Transcript
Page 1: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

1

Samenwerken aan realisatie; realisatie door samenwerking

Een meer geëngageerd horizontaal perspectief voor het BRV

Luuk Boelens

Inleiding: Het Plan Voorbij

De laatste werktekst van het BRV leest als een klassiek ruimtelijk strategisch plan voor

Vlaanderen, gefocust op a) het versterken van de internationale concurrentiekracht, b)

robuuste en samenhangende open ruimte, c) specifiek beleid voor regio’s met een

stedelijk of landelijk karakter en d) strategische speerpunten per gewestdeel. Dit

ondanks dat de werktekst in de opening zwaar inzet op zelfbenoemde majeure

beleidstransformaties: van technocratisch naar participatief, van allesomvattend naar

specifiek, van hiërarchie naar gelijkwaardig, van afbakenend naar geïntegreerd, van

uitbreiding naar transformatie….. en van top-down naar co-productief. Maar om dat te

bereiken zijn de concepten en koersen, die het BRV in de werktekst uitzet te vaag en

abstract om die transformaties te bereiken. Dit geldt met name ook voor de co-

productieve inzet. Want waarom zou een bedrijf of een burgerbeweging hierin meegaan

en tijd, geld of expertise investeren nu het beleid nog veel kanten op kan; dan wel het

moeilijk te doorgronden en ook niet duidelijk wordt wat nu precies wordt beoogd.

Ook de operationele en krachtlijnen-hoofdstukken bieden daartoe weinig soelaas. Want

doorgaans is hier sprake van acties die kunnen (en niet zullen) worden opgepakt en vaak

ook met een hoog intentioneel of ‘open deuren’ gehalte. Want wat bijvoorbeeld te

denken van acties als “het verkennen van verhandelbare ontwikkelingsrechten…”, “het

verkennen van stedenbouwkundige lasten en voorwaarden voor ruimtelijk rendement” of

“het opstarten van overleg met NMBS en De Lijn om beheer en exploitatie te

inventariseren” Waarom is dat ‘verkennen’ niet allang gebeurd – zo hoor ik u denken - en

waarom is periodiek ‘overleg’ met (semi-)overheidsbedrijven niet allang standaard in

het beheer en de ontwikkeling van het Vlaamse land? Laat staan dat we nu goed zicht

hebben op wat er uit al dat verkennen en overleg dan komt. Dus zelfs als u zou willen,

zou u thans ook nauwelijks weten waar men nu precies zo gewenst co-productief, co-

creatief of co-uitvoerend zou moeten zijn.

Page 2: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

2

Daarmee mist de werktekst dat wat het beoogt. Maar ondanks dat het zo leest, volstaat

het huidige concept-BRV ook niet als een klassiek ruimtelijk strategisch plan. Het is vlees

nog vis; en ook daartoe veel te vaag en open. Overigens een dergelijk terug naar de RSV

van twintig jaar geleden is geen optie (meer) in de huidige gefragmenteerde, volatiele en

complexe vernetwerkte wereld. Strategische visies hebben doorgaans geen langer leven,

zodra de inkt is opgedroogd. Derhalve zal ik in deze tekst doorexerceren op de tweede

lijn; i.c. wat een effectief co-evolutionair (ipv. co-productief) perspectief concreet zou

betekenen voor het BRV. We zullen daarbij ‘voorbij het plan’ gaan; meer tactisch dan

strategisch, meer handelingsgericht dan feitelijk ; van buiten naar binnen (Boelens

2005). Want hét Plan is immers middel, geen doel.

‘Samenwerken aan realisatie’ – mijn thema van deze werkexercitie - laat ik daarbij het

leidmotief. Ik zal deze in de komende tekst op diverse fronten uitwerken: a) op het

internationale niveau, b) met een gelaagde tijd-ruimte reflectie, c) richting het ruimtelijk

handelen in een toenemende complexe wereld, d) met een veelheid aan mogelijke

rollen, maar e) met een focus van het BRV op een brede conditieplanning voor f) een

zeven punten agenda. Ik zal me daarbij laten inspireren door de nieuwste theoretische

planologische inzichten, maar trachten deze dusdanig te beschrijven dat deze ook voor

de niet ingewijde lezer navolgbaar zijn.

A. Internationaal

Ondanks dat de werktekst er gewag van maakt dat Vlaanderen niet beschouwd mag

worden als een eiland in een wereld van flux, is het opmerkelijk hoe weinig de tekst de

context voor toekomstig ruimtelijk handelen schets. Blijkbaar gaat het al snel om de

kenniseconomie, logistiek en locatie begeleid investeringsbeleid; wat we daaronder dan

ook mogen verstaan (snelwegen, goederenraillijnen, kantoren en campussen of de

zoveelste ‘valley’?). Daarmee wordt niet alleen onrecht gedaan aan de bestaande sterktes

van Vlaanderen op het gebied van farmacie, chemie, maken, food, r&d etc., maar worden

ook de kansen voor een meer veerkrachtige co-evolutionaire ruimtelijk-economische

benadering gemist. Samenwerking in uitvoering begint immers pas wanneer de sense of

urgency als gevolg van veranderende context gezamenlijk worden onderschreven.

Page 3: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

3

Maar sterker nog, niet alleen de institutionele, maar ook de feitelijke context wordt in

het BRV niet behandeld. In dit kader schetst de United Nations bijvoorbeeld al jaren een

onthutsend demografisch beeld van de wereld voor deze 21e eeuw: Azië (en met name

China) zal tot het midden van de 21e eeuw nog sterk groeien, maar daarna als gevolg van

de tanende bevolkingsaanwas sterk dalen. Europa stagneert gedurende de gehele eeuw,

Amerika/Oceanië zullen gestaag een kleine groei kennen, maar de grootste

bevolkingsexplosie kent Afrika, met een verdriedubbeling in de 21e eeuw (UN 2015).

Indien voor deze mensen daar geen perspectief wordt geboden, zullen zij op drift raken

richting de economisch wat meer welvarende landen: in eerste instantie Europa, maar

mogelijk ook Noord-Amerika/Oceanië en Oost-Azië; mochten zij hun immigratie politiek

als gevolg van de vergrijzing verlaten.

Een iets anders, maar vergelijkbaar onthutsend beeld wordt voor de (lange termijn)

wereldeconomie geschetst. De global economic powershift van de ontwikkelde

economieën in Noord-Amerika, Europa en Japan richting minder ontwikkelde landen in

met name Zuidoost Azië en Latijns Amerika zal naar verwachting, ondanks de lagere

groeicijfers, tot 2050 blijven voortduren (PWC 2015). Sinds 2014 heeft China in absolute

cijfers de USA al als grootste economie ter wereld ingehaald; verwacht wordt dat India

mits de structurele hervormingsprogramma’s worden doorgezet, dat tegen 2050 ook zal

doen. Mexico en Indonesië zullen tegen dan naar verwachting economisch groter zijn

dan respectievelijk UK en Frankrijk; Turkije groter dan Italië. En Nigeria en Vietnam

zullen waarschijnlijk de snelst groeiende economieën tussen nu en 2050 worden. Dit

alles laat echter onverlet dat de gemiddelde welvaart in Europa, weliswaar tanende,

maar nog steeds relatief hoger zal zijn dan in deze opkomende landen.

Wat deze twee majeure global shifts (naar demografie en economie) voor Vlaanderen

betekent is daarmee nog allerminst zeker. Dat komt doordat groei, krimp en stagnatie

niet overal gelijkelijk neerdalen. Er kunnen grote verschillen tussen regio’s, plaatsen en

zelfs wijken voordoen. Echter in algemene zin wordt duidelijk dat Europa grofweg zal

stagneren, zowel wat betreft bevolking als economie. Dat maakt dat men meer dan

vroeger uitermate voorzichtig zal moeten zijn om trends uit het verleden zomaar door te

trekken naar de toekomst. Bijvoorbeeld: het nu bepalen dat voor de komende decennia

weer 300.000 nieuwe woningen nodig zijn en zoveel hectaren bedrijfsterreinen om

Page 4: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

4

daarna wellicht in een overaanbod situatie te geraken (á la China), kan wellicht het

paard achter de wagen spannen. Eenmaal ingericht, ben je er immers niet zomaar vanaf.

Een meer adaptieve koers, ook programmatisch lijkt nodig. En dat is het beste te doen

stapje voor stapje, en binnen cq. vanuit de bestaande voorraad redenerend. Want als UN

en PWC gelijk krijgen zal het grofweg gaan om vergrijzing, verdunning, en (nieuwe cq.

2e/3e generatie) migranten; alsmede uitbouw van de bestaande economische sterktes.

Dat vraag vooral om het op peil houden, en om de vernieuwing en diversificatie van de

bestaande (vaak erg eenzijdige voorraad) aan de nieuwe eisen. Het vereist het

redeneren vanuit het bestaande, in plaats vanuit nieuwe uitbreidingen. Want dat laatste

kan niet alleen overbodig zijn, cq. moeilijke brownfields achterlaten, maar ook

broodnodige (voorraad) innovatie in de kiem smoren.

Daarnaast wordt duidelijk dat, zoals gezegd, zich ook binnen relatief stagnerende

continenten grote verschillen en tegenstellingen zullen voordoen. De (grote) stad is niet

het algemeen panacee als verondersteld (Glaeser 2011). Er zullen shrinking en booming

cities voorkomen (net als thans de Rust-Belt staat tegenover Silicon Valley in de USA)

(Oswalt 2005). In algemene, structurele termen wordt verwacht dat meer nog dan de

(meer consumptief gefocuste) Capital Metropolises, vooral de grote Global Delta

Metropolises aan belang zullen winnen (Boelens 2009). Dit zijn uitgestrekte urbane

regio’s van (middel)grote en klein-stedelijke urbane nederzettingen langs de estuaria

van grote wereld rivieren, die dankzij hun ligging en verspreide densiteit veel

goedkoper (en daarmee risicovoller) kunnen innoveren, produceren en handel drijven

dan de grote mononucleaire en dichte Capitals kunnen doen. In dit Vlaamse geval betreft

dat de Eurodelta van de Rijn-Maas-Schelde; het Metropolitaan Deltagebied van circa 35

miljoen mensen, 25 hoofdkantoren van de Global Fortune 500, strategische productie en

r&d vestigingen op circa 90.000 km2, die (als geheel) concurreert op wereldniveau.

Juist dit EuroDelta Metropolitaan kerngebied wordt van oudsher gekarakteriseerd als

een uitermate adaptieve regio, flexibel inspelend op de voortdurend veranderende

omstandigheden van natuur en klimaat, in een gezond concullega perspectief: het intern

elkaar beconcurreren waar het kan, en het samenwerken wanneer (externe) politieke,

economische of zelfs sociaal-ecologische omstandigheden daarom vragen. Dat is in grote

lijnen wat de context voor het BRV is. Het is dan ook verwonderlijk dat in de werktekst

Page 5: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

5

zo weinig (concullega) samenwerking met de omgeving wordt gezocht. Het is ook

verwonderlijk dat in de werktekst weinig van daarmee verbonden algemeen

evolutionair-economisch ingeburgerde concepten als de ARA, ELAt, Borrowed size,

sociaal-economische cluster- en netwerkvorming etc. wordt tegengekomen; integendeel

men houdt vast aan sterk verouderde en eigenlijk obsolete concepten als

gebiedsgerichte werking, ijzeren voorraad, logistiek etc. Echter de nieuwste

evolutionair-economische inzichten hebben allang de focus verlegd naar de bedrijven

zelf en hun (ruimtelijke, politieke, sociale, institutionele…. etc.) inbedding in een grotere

omgeving (Boschma & Frenken 2011). Om die brede adaptieve context van de Eurodelta

uit te buiten moet men naar de betreffende actor-netwerken zelf, voorbij generieke

concepten en al te snel bepaalde algemene normering omtrent gebiedsgerichte regio’s

en bijbehorende jurisprudentie; in een open proces met de omgeving, zowel naar

geografie, thematiek en probleemstelling. Dat zijn de bepalende factoren voor

regiovorming (op en dwars door alle schaalniveau’s heen overigens).

B. Tijd-ruimte reflectie

Dat wordt nog extra versterkt doordat onder die invloed van de voortschrijdende

netwerk-economie ook de basisbegrippen voor een goede ruimtelijke planning – i.c. Tijd

en Ruimte – aan het schuiven zijn gegaan. Ruimtelijke planning doet immers van

oorsprong gerichte en concrete voorstellen voor de ruimtelijke inrichting op basis van

een ver en gedegen zicht op tijd; zulks ter wille van de samenleving, zoals er sinds de

eerste academisch planoloog Willem Steigenga (1913-1973) vaak aan toegevoegd

wordt. Maar bestaat die SAMENLEVING nog wel of is er niet eerder sprake van vele

samenlevingen, die in wisselende samenstellingen gelijktijdig in veel richtingen

bewegen? In vergelijkbare zin is het dan ook de vraag of er nog wel één tijd dimensie

bestaat, alsmede één ruimte dimensie, als een soort neutraal platform of podium waarop

diverse functies kunnen plaatsnemen. Want als het waar is dat de ruimte door de

mensen wordt gemaakt, net als omgekeerd de ruimte die mensen maakt, en als het waar

is dat onze samenleving pluralistisch geworden is, dan zijn er ook vele tijd-ruimten.

Refererend aan de verhelderende The City as an Egg metafoor van Cedric Price (1992) -

met opeenvolgend het mercantiele gekookte ei, het industriële gebakken ei en het

Page 6: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

6

telematica roerei – en refererend aan de prachtige trilogie over de Network Society van

Manuel Castells (1996-1998) zijn er op zijn minst drie van die tijd-ruimten.

Castells onderscheidt bijvoorbeeld ten eerste de longue durée tijd van Fernand Braudel

(1984) en de daarmee verbonden glaciale geografische ruimte, die onder invloed van

natuurlijke processen en menselijke ingrijpen slechts langzaam verandert. Dat is

doorgaans het tijd-ruimte begrip waarmee landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen

en planologen graag werken. Het geeft immers houvast in een min of meer lineair

patroon van gisteren, via vandaag naar morgen; waarmee ervaringen uit het verleden

ingezet kunnen worden richting voorspellingen voor de toekomst.

Met de industriële revolutie, de introductie van de spoorwegen en de uitvinding van de

24 uur, 60 minuten, 60 seconden klok-tijd (omdat de lokale zonwijzer niet meer

voldeed) ontstond er echter ook een soort cineastische ruimte, waarbij de omgeving in

steeds hogere snelheden ‘filmisch’ voorbij raasde en eigenlijk alleen de punten van

vertrek en aankomst nog van belang waren. Planologische inzetten werden genoodzaakt

hier punctueel te worden, op het juiste moment en juiste plaats: just in space-time (JIST).

Met de informatie- en telecommunicatie revolutie van de afgelopen decennia is er echter

weer een derde type tijd-ruimte opgekomen. Dit is de virtuele ruimte van cyberspace,

waarbij men in split seconds naar de andere kant van de wereld kan reizen en toekomst,

verleden en heden (potentieel) ook naar gelieve kan uitwisselen. Met overal internet,

facebook, twitter etc. maakt die virtuele werkelijkheid een steeds groter deel van ons

leven uit en beïnvloedt daarmee ook steeds meer de reële ruimte. Deze ruimte is dan

steeds volatieler geworden, fuzzy en relationeel: gebeurtenissen hier hebben direct

impact daar en een beurskrach in New York direct impact op de huizenmarkt hier.

Figuur 1: De tijd-ruimte dimensies van de mercantilistische, industriële en post-industriële

stad (Price 1992, Boelens 1994, Castells 1996)

Page 7: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

7

Waar Cedric Price er nog van uitging dat de ene tijd-ruimte (bijv. die van Braudel) nog

ingehaald werd door de andere (bijv. de industriële kloktijd en netwerkruimte), plaatst

Castells ze echter nadrukkelijk naast elkaar. De huidige ontwikkelingen worden

gelijktijdig door de driving forces van alle drie tijd-ruimten bepaald. Dat maakt de

ruimtelijke ontwikkeling thans ook uitermate complex, a-lineair, en soms tegenstrijdig.

C. Complexiteit

In de afgelopen tien jaar hebben complexiteitstheorieën dan ook hun toenemende weg

gevonden binnen de ruimtelijke planning wetenschappen. Als gevolg van de

voornoemde ontwikkelingen is de actuele werkelijkheid immers uitermate complex

geworden. Die multi-gelaagde werkelijkheid is niet zomaar van een nieuw (lange

termijn) plan of een nieuwe eenduidige en algemeen aanvaarde koers te voorzien.

Cruciaal is hier echter een onderscheid te maken tussen gecompliceerde en complexe

systemen. Want in die ruimtelijke werkelijkheid wordt vaak over een complex probleem

gesproken, terwijl men het eigenlijk over een gecompliceerd probleem heeft.

Een klok is bijvoorbeeld een gecompliceerd systeem, net als een computer, een smart-

phone, turbomachine of andere hoog-technologische instrumenten. Het bestaat uit

diverse, min of meer zelfstandige elementen, die gezamenlijk evenwel in elkaar grijpen

en uiteindelijk een uurwerk, machine of communicatiemiddel doen werken. De

structuur waarin dat gebeurt ligt min of meer vast. Dus is het bij disfunctioneren, niet

voor een ieder, maar wel voor een specialist in principe gegeven het radartje op te

sporen waardoor het apparaat of systeem kapot is, deze te repareren of te vervangen,

om het vervolgens weer te doen laten werken. Bij een complex systeem is het precies

andersom. Neem bijvoorbeeld het weer. Hier zijn de afzonderlijke natuurlijke elementen

en onderdelen, die dat weer bepalen, weliswaar gegeven en (nagenoeg) over de gehele

wereld hetzelfde, maar zijn de mechanismen en de structuur waartoe al die onderdelen

zich tot elkaar verhouden telkens weer anders. Hier zijn niet de deeltjes, maar is vooral

de situationele samenstelling (naar wisselende tijden en plaatsen) doorslaggevend.

Daarom is het weer ook zo moeilijk voorspelbaar; soms wel in algemene zin, maar nooit

precies, terwijl men ook voortdurend voor verassingen en onverwachte dingen komt te

staan. Daarom is het streven naar complexiteit- of transitiemanagement ook zo raar;

want heeft u ooit gehoord van het succesvol managen van het weer?

Page 8: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

8

Een gecompliceerd systeem is feitelijk een ‘dood’ systeem; een complex systeem is

daarentegen in hoge mate ‘levend’, uitermate veranderlijk, soms chaotisch, ongrijpbaar

en wisselend. Net als het weer vraagt zo’n systeem er om, dit gewoon te accepteren, de

onderliggende structuren zo goed mogelijk te begrijpen, zich daarmee te vereenzelvigen

en daarmee adaptief en co-evolutionair om te gaan; ipv. deze zo nodig (co-productief

en/of strategisch) te willen managen richting een bepaalde, vooraf gegeven visie. Het

vraagt met andere woorden om ‘planning of undefined becoming’.

Maar wat is hier dan nog mogelijk voor ruimtelijke planners, zo hoor ik u denken, als

alles chaotisch is, complex en a-lineair nog vele kanten op kan. In dit verband geven de

natuurwetenschappen ons mogelijk uitkomst. Want zij leren dat complexe systemen ook

gekarakteriseerd worden door twee belangrijke mechanismen:

a) dissipatie (dat wil zeggen dat complexe systemen energie ontlenen aan hun

omgeving en deze gedurende het proces ook iteratief weer afgeven) en

b) zelforganisatie (dat wil zeggen dat complexe systemen niet geheel chaotisch zijn,

maar dat er daarbinnen ook al dan niet tijdelijk vormen van organisatie tussen de

elementen ontstaan) (Priogine & Stengers 1984).

Met name dit biedt mogelijk houvast om onze eigen rol als ruimtelijk planner in de

complexe werkelijkheid geëngageerd te bepalen. Cruciaal is blijkbaar a) een scherp

beeld op de context waarin een of andere planning actie plaatsvindt (teneinde de

mogelijkheden en impact van energie uitwisseling te kunnen inschatten en te

bevorderen) en b) een scherp beeld op de mogelijk betrokken actoren uit de burgerij,

bedrijfsleven en overheid (teneinde de mogelijkheid van zelfredzaamheid en onderlinge

samenwerking in te kunnen schatten en dit eventueel in een bepaalde, meer duurzame

of gewenste richting te versterken). Echter hoe dat te doen? Want gegeven de veelheid

en volatiliteit van de werkelijkheid is ook de ruimtelijke planner niet alles gegeven. En

zowel de actualiteit als zeker de toekomst is ongewis. Maar ook hier bieden de

natuurwetenschappen uitkomst. Want er zijn vele vormen van grijs tussen zwart en wit.

In algemene theoretische zin, maar ook gestaafd door empirische studies, kunnen zich

hier in beginsel vier situaties voordoen afhankelijk van de robuustheid/volatiliteit van

de context of de zekerheid/onzekerheid over de (mogelijk wisselende) betrokken

actoren. Dit zijn eigenlijk verschillende velden of intensiteiten van complexiteit waarbij

Page 9: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

9

de planner zijn houding in complexiteit telkens opnieuw dient te bepalen: van

linksboven naar rechtsonder neemt de complexiteit daarbij toe (Boelens 2015,

Verbeek/Boelens 2016, Terryn/Boelens/Pisman 2016).

ACTOREN

Vast en zeker Sterk wisselend

CONTEXT Robuust In Evenwicht Multi-focaal

Volatiel Adaptief Co-evolutionair

Tabel 1: Vier mogelijke model complexe situaties

D. Een veelheid aan rollen

Deze verschillende vormen van complexiteit vragen niet alleen om verschillende

attitudes, maar ook om verschillende rollen en aanpakken van ruimtelijke planners.

Samenwerking is daarbij cruciaal om voorbij de chaos te komen. Maar die

samenwerking is – zoals gezegd - eenmaal tot stand gebracht in onze volatiele en

veranderlijke samenwerking geen wet van Meden en Persen. Een systeem, organisatie,

coalitie of afspraak door samenwerking tot stand gebracht kan immers afhankelijk van

wijzigingen intern of veranderingen in de omgeving plots ook van het ene veld naar een

andere bewegen: van evenwicht naar disbalans of zelfs chaos, net als omgekeerd. Net als

een vulkaan na decennia van rust, plotseling op uitbarsten kan staan, en vervolgens ook

weer onverwacht kan inslapen. Het ultieme streven van ruimtelijk planners in complexe

situaties is daarmee niet om die werkelijkheid ‘in het keurslijf van zijn of haar visie’ of

‘een oorspronkelijke collaboratie’ te dwingen; zulks ter wille van het ene of andere idee

fixe over de enige echte, juiste of meest rechtvaardige samenleving. Eerder zou het

ultieme streven van ruimtelijke planners er op gericht moeten zijn de verschillende

samenlevingen dusdanig functioneel-fysiek, sociaal-economisch en ruimtelijk-politiek in

te richten dat deze tal van dergelijke onverwachte in- en externe schokken op kan

vangen, en in te kapselen zonder om te vallen. Meer dan het concept duurzaamheid

komt daarmee dan het concept veerkracht centraal te staan; meer dan de bescherming

van de ‘zwakke belangen’, het mogelijk maken en bevorderen van zelfredzaamheid.

State of the art onderzoek laat zien dat in een dergelijke (zelfredzame) samenwerkingen

doorgaans vier stappen te onderscheiden zijn. Wat betreft de actor-netwerk theorie

(Callon 1986) gaat het daarbij doorgaans om problematization-interessment-enrollment-

Page 10: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

10

mobilisation of allies; bij de vorming van nieuwe collectieven (Latour 2005) over

wonderment-consultation-hierarchy-institutionalisation; bij transitiemanagement

(Rotmans 2001, Geels 2006) om experimenteren-opvolgen-paden uitstippelen-

verankeren…..etc. Elk van deze translatiemomenten kan met gerichte acties naar een

volgende fase wel degelijk met een of andere actie bevorderd worden, alhoewel zij soms

ook door elkaar heen spelen of gelijktijdig aan de orde zijn. Gericht onderzoek dat onder

de leerstoel Ruimtelijke Planning van de UGent (en voordien UUtrecht) de afgelopen 10

jaar is verricht, laat zien dat deze momenten en daarmee gepaard gaande rollen ook in

de ruimtelijke planning (kunnen) spelen. Daarbij komen de volgende vier mogelijke

translatie momenten naar voren (Sanders/Hillier 2009, Boelens 2010, Boelens/De Roo

2014, Boonstra 2015, Boelens 2015):

Callon 1987 Latour 2004 Geels 2006 Sanders 2009 Boonstra 2015 Boelens 2011/ 2015

problematization wonderment experimenteren tracing decoding exploring

interessement consultation opvolgen mapping expanding navigating

enrollment hierarchy paden uitstippelen diagramming contracting boundary spanning

alliesmobilisation institutionalisation verankeren agencying coding conditioning

Tabel 2: Vier rollen in de stimulering van (zelfgeorganiseerde) samenwerking

Ik ga even door op de laatste kolom.

Explorers: Dit betreft niet alleen de gedegen verkenning van de (soms sterk

veranderlijke) context voor concrete planningacties, zoals de specifieke

eigenaardigheden van een gebied, haar gebruiken, formele en informele institutionele

kaders, de eigenheden van een problematiek, thematiek en kadering in grotere

wereldwijde tendensen…. etc. Maar dit betreft ook een gedegen verkenning naar de

mogelijk betrokken actoren in de burgerij, bij het bedrijfsleven en (semi)overheden

onderscheiden naar de stake- en shareholders (de trekkers en de duwers); zowel de

menselijk als de niet-menselijk, waaronder bijvoorbeeld nieuw ontwikkelde

technologieën en/of factoren van betekenis worden verstaan die ontwikkelingen

kunnen bevorderen of frustreren. De explorers zijn dus fundamenteel voor de bepaling

van het speelveld van waaruit wordt vertrokken naar eventueel nog onbekende velden.

Navigators: Wanneer het speelveld is bepaald en de aanvankelijke actoren in eerste

instantie gekend of ontdekt zijn, komen deze ruimtelijke planners in actie. Zij hebben

doorgaans andere (sociale en communicatieve) vaardigheden dan de (meer

Page 11: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

11

‘ontdekkende’ van de) explorers, doordat zij navigeren tussen de actoren (de burgers,

bedrijven en overheden) om hun te bewegen coalities te sluiten, teneinde oplossingen te

realiseren, waarin voor elk een meerwaarde zit en die daarmee de veerkracht van de

coalitie ten goede komen. In dat proces kunnen ook nieuwe actoren binnenkomen, dan

wel anderen het speelveld verlaten. Ook in dat proces wordt duidelijk wie als meest

bepalend, dan wel doorslaggevend boven komt drijven, en wie er eigenlijk bijhangt of

belangrijk is om een en ander te faciliteren. Tegelijkertijd worden hier gegeven de

situationele context windows of opportunity geschetst die dissipatief de ruimtelijk-

ecologische of sociaal-economische veerkracht van die context kunnen bevorderen, en

omgekeerd het actor-netwerk richting geven. Navigators geven daarmee feitelijk

richting aan het speelveld; binnen, maar ook voorbij de oorspronkelijke kaders.

Boundary Spanners: Zij zijn de ruimtelijke planners die grenzen kunnen overstijgen en

nieuwe kunnen spannen. Doorgaans is ruimtelijke planning immers doordrenkt door tal

van interesses en belangen, die zich ook in diverse disciplines of werkvelden

(zelf)georganiseerd hebben: van de economische, sociale, demografische en

woningbouw disciplines tot de ecologische, landbouw, milieu en landschappelijke

disciplines. Daarnaast zijn er ook disciplines (zoals bijv. de zorg, culturele sector,

postbezorging, energievoorziening, etc.) die zich tot nu toe nauwelijks met ruimtelijke

planning bezig (hebben ge)houden, maar van toenemend belang worden voor een

ruimtelijk veerkrachtige ontwikkeling. In de afgelopen tijd hebben al die disciplines zich

in diverse richtingen ontwikkeld, met eigen belangen, methoden en werkwijzen. Hier

maakt het derhalve weinig zin om al deze disciplines weer in een of andere

overkoepelende visie te integreren. Eerder is het nodig in concrete situaties innovatieve

cross-overs voor te stellen, die wederzijds nut en meerwaarde opleveren voor elk van de

betrokken disciplines en interesses. Boundary spanners hebben daarmee een open geest

om dat te kunnen bereiken, maar ook voldoende operationeel vermogen om

realiseerbare, ‘laag bij de grondse oplossingen’ te kunnen voorstellen. Zij zijn daarmee

wellicht ruimtelijke planners, maar kunnen voorbij die expertise komen om daarmee

verrassende en discipline verruimende oplossingen te kunnen bereiken.

Conditioneerders: Tenslotte gaat dit ook allemaal niet werken als er geen condities zijn

die al deze acties (richting zelfgeorganiseerde veerkracht) kaderen of stimuleren.

Page 12: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

12

Conditieplanning heeft daarmee twee instrumentele acties: de krijtlijn en de inspiratie.

Aan de ene kant gaat het bij conditieplanning om framing waarbinnen de ruimtelijke

acties kunnen plaatsvinden, maar aan de andere kant ook om de inspiratie tot zoveel

mogelijk zelforganisatie richting een grotere veerkracht van de samen leving met het

Vlaamse land. Het gaat niet alleen om de bepaling en het handhaven van wat niet mag,

maar ook om de stimulering en continue bevordering van wat wel moet of nodig is. Dat

maakt van conditioneerders schizofrene planners. Men moet zowel een en ander

vastleggen in strikte regels en generieke wetgeving, maar aan de andere kant die

wetgeving zo nodig ook flexibel hanteren mocht dat situationele veerkracht ten goede

komen. Daarenboven is dat wat morgen mogelijk moet of nodig is, thans nog niet altijd

gekend. Die conditionele veerkracht speelt zich daarmee niet alleen binnen het vooraf

bepaalde speelveld af, padafhankelijk, maar mogelijk ook daarbuiten.

E. BRV

Als al deze gedachtenspinsels niet geheel de plank misslaan, wat betekent dit dan

allemaal voor een hernieuwd Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, dan wel de ruimtelijke

planning op Vlaamse Niveau. Ten eerste dat we voorbij dat Plan moeten komen en

beseffen dat dit plan geen doel, maar middel is! Vooral een middel om richting een meer

veerkrachtige Vlaamse samenlevingsvormen met het land te komen. Daartoe dient het

Plan dan zelf te kaderen en te stimuleren. En als we in dat opzicht naar de eerste

werkteksten van de BRV kijken dan doet het noch het één, noch het ander. Om

toekomstige ontwikkelingen te kaderen of te framen is het té vaag en onbepaald om dat

te kunnen doen; om diverse samenwerkingen en cross-overs te kunnen inspireren

zonder de toekomst bij voorbaat vast te leggen is het te weinig uitdagend en open.

Daarenboven dient men hier te beseffen dat het een niet zonder het ander kan; het

vraagt om afgestemde inspiratie- en kaderstelling.

Tegelijkertijd worden alle andere rollen van de Vlaamse ruimtelijke planning thans nog

nauwelijks (goed) ingevuld; terwijl die rollen wel die BRV moeten vullen, net als zij

omgekeerd door het BRV ‘gevoed’ moeten worden: dissipatief.

Wat betreft exploring gebeurt er wel wat onderzoek binnen het Vlaams Gewest en is er

wel wat onderzoek gebeurd in de Steunpunten, maar deze vinden nog nauwelijks hun

Page 13: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

13

doorwerking binnen het beleidsproces, laat staan dat deze situationeel geconcretiseerd

worden.*

Wat betreft navigating zijn er wel wat eerste aanzetten geleverd in de zogeheten TOP-

projecten van het Vlaamse Gewest, maar deze blijven toch doorgaans beperkt tot

onderhandelingen en collaboratie tussen de usual suspects van het Vlaamse beleid (de

overheden en de intermediaire organisaties), waardoor zij nauwelijks écht

veerkrachtige allianties met de echte stakeholders in het veld kunnen bereiken.

En wat betreft boundary spanning blijft ook de relatie met andere disciplines, thema’s,

probleem- en interessevelden etc. doorgaans beperkt tot overleg tussen de

departementen, zodat van werkelijke disciplinaire en/of verrassende cross-overs

nauwelijks sprake kan zijn.

Elk van deze rollen vraagt derhalve meer gerichte invulling, alsmede afstemming op

elkaar. Om dat nog wat scherper te krijgen, zal ik dat nog wat verder uitwerken voor 7

cruciale uitdagingen, die ik indertijd in 2011 al voor de PlanDag had geformuleerd: De

planning van de toekomst, de toekomst van planning. Het gaat me daarbij nu even niet om

de concrete invulling, maar wel om de dubbele richting die daarbij aan de orde is. Voorts

zal ik me daartoe – gegeven de beperkte tijd en ruimte van deze inspiratietekst –

voorlopig even beperken tot de conditionerende rol van het BRV zowel voor de

krijtlijnen als in inspirerende zin. De andere blijven als dissipatieve voeding en vulling

evenwel aandacht vragen.

F. Een Zeven Punten Agenda

In plaats van een plan, stel ik hier een agenda voor. Een plan veronderstelt uitvoering,

terwijl een agenda weliswaar richtinggevende thema’s stelt, maar veel meer open is en

verschillende uitwerkingen mogelijk maakt. Ook beperk ik mij hier tot zeven, niet alleen

omdat dat een mooi symbolisch getal is, maar ook overzichtelijk genoeg om de diverse

uitdagingen gedurende de tijd aan elkaar te verbinden.

1. Klimaat verandering

De eerste betreft de klimaatverandering. Er zijn hier twee elementen die een directe

impact hebben op de ruimtelijke inrichting: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie.

* Zie bijvoorbeeld ook het RaRO-advies en het VRP-advies

Page 14: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

14

Krijtlijnen: De eerste betreft een nadrukkelijke ruimtelijke framing van menselijke en

bedrijfsmatige activiteiten om de klimaat verandering te beperken, dan wel op zijn

minst te stabiliseren. Hier is een scherpe kaderstelling van milieu uitstoot nodig,

alsmede een situationele ruimtelijke afstemming van activiteiten (zoals nabijheid

wonen/werken of verdere uitsluiting van uitleg in overstromingsgebieden etc.).

Inspiratie: Adaptatie vraagt echter niet alleen of zozeer van ruimte voor civiel-

technische ingrepen (zoals bijv. hogere dijken, of meer infiltratiemogelijkheden), maar

ook ruimte voor de rivier overstromingen of groen/blauwe dooradering in steden (tbv.

het UHIeffect), dan wel ruimte en legislatie voor de bevordering van klimaatadaptieve

sociaal-economische veerkracht bij de Vlaamse bevolking en bedrijfsleven zelf.

2. Energie transitie

De tweede betreft de ruimtelijke facilitering van de noodzakelijke energietransitie,

gegeven de uitputting van de fossiele brandstoffen, maar ook de enorme (en nog steeds

niet gekapitaliseerde) ruimtelijke en milieu impact van andere energiebronnen.

Krijtlijnen: Nodig is hier een krachtige keuze en framing van de transitie koers op de

lange termijn, met heldere fasering en bijbehorende translatie momenten. Het ophouden

van de kerncentrales nu legt immers een krachtig deficit op elke innovatie thans.

Inspiratie: Tegelijkertijd zijn conditionerende maatregelen nodig om duurzame en

zelfvoorzienende energie innovaties te simuleren. Hier gaat het bijvoorbeeld om het

mogelijk maken van micro-grids achter de regionale en nationale netten, om het

stimuleren van zelfvoorzienende energiecorporaties waarbij lusten en lasten worden

gedeeld, om de bevordering van bijv. co-housing of co-working projecten, aangezien

ervaring leert dat deze verrassende groepsinnovaties mogelijk maken buiten de

oorspronkelijke intenties om etc. Ook hier zijn scherpe cross-overs nodig.

3. Groei versus stagnatie

Zoals gezegd, is de verwachting dat de komende tijd nog sterker dan voorheen

gekenmerkte door een grotere diversiteit van groei en krimp. Dat speelt op mondiaal

niveau (Noord-Zuid), Europees niveau (Blauwe Banaan-perifere regio’s), Vlaams Niveau

(Ruit-Westhoek), als ook op stedelijk niveau (TOP-Achterstand gebieden).

Krijtlijnen: Nodig is een scherpe analyse en monitoring van uiteenlopende

ontwikkelingen: Zowel de booming, als shrinking gebieden vragen intensieve aandacht,

Page 15: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

15

alsmede de cohesie tussen beide. Verhandelbare ontwikkelingsrechten vragen hier

aandacht; evenwel gebiedsgericht en niet algemeen, afgestemd op manifeste excessen.

Inspiratie: Tegelijkertijd dient het BRV zelfwerkzaamheid in shrinking gebieden mogelijk

te maken en te stimuleren. Hier is een meer soepeler regime op het gebied van functie-

transformatie aan de orde en een meer strikter regime in de booming gebieden. In de

shrinking regio’s kan wellicht gedacht worden aan het bewust stimuleren van een

‘recologisering’ met behulp van innovatieve concepten op het gebied van relatieve

autarkie, recreatie en toerisme; in de booming gebieden aan nieuwe ontwikkel- en

financieringsmodellen van multi-functionaliteit.

4. Van kwantiteit naar kwaliteit

Ondanks de voornoemde regionale verschillen, zal in algemene zin Vlaanderen (net als

de rest van Europa) in de komende eeuw naar verwachting te maken krijgen met een

stagnerende bevolking en economie. Daarnaast vraagt de post-industriële tijd niet om

massa-productie en nog weer eens van hetzelfde, maar om (naar tijd en plaats) custom

productie/distributie, alsmede om kwalitatieve diversiteit naar functie en omgeving.

Krijtlijnen: Dat vraagt er om dat het BRV (weliswaar nog steeds uitgaande van

regelmatig bijgestelde prognose ramingen) afstapt van een scherpe (lange termijn)

programmering. Gegeven de diversiteit naar demografie vraagt de komende tijd niet om

aantallen, maar om een scherpere differentiatie naar woningvoorraad, afgestemd op de

veranderende vraag.

Inspiratie: Het BRV zou het via wetgeving en stimulerende maatregelen mogelijk moeten

maken om binnen de bestaande (relatief eenzijdige) woning- en bedrijfsterreinvoorraad

van binnenuit een veel grotere diversiteit te bevorderen via bijvoorbeeld het

samenvoegen, splitsen, verbouwen en vernieuwen van bestaande woningen cq.

bedrijfsterreinen, adaptief afgestemd op de behoefte en kansen cq. mogelijkheden in de

omgeving.

5. Governance van Adaptive-Mobility

Hetzelfde geldt voor mobiliteit. Het is bekend dat de bouw van nieuwe spoor- of

weginfrastructuur de files niet oplost; integendeel eerder nieuwe mobiliteit stimuleert.

Met de technologische innovaties en het (mede)gebruik van vervoermiddelen is ipv.

hardware, veel meer beleid nodig voor software en orgware van het vraagstuk.

Page 16: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

16

Krijtlijnen: Dat vraagt om een scherpe framing door het BRV hoe op basis van de

veranderende mobiliteit (meer hybride, elektrisch, automatisch of zelfs waterstof) tot

een veel effectievere afstemming van ruimtelijke inrichting en mobiliteit gekomen kan

worden. Minder milieu uitstoot en geluidsoverlast van de auto’s zelf maakt immers

nieuwe structuren mogelijk, en mobiliteit als cruciaal onderdeel van de energietransitie.

Inspiratie: Verschillende medegebruik en deelsystemen hebben elk hun eigen logistieke

en ruimtelijke karakteristieken. Inzicht in de conditionerende ruimtelijke mogelijkheden

van elk van deze systemen blijft nog sterk achter; laat staan inzicht in hun onderlinge

interactie. Gewenst is zelforganiserende experimenten te stimuleren binnen- en

interstedelijk, richting co-evolutie van de ruimtelijke context en in elkaar grijpende

mobiele-motiele deelsystemen.

6. Co-evolutionair welzijn/welvaart beleid

De werktekst van BRV zet nog zwaar in op het traditioneel via bedrijfsterreinen beleid

aantrekken en (ruimtelijk) faciliteren van de kenniseconomie en klassieke logistiek. Co-

evolutionair economisch geografen hebben al langer begrepen dat het niet gaat om die

klassieke gateway-, mainport- en toplocatie strategieën, en allerminst om de daarbij

gebruikte methoden, maar om het analyseren van de specifieke innovatieve bedrijven

zelf, het bevorderen van netwerk-, meer dan clustervorming en daarmee hun

economische, politieke, institutionele en ruimtelijke inbedding in een grotere omgeving.

Krijtlijnen: Dat vraagt om een BRV die scherpe indelingen tussen de primaire,

secundaire, tertiaire, quartaire.. sector verlaat, alsmede die tussen stedelijke en

haveneconomie, ambachtelijke en high tech economie etc. maar eerder op zoek gaat

naar potentiële cross-overs daartussen.

Inspiratie: Bedrijven stimuleren op zoek te gaan naar nieuwe economische netwerken

met hun (economische, politieke, sociale, ruimtelijke,….etc.) omgeving. Op basis van de

topsectoren in Vlaanderen kunnen hier focusbedrijven/clusters aangewezen worden om

hun brede (politieke, institutionele, ruimtelijk-economische…) embeddedness in

Vlaanderen te versterken, teneinde hun niet alleen duurzaam voor Vlaanderen te

behouden, maar ook doorgroei mogelijk te maken en spin-offs te versterken.

Page 17: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

17

7. Food en ecosysteem diensten

Open ruimte beleid is alleen maar veerkrachtig en duurzaam indien het gesteund wordt

door een overtuigend narratief, met brede interesse bij bevolking en bedrijfsleven, en

derhalve een helder ruimtelijk-economisch belang. Ook thans niet-geld uitgedrukte

waarden dienen daarbij gekapitaliseerd te worden.

Krijtlijnen: Op basis van een concrete kapitalisatie van ecologische en landschappelijke

waarden is een scherpe en heldere afbakening van gewenste open ruimten in eerste

instantie tot op perceel niveau nodig: wat valt er in en wat niet. Cruciaal is echter dat

dergelijke grenzen hard, maar niet strikt gehanteerd worden. Al naar gelang

maatschappelijke waarden veranderen, kan immers ook de kapitalisatie van de open

ruimten veranderen. Belangrijk is hier echter de omgekeerde en dubbele bewijslast,

zowel specifiek als algemeen. Niet de eenmaal samen bepaalde ecologisch,

landschappelijk waardevolle of open agrarische ruimte dient een eventueel inbreuk

tegen te gaan, maar omgekeerd die inbreuk dient haar maatschappelijke meerwaarde

met alle kapitalisaties te bewijzen in algemene (ook niet-economische) zin.

Inspiratie: Aanvullend is het nodig dat een dergelijke open ruime levensvatbaar op de

lange termijn wordt. Slow food, ofwel ecosysteemdiensten in het algemeen kan zo’n

narratief vormen. In beide gevallen is de economische toegevoegde waarde een cruciaal

punt van aandacht. Het BRV dient regiospecifiek diensten binnen de open ruimte te

stimuleren die enerzijds geld opleveren en anderzijds de verduurzaming van die ruimte

bevorderen.

Uitleiding: Naar horizontale samenwerking

Cruciaal bij elk van de voornoemde agendapunten dat er sprake is van een ‘horizontale

samenwerking’ tussen de onderscheiden partners van overheid, bedrijfsleven en

burgerij, voorbij de ‘usual suspects’ maar concreet met de voeten in de alledaagse

praktijk; dit volgens een zogeheten ‘flat ontology’; van buiten de discipline naar binnen

redenerend. Het BRV zou daarvoor de krijtlijnen moeten bieden, als tegelijkertijd

nieuwe inspireren. Dat biedt dan een verantwoorde basis om in het verlengde daarvan

via de thema- en gebiedsgerichte explorers, navigators en boundary spanners, met de

betrokken stake- en shareholders die uitdagingen dan te gaan verzilveren; om daarmee

dan open en iteratief het BRV weer te vullen, die op haar beurt etc.

Page 18: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

18

Dat vraagt dan ook om voorbij de strategie van co-productie te gaan. Want een dergelijk

strategisch handelen vraagt om een vergezicht, die doorgaans door de overheid (al of

niet zuiver democratisch) wordt bepaald, om vervolgens andere actoren te vragen om

dat vergezicht met haar co-productief in te vullen, zulks ter wille van een of ander

algemeen maatschappelijk welzijn. In een dergelijk handelen zit altijd een soort

hiërarchisch perspectief; iemand bepaalt dat vergezicht, die gezamenlijk zou moeten

worden nagestreefd; co-productief, mogelijk participatief, maar altijd van binnen naar

buiten redenerend.

Het hierboven geschetste perspectief vereist echter veel een grotere gelijkwaardigheid

vanaf het begin, met een veel groter adaptief vermogen ten opzichte van zich wijzigende

omstandigheden. De volatiliteit en complexiteit van de huidige samenleving (waarbij

vergezichten vaak al verouderd zijn voordat hun inkt is opgedroogd) vraagt niet om co-

productie, maar eerder om een co-evolutie tussen verschillende partners richting het in

beginsel ‘ongedefinieerd meer veerkrachtig worden’ ten opzichte van die zich

voortdurend wijzigende omstandigheden. Om niet geheel stuurloos te zijn kan een BRV

met een voornoemd framing én inspirerend vermogen daartoe uitganspunten en

condities bieden voor een verdere werkelijke en vruchtbare gezamenlijke invulling

daarna. Samenwerking aan realisatie, kan dan realisatie door samenwerking worden; en

dan geen loos concept zoals het doorgaans nu is.

Page 19: Samenwerken aan_realisatie_luuk_boelens_tekst

19

Referenties Boelens, Luuk (2005) Fluviology: a new approach of spatial planning. Inaugural lecture, Utrecht

January 13th 2005. Boelens, Luuk (2009) The Urban Connection; Rotterdam: O10-Publishers. Boelens, Luuk (2010) Theorizing Practice and Practising Theory: Outlines for an actor-relational

approach in planning; in: Planningtheory Vol 9(1) 2010, London: Sage Publications, 1-35, Boelens, Luuk & Gert de Roo (2014) Planning of undefined becoming; From poststructuralism towards

actor-relational opportunities; in: Planningtheory, http://plt.sagepub.com/content/early/2014/07/13/1473095214542631

Boelens, Luuk (2015) Governance of Mobile Complexity; Co-evolutionary management towards a resilient mobility in Flanders; in: Boelens, Luuk et al. (eds.) (2015) Adaptive Mobility; A new policy and research agenda on mobility in horizontal metropolises; In Planning Edition 2015, Groningen, pp. 191-209, ISBN 978-94-91937-17-0 (print), 978-94-91937-18-7 (e-book).

Boonstra, Beitske (2015) Planning in an Age of Active Citizenship; A poststructuralist Agenda for Self Organization in Spatial Planning; Groningen: InPlanning

Boschma, R, Frenken K (2011) The emerging empirics of evolutionary economic geography, Papers in Evolutionary Economic Geography (PEEG) 1101, Utrecht University, Section of Economic Geography, revised Jan 2011.

Braudel, Fernand (1984) The perspectives of the World, London: Collins. Callon M (1986) Some elements of a sociology of translation: domestication of the scallops and the

fishermen of St Brieuc Bay, in: J. Law (ed.) Power, Action and Belief, a new sociology of knowledge? 196-229, London: Routledge & Kegan Paul.

Castells, Manuel (1996) The Rise of the Network Society: Volume I of The Information Age: Economy, Society and Culture, Cambridge/Oxford: Blackwell.

Castells, Manuel (1997) The Power of Identity: Volume II of The Information Age: Economy, Society and Culture, Cambridge/Oxford: Blackwell.

Castells, Manuel (1998) End of the Millennium: Volume III of The Information Age: Economy, Society and Culture, Cambridge/Oxford: Blackwell.

Glaeser, Edward (2011). The Triumph of the City. How our greatest invention makes us ritcher, greener, healthier and happier. New York: Penguin.

Latour B (2005) Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory; Oxford: Oxford. Oswalt, Philipp ed. (2005) Shrinking Cities: Volume 1, International Research; Ostfildern: Hatje Cantz. Prigogine I, Strengers I (1984) Order out of Chaos – Man’s new dialogue with nature. London:

Heinemann. PWC (2015) World in 2050: Will the shift in global economic power continue?; London,

www.pwc.co.uk/economics. Rotmans, J. et.al. (2001) More evolution than revolution: Transition management in public policy;

Foresight 3(1): 15-31. Sanders, W (2009) Unmappables: Connecting people to possible worlds. In: Boelens L (2009). The

Urban Connection An actor-relational approach to urban planning. Rotterdam: 010 Publishers, 166-179. Terryn, Els, Luuk Boelens & Ann Pisman (2015) On the right track?: Evaluation as a tool to guide

spatial transition; in: European Planning Studies United Nations (2015) World Population Prospects; key finding & advance tables; New York,

http://esa.un.org/unpd/wpp/publications/files/key_findings_wpp_2015.pdf. Verbeek, Thomas & Luuk Boelens (2015) Environmental health in a complex city: a co-evolutionary

approach; Journal of Environmental Planning and Management.


Top Related