geldzaken. inhoud hoofdstuk 1: wat is geld hoofdstuk 2: munten hoofdstuk 3: bankbiljetten hoofdstuk...

77
Geldzaken

Upload: christian-thys

Post on 08-Jun-2015

222 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldzaken

Page 2: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inhoud

• Hoofdstuk 1: Wat is geld

• Hoofdstuk 2: munten

• Hoofdstuk 3: bankbiljetten

• Hoofdstuk 4: giraal geld

• Hoofdstuk 5: geldschepping

• Hoofdstuk 6: inflatie

Page 3: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Programma

• Hoofdstuk 1 en 2 voor de kerst af

• Hoofdstuk 3, 4 en 5 in januari

• Toets over hoofdstuk 1- 5: 1 februari

• Hoofdstuk 6: in februari

• Computeropdracht over hoofdstuk 6

• SE: 8 of 15 maart

Page 4: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geld zaken: hoofdstuk 1

• Geld is alles waarmee ik kan betalen (in een bepaald land)

• In Nederland zijn dollars dus geen geld omdat ik daar bij de AH niet kan betalen

Page 5: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geld zaken: hoofdstuk 1

• Giraal en chartaal geld

• Chartaal: munten en bankbiljetten

• Giraal geld: saldo op je bankrekening

• Bankrekening = lopende rekening = rekening courant

Page 6: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

M.

• Maatschappelijke geldhoeveelheid: giraal en chartaal geld in handen van publiek en bedrijven

• Geld in handen van banken behoort niet tot maatschappelijke geldhoeveelheid (ik leg later uit waarom niet)

Page 7: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Maar eerst…

• De balans

• Wat is een balans…..

Page 8: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

• Overzicht van bezittingen en het vermogen van een bedrijf op een bepaald moment

• Balans is dus momentopname

• Bezittingen noemen we activa.

• Vermogen noemen we passiva.

Page 9: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans voorbeeld

• Bakker Bart start een bedrijf: een bakkerij• Hij heeft € 250.000 gespaard. Dit eigen

geld stopt hij in zijn bedrijf en noemen we eigen vermogen

• Hij heeft € 250.000 geleend bij een bank. Dit noemen we vreemd vermogen.

• Het totale vermogen van € 500.000 zet hij eerst op de bankrekening van de bakkerij

• De balans van BB ziet er nu als volgt uit

Page 10: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

Activa Passiva

Bankrekening 500.000 Eigen vermogen 250.000

Lening bank 250.000

500.000 500.000

Page 11: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

• Balans laat dus zien welke bezittingen ik heb en hoe ik die heb betaald (met eigen geld of met een lening)

• En: eigen vermogen = bezittingen – vreemd vermogen

• Voorbeeld: eigen huis

Page 12: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

• De balans is in balans

• Nu gaat BB iets kopen omdat hij anders niet kan bakken.

• Hij koopt een bakmachine voor € 100.000,

• Hij betaalt dat met zijn bankrekening.

• De balans ziet er nu als volgt uit

Page 13: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

Activa Passiva

Bankrekening 400.000 Eigen vermogen 250.000

Machine 100.000 Lening bank 250.000

500.000 500.000

Page 14: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

• Zijn bezittingen zijn nu anders geworden. Zijn bankrekening is lager geworden, maar hij heeft wel een machine.

• Zijn eigen en vreemd vermogen is het zelfde gebleven

Page 15: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

• De balans is in balans

• Nu gaat BB nog iets kopen omdat hij anders niet kan bakken.

• Hij koopt meel voor € 5.000.

• Hij betaalt dat met zijn bankrekening.

• De balans ziet er nu als volgt uit

Page 16: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

Activa Passiva

Bankrekening 395.000 Eigen vermogen 250.000

Machine 100.000 Lening bank 250.000

Meel 5.000

500.000 500.000

Page 17: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Bb

• Bakker Bart koopt voor € 1.000 gist bij een leverancier en spreekt af dat hij dat pas over een maand betaalt

Page 18: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

BalansActiva Passiva

Bankrekening 395.000 Eigen vermogen 250.000

Machine 100.000 Lening bank 250.000

Gist 1.000 Crediteuren (schuld aan leverancier)

1.000

Meel 5.000

501.000 501.000

Page 19: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans scholierActiva Passiva

Bankrekening 500 Eigen vermogen 1.925

Scooter 2.000 Lening bij papa 1.000

Kas (geld in mijn portemonnee)

25

Telefoon 400

2.925 2.925

Page 20: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Opdracht

• Teken nu voor jezelf een balans

• Zet aan de activa kant al je bezittingen

• Zet aan de passiva kant je schulden (als je die hebt)

• Zet aan de passivakant je eigen vermogen (Bezittingen – schulden = eigen vermogen)

• Lever de balans in

Page 21: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans scholier:………….Activa Passiva

totaal totaal

Page 22: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

JP

• Ga uit van de startbalans van JP

• Verwerk de transacties in de de balans en maak een nieuwe balans

• Doe dat samen met je buurman of – vrouw

• 15 minuten

• Daarna tekent een groepje de balans op het bord.

Page 23: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Startbalans JPActiva Passiva

Bankrekening 200.000 100.000

100.000

totaal 200.000 totaal 200.000

Page 24: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans

• Ga uit van de startbalans en maak de nieuwe balans van JP na de volgende transacties van de 1e week. – Hij pint € 2.000 en stopt die in de kassa van het restaurant. – Hij koopt – via zijn bankrekening - een winkelpand voor €

150.000 en inventaris voor € 20.000 (stoelen, bestek, bar e.d.)– Verder koopt hij bier en wijn in bij een groothandel voor € 5.000.

Hij betaalt dat pas na afloop van het tweede maand dat het restaurant open is.

– Hij koopt een 2e hands bestelbus voor € 4.000 en betaalt die met zijn bankrekening.

– Bij de lokale groenteboer koopt hij – contant/uit de kassa - groente en fruit voor € 400.

– JP krijgt een subsidie voor startende ondernemers. De gemeente stort € 10.000 op zijn bankrekening

Page 25: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans JPActiva Passiva

Bank 34.000 Eigen vermogen 110.000

Kas 1.600 Vreemd vermogen 100.000

Groente en fruit 400 Crediteuren 5.000

Busje 4.000

Bier 5.000

Pand 150.000

inventaris 20.000

totaal 215.000 totaal 215.000

Page 26: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldzaken: hoofdstuk 2

• Van ruilhandel naar zout en schelpen en daarna munten

• Transactiekosten van ruilhandel zijn de te groot. Bij ruilen met munten zijn de transactiekosten lager.

• Intrinsieke waarde en nominale waarde

Page 27: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldzaken: hoofdstuk 2

• Standaardmunten: nominale waarde = intrinsieke waarde (risico: mensen gaan rommelen met deze munten: goud en zilver eraf vijlen.)

• Tekenmunten: nominale waarde > intrinsieke waarde. Onze huidige munten zijn tekenmunten

Page 28: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

huiswerk

• Opdracht: t/m 2.5

Page 29: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldzaken. Hoofdstuk 3

• Munten zijn zwaar en gemakkelijk te roven.

• Daarom bankbiljet

Page 30: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldzaken: hoofdstuk 3

• Eigenaren van munten gaven munten in bewaring bij goudsmeden. Dan hoefden ze er niet mee rond te lopen.

• Ze kregen van de goudsmid een bewijs van ontvangst. Tegen inlevering van het bewijs kregen ze de munten weer terug.

Page 31: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldzaken: hoofdstuk 3

• Het bewijs van ontvangst werd betaalmiddel. Je kon ermee betalen omdat de nieuwe eigenaar het tegen munten kon omruilen bij de goudsmid

• In feite was het ontvangstbewijs het eerste bankbiljet

Page 32: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans goudsmidActiva Passiva

Munten (in bewaring gegeven)

100 Ontvangstbewijzen (schuld van de smid aan degenen die munten in bewaring heeft gegeven)

100

Woning smid 50 Eigen vermogen 50

totaal 150 totaal 150

Page 33: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans van de smid

• Activa: eigendom van de smid. Ook de munten zijn zijn eigendom. Hij mag ermee doen wat hij wil, hij moet ze alleen terug betalen als erom wordt gevraagd.

• Passiva: middelen waarmee het eigendom is betaald. Een deel komt van de smid zelf (eigen vermogen), een deel is door derden er in gestopt (in dit geval degene die goud aan de smid in bewaring heeft gegeven)

• .

Page 34: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Smid wordt bankier

• De smid wordt bankier. Hij gaat nieuwe ontvangstbewijzen uitgeven zonder dat daarvoor munten moeten worden ingeleverd.

• De smid schept geld want de ontvangstbewijzen zijn geld

• Stel de smid leent € 50 aan Mr X.• De balans van de smid ziet er dan als volgt

uit.

Page 35: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans goudsmidActiva Passiva

Munten (in bewaring gegeven)

100 Ontvangstbewijzen 150

Woning smid 50 Eigen vermogen 50

Lening aan Mr X 50

totaal 200 totaal 200

Page 36: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Smid wordt bankier

• Let op: nu staan er tegenover de 150 aan ontvangstbewijzen, nog maar 100 aan munten.

• Als elke eigenaar van ontvangstbewijzen, zijn munten wil opnemen, dan gaat de smid failliet

• Dit gebeurde met DSB

Page 37: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

2.3

• Wisselkoers: waarde van de ene munt uitgedrukt in de waarde van een andere munt

• 1 florijn = 10 gram goud

• 1 nobel = 15 gram goud

• Voor 1 florijn (10 gram goud) krijg ik niet 1 nobel want die 15 gram goud maar 0,67 nobel. Immers 10/15 = 0,67

Page 38: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Smid wordt bankier

• Maken opdracht 3.1 t/m 3.5

Page 39: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Wonder

• Het wonder van geld bijdrukken.

• Er wordt niets letterlijk bijgedrukt.

• Het enige wat er gebeurt is dat banken meer geld uitlenen en er daardoor meer geld ontstaat

Page 40: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Hoofdstuk 4: giraal geld

1. Mensen met chartaal geld kunnen dit op een bankrekening zetten/storten

2. Dit wordt dan giraal geld

3. Stel twee mensen openen een bankrekening en storten beiden € 1.000 op die rekening. Hoe ziet de balans van de bank er dan uit?

Page 41: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant A 1000

Rekening courant B 1000

totaal 2000 totaal 2000

Page 42: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bank

• De bank heeft nu € 2.000 in kas. Is haar eigendom

• De bank heeft een schuld van € 2.000 aan de twee mensen want ze kunnen dat geld opnemen wanneer ze dat willen.

Page 43: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bank

• De bank leent nu giraal € 4.000 aan A

• De bank stort dit op de bankrekening van A.

• De bank schept giraal geld want de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt toe.

• De balans van de bank ziet er nu als volgt uit

Page 44: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant A 5000

Lening aan A 4000 Rekening courant B 1000

totaal 6000 totaal 6000

Page 45: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bank

• De bank heeft nu 2.000 aan kasgeld en 6.000 aan rekening courant tegoeden

• Als alle rekeninghouders tegelijkertijd hun geld willen opnemen, dan heeft de bank onvoldoende kas en gaat de bank failliet.

• Dit gebeurde met DSB

Page 46: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bank

• Daarom zegt De Nederlandse Bank (DNB) dat een bank altijd voldoende geld in kas (liquide middelen) moet hebben tegenover de banktegoeden van de klanten.

• De bank kan dan altijd de rekening-houders betalen als die geld willen opnemen (pinnen)

• DNB gebruikt daarvoor een minimum liquiditeitspercentage.

Page 47: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bank

- DNB verplicht banken tot een minimum liquiditeitspercentage.

• Liquiditeitspercentage = (kas + tegoed dnb)/rekening courant tegoeden

• In ons voorbeeld (nog zonder tegoed DNB) is het percentage: 2000/6000 x 100% = 33%.

• DNB schrijft minimaal 20% voor. Dus de bank voldoet aan de eis

Page 48: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Kredietcrisis

• Voor de kredietcrisis hadden banken te weinig liquide middelen (kas plus tegoed DNB) en kwamen ze in gevaar.

• Banken moeten nu meer liquide middelen aanhouden. Dan voor de kredietcrisis.

Page 49: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

planning

• Huiswerk: 4.1 t/m 4.3

• Toets h 1 t/m 5: 31 januari

• Se 1 maart 2013.

Page 50: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

H5. Geldscheppen

• Banken lenen geld uit en scheppen daarmee geld.

• We zeggen ook wel dat de maatschappelijke geldhoeveelheid daardoor toeneemt.

• Maatschappelijke geldhoeveelheid:giraal en chartaal geld in handen van burgers en bedrijven

Page 51: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

H5. Geldscheppen

• Banken lenen geld uit en scheppen daarmee geld.

• We zeggen ook wel dat de maatschappelijke geldhoeveelheid daardoor toeneemt.

• Maatschappelijke geldhoeveelheid:giraal en chartaal geld in handen van burgers en bedrijven

Page 52: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant tegoeden 8000

Tegoed bij DNB 2000 Spaartegoeden 1000

Debiteuren 6000 Eigen vermogen bank 1000

totaal 10000 totaal 10000

Page 53: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans debet

• Kas: munten en bankbiljetten in de kas van de bank

• Tegoed DNB: geld dat de bank op de rekening bij DNB heeft staan. (zeg maar de bankrekening van de bank zelf)

• Debiteuren: bedrag dat de bank heeft uitgeleend aan gezinnen en bedrijven.

• Rekening courant tegoeden: giraal geld van gezinnen en banken. di

Page 54: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans credit

.

• Rekening courant tegoeden: giraal geld van gezinnen en banken. Dit is een schuld van de bank aan de gezinnen. Is dus vreemd vermogen

• Spaartegoeden: geld dat mensen op hun spaarrekening hebben staan. De bank moet dat terug betalen. Is dus ook vreemd vermogen

Page 55: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

.

• De bank leent 1.000 aan A

• De balans komt er nu als volgt uit te zien

Page 56: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant tegoeden 9000

Tegoed bij DNB 2000 Spaartegoeden 1000

Debiteuren 7000 Eigen vermogen bank 1000

totaal 10000 totaal 10000

Page 57: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

.

• Het uitlenen van geld noemen we ook wel wederzijdse schuldaanvaarding– De bank moet geld op de rekening van de

klant storten.– De klant moet de lening weer terug betalen

aan de bank.

Page 58: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant tegoeden 10.000

Tegoed bij DNB 2000

Debiteuren 6000

totaal 10000 Totaal 10.000

Page 59: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

.

• Liquiditeitspercentage: (4.000/10.000) x 100% = 40% (= best hoog)

• Stel dat het liquiditeitspercentage minimaal 10% moet zijn, hoeveel mag de bank dan nog giraal uitlenen?

Page 60: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

• Ga uit van hoeveelheid kas + tegoed DNB• Kas en tegoed DNB is nu 4.000• Kas en tegoed DNB moet dan minimaal 10% zijn

van Rekening courant tegoeden• Als 4.000 minimaal 10% is van de rekening

courant tegoeden, dan is 1% 400 en 100% 40.000• Rekening courant mag dus zijn 40.000. De bank

mag dus nog 36.000 giraal uitlenen• .

Page 61: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 10.000

Tegoed bij DNB 2.000

Debiteuren 36.000

totaal 10000 Totaal 10.000

Page 62: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

.

• Liquiditeitspercentage: (4.000/10.000) x 100% = 40% (= best hoog)

• Stel dat het liquiditeitspercentage minimaal 10% moet zijn, hoeveel mag de bank dan nog chartaal (uit de kas van de bank) uitlenen?

Page 63: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

- Ga uit van Rekening courant tegoeden.

- Deze zijn 10.000

- Van de 10.000 aan rekening courant tegoeden, moet 10% in kas zitten. Dat is 1.000.

- Er zit nu 4.000 in kas. Dus de bank mag nog 3.000 chartaal (uit de kas) uitlenen.

Page 64: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Geldscheppen

- Opdracht 5.8 t/m 5.10

Page 65: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Som 5.9

Page 66: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Balans bankActiva Passiva

Kas 1.500 Rekening courant tegoeden 5.000

Tegoed bij DNB 200 Lang spaargeld 1.000

Tegoed ECB 100

Vreemde valuta 400

Debiteuren 2.000

totaal Totaal

Page 67: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

5.9

a. (1500 + 200 + 100)/(5.000) x 100% = 36%

b. Chartaal uitlenen (uitlenen uit de kas). Er moet minimaal 30% van rekening courant in kas zijn. 30% van 5.000 is 1.500. Er is nu 1.800 in kas. Dus de bank mag 300 chartaal uitlenen.

c.

Page 68: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

5.9

- Giraal uitlenen. Er is 1.800 in kas. Dit moet 30% zijn van de rekening courant tegoeden.

- Als 30% = 1.800, dan 100% = 6.000.

- De rekening courant tegoeden mogen maximaal 6.000 zijn. Dus de bank mag nog 1.000 uitlenen

- Check: 1.800/6.000 x 100% = 30%

Page 69: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie

• Wat is het

• Gevolgen

• Oorzaken

Page 70: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie

• Prijzen stijgen

• Gemeten door Centraal Bureau Statistiek

Page 71: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie: gevolgen

• Door inflatie daalt onze koopkracht. (wanneer prijzen sneller stijgen dan ons inkomen). We kunnen minder kopen met ons inkomen. Ons reële inkomen daalt.

• Door inflatie neemt de waarde van ons vermogen af. Stel ik heb € 10.000 aan spaargeld op de bank en ik krijg 2% rente. Bij een inflatie van 3%, daalt de waarde van mijn vermogen.

Page 72: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie: gevolgen

• Door inflatie kunnen winsten van bedrijven afnemen omdat hun kosten hoger worden en zij niet in de verkoopprijzen kunnen doorrekenen.

Page 73: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie

• Een beetje inflatie is niet erg. DNB streeft naar een inflatie van maximaal 2%

• Als de prijzen dalen (deflatie), dan stellen mensen hun consumptie uit (producten worden straks immers goedkoper)

Page 74: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie: oorzaken

• Bestedingsinflatie: er is veel vraag naar producten en er kunnen geen extra producten worden geproduceerd op korte termijn omdat de productiecapaciteit volledig is bezet

• Bestedingsinflatie ontstaat vaak omdat er veel geld wordt gecreëerd (veel geld wordt uitgeleend: b.v. huizenmarkt).

Page 75: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Inflatie: oorzaken

• Kosteninflatie:– Bedrijven rekenen extra kosten door in de

prijzen (b.v. hogere grondstofprijzen en olieprijzen)

– Overheid verhoogt accijnzen en btw

Page 76: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Planning

Uitleg h. 5: vandaag

Uitleg h 6: volgende week

Uitleg h.1 t/m 5 herhaling: 28 februari

Toets h.1 t/m 5: 1 maart

Se Geldzaken : 8 maart

Page 77: Geldzaken. Inhoud Hoofdstuk 1: Wat is geld Hoofdstuk 2: munten Hoofdstuk 3: bankbiljetten Hoofdstuk 4: giraal geld Hoofdstuk 5: geldschepping Hoofdstuk

Planning

- Trader: verdienen veel geld met het beleggen van ons spaargeld, maar soms verliezen ze een miljard of meer omdat ze teveel risico nemen en gaan dan de bak in

- Bankiers worden gedreven door hormonen in plaats van verstand.

- En gedreven door hebzucht en angst en kuddegedrag.