handboek groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995)

3
GELEZEN Handboek Groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995) M.H.L. Daemen Het Handboek Groepspsychotherapie is een losbladige reeks artikelen, waarvan de eerste verschenen in 1993. In een vorige recensie bespraken we reeds concept en opbouw van dit handboek (Tijdschrift voor Psychothera- pie, 21, 230–236). Het eerste gedeelte is een introductie in de belangrijkste theoretische hoofdstromingen op het gebied van de groepspsychotherapie. De redactie han- teert een indeling in vier groepspsychotherapiefamilies: psychoanalytische groepsdynamische groepspsychothe- rapie, gedragstherapiegroepen, experie¨ ntie¨ le groepen en klinische groepen (deel A tot F). Hierna volgen bijdragen over techniek (deel G) en groepsdynamiek (deel H). In het middengedeelte ligt het accent op de praktijk: gast- auteurs beschrijven in korte, informatieve artikelen tel- kens een vorm van groepspsychotherapie voor een specifieke doelgroep (deel I tot P). Het handboek wordt afgesloten met een encyclopedisch gedeelte (deel Q tot X). In de afgelopen drie jaar zijn 44 bijdragen versche- nen, verspreid over alle delen van het Handboek. Het inleidende deel over de groepspsychotherapiefamilies (deel A) is inmiddels compleet. We bespreken hier een selectie uit de twaalf in het jaar 1995 (aanvullingen 6, 7 en 8) verschenen bijdragen. Redactielid Berk schrijft een ‘Inleiding tot de psycho- analytische groepsdynamische groepspsychotherapie’ (deel B). Het gaat om een hoofdstroming in de groeps- psychotherapie, die twee uitgangspunten heeft: ‘de psy- chotherapiegroep met zijn groepsdynamiek en een psychoanalytische orie¨ ntatie over psychotherapie’. Berk bespreekt een aantal kernbegrippen van dit door veel groepspsychotherapeuten gehanteerde referentiekader. Hoewel hij zich onberispelijk van zijn taak kwijt, bekruipt ons bij lezing een gevoel van de´ja ` vu. Mogelijk is enige overlapping met ‘Hoe werkt groepspsychothera- pie? Het psychodynamische model’ (deel A) van dezelfde auteur onvermijdelijk. Maar in datzelfde deel A ver- scheen ook al een introductie in de ‘Psychoanalytische groepsdynamische groepspsychotherapie’ door J. Leroy. Wat voegt de gelijknamige bijdrage van Berk hieraan toe? Hooguit zou men kunnen stellen dat Berk de groeps- dynamische aspecten wat meer uitdiept, ware het niet dat elders in het Handboek hieraan een gehele sectie zal worden gewijd (deel H: Groepsdynamiek, structuur en systeem). Opmerkelijk acht ik Berks stelling dat tegenwoordig de meeste psychoanalytische groepsdynamische groeps- psychotherapiee¨n een overwegend steunend karakter hebben. Het zuivere goud van de strikt ontdekkende groepspsychotherapie wordt de laatste decennia steeds meer aangelengd met steunende elementen. Een actievere opstelling van de therapeut en het werken met een homo- gene groepssamenstelling zijn hiervan voorbeelden. Hier- door is het indicatiegebied van deze in principe ongestructureerde therapievorm de afgelopen decennia flink verbreed. Dit wordt geı¨llustreerd door twee bijdragen in het middengedeelte van het handboek, een over focale groepspsychotherapie en een over groepspsychotherapie voor ouderen. Het is opnieuw Berk, die de ‘Inleiding tot de psychodynamische kortdurende groepspsychothera- pie’ (deel I) voor zijn rekening neemt. Hij stelt dat het niet gaat om groepspsychotherapiee¨n die alleen maar korter duren, maar om een vorm van psychotherapie met een eigen signatuur. Met name het feit dat groep en therapeut er zich van bewust zijn dat er slechts een beperkte hoeveelheid tijd beschikbaar is (in de regel 20 a` 25 sessies), bepaalt in sterke mate het verloop van de M.H.L. Daemen (*) M.H.L.DAEMEN is klinisch psycholoog/psychotherapeut, werkzaam bij de ggz Midden–Brabant te Tilburg. Tijdschrift voor Psychotherapie (1996) 22:248–250 DOI 10.1007/BF03079322 13

Upload: m-h-l-daemen

Post on 25-Aug-2016

214 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

Page 1: Handboek Groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995)

GELEZEN

Handboek Groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995)

M.H.L. Daemen

Het Handboek Groepspsychotherapie is een losbladige

reeks artikelen, waarvan de eerste verschenen in 1993. In

een vorige recensie bespraken we reeds concept en

opbouw van dit handboek (Tijdschrift voor Psychothera-

pie, 21, 230–236). Het eerste gedeelte is een introductie in

de belangrijkste theoretische hoofdstromingen op het

gebied van de groepspsychotherapie. De redactie han-

teert een indeling in vier groepspsychotherapiefamilies:

psychoanalytische groepsdynamische groepspsychothe-

rapie, gedragstherapiegroepen, experientiele groepen en

klinische groepen (deel A tot F). Hierna volgen bijdragen

over techniek (deel G) en groepsdynamiek (deel H). In

het middengedeelte ligt het accent op de praktijk: gast-

auteurs beschrijven in korte, informatieve artikelen tel-

kens een vorm van groepspsychotherapie voor een

specifieke doelgroep (deel I tot P). Het handboek wordt

afgesloten met een encyclopedisch gedeelte (deel Q tot

X). In de afgelopen drie jaar zijn 44 bijdragen versche-

nen, verspreid over alle delen van het Handboek. Het

inleidende deel over de groepspsychotherapiefamilies

(deel A) is inmiddels compleet. We bespreken hier een

selectie uit de twaalf in het jaar 1995 (aanvullingen 6, 7 en

8) verschenen bijdragen.

Redactielid Berk schrijft een ‘Inleiding tot de psycho-

analytische groepsdynamische groepspsychotherapie’

(deel B). Het gaat om een hoofdstroming in de groeps-

psychotherapie, die twee uitgangspunten heeft: ‘de psy-

chotherapiegroep met zijn groepsdynamiek en een

psychoanalytische orientatie over psychotherapie’. Berk

bespreekt een aantal kernbegrippen van dit door veel

groepspsychotherapeuten gehanteerde referentiekader.

Hoewel hij zich onberispelijk van zijn taak kwijt,

bekruipt ons bij lezing een gevoel van deja vu. Mogelijk

is enige overlapping met ‘Hoe werkt groepspsychothera-

pie? Het psychodynamische model’ (deel A) van dezelfde

auteur onvermijdelijk. Maar in datzelfde deel A ver-

scheen ook al een introductie in de ‘Psychoanalytische

groepsdynamische groepspsychotherapie’ door J. Leroy.

Wat voegt de gelijknamige bijdrage van Berk hieraan

toe? Hooguit zoumen kunnen stellen dat Berk de groeps-

dynamische aspecten wat meer uitdiept, ware het niet dat

elders in het Handboek hieraan een gehele sectie zal

worden gewijd (deel H: Groepsdynamiek, structuur en

systeem).

Opmerkelijk acht ik Berks stelling dat tegenwoordig

de meeste psychoanalytische groepsdynamische groeps-

psychotherapieen een overwegend steunend karakter

hebben. Het zuivere goud van de strikt ontdekkende

groepspsychotherapie wordt de laatste decennia steeds

meer aangelengdmet steunende elementen. Een actievere

opstelling van de therapeut en het werken met een homo-

gene groepssamenstelling zijn hiervan voorbeelden. Hier-

door is het indicatiegebied van deze in principe

ongestructureerde therapievorm de afgelopen decennia

flink verbreed.

Dit wordt geıllustreerd door twee bijdragen in het

middengedeelte van het handboek, een over focale

groepspsychotherapie en een over groepspsychotherapie

voor ouderen. Het is opnieuw Berk, die de ‘Inleiding tot

de psychodynamische kortdurende groepspsychothera-

pie’ (deel I) voor zijn rekening neemt. Hij stelt dat het

niet gaat om groepspsychotherapieen die alleen maar

korter duren, maar om een vorm van psychotherapie

met een eigen signatuur. Met name het feit dat groep en

therapeut er zich van bewust zijn dat er slechts een

beperkte hoeveelheid tijd beschikbaar is (in de regel 20

a 25 sessies), bepaalt in sterke mate het verloop van de

M.H.L. Daemen (*)M.H.L.DAEMEN is klinisch psycholoog/psychotherapeut,werkzaam bij de ggz Midden–Brabant te Tilburg.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1996) 22:248–250

DOI 10.1007/BF03079322

13

Page 2: Handboek Groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995)

behandeling. De auteur beschrijft nauwkeurig de ver-

schillende fasen van het groepsproces en de taken van

de therapeut hierin. Voor elk groepslid een individuele

focus kiezen, geformuleerd in interpersoonlijke termen is

nog maar het halve werk. Vervolgens dienen de groeps-

leden in het reine te komenmet de onvermijdelijke teleur-

stelling dat je in zo’n korte therapie toch nooit al je

problemen zult kunnen oplossen; conflicten rond

afhankelijk–

heid en autonomie komen in deze fase aan de orde.

Eenmaal in de werkfase aanbeland (‘het is nu of nooit’),

is er veel interactie en feedback. Naarmate het einde

nadert, duikt er wederom ontevredenheid op over wat

men slechts heeft kunnen bereiken. De therapeut voelt de

druk van de groep om de therapie langer te laten duren,

maar gaat hier niet in mee. Een geslaagde psychodyna-

mische kortdurende groepspsychotherapie helpt de

groepsleden onder ogen te zien ‘dat de therapie niet

alles heeft opgelost en dat psychotherapie dat ook niet

kan’.

Een heel ander tijdsperspectief wordt door Linscho-

tengehanteerd in zijn ‘Psychoanalytisch groepswerk met

oudere mannen’ (in deel J: Leeftijdsfasegroepen). Open-

hartig verhaalt hij over het opzetten van een gespreks-

groep voor mannen vanaf ongeveer 57 jaar. Van start

gegaan als een veilige cursusgroep vormt zich heel gelei-

delijk een therapiegroep met een eigen cultuur. Opval-

lend is het respect voor ieders tempo. Enerzijds is er

ruimte voor pragmatische passanten, die vooral van de

steunende elementen in het groepsproces gebruik maken,

anderzijds ontwikkelt zich een meerjarige harde kern,

waarmee inzichtgevend wordt gewerkt. De ene verlaat

al na een jaar de groep want ‘je mot het toch allemaal zelf

doen’, de andere gaat pas na vier jaar weg. Linschoten

heeft de tijd: ‘Soms lijkt het eeuwig te kunnen duren,

maar binnen de context van het werken met oudere

mannen is het al of niet voortijdig met pensioen gaan

een dermate actueel probleem, dat gewaakt moet worden

voor preoccupatie. Men moet ook eens aan iets anders

kunnen denken dan het einde.’ Een hartverwarmende

bijdrage, waarin de auteur concludeert dat ‘de ouderen-

therapie een toekomst heeft, net als de ouderen zelf.’

De overige nieuwe bijdragen uit het middelste gedeelte

voldoen aan het gewenste profiel. Kort en helder wordt

de werkwijze geschetst van een aantal specifieke vormen

van groepspsychotherapie. In sommige bijdragen staat

het eigene van een methodiek centraal (‘Transactionele–

analysegroepen’ door Thunnissen en ‘Sociodrama–groe-

pen’ door Bontekoe, beide in deel M: Groepspsychothe-

rapieen met actieve methoden), in andere een specifieke

doelgroep (‘Psychotherapeutische groepen voor patien-

ten met anorexia en boulimia nervosa’ door Glas in deel

N: Groepspsychotherapie en verslaving). We bespreken

twee bijdragen over groepspsychotherapie met echtparen

(verschenen in deel P: Bijzondere groepen).

In ‘Echtparengroepen’ beschrijft Klijn het systeemthe-

oretische referentiekader, waarmee in deze groepen

wordt gewerkt. Als uitgangspunt wordt de circulaire

causaliteitsopvatting over menselijk gedrag gehanteerd.

Partners kunnen in de groep ervaren dat alle werkelijk-

heid relatief is en dat die realiteit een interpersoonlijk

karakter heeft. Het gaat erom te leren nieuwe vragen te

stellen over oude problemen. Afhankelijk van het soort

partnergroep wordt er met psychoanalytische, gedrags-

therapeutische of gezinstherapeutische methodieken

gewerkt. Anders dan in een gewone therapiegroep start

een echtparengroep per definitie met vier of vijf sub-

groepjes. De partners zijn ook buiten de sessies intensief

en intiem bij elkaar betrokken. Technisch is er sprake van

een extra niveau van interactie: de gebruikelijke commu-

nicatie op individueel, interpersoonlijk of groepsniveau

wordt aangevuld met interacties op partnerniveau.

In de beginfase vertonen partners ondanks alle pro-

blemen meestal een sterke loyaliteit tegenover elkaar.

Men presenteert zich vooral met zijn partneridentiteit,

conform de gezamenlijke relatie–definitie. De taak van

de therapeuten bestaat erin een groepsklimaat te creeren,

waarin het mogelijk wordt meer van zichzelf te onthullen

en als individu op de voorgrond te treden. Dit gaat vaak

gepaard met veel weerstanden. Eenmaal hierdoorheen

krijgt het groepsproces meer diepgang. Er wordt gespro-

ken over het eigen gezin van herkomst en over het aan-

deel van individuele onverwerkte conflicten in de collusie

met de partner. Volgens de auteur is het mogelijk op deze

wijze met moeilijke echtparen te werken, voor wie een

afzonderlijke relatietherapie minder haalbaar is. Met

name ‘als er sprake is van een ernstige persoonlijkheids-

stoornis bij een van de twee, of als zich narcistische

persoonlijkheidskenmerken uiten in heftige relatiecon-

flicten’. Een helder geschreven bijdrage, met aandacht

voor de concrete werkwijze en de specifieke valkuilen

van deze complexe vorm van groepspsychotherapie.

Complex en dus uitzonderlijk? Op deze vraag probe-

ren Bouman, Lohmann en Van Reijen een antwoord te

geven in ‘Groepspsychotherapie voor paren, een inven-

tarisatie’. De auteurs hebben met een telefonische

enquete alle RIAGG’s in Nederland benaderd. Hiervan

blijkt ruim een derde een groepsaanbod voor paren te

hebben, in totaal 34 groepen. De werkwijze in deze groe-

pen varieert. Er zijn sterk gestructureerde cursussen met

oefeningen en huiswerkopdrachten, semi–gestructu-

reerde therapiegroepen met een open psychodynamisch

gedeelte, afgewisseld met actieve technieken, en onge-

structureerde groepsanalytische psychotherapiegroepen,

met vooral de individuatie van de partners als doel. De

auteurs illustreren dit aan de hand van vijf signalementen

Tijdschrift voor Psychotherapie (1996) 22:248–250 249

13

Page 3: Handboek Groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995)

van bestaande therapiegroepen. Deze beschrijvingen,

ontleend aan interviews met ervaren therapeuten,

maken de bijdrage boeiend. In de opzet van een inventa-

ris is men slechts ten dele geslaagd: naar parengroepen in

onder meer poliklinieken van psychiatrische ziekenhui-

zen en prive–praktijken is niet geınformeerd. Evenmin is

men in Vlaanderen zijn licht gaan opsteken. Andermaal

storend is het gebrek aan redactionele afstemming tussen

beide bijdragen: wat Bouman, Lohmann en Van Reijen

te melden hebben over ‘kenmerken van groepstherapie

voor paren’ is in grote lijnen ook in het artikel van Klijn

te vinden.

Schrijven over eenzelfde onderwerp hoeft niet te leiden

tot nodeloze herhalingen, dat bewijst redactielid Bolten.

In een biografische bijdrage over Wilfred Bion (deel U)

maken we kennis met leven en werk van de Engelse

groepsanalyticus, wiens naam vooral aan de theorie

over de basisovertuigingen is verbonden. Aangezien

deze theorie elders uitgebreid aan bod komt (in deel B:

Psychoanalytische groepsdynamische groepspsychothe-

rapie) kiest Bolten ervoor deze slechts zijdelings te ver-

melden. Dit levert een ontdekking op van Bions latere

werk, inclusief de integrale vertaling van een artikel uit

1977 over ‘emotionele turbulentie’. Het gaat om een

gecondenseerde, soms cryptische tekst, waarin men bij

herhaald lezen steeds nieuwe betekenislagen ontdekt. De

verdienste van Bolten is dat hij erin slaagt deze andere

Bion voor ons toegankelijk te maken.

Op functionele wijze citeert Bolten dezelfde tekst in

zijn bijdrage over ‘Opwinding in psychotherapiegroepen’

(deel R). Hij bespreekt het spontaan optreden van heftige

emoties in therapiegroepen. Met diverse voorbeelden

wordt aangetoond dat ontsporing en desintegratie verre

van denkbeeldig zijn. De auteur bedient zich achtereen-

volgens van de zelf–psychologie, de objectrelatie–theorie

en de transactionele analyse om de relatie tussen affect en

groepsproces te verhelderen. Hij stelt dat heftig affect

therapeutisch bruikbaar kan zijn. Er is de catharctische

werking en de signaalfunctie voor wat er speelt in een

groep. Bovendien leidt affect niet per definitie tot desin-

tegratie. Bij sommige piekervaringen wordt de integratie

juist bevorderd. Deze zijn vergelijkbaar met de piekaf-

fecten die in de kinderjaren bijdragen tot de eerste bele-

ving van een eigen identiteit. Ten slotte betoogt Bolten

dat therapiegroepen altijd een beetje spannend moeten

zijn. Niets is zo schadelijk als het toeslaan van verveling

in een groep. Een boeiende bijdrage, bijzonder aanbevo-

len voor die momenten waarop je als therapeut zelf op

drift dreigt te raken in een opgewonden groep.

In ‘Regelgeving in psychotherapeutische gemeen-

schappen’ (deel F) schrijft Rylant over regressieve

processen op het niveau van de grote groep. Hij stelt

dat regelgeving in de klinische setting een essentieel

onderdeel vormt van het psychotherapeutisch proces.

Het adequaat begrenzen en sanctioneren van grensover-

schrijdend gedrag is, als onderdeel van de milieutherapie,

de taak van de staf. Aan de hand van casuıstiek over een

psychotherapeutische gemeenschap voor adolescenten

schetst de auteur de desastreuze gevolgen voor het gehele

behandelklimaat wanneer de staf hierin faalt. Rylant

gaat niet in op de structurele stafproblemen die aan de

basis zouden hebben gelegen van dit onvermogen om

adequaat grenzen te stellen. Wel stelt hij zich de vraag

of dergelijke moeilijkheden niet inherent zijn aan de

organisatiewijze zelf van de psychotherapeutische

gemeenschap. Kan de staf zich wel onttrekken aan de

dynamiek van de grote groep, die ertoe neigt zich af te

sluiten voor invloeden uit de buitenwereld? Hoewel hij

evenmin een magische formule heeft, zoekt de auteur de

oplossing in eenmeer systeem–georienteerde benadering.

‘Het is belangrijk dat de kliniekstaf flexibel weet om te

gaan met de buitenwereld en dus de mening van ouders

en andere gezinsleden. Door het gezin niet alleen in de

behandeling, maar ook bij de “limit setting” te betrekken,

wordt de werkrelatie met het gezin verstevigd en kunnen

stafleden juist aan de ouders laten zien hoe ze de adoles-

cent consequent grenzen aangeven.’

Het artikel is een kritische beschouwing over een in

potentie waardevolle behandelmethodiek, die volgens de

auteur aan de huidige inzichten en maatstaven moet

worden aangepast. Rylant levert hiermee een bijdrage

aan de discussie over het bestaansrecht van de klinische

psychotherapie in de hedendaagse geestelijke

gezondheidszorg.

Conclusie: het Handboek Groepspsychotherapie ont-

wikkelt zich gestaag tot een referentiewerk in ons taal-

gebied. Ook in deze drie aanvullingen van 1995 zijn de

meeste bijdragen informatief, bondig en pragmatisch van

opzet. Het werken met gastauteurs voor elk specialisme

staat borg voor kwaliteit en actualiteit. Door de grote

omvang van het handboek dreigt er echter nodeloze

overlapping op te treden. Zeker wanneer verschillende

auteurs over eenzelfde thema schrijven, is een nauwge-

zettere redactionele afstemming tussen hun bijdragen

gewenst.

Literatuur

Handboek Groepspsychotherapie, aanvullingen 6, 7 en 8 (1995).Losbladige uitgave. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

250 Tijdschrift voor Psychotherapie (1996) 22:248–250

13