de improvisatorische stijlkenmerken van kurt rosenwinkel

Upload: artan-buleshkaj

Post on 16-Oct-2015

66 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

Dutch translation of the paper "O Estilo de Improvisação do Guitarrista Kurt Rosenwinkel: Uma Análise do Solo Sobre a Cançao “How Deep is the Ocean”, by Walter Nery Filho (c).Original paper can be found at http://www.eca.usp.br/etam/iencontro/comunicacao/walter_nery.pdfAll credits to Walter Nery Filho.

TRANSCRIPT

  • De Improvisatorische Stijlkenmerken van Kurt Rosenwinkel:

    een analyse gebaseerd op zijn solo op het nummer How

    Deep is the Ocean door Walter Nery Filho

    Trefwoorden:

    Kurt Rosenwinkel, Muzikale Improvisatie, How Deep is The Ocean, Irving Berlin

    SAMENVATTING

    Dit artikel beoogt enkele van de belangrijkste elementen die deel uitmaken van het muzikaal

    vocabularium van een van de grootste improvisatoren van de hedendaagse jazz, Kurt

    Rosenwinkel, aan het licht te brengen. Door de opname van deze elementen en hun

    subsequente contextuele analyse zouden we een idee kunnen schetsen over hoe

    Rosenwinkel ze ontwikkelt en organiseert: het analystisch onderzoeken van de muzikale

    improvisatie van een artiest is een van de belangrijkste manieren om inzicht te verwerven in

    de stilistische aspecten van een muzikant.

    I. METHODOLOGIE VAN DE ANALYSE

    De gebruikte methodologie is geschoeid op de leest van elementen uit de klassieke

    improvisatie, toegepast op een nummer, waarvan het ritmisch-harmonisch plan als basis

    dient voor de improvisatie (i.c. How Deep is the Ocean). Deze elementen zijn deze die ook

    gebruikt worden door auteurs die al veel analytische publicaties gemaakt hebben, denk

    maar aan: Mark Levine, Hal Crook, Jerry Coker, David Liebman en etnomusicoloog Gerard

    Charley. Hieronder de elementen die gebruikt worden in de analyse en een korte

    beschrijving van elk:

    A. Arpeggios

    Omdat ze een beperkt aantal noten hebben, worden arpeggios (gebroken akkoorden)

    beschouwd als zeer krachtige improvisatorische elementen. Gezien hun simpele natuur

    kunnen ze in veel gevallen de kwaliteit van de solist in vraag stelen. Arpeggios kunnen

    volgens hun toepassing in drie categorien geplaatst worden:

    1) Arpeggios die enkel akkoordtonen bevatten (type A).

    2) Arpeggios die uitbreidingen (tensions) bevatten, zogenaamde upper structures (type B).

    3) Arpeggios die noten bevatten die clashen met het oorspronkelijke akkoord (type C).

    B. Toonladdermatige Improvisatie

  • Sinds de jaren 50 hebben vele jazzmusici zich gericht op het gebruik van toonladders in hun

    improvisaties, zowel op een statisch akkoord als over veranderlijke akkoordenschemas. De

    noten van een bepaalde toonladder kunnen consonant of dissonant klinken over een

    akkoord. We delen ze in in volgende categorien:

    1) Diatonische toonladders (majeur, mineur, modi,).

    2) Kunstmatige toonladders (Hexachorden, Diminished scale, enz).

    3) Niet-diatonische toonladders (Pentatonisch, Bluestoonladder, enz).

    C. Sequenzen

    Sinds de tijd van de bebop en hard-bop maken jazzmusici uitvoerig gebruik van sequenzen,

    die niets meer dan de doorzetting van een bepaald muzikaal motief zijn. Wij delen deze in in

    volgende categorien:

    1) Sequens waarin intervallen en ritmes willekeurig worden gealtereerd.

    2) Sequens waarin noch ritme noch intervallen worden gealtereerd (feitelijke sequens).

    3) Sequens waarin bepaalde intervallen worden gealtereerd om binnen de tonaliteit te

    kunnen blijven (tonale sequens).

    4)Sequens waarin een zin tonaal wordt getransponeerd, maar met ritmische variaties.

    5) Sequens waarin een zin niet noot voor noot wordt getransponeerd, maar toch een zekere

    overeenkomst met de originele zin vertoont.

    D. Harmonische improvisatie in een verafgelegen context (Outside playing)

    In veel gevallen is het mogelijk voor een muzikant om uit de harmonische context waarin zijn

    solo plaatsvindt te treden. Belangrijk in dit geval is dat de improvisator op het juiste moment

    naar de feitelijke context terugkeert en zo zijn escapade verantwoordt door het creren van

    een contrast. Dit is een kenmerk van ervaren improvisatoren.

    E. Thematische Improvisatie (Parafrase, Quoting)

    In deze soort improvisatie gebruikt men het thema of kleine delen ervan als een basis voor

    opbouw van zinnen. Een van de grote meesters op dit gebied was ongetwijfeld de saxofonist

    Sonny Rollins. We delen dit onderwerp op volgende manier in:

    1) Thematische improvisatie waarin noten aan de melodie worden toegevoegd.

    2) Thematische improvisatie waarin het thema ritmisch wordt gealtereerd.

    3) Thematische improvisatie met versiering of verfraaiing van de melodie.

  • F. Syncope en vertraging (Delay)

    Syncopes en vertraging zijn schering en inslag in jazz en populaire muziek in het algemeen.

    Met syncopes bedoelen we het spelen achter de beat, alsof de noten kort nadat we ze

    verwachten worden geplaatst. Het is een fenomeen dat op vele jazzopnames kan gehoord

    worden. In een nummer met een simpele maatsoort (4/4) komen syncopes voor wanneer de

    zwakke beats of tijdsonderverdelingen worden geaccentueerd.

    G. Herhaling van een zin

    Herhaling houdt de aandacht van de luisteraar vast door een bepaalde melodie in zijn

    gehoor te prenten door hem veelvuldig te spelen. Dit is altijd een belangrijk aspect van

    populaire muziek en jazz geweest. We kunnen deze categorie in vijf delen onderverdelen:

    1) Letterlijke herhaling van de zin.

    2) Herhaling van de zinnen met verplaatsing: hierbij wordt de zin op verschillende tijdstippen

    herhaald.

    3) Herhaling van eenzelfde noot.

    4) Herhaling door het afwisselen tussen twee noten.

    5) Herhaling waar de noten, maar niet het ritme worden herhaald.

    H. Anticipatie

    Anticipatie komt voor wanneer men een zin of een motief uitvoert waarin noten voorkomen

    van een akkoord dat nog moet gespeeld worden. Dit wordt veel toegepast in cadenzen die

    van de dominant naar de tonica (V naar de I) of subdominant naar de tonica (IV naar de I)

    gaan.

    J. Motivische improvisatie

    Dit fenomeen komt voor wanneer het duidelijk is dat de improvisator een zekere motivische

    logica in zijn zinnen probeert te bereiken. Een motief kan op volgende manieren

    bewerkstelligd worden:

    1) Herhaling

    2) Transpositie

    3) Verandering van modus

    4) Fragmentatie

    5) Uitbreiding

    6) Verkleining

  • 7) Toevoeging (voorvoegsel, achtervoegsel, infix)

    8) Versiering

    9) Omkering

    10) Retrograde

    11) Omgekeerde retrograde

    12) Verplaatsing

    II. STRUCTURELE KENMERKEN VAN DE IMPROVISATIE VAN KURT

    ROSENWINKEL

    Hieronder volgt de analyse van de door Kurt Rosenwinkel uitgevoerde improvisatie op de

    standard How Deep is the Ocean, geschreven door Irving Berlin. Deze versie is opgenomen

    in 1998, op de CD Intuit, op het label Criss Cross Records. Belangrijk om vast te stellen is

    dat er veel verschillen voorkomen tussen de door Berlin voorgestelde harmonie en de door

    Rosenwinkel toegepaste harmonie op deze opname. Kurt koos ervoor om sommige

    akkoordensequenzen te versimpelen of te reharmoniseren, om zo vloeiend mogelijke lijnen

    te kunnen creeren. Wij zullen enkel de passages uit zijn solo behandelen die relevant zijn

    ten opzichte van de vooraf uitgelegde elementen.

    A. Arpeggios

    Al snel merken we het opeenvolgend gebruik van arpeggios op. De gebruikte arpeggios zijn

    in de meeste gevallen die van het type B en C (dus tensions en noten die clashen met het

    grondakkoord).

    Eerste figuur waarin het gebruik van arpeggios opduikt (maten 1 en 2 van de solo).

    Het volgende voorbeeld is een loopje van maat 5 tot 8:

    Tweede figuur waarin het gebruik van arpeggios opduikt (maat 5 tot 8 van de solo).

  • Tabel 1 : gebruikte arpeggio-types (A, B of C) en wat ze impliceren in relatie tot

    oorspronkelijke akkoord:

  • B. Toonladdermatige Improvisatie

    In het de volgende passage merken we een toepassing van improvisatie met een diatonische

    toonladder op:

    Derde figuur: stuk improvisatie waar er gebruik wordt gemaakt van een diatonische

    toonladder (maten 40 en 41 van de solo).

    Hier merken we het gebruik van een exotisch type ladder op:

    Vierde figuur: stuk improvisatie waarin een niet-diatonisch type ladder wordt toegepast

    (maat 11 van de solo).

    Het volgende stuk illustreert het gebruik van een artificile toonladder:

    Vijfde figuur: stuk improvisatie waarin een artificieel type ladder wordt gebruikt (maten 79

    en 80 van de solo).

  • C. Sequenzen

    We zien hier een sequens toegepast op het akkoord Db7, waar de zin wordt aangepast maar

    toch een zekere gelijkenis vertoont met het origineel.

    Zesde figuur: stuk improvisatie waarin het gebruik van sequenzen opvalt (maat 60 van de

    solo).

    Zevende figuur: stuk improvisatie waarin het gebruik van sequenzen opvalt (maten 81 en 82

    van de solo).

    D. Thematische Improvisatie (Parafrase, Quoting)

    Kurt beindigt zijn solo met een parafrase van de melodie van How Deep is the Ocean. De

    parafrase is een combinatie van vooraf uitgelegde elementen omdat de gitarist noten aan de

    oorspronkelijke melodie toevoegt, de inhoud ritmisch verandert en het thema versiert door

    het gebruik van voicings.

    Achtste figuur: stuk improvisatie waarin het gebruik van parafrase opvalt (maat 125 tot 128

    van de solo).

    E. Syncope en vertraging (Delay)

    Doorheen zijn hele solo maakt Kurt gretig gebruik van syncopes, wat een meer ontspannen

    karakter geeft aan de noten dan moesten ze op of zelfs voor de tijd gespeeld worden. In het

  • volgende voorbeeld zien we een korte grafische illustratie van syncopes en daarna een

    toepassing ervan.

    Negende figuur: grafische representatie van syncopes.

    Tiende figuur: negende figuur gespeeld met syncopes.

    De volgende voorbeelden zijn enkele passages waarin Rosenwinkel syncopes in zijn

    improvisatie toepast:

    Elfde figuur: passage in de improvisatie waarin syncopering voorkomt (maten 35 en 36 van

    de solo).

    Twaalfde figuur: passage in de improvisatie waarin syncopering voorkomt (maten 38 en 39

    van de solo).

    F. Anticipatie

    Hieronder enkele voorbeelden van het gebruik van anticipatie door de gitarist:

    Dertiende figuur: passage waarin anticipatie voorkomt (van maat 10 naar 11 van de solo).

  • Veertiende figuur: passage waarin anticipatie voorkomt (maat 102).

    G. Uitgestelde oplossing (Delayed resolution)

    Vijftiende figuur: passage waarin uitgestelde oplossing naar een doelakkoord voorkomt (van

    maat 22 naar 23 van de solo).

    Zestiende figuur: passage waarin uitgestelde oplossing naar een doelakkoord voorkomt (van

    maat 26 naar 27 van de solo).

    H. Motivische improvisatie

    Het gebruik van motieven en hun mogelijke ontwikkeling overeenstemmig met vooraf

    vermelde criteria in de methodologie is n van de mogelijkheden voor een solist om een

    grote mate van consistentie in zijn solo te bewerkstelligen. In de analyse van de solo van

    Kurt merkten we op dat het volgende patroon veel terugkwam:

    en ook zijn retrograde vorm:

    In de meeste gevallen waar motivische improvisatie voorkomt in de solo merken we een

    buigpunt op in de melodie, dat de visualisatie en daarop volgende catalogisering van deze

  • muzikale cel toestond. Volgende voorbeelden zijn maar enkele van vele in de solo waar een

    vorm van motivische ontwikkeling voorkomt:

    Zeventiende figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van een motief voorkomt

    (maat 2 van de solo).

    Achttiende figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van een motief voorkomt

    (maten 27 en 28 van de solo).

    Negentiende figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van een motief voorkomt

    (maten 99 en 100 van de solo).

    Twingtigste figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van fragmentatie van een

    motief voorkomt (maten 33 tot 34 van de solo).

    Eenentwintigste figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van uitbreiding van

    een motief voorkomt (maat 105 van de solo).

  • Tweentwintigste figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van verkleining van

    een motief voorkomt (maat 81 en 82 van de solo).

    Drientwintigste figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van toevoeging aan

    een motief voorkomt, in dit geval door een voorvoegsel (maat 17 van de solo).

    Vierentwintigste figuur: passage in de improvisatie waarin het gebruik van toevoeging aan

    een motief voorkomt, in dit geval door een achtervoegsel (maat 30 van de solo).

    III. GRAFISCHE VOORSTELLING VAN DE IN DE IMPROVISATIE

    TOEGEPASTE ELEMENTEN

    Na de analyse van de solo hebben we een inventaris gemaakt van al de ideen van de

    gitarist, en in het bijzonder de elementen die hij toegepast heeft overeenkomstig met onze

    analyse-methodologie. Gezien zijn kwantitatieve voorstelling van elk van deze elementen

    kan deze grafiek interessant zijn zowel voor raadpleging als vergelijking met andere solisten:

  • Vijfentwintigste figuur: kwantitatieve voorstelling van de door Kurt Rosenwinkel gebruikte

    elementen in zijn solo op How Deep is the Ocean.

    IV. CONCLUSIE

    Doorheen het schrijven van dit werk lag onze nadruk constant op het magische aspect van

    muziek maken door middel van improvisatie. Dit is een oud gebruik binnen verschillende

    culturele stromingen en heeft ongetwijfeld zijn grootste exponent binnen de jazzwereld, die

    met zijn vaak duizelingwekkende paden velen doet zweven door rijke harmonische kleuren.

    De bedoeling van deze paper bestaat erin de stijl en creativiteit van een van de meest

    vooraanstaande muzikanten van vandaag te verklaren, door middel van een methodologie

    die parameters vaststelt gebaseerd op muzikale factoren.

    De keuze van de compositie How Deep is the Ocean voor deze analyse was niet toevallig:

    de CD waarop het nummer voorkomt (Intuit, 1998, Criss Cross Records) maakte dat

    Rosenwinkel een vaste waarde in de New Yorkse jazzscne werd. Ook omdat het een CD met

    standards is, waarop de creativiteit van de gitarist en zijn interacties met andere muzikanten

    goed gemeten kunnen worden.

    Statistisch stellen we vast dat Rosenwinkel sommige improvisatorische elementen vaker

    gebruikt dan andere: als we de grafiek bekijken zien we dat hij vooral arpeggios,

    toonladders en patroontjes verkiest in vergelijking met andere elementen. Om echter

    nauwkeurigere vaststellingen te kunnen maken, is het nodig dat er een groter aantal

    composities en improvisaties worden geanalyseerd.

    Ook moeten we rekening houden met de zogenaamde multifunctionaliteit van veel van de

    geanalyseerde elementen. We realiseren ons dat een arpeggio een op zichzelf bestaande

    entiteit kan zijn maar ook bijvoorbeeld een deel van een sequens.

    Ondanks al deze elementen vinden we toch bevredigende resultaten in dit onderzoek.

    BRONNEN

    COKER, Jerry. The Complete Method for Improvisation. Lebanon, IN: Alfred Publishing

    Company, 1997. CROOK, Hal. How to Improvise An Approach to Practicing Improvisation.

    Rottenberg: Advance Music, 2002. GERARD, Charley. Sonny Rollins Jazz Masters Collection.

    New York, NY: Amsco Publications, 1988. KELMAN, John. Kurt Rosenwinkel: Latitude. In:

    acessado em 2007. Criado em

    2005. LA RUE, Jan. Guidelines for Style Analysis. New

    York, NY: W.W. Norton & Company, Inc., 1970. LEVINE, Mark. The Jazz Theory Book.

    Pentaluna, CA: Sher Music CO., 1996. LIEBMAN, David. A Chromatic Approach to Jazz

    Harmony and Melody. Rottenberg: Advance Music, 1991. ROSENWINKEL, Kurt. The Official

    Web Site of Kurt Rosenwinkel. In: acessado em 2007.

    SLONIMSKY, Nicolas. Thesaurus of Scales and Melodic Patterns. New York, NY: Amsco

    Publications, 1975.