzelf, maar is ingebed in werkprocessen en
kerntaken die bij het beroep horen.
De beoordeling van ontwikkelde competenties binnen werkprocessen sluit hierop aan.
Omdat het gaat om kennis, vaardigheden en houding in samenhang, is één toetsvorm niet
voldoende om op kwalificerend niveau competenties binnen werkprocessen vast te stellen.
Hiervoor zijn verschillende toetsvormen nodig.
Naast de kwalificerende beroepsprestaties / proeve3 is er tevens het verantwoordingsverslag en
het assessmentgesprek. In het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek onderbouwt
de student haar handelen met gerichte kennis over die vaardigheid en de juiste beroepshouding.
In deze handleiding voor begeleiders wordt echter niet dieper op het kwalificerend beoordelen
ingegaan.
1.2 Ontwikkelingsgericht of kwalificerend
Bij de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties gaat het om de vraag of de student zich in de
juiste richting ontwikkelt. Gedrag kan nog bijgestuurd worden. De ontwikkelingsgerichte
beroepsprestaties zijn op dezelfde manier opgebouwd als de kwalificerende beroepsprestaties.
De (praktijk)begeleider beoordeelt de beroepsprestatie en geeft hierop feedback, zowel
schriftelijk in de beoordelingslijst als in een persoonlijk gesprek met de student. Vervolgens
formuleert de student hieruit leerdoelen of stelt deze bij.
Bij kwalificeren gaat het om het beoordelen of de student het vereiste eindgedrag aantoont op
het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. De student voert werkprocessen uit op het
niveau, zoals is vastgelegd in het kwalificatiedossier.
1.3 Fasestructuur
De fasestructuur van de opleiding dekt voor 100% de kerntaken, werkprocessen en
competenties uit het betreffende kwalificatiedossier. De fasen zijn opgebouwd van eenvoudig
3 De proeve is de optelsom van alle kwalificerende beroepsprestaties binnen een of twee fase(n).
6 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
naar complex. In het begin ligt meer de nadruk op het HOE en in latere fasen meer de nadruk
op WAT.
De student heeft een fase afgerond als alle (kwalificerende) onderdelen van de methodemix met
tenminste een voldoende zijn aangetoond:
- de kwalificerende beroepsprestaties of proeve
- vervolgens het verantwoordingsverslag4
- tot slot het assessmentgesprek.
Daarnaast kan de school zelf nog kennis- en/of vaardigheidstoetsen in de methodemix
opnemen. De keuze die de school hierin heeft gemaakt is opgenomen in het examenplan.
1.4 Beroepsprestatie
Het Consortium Zorg en Welzijn heeft voor iedere opleiding de kerntaken, werkprocessen en
competenties vanuit het betreffende kwalificatiedossier vertaald naar integrale opdrachten in de
beroepsprestaties. Een beroepsprestatie is ontwikkelingsgericht of kwalificerend. In deze
‘Handleiding voor begeleiders’ wordt ingegaan op de begeleiding en beoordeling bij de
ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties.
Elke beroepsprestatie (zowel ontwikkelingsgericht als kwalificerend) is volgens een vastgestelde
structuur opgebouwd. Op deze manier weet zowel de student als haar begeleider, wat er gedaan
moet worden, welk resultaat erbij hoort en waarop beoordeeld wordt.
Door het uitvoeren van een scala aan integrale opdrachten toont de student op verschillende
tijdstippen en in verschillende beroepscontexten al dan niet het vereiste gedrag en daarmee
haar competentieontwikkeling binnen werkprocessen aan.
Hoewel het accent op de prestaties in de praktijk ligt, zijn deze zo samengesteld dat de student
hiermee zowel binnenschools als in de beroepspraktijk aan de slag kan. Vereiste kennis,
vaardigheden en houding komen geïntegreerd en herkenbaar aan bod.
Figuur 1 Vorm en structuur van alle onderdelen binnen de methodemix
1. Overzicht van
werkprocessen en competenties
. De competenties die de student binnen
werkprocessen aantoont
2. Typering . Inleidende tekst met voorbeelden
3.Tabel moeilijkheidsgraad . Mate van: - complexiteit
- zelfsturing - verantwoordelijkheid
4. De integrale opdracht, passend bij de vereisten in het kwalificatiedossier
. Inhoud van de opdracht A met specifieke opdrachten B, C etc.
. Aanvullende of vervangende opdrachten
5. Het resultaat . De resultaten uit de opdrachten d.m.v. relevante bewijsstukken die de student aanlevert op basis van de
opdrachten . Aanvullende of vervangende bewijzen De bewijsstukken zijn gerelateerd aan de
werkprocessen en bijbehorende competenties
6. De beoordelingslijst
. De prestatie-indicatoren resp. criteria die in verband staan met de kerntaken, werkprocessen
en competenties met componenten . Beheersingsniveau r R, p P of t T . Overzicht van bewijsstukken . Cesuur . Onderbouwing van de beoordeling
4 In de serie 2011 is in fase 1 geen verantwoordingsverslag en geen assessmentgesprek opgenomen.
7 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
1.5 Verantwoordingsverslag
De student verantwoordt haar handelen met betrekking tot een of meer werkprocessen en
bijbehorende competenties. Het verantwoordingsverslag wordt beoordeeld aan de hand van de
beoordelingslijst met de betreffende werkprocessen en competenties. Door het schrijven van het
verantwoordingsverslag neemt de student de tijd om op een afstand terug te kijken op haar
handelen. Zij onderzoekt en interpreteert ervaringen en handelen in de beroepspraktijk. Zij
beschrijft welke keuzes en afwegingen zij heeft gemaakt, vanuit welke visie zij heeft gehandeld,
welke regelgeving en protocollen van toepassing waren. Zij beoordeelt de kwaliteit van haar
handelen in (beroeps)situaties.
1.6 Assessmentgesprek
Het assessmentgesprek wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingslijst met de
betreffende werkprocessen en bijbehorende competenties. De student bereidt zich voor op het
assessmentgesprek door relevante, kritische, beroepssituaties op papier te zetten en de
begeleider hierin te raadplegen. De beoordelaar kan in het assessmentgesprek de
STAR(RT)-methode gebruiken (zie bijlage 1). De beoordelaar richt zich op de student en stelt
vragen die stimuleren tot nadenken, beredeneren en verantwoorden van het eigen handelen.
1.7 De begeleiding van de student naar de examenonderdelen van de methodemix
De begeleider stuurt het gedrag van de student aan door persoonlijke begeleidingsgesprekken
te voeren, adviezen te geven en resultaten te volgen.
Ook het werken in peergroepen is zinvol. De kracht van samenwerken en samen leren komt
voort uit het ’sociaal constructivisme’. Dit begrip komen we vaak tegen in de literatuur over
competentiegericht onderwijs. Competentieontwikkeling wordt vanuit het sociaal
constructivisme opgevat als ‘de ontwikkeling van persoonlijke bekwaamheden die het resultaat
zijn van integratieprocessen, tot stand gekomen door interactie met anderen’. Deze opvatting
past goed bij Zorg&Welzijn, omdat het sociale beroepen zijn en niet geleerd kunnen worden
zonder interactie met anderen. Dit pleit ervoor om het leren in en door de groep een belangrijke
plaats in het didactische concept te geven.
Hoewel studenten graag in vaste leergroepen werken, verhoogt het regelmatig wisselen van
(sub)groepssamenstelling het leereffect.
De uitvoering van beroepsprestaties/proeve in de beroepspraktijk gebeurt in de regel
individueel, hoewel er prestaties zijn waar gezamenlijke uitvoering mogelijk is.
Begeleiders die (sub)groepen studenten aansturen, zullen de individuele student aansporen om
opgedane ervaringen te delen met andere studenten van de groep. Deze terugkoppeling heeft
niet alleen een reflecterend karakter op het leerproces, maar leidt ook tot een hoger
leerrendement door opgedane kennis, inzichten en ervaringen over te dragen aan anderen.
Tevens is het een situatie waar andere studenten van leren en door geïnspireerd kunnen
worden.
1.8 Hulpmiddelen voor studenten
De Wegwijzer
STAR(RT)
Het Kompas
Het Kompas geeft uitleg over en toelichting op het sturingsmateriaal.
De Competentiewijzer
In de Competentiewijzer staan bij iedere competentie de werkprocessen genoemd
waarin deze competentie voorkomt met daarbij de vereiste kennis, vaardigheden en
houdingsaspecten. Het is een hulpmiddel voor de student bij het uitwerken van het
POP/PAP (zie hoofdstuk 3).
8 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
2. De leercyclus volgens de stappen van de Wegwijzer
De begeleider stuurt het gedrag van de student in de gewenste richting naar die van een
beginnend beroepsbeoefenaar. Een hulpmiddel hierbij is de Wegwijzer.
De student doorloopt bij elke beroepsprestatie steeds weer de methodische stappen binnen de
leercyclus volgens de Wegwijzer. Deze stappen komen in meer of mindere mate overeen met de
methodische stappen die ook in de praktijk gebruikelijk zijn. Ook de begeleiding van de student
bij de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties verloopt aan de hand van deze stappen. Hierdoor
krijgt de student geleidelijk het methodisch werken onder de knie zodat zij bij kwalificerende
opdrachten deze stappen zelfstandig kan uitvoeren.
De vijf stappen zijn:
1. Oriënteren
2. Plannen
3. Uitvoeren
4. Controleren
5. Reflecteren
2.1. Oriënteren
De student stelt zich de volgende vragen:
Waar gaat deze beroepsprestatie over? Welke afspraken worden hierover gemaakt op school en in de praktijk? Wordt deze beroepsprestatie gecombineerd met een taalprestatie of LB-prestatie? In welke beroepscontext wordt deze beroepsprestatie uitgevoerd? Welke (specifieke) opdrachten en bewijsstukken worden gevraagd in deze
beroepsprestatie? Welke kennis, vaardigheden en houding heb ik nodig om de beroepsprestatie uit te
voeren? Raadpleeg hierbij de competentiewijzer. Welke leervragen en leerdoelen formuleer ik in mijn persoonlijk ontwikkelingsplan (POP).
Dit kunnen persoonlijke en beroepsinhoudelijke leervragen en leerdoelen zijn.
Voorbeeld van een persoonsgericht leerdoel:
- Ik wil in deze fase van mijn opleiding in de BPV in een teamoverleg mijn eigen mening
duidelijk en overtuigend onder woorden brengen.
Voorbeeld van een beroepsinhoudelijk leerdoel:
- Ik kan in deze BPV een intakegesprek met een cliënt voeren volgens het protocol van de
instelling.
De begeleider bespreekt met de student haar POP.
2.2. Plannen
De student schrijft een persoonlijk activiteitenplan (PAP).
Het PAP kan betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten en op beroepsinhoudelijke
leeractiviteiten. Het PAP wordt ook wel ‘plan van aanpak’ of ‘werkplan’ genoemd.
De vijf W’s worden in het PAP verwerkt.
Wie? Wat? Waar? Wanneer? Welke?
9 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Dit betekent dat de student een plan maakt: wie doet wat, waar, wanneer, met welke
hulpmiddelen en begeleiding en met welk resultaat.
De begeleider op school bekijkt het POP/PAP op helderheid, niveau en aansluiting op het
persoonlijk leerproces.
De begeleider in de praktijk bekijkt het POP’PAP op praktische toepasbaarheid in die specifieke
praktijk/context.
Als de stappen Oriënteren en Plannen goed zijn doorlopen, geeft zowel de begeleider op school
als in de praktijk een ‘GO’. De student gaat door naar stap 3 ‘Uitvoeren’.
2.3 Uitvoeren
In deze fase voert de student het plan van aanpak daadwerkelijk uit.
Werkt volgens plan aan de integrale opdracht.
Controleert regelmatig of volgens plan gewerkt wordt.
Vraagt regelmatig feedback aan de opleider en medestudenten/collega’s.
Stelt zo nodig het plan en de uitvoering bij.
2.4 Controleren
Na de oriëntatie, planning en uitvoering van de werkzaamheden is controle een belangrijk
onderdeel van het leerproces. Bij ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties geven de begeleiders
goed onderbouwde feedback en advies.
De student:
Bekijkt kritisch het resultaat van het eigen werk.
Controleert of volgens plan gewerkt is.
Controleert of de resultaten en bewijsstukken aan de beoordelingscriteria voldoen.
Gaat na of de verkregen feedback verwerkt is.
Evalueert met de opleiders en medestudenten/collega’s.
Verzamelt de bewijsstukken in haar portfolio.
2.5 Reflecteren
Op elke stap in de integrale beroepsprestatie kan worden gereflecteerd. De student blikt terug
op het handelen in de praktijk en overdenkt waarom zij op deze wijze heeft gehandeld en welke
alternatieven er voor het handelen waren. Hierdoor krijgt de student meer inzicht in zichzelf en
over de manier waarop zij heeft gehandeld.
De feedbackfunctie van de begeleider is van grote waarde bij ontwikkelingsgerichte
beroepsprestaties. Door gerichte reflectievragen aan de student te stellen, wordt de student
uitgedaagd om te reflecteren op de werkzaamheden krijgt ze inzicht in haar eigen handelen en
op haar leerproces.
De student:
Reflecteert op de uitvoering van de beroepsprestaties, eventueel in combinatie met taal,
rekenen en/of loopbaan-en burgerschap. Reflecteert op haar rol en de keuzes die gemaakt zijn tijdens de uitvoering.
Reflectie is terugkijken op eigen ervaringen om daarvan te leren.
10 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Reflectie is onder te verdelen in:
Reflectie op persoonlijk functioneren. Bij deze vorm van reflecteren kijkt de student vooral
terug op wie zij is, welke motivatie zij heeft en welke doelen zij stelt. Dit kan helpen bij de
persoonlijkheidsontwikkeling van de student.
Reflectie op beroepsmatig handelen. De student kijkt terug op haar methodisch handelen.
Zij onderzoekt wat het effect is van haar handelen in de praktijk en de methoden die zij inzet.
Reflectie op het handelen als burger in de maatschappij. Hier gaat het om de invloed van
de maatschappij op het handelen en omgekeerd.
Deze vormen van reflectie zijn niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden; de ene vorm
hangt nauw samen met de andere. Het draait bij reflectie in ieder geval altijd om de student.
Reflecteren kan op verschillende manieren. Even tussendoor op het werk, op school of op weg
naar huis. De student kan er ook bewust mee bezig zijn in een reflectiegesprek met de
begeleider, een studiegenoot of collega. Het kan helpen bij het maken van het persoonlijk
ontwikkelingsplan (POP). Schriftelijk reflecteren helpt om met enige afstand op het handelen
terug te kijken. Door een logboek bij te houden en een reflectieverslag te schrijven, vertraagt
als het ware het denkproces: de student neemt de tijd om rustig terug te kijken en na te
denken over haar handelen.
Zie bijlage 1: de STAR(RT)-methode.
Evalueren en verantwoorden van handelen
Als afronding van deze leercyclus is het belangrijk dat de student haar handelen verantwoordt
door te evalueren. Het gaat hierbij of het werk goed of juist niet goed is uitgevoerd. De student
beoordeelt door middel van het evalueren de resultaten van haar acties.
Vragen die de student zich bij de evaluatie stelt kunnen zijn:
Heb ik juist gehandeld? Wat ging goed, wat niet? Vanuit welke visie, waarden en motieven heb ik gehandeld? Stemt mijn handelen overeen met het beeld dat ik van mijzelf heb? Welke waardering geef ik mijn handelen?
De begeleider stuurt dit proces, denkt mee met de student, leest schriftelijke reflecties, voert
individuele en groepsgerichte reflectiebijeenkomsten.
11 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
3. POP/PAP
Het persoonlijk ontwikkelingsplan, het POP, en het persoonlijk activiteitenplan, het PAP, zijn
onderdelen van stap 1 en 2 van de Wegwijzer (Oriënteren en Plannen) zoals in hoofdstuk 2
beschreven en geven sturing aan het leerproces.
Het POP kan betrekking hebben op persoonlijke leervragen en beroepsinhoudelijke leervragen
van de student.
Het PAP is afgeleid van het POP en kan betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten
en op vakinhoudelijke leeractiviteiten.
Een POP/PAP is een planning vergelijkbaar met een agenda of een rooster, het is een ‘middel’ en
geen ‘doel’ op zich. Agenda’s en roosters worden gewijzigd als het nodig is, dat kan met een
POP/PAP dus ook.
De begeleider heeft een belangrijke rol in het ondersteunen van de student bij het formuleren
van het POP/PAP.
Het komt voor dat de student leervragen niet goed helder heeft. Een begeleidend gesprek kan
uitkomst bieden, te meer omdat de begeleider de student volgt in haar ontwikkeling. Ook kan
de student moeite hebben met het schrijven. Heeft wel de goede dingen in haar hoofd, maar
kan het niet goed op papier zetten. Veel studenten hebben problemen met de taal, m.n. met het
schrijven. In de drieslag taalontwikkeling (hier komen we later in deze handleiding op terug)
wordt gepleit voor een brede aanpak van taal. Dit houdt in dat alle opleiders ook aandacht
hebben voor de taalstimulering van de student.
3.1 Het maken van een POP/PAP
In het POP/PAP schrijft de student wat zij wil leren tijdens de beroepsprestatie. Wanneer zij een
opdracht combineert met taal, rekenen of loopbaan en burgerschap neemt zij dit ook op in het
POP/PAP.
De volgorde en keuze van de beroepsprestaties gebeurt in overleg met de begeleider op school
en in de praktijk.
Factoren die de keuze voor de beroepsprestaties bepalen zijn:
het startniveau van de student
de moeilijkheidsgraad van de beroepsprestatie
de beroepssituatie in de BPV
de interne organisatie van de opleiding
de leerstijl van de student.
De student maakt van elke beroepsprestatie een POP/PAP.
De functie van het POP/PAP is:
dat de student voldoende diepgang in haar leren brengt
het methodisch werken eigen te maken.
In het POP schrijft de student haar leerdoelen op.
Leerdoelen kunnen betrekking hebben op:
- verdiepende kennis die de student wil opdoen over onderwerpen waar zij nog niet
voldoende van weet (kennis)
- taken die de student wil doen, maar nog niet kan (vaardigheden)
- de manier waarop de student met mensen omgaat en om wil gaan (houding).
De student formuleert een leerdoel bij voorkeur concreet. Bijvoorbeeld volgens SMART. Dat wil
zeggen:
Specifiek
Meetbaar
Acceptabel
Realistisch
Tijdsgebonden
12 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Voorbeeld van een SMART-leerdoel:
Ik wil over een maand rustig voor de lesgroep staan tijdens een presentatie. Dat zie je aan mijn
ontspannen houding, de rustige toon van mijn stem en de manier van reageren van de lesgroep
doordat ze geïnteresseerd zijn en vragen stellen.
Bij de eerste stap in de Wegwijzer, het ‘oriënteren’ bekijkt de student wat zij moet doen, met
welke resultaten en waar zij op beoordeeld wordt:
welke leerdoelen of leervragen heeft zij bij de opdrachten in de beroepsprestatie en maakt
daarbij onderscheid in kennis, vaardigheden en houding (hierbij kan gebruik gemaakt worden
van de competentiewijzer) bij welk werkproces en bijbehorende competentie(s) horen deze leerdoelen haar motivatie om aan deze competenties te werken.
De student laat het POP lezen aan haar begeleider vervolgens praat de begeleider met de
student over haar POP. Stelt sturende en verdiepende vragen. Dit kan ertoe leiden dat de
student haar POP bijstelt.
Als de student een ‘GO’ van haar begeleider krijgt, maakt zij een planning in het persoonlijk
activiteitenplan (PAP).
Daarvoor gebruikt de student de vijf W’s (zie ‘Plannen’ paragraaf 2.2).
De student bespreekt het PAP met de begeleider en verwerkt de feedback.
Is de begeleider tevreden met het POP en PAP dan krijgt de student een ‘GO’. Ze vraagt bij een
‘NO GO’ om advies voor verbetering.
Figuur 2 de vijf W’s in het PAP
13 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
4. De begeleiding van de student op school en in de praktijk
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op:
de rol en taken van de begeleider op school en in de praktijk de deskundigheid van de begeleider op school en in de praktijk.
4.1 Rol en taken van de begeleider op school.
De begeleiding van de student bij de integrale opdrachten die deel uitmaken van het
sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn en AG ligt in veel gevallen bij de
studieloopbaanbegeleider (slb’er). De slb’er ondersteunt de student op school bij de
beroepsprestaties volgens de leercyclus aan de hand van de stappen binnen de Wegwijzer (zie
hoofdstuk 2). Zij/hij richt zich tevens op de persoon van de student: het leren, de loopbaan en
de studievoortgang.
De slb’er begeleidt de student bij het:
onderzoeken van de opdracht en de te behalen resultaten formuleren van leervragen maken van een POP/PAP kiezen en formuleren van leeractiviteiten reflecteren op leer- en praktijkervaringen vastleggen van leerresultaten en verzamelen van bewijsstukken.
De slb’er voert regelmatig gesprekken met de student zowel individueel als in de slb-groep.
Zij/hij beoordeelt het POP/PAP en geeft een ‘GO’ zodra dit relevant en haalbaar is geformuleerd
In de oriëntatiefase begeleidt de slb’er de student door te helpen de juiste leervragen naar
boven te krijgen. Aan het eind van de oriëntatiefase formuleert de student haar leerdoelen en
legt deze vast in het POP. De activiteiten die zij gaat ondernemen om de leerdoelen te realiseren
beschrijft zij in het PAP.
In het PAP legt de student een duidelijke link naar de leerdoelen in het POP, waarbij de
opdrachten in de beroepsprestatie en de bijbehorende leerdoelen worden omgezet in een
planning. In deze planning verwerkt de student de werkprocessen en bijbehorende competenties
waaraan zij in de beroepsprestatie werkt.
- Welke kennis, houding en vaardigheden heeft de student nodig voor dit plan?
- Wat beheerst de student al en waar en hoe verwerft zij nieuwe kennis, meer vaardigheden
en een betere beroepshouding?
- Hoe verhoudt dit zich met haar persoonlijke leerstijl? Ten behoeve van deze stap (Plannen)
gebruiken veel scholen een format waarin de voorgenomen acties en planning zijn
weergegeven.
Een hulpmiddel hiervoor is de competentiewijzer. Hierin zijn per competentie kennis,
vaardigheden en houdingaspecten opgenomen.
De student legt haar POP/PAP voor aan haar slb’er en praktijkbegeleider. De slb’er bekijkt het
POP/PAP op integratie van verworven kennis, vaardigheden en houding. De praktijkbegeleider
toetst het POP/PAP aan de haalbaarheid in de praktijk.
De begeleiders geven een ‘GO’ of ‘NO GO’. Wanneer een ‘NO GO’ geven wordt heeft de student
niet voldaan aan hetgeen wordt gevraagd bij de Oriëntatie en het Plannen. De student krijgt van
haar begeleiders advies voor verbetering.
14 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
4.2 Deskundigheid van de slb’er
Niet iedere docent kan de rol van slb’er vervullen, hiervoor zijn relevante kennis en
vaardigheden nodig.
De slb’er:
heeft kennis van de branches waarvoor wordt opgeleid, BPV-instellingen en het beroep heeft kennis van de inhoud van het kwalificatiedossier kent de inhoud van het examenplan van de opleiding heeft inzicht in leerprocessen, groepsdynamiek en procesbegeleiding heeft kennis van de systematiek van het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn
en de wijze waarop gewerkt wordt met beroepsprestaties heeft vaardigheden op het gebied van coachen, conflicthantering, gesprekstechnieken,
methodische leerbegeleiding kan de leervraag koppelen aan opdrachten, leeractiviteiten en leeromgevingen heeft organisatorisch vermogen kent het student-volgsysteem
volgt het leerproces van de haar toegewezen studenten en de factoren die hier op van invloed
zijn
kan adequaat inspelen op leer- en gedragsproblemen
rapporteert vorderingen van de student tijdens studentbesprekingen
4.3 De rol en taken van de begeleider in de praktijk
De begeleiding van de student ligt in veel gevallen bij de praktijkbegeleider.
Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de praktijkbegeleider en de praktijkopleider.
De praktijkopleider heeft een coördinerende taak en is als assessor veelal betrokken bij het
kwalificerend beoordelen van de student.
De praktijkbegeleider ondersteunt de student onder andere bij de stappen die zij moet nemen
bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties
tijdens de beroepspraktijkvorming (de Wegwijzer).
De praktijkbegeleider:
- is een vakexpert
bespreekt met de student de beroepsprestatie waar zij aan gaat werken neemt het activiteitenplan dat de student heeft voorbereid met de student door beoordeelt het POP/PAP en geeft een ‘GO’ zodra dit relevant en haalbaar is geformuleerd begeleidt de student in de praktijk bij het uitvoeren van leeractiviteiten als onderdeel van de
beroepsprestatie vraagt tijdens/na het uitvoeren van leeractiviteiten door naar onderliggende kennis geeft de student feedback tijdens/na het uitvoeren van leeractiviteiten zet een handtekening op de specifieke bewijsstukken van beroepsprestaties (indien mogelijk
met stempel van de BPV-instelling) om aan te geven dat het bewijsstuk betrekking heeft op een
waargebeurde situatie en door de student zelf is gemaakt (authenticiteit) geeft de student feedback bij het reflecteren op leer- en praktijkervaringen neemt contact op met de begeleidende docent van school bij onduidelijkheden en/of
vragen.
4.4 Deskundigheid van praktijkbegeleider
Om de student in de praktijk adequaat te kunnen begeleiden bij het werken aan
beroepsprestaties zijn relevante kennis en vaardigheden nodig.
15 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
De praktijkbegeleider:
is goed ingevoerd in – en benut de opleidingsmogelijkheden binnen de branche heeft kennis van de opleiding waar de student voor wordt opgeleid heeft kennis van de systematiek van het sturingsmateriaal van het Consortium Zorg en Welzijn
en AG en de wijze waarop gewerkt wordt met beroepsprestaties heeft inzicht in leerprocessen en procesbegeleiding heeft vaardigheden op het gebied van gesprekstechnieken en methodische leerbegeleiding kan de leervraag van de student koppelen aan opdrachten, leeractiviteiten en leeromgevingen
- rapporteert vorderingen van de student aan de slb’er
- overlegt met de school over opleidingsmogelijkheden en beperkingen binnen de branche
- is betrokken bij begeleidingsgesprekken met de student.
16 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
5. Ontwikkelingsgericht beoordelen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een ontwikkelingsgerichte- en kwalificerende
beoordeling. Zoals eerder is aangegeven ligt in deze handleiding voor begeleiders de nadruk op
het ontwikkelingsgericht beoordelen.
Kwalificerend beoordelen behoort in principe niet tot de taak van de begeleider van de student,
maar gebeurt bij voorkeur door onafhankelijk beoordelaars (assessoren). Dit kunnen zowel
docenten zijn als praktijkopleiders uit het werkveld. Er zijn echter praktijksituaties waar door
gebrek aan een onafhankelijke beoordelaar, de begeleider tevens beoordelaar is. Dit wil zeggen
dat zij in staat is om een eerlijk en onafhankelijk oordeel te geven over de prestaties van de
student. In dat geval stelt de begeleider zich vooraf de vraag of het mogelijk is om op afstand
naar de prestaties van de student te kijken en een onafhankelijk oordeel daarover te geven.
In de ‘Beoordelaarsinstructie’5 samengesteld door het Consortium Zorg en Welzijn vindt u alle
informatie over het kwalificerend beoordelen.
5.1 Ontwikkelingsgericht beoordelen van beroepsprestaties
Ontwikkelingsgericht beoordelen heeft een belangrijke ondersteunende functie bij het leren. Dit
betekent dat de student tijdens het leerproces fouten mag maken en daarbij aanwijzingen /
feedback krijgt van haar begeleider voor verbetering. Bij een onvoldoende resultaat van het
werkproces wordt samen met de student het beheersingsniveau van haar competentie-
ontwikkeling binnen werkprocessen vastgesteld. Binnen de leercyclus is het eind van dit proces
het begin van de volgende fase in de competentieontwikkeling. De student stelt haar POP bij
aan de hand van het doorlopen traject, maakt een nieuw plan van aanpak en neemt daarin
nieuwe doelen op met speciale aandacht voor de minder goed verlopen ontwikkelingen.
Iedere beroepsprestatie heeft een beoordelingslijst aan de hand waarvan de beoordeling
gegeven wordt.
Figuur 3 Fragment uit een beoordelingslijst van een ontwikkelingsgerichte beroepsprestatie van PW4
Competenties Prestatie-indicatoren - componenten
O V G
1.2 Stelt een activiteitenprogramma op
E Samenwerken en overleggen
- anderen
raadplegen en
betrekken
p Dit betekent dat: je de mening en ideeën van kinderen vraagt om input
te leveren voor het activiteitenprogramma
je als dat nodig is je netwerk inschakelt
zodat: het activiteitenprogramma uitvoerbaar is en
aansluit bij de wensen en behoeften van de
kinderen.
Q Plannen en organiseren
- activiteiten plannen
p Dit betekent dat: je zorgt dat activiteiten goed op elkaar afgestemd zijn
je de activiteiten ruim van tevoren plant en regelt
je rekening houdt met de mogelijkheden
zodat: het activiteitenprogramma uitvoerbaar is en
aansluit bij de wensen en behoeften van de
kinderen.
A. De ingevulde beoordelingslijst van deze beroepsprestatie.
5 De Beoordelaarsinstructie staat als download op de site van het Consortium Zorg en Welzijn
17 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
5.2 Prestatie-indicatoren
Een competentie met de onderliggende componenten wordt beoordeeld binnen een
werkproces aan de hand van prestatie-indicatoren.
In de beoordelingslijst staan prestatie-indicatoren. Prestaties zijn gedragingen.
Indicatoren zijn aanwijzingen. Prestatie-indicatoren in de beoordelingslijst zijn aanwijzingen in
de richting van het vereiste gedrag.
Bij ‘Dit betekent dat:’ staan verschillende gedragingen genoemd.
Bij ‘zodat:’ staat het uiteindelijk resultaat vermeld.
Er is steeds sprake van een holistische beoordeling. Dit wil zeggen dat de prestatie indicatoren
die genoemd staan bij de competentie met de componenten binnen het werkproces als een
geheel kunnen worden gezien en beoordeeld.
De prestatie-indicatoren geven aan:
hoe de student in werkprocessen dient te handelen om het gewenste resultaat te
bereiken welk competent gedrag er in de beroepssituatie van de student geëist wordt.
Voor de beoordelaar is een beoordelingslijst met prestatie-indicatoren onmisbaar om goed te
kunnen beoordelen.
Bij de ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties wordt beoordeeld of de student in de richting
komt van het vereiste gedrag/beheersingsniveau en ontwikkeling aantoont.
5.3 Beheersingsniveaus
De ontwikkelingsgerichte scores worden aangegeven door de letters r, p of t.
De kwalificerende scores worden aangegeven door de letters R, P of T.
Reproductief gedrag (r R)
Reproductief wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Hierbij heeft de student vaak
instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld de werkbegeleider die een handeling voordoet. De
student voert een taak/handeling uit nadat deze is voorgedaan, volgens voorschriften, regels en
standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld
regels, procedures en protocollen toepassen. De student verwerft praktische kennis en
vaardigheden en past deze toe zoals ze voorgeschreven zijn.
Productief gedrag (p P)
Bij productief gedrag lost de student problemen in de beroepspraktijk creatief op. Bedenkt
oplossingen voor nieuwe problemen. Vraagt advies aan haar begeleider of haar oplossingen ook
de juiste oplossingen zijn. Dit betekent dat de student minder uitleg en structuur nodig heeft om
zelfstandig activiteiten te ondernemen dan bij reproductief gedrag. De student laat zien dat zij
inzicht heeft in de situatie en kennis en vaardigheden uit zichzelf kan toepassen. De student is
actief.
Transfer gedrag (t T)
Bij transfer gedrag voert de student in uiteenlopende beroepssituaties de taken/handelingen
zelfstandig uit. Zij is in staat om met kennis van zaken de juiste vaardigheden met de juiste
houding toe te passen. Zij ziet verbanden en kan deze uitleggen. De student is proactief,
oplossingen zijn juist, origineel en deskundig binnen de grenzen van het beroep.
Naast de beheersingsniveaus is ook de moeilijkheidsgraad waarin de opdrachten uitgevoerd
worden en de begeleiding van de student hierin van groot belang. De moeilijkheidsgraad heeft
een direct verband met de beheersingsniveaus.
18 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
5.4 Moeilijkheidsgraad
In de opdracht van de beroepsprestaties/proeve staat het schema ´Moeilijkheidsgraad´.
Bij het uitvoeren van een beroepsprestatie maakt het veel uit hoe moeilijk of gemakkelijk de
praktijksituatie is. Ook of een student veel of weinig begeleiding ontvangt. Als de begeleider
precies voordoet hoe de student dient te handelen, is het eenvoudiger dan wanneer de student
zelfstandig haar eigen weg moet vinden. De student hoeft in dit geval zelf geen oplossingen
voor problemen te bedenken. Zij voert haar taak dan uit op het beheersingsniveau van een rR
(reproductief).
5.5 Schema moeilijkheidsgraad
In het schema, dat in alle materialen van het Consortium Zorg en Welzijn is opgenomen, zijn
rondjes gearceerd. Hiermee wordt de moeilijkheidsgraad van de opdrachten aangegeven.
Voorbeeld in onderstaand schema. Het betreft hier: een ‘open context’, ‘begeleid’ en ‘uitvoering
van eigen takenpakket’ en ‘jouw samenwerking met collega’s’. Binnen deze drie factoren voert
de student de opdracht uit.
Figuur 4 Schema moeilijkheidsgraad
De mate van complexiteit van
de beroepssituatie
gesloten context
open context complexe context
De mate van zelfsturing
geleid begeleid zelfstandig
De mate van
verantwoordelijkheid voor
uitvoering van eigen takenpakket
jouw samenwerking met collega’s
aansturing op lager niveau de hele zorg- en
begeleidingscyclus
Bovenstaand schema geeft tevens de vereiste ontwikkeling aan binnen een opleidingsfase. In
het begin van de opleiding is de praktijksituatie minder complex en zal er nog intensieve
sturing/begeleiding gegeven worden. Naarmate de student vordert met de opleiding neemt de
complexiteit van de praktijk toe, is de student zelfstandiger en neemt ook de
verantwoordelijkheid voor taken toe. De student zal steeds meer haar eigen weg bepalen. De
begeleiding van de student neemt af naarmate het opleidingstraject vordert.
Figuur 5 Toenemende zelfsturing, afnemende materiaalsturing
19 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
5.6 Specifieke bewijsstukken
In de beoordelingslijst van de beroepsprestatie staan ook bewijsstukken vermeld. Bewijsstukken
zijn tastbare resultaten uit beroepsprestatie. Bij ieder resultaat en specifiek bewijsstuk staat aan
welk werkproces en welke bijbehorende competentie dit bewijsstuk gekoppeld is.
Een van de resultaten is altijd een ingevulde beoordelingslijst van de totale uitvoering van de
beroepsprestatie. Dit is aangegeven met A.
De letters B., C. etc. zijn de specifieke bewijsstukken waarmee de specifieke opdrachten binnen
een beroepsprestatie worden aangetoond. Het werken aan een specifiek bewijsstuk daagt de
student uit tot verdieping.
Figuur 6 Fragment uit een beoordelingslijst van een beroepsprestatie van de opleiding PW4
Bewijsstukken Ontwikkelingsgericht O V G
A. De ingevulde beoordelingslijst van deze beroepsprestatie.
Specifieke bewijsstukken: Werkprocessen Competenties
B. Activiteitenprogramma en 1.2 E,Q
verantwoordingsformulier keuzes.
C. Informatiebrochure. 2.1 B,C,D,E,U
D. Bespreekformulier. 2.4 C,L,Q
Aanvullende of vervangende bewijsstukken: Werkprocessen Competenties
5.7 Aanvullende of vervangende bewijsstukken
Het kan voorkomen dat een student een opdracht niet in de praktijk kan uitvoeren omdat
bijvoorbeeld de doelgroep zich er niet voor leent. In overleg met de slb’er en praktijkbegeleider
kan een vervangende, aangepaste opdracht bedacht en uitgevoerd worden.
Deze opdracht dient te voldoen aan de criteria in de beoordelingslijst van de betreffende
beroepsprestatie.
Voorbeeld
Een student werkt (of loopt stage) op een werkplek waar een opdracht uit een bepaalde
beroepsprestatie níet kan worden uitgevoerd. De student komt hier achter bij het uitwerken van
de oriëntatiefase en beschrijft nauwkeurig waarom de opdracht op déze werkplek niet mogelijk
is. Als de begeleider akkoord gaat met deze beschrijving, dan vindt een aanvullende en/of
vervangende opdracht plaats.
Bijvoorbeeld:
a De student formuleert in overleg met de praktijkbegeleider een opdracht die wel uitvoerbaar
is op déze werkplek, en waarmee dezelfde werkprocessen/competenties beoordeeld kunnen
worden. De slb’er keurt deze vervangende opdracht goed.
b De student voert de opdracht niet uit in de beroepscontext, maar voert de opdracht uit op
school (bijvoorbeeld een vervangende opdracht in een gesimuleerde omgeving).
De beoordeling van de beroepsprestaties vindt vervolgens met de officiële beoordelingslijst
plaats. Bij de simulatie op school (b) beoordeelt de vakdocent het betreffende onderdeel uit de
beoordelingslijst.
20 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
5.8 Cesuur
De cesuur is de grens tussen voldoende en onvoldoende. Binnen alle onderdelen van de
methodemix ligt de cesuur op het niveau waarop de student voldoet aan de eisen die in de
beoordelingslijsten zijn vastgelegd. Dit geldt zowel voor ontwikkelingsgerichte beroepsprestaties
als voor de kwalificerende producten. Om een voldoende te behalen moeten alle competenties in
een beoordelingslijst met tenminste een voldoende zijn beoordeeld (100%).
Wanneer de student alles in de beoordelingslijst voldoende en/of goed heeft aangetoond, dan
vinkt de beoordelaar de cesuurbepaling ‘Ja’ aan. In geval van een onvoldoende in de
beoordelingslijst vinkt de beoordelaar ‘Nee’ aan.
Figuur 7 Fragment uit een beoordelingslijst
Cesuur In deze beroepsprestatie zijn de competenties binnen de
werkprocessen op het vereiste beheersingsniveau aangetoond.
5.9 Beoordeling onvoldoende, voldoende of goed6
Naast de cesuur voldoende / onvoldoende komt er met het invoeren van de driepuntsschaal in
de beoordelingslijst een nieuwe drempel bij. Die van de beoordeling: voldoende / goed.
Onvoldoende: de student voldoet niet aan de prestatie-indicatoren
Voldoende: de student voldoet aan de prestatie-indicatoren
Goed: de student overstijgt de prestatie-indicatoren en er zijn géén
minpunten geconstateerd
Onderstaande vragen kunnen een hulpmiddel zijn om te bepalen of een beoordeling goed kan
worden gegeven in de beoordelingslijst.
Hulpvragen voor een beoordeling ‘goed’:
Handelt de student bewust bekwaam door inzicht te tonen in de situatie en verantwoording te
nemen van het eigen handelen? Is de student proactief door zelf initiatieven te nemen en adequaat te handelen? Deelt de student relevante kennis en inzicht? Is de student een gelijkwaardige collega? Geeft de student constructieve feedback met als doel om de kwaliteit van het werk te
verbeteren?
Kortom het gaat hierbij om een excellente student. Er zijn geen minpunten te benoemen.
6 m.i.v. het cohort 2012-2013 wordt tenminste op een drie puntsschaal beoordeeld (goed-voldoende-onvoldoende)
Ja
Nee
21 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
6. Beroepsgenerieke eisen: taal, rekenen en loopbaan en burgerschap
De wet eist dat er binnen de beroepsopleiding gericht aandacht is voor de taal- en
rekenvaardigheden van de student en voor loopbaan en burgerschapsontwikkeling.
6.1 Taal en rekenen vormen de basis voor het leren
Vanuit deze visie is binnen het Consortium Zorg en Welzijn gekozen voor een integrale aanpak
van talen en rekenen binnen het beroep en loopbaan en burgerschap. De zogenaamde drieslag.
Figuur 8 Drieslag taalontwikkeling
Drieslag taalontwikkeling
Taal gebruiken in beroepsgerichte activiteiten
Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken op school en
BPV met adequate feedback op taalgebruik
Taalles van een (ervaren) taaldocent
Uitleg en oefening van regels en conventies van het
vakgerichte Nederlands en de vaktaal
Taalondersteuning en oefening individueel
Werken aan persoonlijke taalproblemen (o.a. uitspraak,
spelling, woordkennis en grammatica)
Figuur 9 Drieslag rekenontwikkeling
Drieslag rekenontwikkeling
Rekenen gebruiken in beroepsgerichte activiteiten
denk aan: budgetteren, plannen, voorraad beheren op
school en BPV met adequate feedback op rekengebruik
Rekenles van een (ervaren) rekendocent
Uitleg en oefening van regels en conventies van het
vakgerichte rekenen
Rekenondersteuning en oefening individueel
Werken aan persoonlijke rekenproblemen (o.a. werken
met maten en gewichten, percentages, verhoudingen)
De student heeft voor het uitvoeren van kerntaken en werkprocessen, ‘taal en rekenen op
niveau’ nodig om beroepscompetenties aan te tonen, zoals: formuleren en rapporteren, zich
richten op de behoeften en verwachtingen van de klant, overtuigen en beïnvloeden en
instructies en procedures opvolgen. Uit de beroepsprestaties zijn betrekkelijk eenvoudig taal- en
rekenvaardigheden te selecteren. Bijvoorbeeld een werkplanning maken, een begeleidingsplan
schrijven, een intakegesprek voeren, het lezen van protocollen, het luisteren naar instructies,
budgetteren en berekeningen maken, een presentatie geven over een actueel thema binnen het
beroep.
Beheersing van taal en rekenen is cruciaal, niet alleen voor het beroep, maar ook voor de
loopbaan- en burgerschapsontwikkeling (LB) van de student.
Het koppelen van taal- en rekenvaardigheden aan beroepsprestaties/proeven en LB-prestaties
levert veel voordelen op:
Door taal- en rekentaken geïntegreerd aan te bieden ziet de student het belang daarvan in
voor de persoonlijke en de beroepsontwikkeling. Hierdoor neemt de motivatie voor het
werken aan de vereiste taal- en rekenvaardigheden toe.
Door de toepassing van taal en rekenen in de beroepspraktijk neemt ook het
leerrendement toe.
Door taal- en rekendoelen te verbinden aan beroepsprestaties/proeven en LB-prestaties
worden lesuren effectiever benut.
Door toepassing van de Nederlandse en Engelse taal en rekenen, en de regels in de
praktijk, lopen studenten tijdig tegen taal- en/of rekenproblemen aan en kan specifieke
begeleiding ingezet worden.
22 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Het werken aan de taal- en rekenontwikkeling is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van
de student zelf. Het beste resultaat wordt echter bereikt als ook de begeleider zich hierbij
betrokken voelt. De begeleider signaleert of de student over de vereiste beroepstaal en
rekenvaardigheden beschikt en kan de student hierin sturen en verwijzen naar de taal- en/of
rekendocent.
De beroepsgerichte rekenprestaties zijn ontwikkelingsgericht. Ze kunnen gebruikt worden als
aanvulling op de beroepsprestaties, maar kunnen ook los van de beroepsprestaties worden
ingezet en uitgewerkt. De opdrachten zijn in een beroepscontext geplaatst waardoor de student
situaties herkent die zich in de dagelijkse praktijk van het beroep voordoen. Er zijn
rekenprestaties ontwikkeld voor de domeinen Getallen en Verhoudingen, zowel op niveau 2F als
niveau 3F. De rekenprestaties zijn zo opgezet dat deze kunnen worden ingezet op ieder gewenst
moment in de opleiding. Evenals bij de taalprestaties overlegt de student met de
docent/begeleider over de keuze van de rekenprestatie.
6.2 Loopbaan en burgerschap
Loopbaanoriëntatie is een verplicht onderdeel binnen iedere opleiding. De student is verplicht
om op dit gebied ontwikkeling aan te tonen. Waarom? Loopbaanoriëntatie draagt bij aan de
persoonlijkheidsontwikkeling en carrièreplanning. Het gaat hierbij om het recht van ieder mens
op betekenisvol werk en op vervolgonderwijs dat aansluit op eigen kwaliteiten, mogelijkheden,
waarden en motieven. Tijdens de beroepsopleiding onderzoekt de student het toekomstige werk
en de eigen kracht en talenten.
Burgerschap is gericht op onderwerpen die verband houden met de student als verantwoordelijk
burger in de samenleving.
Onderscheidend zijn vier dimensies:
politiek en juridisch en betreft de bereidheid van de student om deel te nemen aan
politieke besluitvorming
economisch met vraagstukken zoals duurzaamheid, kostenbewust handelen, de rechten en
plichten van de werknemer
sociaal-maatschappelijk met een actieve bijdrage van de student op de leefbaarheid
binnen de eigen woonomgeving en school
vitaal burgerschap met de bereidheid van de student om te reflecteren op de persoonlijke
leefstijl en zorg te dragen voor de eigen vitaliteit als burger, maar ook als werknemer.
Loopbaan en burgerschap kan, evenals taal en rekenen, goed gecombineerd worden met de
integrale opdrachten binnen de beroepsprestaties. Bijvoorbeeld de begeleider kan, in
samenspraak met de student, het verband leggen tussen de rechten en plichten als werknemer
en de competentie T Instructies en procedures opvolgen, of het kostenbewust omgaan met
middelen en materialen (competentie L). Uiteraard geldt ook hier dat een competentie altijd in
verband staat met een werkproces.
23 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
BIJLAGE 1
De STAR(RT)-methode
De STAR(RT)-methode is een hulpmiddel om te reflecteren. De methode is goed te gebruiken bij
de evaluatie naar aanleiding van opdrachten die de student heeft uitgevoerd. Zowel de student
als de begeleider kunnen zich voorbereiden op de evaluatie en feedback aan de hand van deze
stappen.
Opmerking: de laatste twee stappen (Reflectie en Toepassen) staan tussen haakjes. Deze
stappen zijn van toepassing bij ontwikkelingsgericht begeleiden en beoordelen. Bij kwalificerend
beoordelen zijn deze laatste twee stappen eigenlijk niet meer van toepassing.
Figuur 8 de STAR(RT)-methode
Wat is kenmerkend aan de situatie?
Waar en wanneer was het? Wie waren erbij? Welke middelen/materialen had je tot je
beschikking? Welke onverwachte gebeurtenissen deden zich
voor?
Wat was je taak?
Welk doel wilde je bereiken? Welke rol had je? Welke verantwoordelijkheid/
bevoegdheid had je?
Hoe ga je dit toepassen?
Wat ga je in de toekomst
veranderen?
Welke acties heb je
ondernomen?
Hoe heb je het aangepakt? Welke middelen en materialen
heb je hierbij gebruikt? Wat dacht je en voelde je
hierbij? Met welke bedoeling heb je zo
gehandeld?
Wat was het resultaat?
Hoe zag het resultaat eruit? Welke feedback heb je gekregen van klant,
collega’s, leidinggevende?
Welke reflectie levert dit
op?
Waar ben je trots op? Wat wil je verbeteren?
24 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
BIJLAGE 2 Begrippenlijst
Begrip Definitie
Assessmentgesprek Gesprek dat plaatsvindt n.a.v. een uitgevoerde beroepsprestatie/
proeve en het verantwoordingsverslag. In het gesprek toont de
student aan dat zij de vereiste competenties op niveau beheerst
en kennis en inzicht heeft. Het is de afronding van een
beroepsprestatie/proeve en onderdeel van de methodemix.
Beroepscompetenties Beroepscompetenties zijn de vermogens van mensen om in
situaties adequaat, doelbewust en gemotiveerd resultaatgericht te
handelen, dat wil zeggen passende procedures te kiezen en toe te
passen om de juiste resultaten te bereiken.
Beroepspraktijkvorming Onderdeel van het onderwijs dat plaatsvindt in een leerbedrijf.
Beroepsprestatie Een afgeronde eenheid van handelingen/vaardigheden die bij de
uitoefening van het beroep voorkomen en gericht zijn op een
specifiek doel. Een beroepsprestatie is onderdeel van een fase. De
student werkt onder begeleiding alleen of in samenwerking met
andere student(en) aan een beroepsprestatie. Tijdens het werken
aan een beroepsprestatie ontwikkelt de student haar competenties
en verzamelt hiervoor bewijzen.
Beroepsprofiel Een beschrijving van een set taken en competenties, die direct te
maken hebben met de beroepspraktijk. Aan deze set taken en
competenties zijn beheersingscriteria verbonden die in de
kwalificatiedossiers omschreven staan.
Bewijsstukken De informatie verkregen uit de beroepspraktijk bij het uitvoeren
van beroepsprestaties. Op grond hiervan kan de slb’er groei
vaststellen op het niveau van kennis, vaardigheden en
beroepshouding.
Burgerschapscompetenties Burgerschapscompetenties zijn de vaardigheden van mensen om in
voorkomende maatschappelijke situaties op adequate, doelbewuste
en gemotiveerde wijze proces- en resultaatgericht te handelen.
Deze vaardigheden zijn te ontwikkelen. Gedurende het
opleidingstraject toont de student haar ontwikkeling in deze
competenties aan.
Competentie Een competentie is het vermogen om in een specifieke situatie en
context, de gewenste prestatie op een adequate wijze te kunnen
leveren. Integratie van kennis/inzicht, vaardigheden en houding die
tot uitdrukking komt in de beroepspraktijk.
Competentie scoretabel Het overzicht waarin per kerntaak, werkproces en competentie van
iedere beroepsprestatie het beheersingsniveau wordt geregistreerd.
25 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Competentiewijzer Een naslagwerk van beroepscompetenties.
Per competentie staat het eindgedrag beschreven plus de kennis,
de vaardigheden en de houding waar de beroepscompetentie uit
opgebouwd is.
Fase
Een fase is een afgeronde eenheid van beroepsprestaties/proeve,
verantwoordingsverslag en assessmentgesprek die een relatie
hebben met kerntaken, werkprocessen en competenties die
voorkomen bij het desbetreffende beroep en gerelateerd zijn aan
het vigerend kwalificatiedossier.
Kerntaak Een geheel van inhoudelijk met elkaar samenhangende
werkprocessen, kenmerkend voor de beroepsuitoefening. Een
kwalificatiedossier heeft een aantal kerntaken. Alle kerntaken
samen beschrijven de essentie van de beroepsuitoefening van de
betreffende beroepsgroep. Kerntaken, werkprocessen en
competenties vormen samen het hart van de beroepsbeschrijving
in een kwalificatiedossier.
Kwalificatiedossier Geeft een beschrijving van de eisen aan een beroep of een
beroepsgroep. Een kwalificatiedossier bestaat uit de beschrijvingen
van een of meer verwante beroepen. Hierbij is aangegeven welke
vakkennis, vaardigheden en competenties nodig zijn om de
werkzaamheden met een goed resultaat uit te kunnen voeren.
Methodemix Een combinatie van toetsen:
- kwalificerende beroepsprestaties/proeve - verantwoordingsverslag n.a.v. de uitgevoerde activiteit - assessmentgesprek
Plan van aanpak Hierin worden de activiteiten vastgelegd die in het kader van het
persoonlijk activiteitenplan uitgevoerd zullen worden. Het plan van
aanpak bevat tevens een tijdsplanning (zie PAP).
POP en PAP Persoonlijk ontwikkelingsplan en een persoonlijk activiteitenplan.
In het POP beschrijft de student haar competentieontwikkeling,
leerstijl, leerdoelen op korte en lange termijn. In het persoonlijk
activiteiten plan (PAP) beschrijft de student op welke wijze, waar,
wanneer zij competentieontwikkeling, leerdoelen en dergelijke
verwezenlijkt.
Portfolio Een portfolio is een verzamelmap met bewijsstukken. Met deze
bewijsstukken toont de student aan wat zij geleerd heeft en wat zij
beheerst. Een portfolio kan een handmatige of een digitale map zijn.
De vormgeving van het portfolio wordt bepaald door de school.
Praktijkbegeleider /
werkbegeleider
Degene die de student in de BPV op de werkvloer begeleidt en
instructie geeft.
Praktijkopleider Heeft een coördinerende taak en is als assessor veelal betrokken bij
het kwalificerend beoordelen van de student.
Prestatie-indicator Prestaties zijn gedragingen. Indicatoren zijn aanwijzingen.
Prestatie-indicatoren in de beoordelingslijsten zijn aanwijzingen in
de richting van het vereiste gedrag.
26 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Z&W&AG Handleiding voor begeleiders december 2012
Proeve
De proeve is de optelsom van alle kwalificerende beroepsprestaties
binnen een of twee fase(n).
Studieloopbaanbegeleider
Slb’er
Degene die de student vanuit de opleiding begeleidt ook tijdens de
BPV.
Wegwijzer Begeleidingsinstrument aan de hand waarvan de student planmatig
werkt volgens de fasen Oriënteren, Plannen, Uitvoeren, Controleren
en Reflecteren.
Bronvermelding
- Visiedocument
Competentieontwikkeling in het Beroepsonderwijs, dr. E.B. Klatter e.a.
Stichting Consortium Beroepsonderwijs 2011
- Kompas niveau 3-4 opleidingen Zorg & Welzijn en Assistenten in de gezondheidszorg
Stichting Consortium Beroepsonderwijs 2011
- Beoordelaarsinstructie gericht op de rol van assessor
Stichting Consortium Beroepsonderwijs 2012
- Wegwijzer fasestructuur 2012 Nova College